"7ATFRDAG 22 APRIL 1934 T JUTTERTic Hoe de zeekwal zijn schulp verloor. Iets over Romeinsche cijfers. Hoe de haas een gespleten lip kreeg. Beste Jongens en Meisjes! Daar ben ik weer, jullie weet wel, ,Ik" van verleden week. Want die arme Kindervriend is nog altijd ziek. Maar ik heb hem nu al op straat zien wandelen, nu zal het wel niet lang meer duren of hij komt weer in de Koningstraat. Maar deze week moeten jelui het nog met mij doen. Jannie Rezelman. Fijn, dat je het boek mooi vond, Jannie. De boekenwinnaar van de vorige week, Kees Dol, had al zoo ver schrikkelijk veel boeken gelezen, dat we niet meer wisten wat we geven moesten. Toen kwam er uit een hoekje van de kast nog een boek rollen, en dat kende hij ge lukkig niet. Lees je ook veel, Jannie? Jenny Rooze. Neen, Jenny, het was goed, toon, hoor. Het is waar, je zegt meestal teen, maar als je tegen die teen van je Toon zegt, knikt-ie vast. Je zou ook Jenny kunnen zeggen, maar dan zullen misschien alle teenen en toonen antwoor den. Lieny van Lopik kan niet begrijpen, dat je een kacheltje mee in zee neemt. Nou ja, maar wat moet je nou doen als 't water koud is. Want ik houd niet van de kou, ik heb het iever warm. Waren de raadsels zoo raar van de week? Vandaaag krijgen jelui raadsels, die heeft een mijnheer hier op kantoor zoo maar uit z'n mouw geschud. Knap, hè? Tonia Schouwenaars. Ook jouw teen moet je eens na laten kijken of hij misschien geen Toon heet, Tonia.. Nelly v. d. Buise heeft den Raadselmijn heer te pakken, die had nameijk gezegd, dat ze geen fouten moest schrijven en nou deed hij het zelf. Goed 'zoo, Nelly, laat je niet op je kop zitten, bijt maar flink van je af. Corrie Postmus. Ik zal den Kinder vriend de boodschap overbrengen, dat hij een langen brief van je krijgt. Lena van Zandwijk. Fijn, dat je gauw jarig bent. Weet je al wat je hebben wil? Natuurlijk ook taartjes, hè? Daag, Lena! Ann'e Jansen. Ja, stuur de volgende week maar een langen brief aan dien armen zieken Kindervriend. Maar hij is nu haast weer beter, hoor! Jopie Bomhoff. Welkom in óns mid den Jopie! We hopen, dat je lang mee zult doen. Je staat precies ouder Annie Jansen, die je zoo prachtig geholpen heeft met het moeilijke briefje. Ja, da's moeilijk, hè, een brief schrijven. Je moet eens schrijven hoe oud je bent, Jopie. Dag! Henk Ruiten. Neen Henk, we nemen hier niets kwalijk, want wie kwalijk neemt, is een dief. Wist je dat? Maar je kan al een aardig briefje schrijven, hoor! Dat valt best mee voor een jongen van acht. Dag! Kees Dol. Dit was de prijswinnaar van de vorige week; hij had al verschrikkelijk veel boeken gelezen, maar we hebben er toch nog een voor hem gevonden. En nu schrijft Kees, dat het zoo mooi was, en dat vader en moeder er ook mee in hun schik waren. Nou, jongen, da's fijn en dat je al in de vijfde zit is nog fijner. We zei den hier op kantoor direct tegen mekaar: Die Kees wordt vast en zeker professor! Nou Kees, de groeten, hoor! Tiny Dol. En kijk, daar hebben we Tiny ook, Kees zusje. Die vond het ook al zoo mooi. Ook Tiny beweert, dat ze tee nen heeft en geen. toonen. Nou, 't was ge loof ik, wel een echt raar raadsel, want als al die kinderen dat zeggen, dan zullen het toch wel teenen en geen toonen zijn Ik zal vanavond eens op jelui letten, hoor! t Is de andere mijnheer, die je antwoordt, Tiny!). Christina Beekman. Ik zal de groeten overbrengen, en je kunt nu lezen hoe het met den Kindervriend is. Maar je oplossing was niet goed, althans die eene. Jammer, he? Nelly Boot, De Waal. We nemen niets kwalijk, Nelly, vooral niet als een meisje de mazelen heeft gehad. Arme jij! Maar gelukkig dat je toch verhoogd bent, dat is tenminste weer een troost. Dag! Een Japansche vertelling. Naverteld door Nono Valter. (Vervolg). Terwijl nu de zeekwal terugzwom naar het bavianeneiland, kon zijn berij der er maar niet over uitgeput raken hoe akelig hij het vond, dat de zeeprin ses zoo ziek was en hoe jammer het toch was, dat er nu zoo n vertraging was, maar ook, dat hij zoo blij was haar van dienst te kunnen zijn. Zoo overtui gend waren zijn praatjes, dat de arme zeekwal, die het toch al hard te verdu ren had met zoo'n zware vracht op zijn rug, iets wat hij ook niet alle dagen ge wend was, zich repte en repte en alle krachten inspande om toch maar zoo vlug mogelijk bij het eiland te komen om de lever zoo gauw mogelijk in han den te krijgen. Hij dacht: „Wat heb ik het getroffen met deze goedhartige ba viaan! En hoe goed breng ik die moei lijke vereerende opdracht eraf En bij deze gedachte zwol hij van trots, want hij zag zich in zijn verbeelding al be loond met de dankbaarheid en de ver plichting van zijn vorst. Maar zoover was het nog niet, hij had te vroeg gejuicht. Toen ze het eiland naderden, werd de baviaan be paald opgewonden. De zeekwal dacht natuurlijk, dat hij haast had om de le ver te halen en zoo gauw mogelijk er mee naar het paleis van den zeekoning te gaan. Maar de haast en opgewon denheid van den aap hadden een an dere reden! Hij verlangde naar de vrij heid en dacht nog met schrik terug aan het levensgevaar, waaraan hij zoo juist ontsnapt was. „Kijk", riep hij, wijzende naar een kokosnoot, die in een kokosboom hing, „zie je daar dat ding in dien boom han gen? Dat is mijn lever. Die ga ik halen en dan komt het allemaal wel in orde." De zeekwal had nog nooit een kokos noot gezien en wist niet, dat hij voor den gek gehouden werd. Hij was vree- selijk blij de bavianenlever zoo dicht on der het oog en naar hij waande binnen zijn bereik te zien. Bij den boom gekomen sprong de ba viaan van den rug van de onnoozele zeekwal en was in een paar tellen den boom in. Op de onderste tak aangeland, ging hij daar rustig op zitten en naar beneden kijkend zag hij daar de zee kwal zitten, geduldig en vol vertrouwen op hem wachtend. Toen begon hij te schateren van het lachen en viel haast den boom uit van plezier en opwinding. „Ga jij maar alléén terug naar die blauwe boomen van jou! Ga maar. Nu krijg je me niet meer in handen, kwal letje! En vergeet niet mijn groeten te doen aan den zeekoning!" Nu begreep de zeekwal, dat hij beet genomen was en uitgelachen werd. Er zat niets anders voor hem op, dan maar met leege handen naar huis te gaan. Het was een droevige tocht met weinig vroolijks in het vooruitzicht en deze keer had hij dan ook heelemaal geen haast. Toen de zeekoning hem aan zag ko men, zónder lever, en het verhaal van de zeekwal had aangehoord, waarbij zijn gezicht steeds donkerder was ge worden, werd hij door zoo'n groote wil de woede aangegrepen, dat hij bijna zelf de kastijding van de zeekwal onder nam, maar hij bedacht zich tijdig en riep zijn onderdanen de zeekrabben toe, dat ze de zeekwal zijn schulp zouden kapotmaken voor straf. „Knijp zijn schulp tot gruizels", riep hij maar. „Scheur hem zijn rug en trek hem zijn pooten uit. Zoo n domkop. Ik zal hem leeren om de zeedieren bela chelijk te maken in de oogen van een landdier En de krabben deden hun best. Ze waren nog niet tevreden toen ze hem zijn schelp en zijn pooten had den uitgetrokken, ze gingen door met knijpen tot zijn lichaam zoo zacht als een pudding was. Toen zag hij eruit, zooals wij nu nog de zeekwal kennen: een glanzende, doorschijnende pudding was zijn lijf geworden en inplaats van pooten had hij een paar slierten, die als een sleepje achter hem aankomen als hij zoo door het water drijft. Hoe het met de dochter van den zee koning afgeloopen is? Ja, dat willen jul lie natuurlijk allemaal graag weten. Ze is natuurlijk toch wel beter geworden, want dat alleen de lever van een leven de baviaan haar beter maken kon, dat was maar een smoesje van dien Profes sor Haai: die dacht op die manier goed koop en gemakkelijk aan een heerlijk versch apeboutje te komen, maar dat ging nu ook zijn neus voorbij. Toen de prinses goed uitgeziekt was, knapte ze ook weer op en voor zoover ik weet is ze nooit meer zoo ziek geweest, dat er een apenlever bij te pas moest komen. EINDE. Hoe zijn ze eigenlijk ontstaan? Behalve de gewone cijfers, 1, 2, 3 enz. leeren we op school ook nog de Romein sche cijfers. Deze werden, dat duidt de naam wel aan, door de Romeinen ge bruikt. Ze zijn ook door de Romeinen uitgevonden en wel op de volgende, eigenlijk vanzelfsprekende manier. Hoe druk je een getal uit, als je geen enkel hulpmiddel hebt? Wel, met je vin ger één streepje, dan krijg je voor 1:1, voor 2: II en voor 3: III. Zóó schreven de Romeinen oorspronkelijk hun cijfers, later werd IIII ook IV geschreven. Maar hoe kwamen ze nu aan de V- vorm voor het cijfer 5? Bij 5 stak men de vijf gespreide vingers in de lucht, dus de geheele hand, die in dien stand een V-vorm vertoonde. Inplaats van de omslachtige 5 streepjes kwam nu de V. En hoe kwam men er toe voor IIII later IV te schrijven? Men zocht naar verge makkelijking en stelde dus 4 voor door 51, waartoe de 1 voor de 5 kwam, zoo werd dus 4: IV. Meer dan 5 was gemakkelijk genoeg. Daar zette men weer streepjes achter en voor de 10 vond men, gebruik makend van het tee- ken voor de 5, de uitgespreide hand, tweemaal dat teeken, onder elkaar ge plaatst in een gemakkelijk neer te schrij ven figuurtje, waardoor de X-vprm ont stond. En bij de 9 kreeg men hetzelfde als bij de 4, negen was een minder dan 10, voorgesteld door de één voor de negen, dus IX. En zoo ging het verder. Getallen tus- schen 10 en 20 stelde men voor door achter de 10 het noodige te schrijven en in navolging van de 2 vond men voor 20 tweemaal het figuurtje van de tien, dus XX, voor 30: XXX, voor 40 oor spronkelijk XXXX, totdat voor 50 het teeken L was gevonden, waardoor 40 als XL neergeschreven kon worden. Voor 100 werd C genomen, de afkor tingvan het Latijnsche woord voor hon derd, centum. wat jullie in het Fransch terugvindt als cent. Of ben je nog niet zoover op school? Negentig werd nu voorgesteld door XC... enzoovoort zullen we maar zeg. gen, want de Romeinen konden natuur lijk wel hooger tellen dan 100, maar ik laat het hier nu maar bij. Je ziet, het was nogal een primitieve manier en bij grootere getallen, die evenwel in het dagelijksche leven niet zooveel voorkwamen een tamelijk om slachtige geschiedenis. Het getal 179 wordt b.v. geschreven: CLXXIX, wat een aardig langademi- gen indruk maakt. Wel is het beginsel hetzelfde als bij ons: eerst de honderd tallen, dan de tientallen, dan de een heden, maar de wijze waarop ieder van hen in figuren wordt uitgedrukt is bij de Romeinsche wijdloopiger. Stel je voor, dat we nu nog met het Romeinsche cijferstelsel moeten werken! Dubbel dankbaar mogen wij de uitvin ders van ons eigen stelsel zijn, de Ara bieren, aan wien we dus behalve Ara bische gom en Arabische paarden ook nog de Arabische cijferteekens te dan ken hebben. Een sprookje uit Tibet. Naverteld door P. J. Kusters. Een haas liep op zekeren dag alleen langs den weg, toen hij plotseling bij een bocht een tijger ontmoette. De tij ger greep den haas beet en zei, dat hij hem wilde opeten. „Och, oom tijger", zei de haas, terwijl hij zijn voorpooten smeekend omhoog stak, „eet me toch alsjeblieft niet op. Ik ben maar een heel klein beest en zal maar een zeer ontoereikend maal zijn voor zoo n groot beest als jij. En als je mijn leven sparen wilt, zal ik je een heel wat grooter en vetter beest wijzen om op te eten". „Best!", zei de tijger, „daar ga ik mee accoord. Maar als je géén véél grooter beest wijst, zal ik me genood zaakt zien jou op te eten". Hij liet den haas los en nu wandel den ze samen verder. Toen ze zoo voort liepen, begon de avond te vallen. En toen het heelemaal donker geworden was, begon de haas met zijn lippen te smakken en andere geluiden te maken, alsof hij iets lekkers aan het eten was. „Wat ben jij daar aan het eten, broer Haas?" vroeg de tijger. „Ik ben een oog van me aan het op- eten, oom Tijger", antwoordde de haas. Ik heb het uit zijn holte gepakt en eet het nu op; het is heel lekker en er groe' spoedig weer een nieuw voor in °e plaats". De tijger was zeer verbaasd di(t hooren, maar daar hij ergen honger ha besloot hij ook een oog uit zijn kas 'e halen en het op te eten. Toen ze een eind verder waren begon de haas op nieuw met zijn lippen te smakken r" te kauwen alsof hij iets at. „Wat ben je nu aan het eten, broe Haas?" vroeg de tijger. „Ik eet mijn andere oog op. oom 11 ger zei de Haas en het is nog lekker der dan het eerste". De dwaze tijger besloot, toen hij hoorde, ook zijn andere oog uit de ho te nemen en op te eten. De tijger was nu heelemaal blin de haas leidde hem tot den rand v een diep ravijn, waar hij den tijger ov

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 22