ZATERDAG H APRIL 1934
mn IMmjue
dat ii ikke
TOB NOOIT HOEKJE
'T
Orde in het sterrenheir.
De beste astronome ter wereld.
Onlangs heeft men Miss Ethel Bel-
lamy de graad van M. A. aan de univer
siteit te Oxford verleend voor haar
prestaties in de astronomie. Ook zon
der deze onderscheiding wist men ech
ter in de vakkringen, dat zij de bes'e
astronome ter wereld is. Eenige jaren
geleden kreeg zij zelfs van den Paus
een zilveren medaille voor haar ver
diensten.
Er zijn slechts weinig menschen, om
van vrouwen heelemaal maar niet te
spreken, die evenveel bereikt hebber,
m deze zoo gecompliceerde wetenschap
als Ethel Bellamy. Zij heeft een werk
zaam aandeel gehad in de nauwkeurige
plaatsbepaling en vastlegging van
rond één millioen sterren.
Zij is nu reeds 50 jaar oud en behoort
sedert 30 jaar tot den wetenschappe-
lijken waarnemingsstaf aan de univer
siteit et Oxford.
Kort voordat zij haar werk hierbij
begon, sloten 18 observatoria zich aan
een en verdeelden den hemel onder el
kaar. Ieder had de opgave, het toegewe
zen stuk van den hemel te onderzoe
ken en alle sterren daar vast te stellen.
De oom van Miss Bellamy begon met
de uitvoering van de opdracht der uni
versiteit te Oxford. Zijn nichtje zette
zijn werk voort en volbracht de op
dracht zoo snel en nauwkeurig, dat
men haar ook nog het werk van het
Vaticaan-observatorium toevertrouwde.
Ook deze opgave vervulde zij in bui
tengewoon korten tijd. Ongetwijfeld
heelt zij haar succes te danken, niet al
leen aan haar wetenschappelijke be
kwaamheid, maar ook aan haar vrou
welijken zin voor orde.
Wat is de bliksem?
Wanneer de dampkring (de lucht-
gordel, die de aarde omringt) verza
digd is van electriciteit, of laat ik een
voudiger zeggen, als er „Teveel elec
triciteit in de lucht zit", (hetgeen o.m.
een gevolg kan zijn van een langdurige
of overdadige hitte), dan wil de lucht,
om zoo te zeggen, die electriciteit
kwijtraken. Dan komt er „ontlading
van electriciteit". Deze ontlading ne
men wij waar met twee zintuigen, n.1.
met het gezicht (wij zien den bliksem)
en met het gehoor (wij hooren den
donder). De bliksem is een lichtver
schijnsel, dat de electrische ontlading
van onweerswolken vergezelt, de don
der een geluidsverschijnsel, teweegge
bracht door de trillingen, welke zich
bij deze ontlading voordoen. Bliksem
en donder geschieden tegelijkertijd,
maar omdat het geluid zich veel lang
zamer voortplant dan het licht, hooren
wij den donder later dan dat wij den
bliksem zien.
Hoe komt het, dat een kameleon
verschillende kleuren kan aannemen?
In den .jongsten oorlog heeft men de
soldaten niet meer in kleurige unifor
men gestoken, maar in het grijs, vaal
blauw of vaalgroen, ten einde hen zoo
weing mogelijk tegen hun omgeving
te doen afsteken. Met hetzelfde doel
worden forten beschilderd in de kleu
ren van hun omgeving, kanonnen be
dekt met graszoden en boomstronken.
Men wil dat zij den vijand zoo weinig
mogelijk in het oog vallen. Bij de mi
litairen heet dit camouflage.
Nu, hetzelfde kan men waarnemen in
de natuur. Dieren, die niet met wape
nen zijn toegerust om hun vijanden te
bestrijden, zooals b.v. het kameleon,
de haas en sommige insecten, zijn be
giftigd met het vermogen, óf het uiter
lijk aan te nemen van een grooter,
meer gevreesd dier, óf zich aan te
passen aan hun omgeving, zoodat zij
daarmede als het ware één worden.
Het kameleon neemt zooveel mogelijk
de kleur aan van zijn omgeving. Het
zelfde vermogen heeft het hermelijn-
tje, dat des zomers de kleuren heeft
van den bemorsten bodem (roodach
tig bruin) en des winters van den be-
sneeuwden grond (wit).
De haas, die geen enkel wapen heeft,
behoudens de snelheid van zijn „loo-
pers" heeft de gedurige, vale kleur van
zijn omgeving.
Nou hebbe me diè voetballers van
't Nederlanse elleftal al weer gewonnen,
hé en nouw gaan ze naar de wereld
kampioenschappen, maar eers moeten
ze nog gauw even naar Brussel om de
Belgen effetjes in te maken en as ze
dat dan gedaan hebben dan zalle ze wel
wereldkampioen ook worden, want voet
ballen kenne ze hè, maar dan moeten
ze alleen nog een andere kieper in de
gooi zetten, want die ken d'r niet veel
van.
Nouw ik kon 't fijn hooren door de
radijoo. Die meneer Hollander, die daar
boven op 't dak voor de radijoo zat ken
't toch maar fijn vertellen en toen het
afgeloopen was en onze voetballers me
neer Lotsky van de bond op hun nek
ken genomen hadden, toen leek 't net
of die meheer Hollander ineenen voor
de mikerofoon ging huilen zeker omdat
ie 't zoo mooi vond en ik zal 't toch
fijn vinden, as m'n zussie trouwen gaat,
want dan ken ze lekker niet meer voor
de radijoo gaan zitten, want as die dei-
voor zit dan hoor je d'r toch niks van,
omdatte ze dan nog harder ken kletsen
as meneer Hollander door de radijoo en
school begreep ze beter, wat hem toch
zoo aantrok. Hij, hij vond het géél
mooi, het geel waar ze allemaal zoo om
gespot hadden, het was, dacht ze, alsof
je je hand kon uitstrekken en het aan
raken en de stof kon voelen en toch
wist je dat het verf was. En toen zag
ze langzaam maar zeker het gezichtje,
het leefde als het ware, de gouden ha
ren als een aureool eromheen en stond
zwijgend, onthutst.
Zij was dat? Zóó stelde zij zich vroe
ger de prinsessen voor uit een
sprookje, zoo droomde ze altijd, dat ze
graag zou uitzien.
Er veranderde iets in Ruth, sinds
dien Zondag. In haar oogen, die altijd
vol verborgen verdriet waren geweest,
glansde een heimelijke vreugde, over
het gezichtje, eerst trotseh en stug,
was een glans gekomen.
De andere kinderen bemerkten het,
al begrepen ze niet wat het was. Maar
die jurk leek haar niet meer zoo be
lachelijk en de onderwijzeres was ge
troffen, toen ze Ruth, verzonken in
gedachten, zag glimlachen.
Maanden later ging Ruth met haar
moeder naar een tentoonstelling. Daar
hing het portret. „Kind in gele jurk"
stond er simpelweg in den catalogus,
doch de kenners stonden er lang voor
stil, de critici wijdden uit over het
werk, de stad kocht het aan.
Een onderwijzeres herkende het por
tret en zoo werd bet al gauw op school
bekend en natuurlijk druk besproken.
Er hing een prachtige schilderij van
Ruth, dat door de stad aangekocht was
voor het museum.
Opeens was Ruth niet meer het be
lachelijke kind, maar een beróemd-
heidje, een meisje met wie je wel
graag zou willen omgaan, van wie je
de schoonheid nu opmerkte.
Ruth's moeder hertrouwde.
Met den schilder!
Nog later droeg ze betere kleeren, en
was er geen aanleiding meer tot spot
ten, maar niemand zou het meer wagen
het te doen.
Een stug en ongelukkig kind was
veranderd in een gelukkig meisje, dat
vriendelijk en zonnig was, waarvan
iedereen hield
Waarom?
Veel later, als ze eraan terugdacht,
begreep ze het pas: iemand had haai
de schoonheid in haar leven gebracht.
Niet haar eigene, néén d e schoonheid.
Ze was gaan besèffen dat schoonheid
kan schuilen in het arme, het belache
lijke zelfs.
Haar heele verdere leven behield ze
de kostbare gave en schoonheid te lee-
ren zien onder den uiterlijken schijn.
Ze zag de schoonheid van een oud vrou
wengelaat, stil en bleek uitziende onder
een doek vandaan, en zag dat er géén
schoonheid was in de mondaine bekoor
lijkheid van een duurgekleede dame.
Ze zag de schoonheid, gehuld in vod
den, armzalig lijkend, meelij wekkend
afstootend zelfs. En wie de schoonheid
zien kan, wordt nóóit eenzaam, verliest
nooit het begrip der werkelijke waar
den tegenover dat, wat de wereld waar
devol vindt en mooi.
daarom hoor je d'r toch niks van, oiaai
't was toch mooi en ik vind 't fijn, datte
ze gewonnen hebben en op de West
straat hebben ze 'n boom laten omval
len, zoo maar gewoon op 'n lantaarn
paal en een dakgoot.
Nouw, voor die lantaarnpaal is het
zoo erreg niet hè, want de gemeente
hep toch geen centen om ze allemaal
te laten branden, en die juffrouw zal
het wel fijn vinden, dat ze nouw een
nieuwe dakgoot krijgt.
As het zoo doorgaat, met het weer,
dan loopen de juffrouwen weer gauw
allemaal met bloote beenen en nouw
ben ik aan 't sparen om van de zomer
een hoop jeukpoeder te kenne koopen
en das dan voor op 't strand, maar wat
ik der dan mee gaan doen dat zal ik
dan nog wel eens zeggen, en 't zal wel
lollig worden en die meneer die altijd
op z'n schrijfmachine bij de polisie mag
spelen hep nouw ook z'n inspekteurs-
examen gedaan en die zal dan vandaag
of morregen ook wel met zoo'n mooi
pakkie aan in de jutter ij gaan loopen.
Ik zal het maar vas tegen Heintje zeg
gen, want die hep al de agenten al ach
ter zich aan gehad, maar Heintje ken
goed hardloopen, en dan zal ik tegen
'm zeggen, dat er een nieuwe bjj is ge
komen hè, dan zal ie wel blij zijn, om
dat ie d'r is, want met een nieuwe ken
je weer altijd eens wat nieuws beleven,
zegt Heintje altijd.
D'r hep in de krant gestaan, dat ze
nouw allemaal met fortje gaan rijen in
Noord-Holland en Den Helder en daar
magge alle menschen, die 'n fordje heb-
hebben mee meerijden en dan kenne
ze allemaal gaan zingen wat m'n zussie
ook wel eens zinkt.
„En als je een for, for, fortje rijd
Zwem je in een zee van zaligheit".
Maar dat hep ik al eens geschreven
hè en daar is m'n zussie nog eens zoo
kwaad over gew-eest, maar ze gaat nouw
tog trouwen, dus 't geef niks as ze
nouw nog 's kwaad word en van dat
versie waar ik laas over geschreven
hep, wat ik voor d'r leeren moet ken ik
nog altijd niks van, maar dat komp wel
voor mekaar en nouw gaan ze voor de
laatste maal nog een abonnementsvoor
stelling geven in 't Kassinoo en een
potje kegelen in 't kegelpaleis en dan
wordt 't weer zomer en ik hep al eens
naar m'n zwembroekie gekeken en ik
geloof vas datte de motten erreg veel
honger hebben gehad, want daar zitten
'n hoop gaten in, maar dat geef niks,
want als je in 't water zit, dan zie je der
toch niks van en met of zonder die
gaatje, 't water gaat d'r toch door hè
en bij de marine gaan ze nouw 'n veld
loop houwen. Das nouw zooiets, waarin
allerhande meheeren door 't veldl en de
duinen gaan hardloopen en wie d'r dan
t' eerste is en het hardste geloopen heef
die hep dan wat gewonnen en dan krijgt
ie 'n medalje. Nouw ik ken ook wel
hardloopen maar as je dat bij die war
remte moet doen, niks hoor dan gaan
ik liever met de afstandsmarschen mee,
das veel lolliger, want d'r zijn altijd van
die aardige juffrouw bij, die Wimpie
stukkies sjokola en sinaasappels geven
en dat vind ik wel aardig en die juf
frouwen zal ik dan maar geen jeuk-
poeier op hun ruggies gooien hè, as ze
van de zomer op 't strand liggen, want
anders zouw het wel eens afgeloopen
kenne zijn met stukkie sjokola en si
naasappels.
Nouw, m'n brieffie is al weer vol, en
als 't vol is ken d'r niks bij hè en daar
om houw ik dan maar weer eens op. Tot
de vollegende week dan maar weer hè
Daag,
„Weet u, dat ik al langer dan een
maand bezig ben deze kwitantie van u
te innen, mijnheer? Wat moet ik daar
nu aan doen?"
„Nou, weet u wat? we kennen me
kaar nu al zoo lang, u kunt voortaan
het „mijnheer" wel laten vervallen als
u weer komt!"
JUTTERTJE
i.
STEMMING EN TAKT.
De regendagen van de 7jtl
Wie kent niet de negatieve d
wij hoorden het eens noemen:
legendagen van de ziel". Op
dagen wil liet innerlijke bij ons niet ia
evenwicht komen.
Er is geen sprake van een gewone
humeurigheid om een gemiste tram of
dergelijke futiliteit, het zit diepe.
Misschien denken we terug aan een
oud verdriet, mischien zijn we on
tevreden over onze eigen prestaties, -
misschien ook vinden we, dat het leven
ons in eenig opzicht te kort heeft ge.
daan. Hoe dan ook, over alles, vat
we zien schijnt een schaduw te liggen
en in alles wat wij zeggen, (en dat Is
gewoonlijk weinig in een dergelijke
stemming) sluipt een mineurtoon bin-
nen. Het is op dergelijke levensmo-
menten, dat een mensch het aller
meeste behoefte heeft aan iemand die
hem begrijpt. En er zijn menschen, die
het uitstekend verstaan om ons dan,
op een fijngevoelige manier een riem
onder het hart te steken. Wij hebben
allerminst behoefte aan betoogingen
van medelijden zooals: „Wat heb jij;
Wat kijk je treurig! Is er iets?"
Een dergelijke wijze van optreden
zou slechts veroorzaken, dat wij ons
nog meer teruggetrokken in onszelf. We
zouden trouwens moeilijk kunnen uit
spreken, wat er eigenlijk is, dat ons
terneerdrukt, want dit is onszelf niet
heel klaar. Een fijngevoelig mensen
zal ook nimmer met deze soort van
„troost" aankomen. Hij doet dit juist
zóó, dat alleen degene, die aan het mo-
reele steuntje behoefte heeft, dit als
zoodanig herkent.
Wat doet hij dan? Dit zal ervan af
hangen, of hij iets van de reden van
enze neerslachtigheid vermoedt.
Ingeval hij b.v. denkt, dat wij on
tevreden over onszelf zijn, zal hij ons
cp ongezochte wijze herinneren aan
iets, dat wij er bijzonder goed hebben
afgebracht.
Is de reden van de stemming hem
een vraagteeken. dan kan een fii']Sf-
voelig mensch nog wel iets anders
doen. Den ander een half uurtje af
staan van tijd, die moeilijk gemist Ka»
worden en probeeren, op onopvauera
wijze diensc gedachten af te leiden.
Alleen het feit al, dat iemand van
wie wij houden onze stemming aan
voelt, en een poging doet om ons op te
wekken, geeft al een prettig, warm f,
voel van binnen; het besef dat menm
het roezige, vliedende, egoïste leven
niet innerlijk alleen staat,is zoo ve
troostend. Wanneer ons dit .overkom,
is het alsof wij ons innerlijk op ee
pad bevonden, dat bergafwaarts voei-
naar steeds diepere neerslaohtighe1'
En dan komt er iemand, die ons a
het ware „opvangt", die zacht ma
beslist een hand op onzen arm leg'
zegt: „waar ga je heen? Waarom
je blindelings dat eenzame paadje
naar dat donkere dal? Keer oni eri
met mij mee naar den top van den n
vel, waar het zonnig en licht is. bei j
v.-at moe om te klimmen op het oo„
blik? Dat is niets, ik leg mijn mm
onder je elleboog, ik zal je wel
steuntje geven". e.
Wie op zoo'n manier wordt nwe
troond, vindt wel moed voor een
klimmen. En op den top van den
nigen heuvel halen wij diep a"e!11L11'.
huiveren bij de gedachte aan het
bere vochtige dal waarheen wy °P.
waren, eigenlijk enkel uit ge
aan energie, en wij kijken met n
baren glimlach naar onzen metgez
Wanneer wij er dan ook maar
denken, op onze beurt een a®,
neerslachtige ziel „op te vangen
zijn aandacht weer naar de zonzij
keeren. Want het gaat dikwijls
met de goede dingen in <thet 'even.
anderen ons geven: op zijn best ztl
er wel dankbaar voor ,-
- ---. maar slecht;
zelden denken wij eraan op onze hem"
nen eens de rol van dengene, die ?ee
op ons te nemen.
DR. .TOS DE COCK.
Wie iets gaat ondernemen
goede verwachtingen hebben.
moet
Crisis.
Vier heeren zaten in den
eerste zucht heel diep. ')eni<ipr<iÉ
schudt meewarig zijn hoofd. De„
zegt zacht: „Ach, ach, ach, aclK.v8
Toen sprong de vierde veI'°, va
I digd op en riep: „Heeren, u' ken-'
als je blieft niet over zaken sp