Buitenlandsch Overzicht.
NIEUWSBLAD VOOR DEN HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA
De Tweelingzusters
Afstandmarsohen
No.
7442 EERSTE BLAD
DONDERDAG 7 JUNI 1934
62ste JAARGANG
Patricia Wentworth
De zaak der officieren van
„De Zeven Provinciën
GEMENGD NIEUWS
De overval met berooving
te Tegelen.
Onbewaakte overwegen.
ELDERSCHE COURANT
Abonnement per 3 maanden bij vooruitbet.: Heldersche Courant f 1.60; voor
Koegras, Anna Paulowna, Breezand, Wieringenen Texel f 1.66;binnen-
land f 2.— Nederl. Oost- en West Indië per zeepost 1 2.10, dem per
mail en overige landen f3.20 Losse ros. 4 ct.fr.p.p 6ct. Zondagsblad
resp f 0.60 f 0.70, f 0.70, f 1.— Modeblad resp. f 1.20, f 1.50, f 1.50, 1 1.70
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag.
Redacteur: P. C. DE BOER.
Uitgave N.V Drukkerij v/h C. DE BOER Jr.
Bureau: Koningstraat 78 - Telefoon: 60 en 412
Post-Girorekening No. 16066.
ADVERTENTIËN
20 ct. per regel (galjard). ingez. meded (kolombreedte als redaction.
tekst) dubbele prijs. Kleine advertentiën (gevraagd, te koop, te huur)
bij vooruitbetaling 10 ct. per regel, min. 40 ct.; bij niet-contante be
taling 16 ct. per regel, min. 60ct. (Adres Bureau van dit blad en met
brieven onder no.10 ct. per advertentie extra). Bewijsnummers 4 ct.
De hopelooze toestand te Genève.
ontwapeningsconferentie verwacht,
oorlogsschulden.
Spoedige dood van de
Engeland'Amerika en de
De wanhopige
toestand te
Genève
De ontwapeningscon
ferentie ligt op ster
ven; het kan, naar
mensehelijke bereke
ning niet lang meer
duren of we zullen de
oneervolle begrafenis" mee moeten ma
ken. Lijkredes zullen niet mogen worden
gehouden, doch in alle stilte zal de con
ferentie teraarde worden besteld. Doch
laat ons niet langer spotten met den meer
dan bedroevenden toestand van de ont-
wapeneningsconferentie, wier laatste uren
•weldra gekomen zijn, want ai zal men het
wel niet zoo ronduit willen erkennen, de
mislukking is er reeds, men moet een fat
soenlijke manier vinden om de zaak te
ontbinden en het voor de buitenwereld te
doen voorkomen alsof het er niet zoo
slecht voorstaat als het in werkelijkheid
is.
Men had wellicht beter niet bij el
kaar kunnen komen te Genève, want
door deze conferentie heeft men open-
lijk zijn onmacht om iets te bereiken
te kennen gegeven, en een mislukte
conferentie is erger dan geen confe
rentie, hebben we voor den aanvang
eens gezegd.
Men weet, dat we van het begin af een
zwaar hoofd hebben gehad in eenig re
sultaat. We geloofden niet dat het wan
trouwen dat in het bizonder tusschen
Duitschland en Frankrijk bestaat, weg
genomen zou kunnen worden. En (lat
blijkt nu overduidelijk. Frankrijk wil geen
concessies doen aan Duitschland, en
wenscht van de andere mogendheden be
scherming tegen een eventueélen aanval
van den kant van Duitschland. Alle
liefdesbetuigingen van Duitschland ten
spijt, blijft Frankrijk met schele oogen
naar Duitschland zien en smeekt de mo
gendheden: help me toch beschermen. En
geland daarentegen wil Duitschland te
Genève terughalen, om in gezamenlijk
overleg nog iets te bereiken, doch Duitsch
land kan vanwege zijn figuur zoo maar
réet naar Genève teruggaan,, al zou het
eigenlijk wel graag weer deel willen ne
men aan de internationale besprekingen,
omdat het Hitier en de zijnen in Genève
eigenlijk niet naar den zin gaat. Als
Frankrijk nu in Berlijn pogingen zou
doen om Duitschland te bewegen weer aan
ds besprekingen deel te nemen, zouden
deze zeer waarschijnlijk wel met succes
bekroond worden, doch Frankrijk be
dankt hartelijk voor deze bemiddelaars
rol zoo blijft men doormodderen tot het
bittere einde. En wat dan.
We zitten tegen
woordig wel in on
verkwikkelijke inter
nationale vraagstuk
ken. Het onverkwik-
kelijkste is ongetwij
feld dat van het ontwapeningsvraagstuk,
waarover we hierboven schreven, doch
ook het vraagstuk van de oorlogsschul
den behoort tot de penibele kwesties en
nu 15 Juni weer een betalingstermijn aan
Amerika aangebroken is,- wordt er veel
Feuilleton
Uit het Engelsch van
Nadruk verboden.
32).
Anne vond het verschrikkelijk. Nooit
ion ze eens alleen zijn; ze was veroordeeld
tot het bestendige, dolmakende gezel
schap van een morsige malloot. Een van
de ergste dingen was, dat niets ter wereld
juffrouw BrowHng er toe kon bewegen
anet het raam open te slapen. Er waren
«ogenblikken, dat Anne haast met wee
moed terugdacht aan Holioway.
v rijdagmorgen haalde ze met de andere
(po. t een getypte enveloppe geadresseerd
aan Miss Annie Jones uit de bus. Er zat
oen briefje van John in.
11
„Beste Anne,
Ik heb je mijn adres niet gegeven. Ik
had het willen doen, maar was zoo dom
het te vergeten. Desk er aan, me het te
'laten weten, als je iets noodig hebt. En
vergeet niet je belofte voor a.s. Donder
dag. Om kwart over twee zal ik op den
hoek op je wachten.
Je J. M. W.
Anne sloot den brief in haar koffer
^eg. Het was de eerste lieve brief, dien
over geschreven. Engeland zou op dien
dag 262 mililoen dollar moeten betalen en
het heeft nu voor het vervallen van dien
termijn een nota aan Amerika gestuurd,
waarin het duidelijk te kennen geeft, er
niet aan te denken, dit bedrag op de re
kening van Amerika te storten.
De Engelsche nota over de oorlogs
schulden bevat nog het volgende:
De oorlogsschulden zijn noch produc
tief, noch liquideeren zij zich zelf. De
onnatuurlijke transfers, die voor haar
betalingen noodig zijn, zouden een ineen
storting veroorzaken van de normale in
ternationale crediet-operaties.
Wat den op 15 Juni vervallenden
termijn betreft, de Britsche regeering
is volkomen bereid op dien datum
een symbolische betaling te verrich
ten zonder daarmee afbreuk te doen
aan haar recht om een wijziging voor
te stellen.
Deze bereidwilligheid zou echter af
hangen van een verklaring van president
Roosevelt, dat hij de Britsche regeering
niet als nalatige schuldenaar zal beschou
wen.
De Britsche regeering heeft echter
vernomen, dat door de onlangs ingevoer
de nieuwe wetgeving (n.1. de Johnson-act)
zulk een verklaring thans niet meer mo
gelijk zou zijn. Indien dit het geval is,
dan kan de het vorig jaar gebruikte me
thode thans niet worden toegepast.
Het eongeres te Washington schijnt
naar de New York Times meldt over
hot algemeen de houding van Engeland
inzake de sehuldenkwesties niet kwalijk
te hemen.
Senator Johnson is van oordeel dat
Engeland zich definitief afmaakt van
zijn vernlichting. Daarentegen meent se
nator Pittman dat het voor Engeland
biina niet mogelijk was om gezien den
strijd tusschen pond en dollar een an
dere houding aan te nemen.
Senator Borah verklaarde,, in het ge
heel geen betalingen te verwachten; maar
hij voorziet, dat indien de Ver. Staten
thans met het Britsche rijk in onderhan
deling treden over grondslagen inzake
het handelsverkeer op de basis van we-
derkeerigheid, Engeland bereid zal wor
den gevonden om over de schulden-
quaestie te praten.
Behandeling door het Hoog
Militair Gerechtshof.
Verhoor der beklaagden.
Aneta meldt uit Batavia:
De luit. ter zee le kl. F., die als eerste
beklaagde werd gehoord, betoogt, dat de
eerste melding omtrent het wegvaren
van „De Zeven Proviciën" zoodanig werd
overgebracht, dat misverstand mogelijk
bleef. Hij geeft toe dat de mogelijkheid
bestaat dat de luit. ter zee 2e kl. H. hem
waarschuwde om als officier van dienst
niet van boord te gaan, doch beroept zien
op zijn abnormale geestesgesteldheid. Be
klaagde merkt met nadruk op in de lijn
^van de autoriteiten te hebben gehandeld
"door alles met een zoet lijntje in orde te
maken. Hij stond persoonlijk tegenover
moeilijkheden met het personeel altijd
machteloos.
Verschillende leden van het hof
assisteeren den president bij het stelie*.
van detailvragen waarop ten slotte de
heer F. mededeelt dat hij zich niet reali
seerde dat er muiterij plaats vond.
Hierop verklaart de luit. ter zee 2e kl.
H. als tweede beklaagde, zich noch met
de overwegingen van den zeekrijgsraad,
noch met de strafmaat te kunnen ver
eenigen, speciaal waar hem gebrek aan
kordaatheid wordt verweten. Hij beroept
zich op de moeilijkheden bij het openen
van de patronenblikjes en zegt van plan
te zijn geweest om krachtdadig op te tre
den. Hij vergat van de radio gebruik te
maken. Hierna verzoekt de verdediger
Van 't Hof eenige getuigen nader te
hooren.
Hierover zal het Hof nader beslissen.
Beklaagde luit. ter zee 2e kl. d. K.,
heeft drie redenen voor hooger beroep.
In de eerste plaats meent hy gehandeld
te hebben in den geest van wat hem altijd
is voorgehouden; ten tweede wenscht hij
niet te berusten in het ontslag wegens
ongeschiktheid, en ten derde wil hij de
smet uitgewischt hebben als zou zijn op
treden hem door zucht naar lijfsbehoud
zijn ingegeven.
De president vraagt, waarom hij niet
iets deed toen de leiding van den luit. ter
zee v. B. niet krachtig bleek.
Beklaagde antwoordt, dat zulks een
conflict zou hebben veroorzaakt met zijn
chef. hetwelk hy belangrijker achtte dan
de muiterij.
De president vraagt: Wat hebt gij nu
eigenlijk tijdens de geheele muiterij ge
daan? Bekl. antwoordt: dat hij de water
dichte deuren bewaakte. De president!
concludeert dat beklaagde na het uitbre
ken van de muiterij drie uur lang sti)
heeft gezeten. Bekl. antwoordt, dat hij op
post stond en beroept zich op het feit,
dat art. 143 hem nimmer is bekend ge
maakt. De president acht het 100 procent
zeker dat geweld succes zou hebben ge
had, hetwelk bekl. ontkent, waarop de
president repliceert dat dit tenslotte niet
ter zake doet aangezien ook zonder ze
kerheid van slagen geweld dient te wor
den aangewend. U zat nogal rustig ach
ter de deuren, zegt de president.
De verdediger luit. ter zee der le kl. H.,
voert aan dat bekl. een der eerste officie
ren is geweest, die nadat de bom op het
Schip terecht kwam, vooruitstormde.
De president meent dat het hier niet
dapper was om vooruit te stormen toen
de Inlanders de wapenen reeds wegge
gooid hadden. Bekl. merkt op, dat hy
dit niet wist.
Een bridge-partijtje.
Bekl. luit. t. z. tweede kl. D. verkaart in
hooger beroep te zijn gegaan omdat de
overwegingen van het vonnis onjuist zijn
en de strafmaat te zwaar. Hij hoorde tij
dens het bridge dat munitie was ont
vreemd, doch bleef door bridgen.
De president: U was zeker juist aan
een mooie sans bezig? Beklaagde: Neen,
ik had juist een minder gunstige kaart.
Later werd alarm geslagen. De president:
Ging u toen door met bridgen. Beklaag
de: Neen. De president: Was de robber
net uit? Beklaagde herinnert zich dit niet
meer. De president merkt op, dat be
klaagde meende niet te kunnen schieten
omdat hij met de menschen zoo goed om
ging. Beklaagde ontkent dit niet De pre
sident acht zulks menscheljjk mooi, doch
militair sterk afkeurenswaardig. Be
klaagde: Op critieke momenten kan dan
ook blijken dat iemand ongeschikt is voor
militair. De president: Het zou landver
raad zijn geweest als dit tegenover den
vijand ware gebeurd. Beklaagde: Dan
was eht immers niet gebeurd.
Na verder verhoor verklaart de presi
dent de houding van dezen beklaagde
onsympathiek te vinden.
Bij de voortgezette behandeling van de
zaak der officieren van de „De Zeven
Provinciën" verklaarde beklaagde, luite
nant ter zee der tweede klasse Dekker zijn
eerewoord aan de muiters te hebben ge
geven.
De President: Men geeft zijn eere-woord
niet aan muiters. Maar dit is weer een
kwestie van mentaliteit en karakter.
Bekl.: Ik zag de menschen niet als mui
ters doch als ondergeschikten.
Het lid van het Hoog Militair Gerechts
hof jhr. de Ranitz vraagt: Vond u het
een officier waardig tijdens de muiterij
te bridgen?"
Beklaagde betreurt het achteraf.
Beklaagde, de luitenant ter zee derde
klasse, baron de Vos van Steenwijk, zegt
in' hooger beroep te zijn gekomen, omdat
hij zich onschuldig acht en ook omdat hij
het niet eens is met de opinie van den
Zeekrijgsraad, dat hij zich ten processe te
Soerabaja onsympathiek gedroeg.
Beklaagde wendde nimmer geweld aan,
omdat hij als luitenant ter zee derde klasse
dit niet zelfstandig meende te mogen
doen. Hij had met den officier van den
Marinestoomvaart-dienst derde klasse
Beets de machinekamer willen bereiken.
De pres. wijst er beklaagde op, dat het
initiatief hiertoe van Beets uitging. Hij
wyst er beklaagde bovendien op, dat ook
de poging om de brug te bereiken van een
ander uitging.
Beklaagde schrijft zulks toe aan een
misverstand, dan wel aan het gelijktijdig
opkomen van deze plannen.
De pres. vraagt waarom beklaagde niet
schoot toen korporaal Boshart hem de
radiohut deed verlaten.
Bekl. antwoordt: Zulks te hebben na
gelaten als gevolg van de afspraak met
den luitenant ter zee tweede klasse Dek
ker, dat niet zou worden geschoten
De pres. wijst beklaagde op artikel 12
van het Reglement voor de Krijgstucht,
waarin staat, dat ook het gebrek aan een
zelfstandige positie nooit mag leiden tot
werkloos blijven. Voorts verklaarde Bos
hart dat de afspraak met den luitenant ter
zee der tweede klasse Dekker nog niet
bestond
Beklaagde ontkent uit de hut te zijn ge
jaagd. Het zegt: „Ik was toch van plan
de hut te verlaten."
De pres.: dan had u zulks niet op dat
oogenblik moeten doen. U was de baas in
de radiohut. Geen burger zou gehandeld
hebben, zooals u als zeeofficier. Eén schot
zou een einde aan de miutery hebben ge
maakt.
Bekl.: Daar ben ik nog niet zoo zeker
van.
De Pres.: Ik wel. Ik kan my niet voor
stellen hoe u zich uit de radiohut kon laten
sturen.
Bekl.: Ik vraag my af, welke gevolgen
het lossen van een schot gehad zou heb*
ben.
De Pres.: Het had u misschien uw baan
tje kunnen kosten, maar daar gaat het
niet om. U had nooit de hut mogen ver
laten. U hebt er zich geen rekenschap
van gegeven, wat u in zoo'n geval moest
doen.
Bekl.: Ik had ook order om my' naar de
longroom te begeven.
De pres.: Dus u wilt zeggen, dat een
jonge officier .een ouderen officier maar
blindelings heeft te volgen? Ik zeg het u
niet gaarne na. Dan zouden er nooit meer
helden zijn.
Het lid van het Hoog Militair Gerechts
hof, jhr. De Ranitz, toont aan, dat be
klaagde wel degelijk onder bedreiging
van korporaal Boshart de radiohut ver
liet.
Langdurige heftige discussies ontstaan,
waarna het lid van het Hoog Militair Ge
rechtshof, jhr. De Ranitz, concludeert dat
de officieren op bewonderenswaardige
wijze hun drift achterbaks hielden.
De pres.: Wat is eigenlijk de reden dat
u als maar wilde schieten, maar dit nooit
deed?
Beklaagde heeft zich aan de leiding
van den luitenant ter zee Van Boven ge
houden.
De volgende beklaagde, de officier van
den marinestoomvaartdienst der tweede
klasse, De Wilde, acht de overwegingen
van den Zeekrijgsraad onjuist en de straf
te zwaar. Hij beroept zich op het ontkop
pelen van de stuurinrichting. Van een be
zetting der machinekamer viel niet veel
te verwachten.
De pres.: Was u niet bang voor uw
hachje?
Bekl. zegt niet heelemaal gerust te
zijn geweest. Hij deelt mede, dat er twij
fel bestond over de vraag of het gebruik
maken van geweld in de lijn der autori
teiten lag.
De pres. informeert waarom bekl. bij
de muiters naar het eten informeerde en
of het om lekker eten ging.
Bekl. deelt mede, dat hij bevreesd was
voor vergiftiging.
De pres.: U vond het compromis met
de muiters wel goed?
Bekl.: Ja, wij wisten waaraan we toe
waren.
De pres.: Ja, er zou niet op u gescho
ten worden, u zoudt lekker eten krijgen,
dat niet vergiftigd was, dat alles was
O.K.
Bekl.: Nou, zoo is het niet heelemaal.
Hij heeft aan het bridgen tijdens de mui
terij niet meegedaan, daar hij de omstan
digheden te ernstig vond, doch waar
schuwde de jongere officieren om hun
revolvers niet zichtbaar te dragen.
De pres.: Waarom zei u: „Doe niet zoo
flink"?
Bekl.: De derde klassers deden net of
zij dat waren en schoven alle schuld op
de andere officieren.
Bekl. deelt mede, dat na de muiterij
ook de militaire zijde van het beroep van
officier van den Marine-stoomvaartdienst
beter tot zijn recht komt.
Het lid van het Hoog Militair Gerechts
hof, mr. van Nieuwenliuizen vraagt: waar
om hebt u niet meegedaan aan de poging
om de brug te bereiken?
Bekl.: Ja, dat had ik eigenlijk wel kun
nen doen.
De volgende beklaagde, de officier van
den Marine-stoomvaartdienst der tweede
klasse Smits acht het vonnis niet juist. Hij
had zich ernstig voorgenomen zijn leven
te geven, indien er maar eenige kans was
op onderdrukking van de muiterij. Hy
voert aan, dat hij niet de leiding had en
bij zoo'n geringe kans de verantwoording
niet op zich dorst te nemen.
Deze bekl. zegt, het overtuigend be
wijs te hebben dat beklaagde de luitenant
ter zee derde klasse, baron de Vos van
Steenwijk onwaarheid spreekt bij zijn be
wering inzake de verovering van de ma
chinekamer. Beklaagde zegt: Hij poogt
zich ten koste van anderen op den voor
grond te schuiven. Beklaagde zelf maakte
ee nplan tot herovering/hetwelk door den
luitenant ter zee Van boven werd afge
keurd.
Hierna wordt de zitting verdaagd tot
6 Juni.
Binnenland
Acht jaar geëischt tegen den dader.
Dinsdag heeft het openbaar ministe
rie bij de rechtbank te Roermond tegen
den 22-jarigen timmerman C. W. J. uit
Tegelen, ter zake van de in den nacht
van 8 Februari van dit jaar in de woning
van mej. J. Siebers te Tegelen gepleeg
de overval met berooving, waarbij de
weduwe ernstig met een hamer werd
mishandeld, een gevangenisstraf van
acht jaar geëischt.
Uitspraak over veertien dagen.
Motorrijder gedoe
Dinsdagochtend is onder Vollega de
30-jarige J. Mink, afkomstig uit Leeu
warden, met zijn motorrijwiel op den on-
bewaakten overweg door de tram Lem
mer—Joure gegrepen en gedood.
gemaakt, met onze prima Kousen of Sokken aan,
(„JAAP SNOR, hij breit ze zelf best"), ie Klas
reparatie-inr. voor alle soorten wollen kleeding.
kousen en sokken (ook de allerfijnste) Zuidstr. 19
(Let op den gelen winkel)
ze in meer dan een jaar ontvangen had.
„Mij schrijft niemand," klaagde juf
frouw Brownling op verongelijkten toon.
„Dat was ook anders toen ik een meisje
was, alles was toen anders. Heb ik je ver
teld, hoe ik altijd met mijn vader in een
mooie dogcart reed, met roodgelakte
wielen? Hij was dokter, dat weet je, niet
waar? en hij had een heel goede practijk
in het noorden van het land. Je hebt er
geen idee van wat voor brieven ik in dien
tijd van jongelui kreeg! Zei je niet, dat
die brief van je beminde was?"
„Neen, daar heb ik geen woord van ge
zegd," klonk bet verbaasd.
„Ik dacht toch, dat het handschrift van
een man was."
Anne lachte hartelijk.
,En het is een getypte brief!"
„Ik had altijd een goeden kijk op man
nen," beweerde juffrouw Brownling zelf
ingenomen.
Zaterdagmorgens was er opnieuw een
brief:
„Beste Anne,-'
Ik geloof, dat ik vergeten heb, je mijn
telefoonnummer op te geven. Het kon wel
e< rst eenige seconden en las toen den
noodig mocht hebben. Ik hoop, dat je
me dan wilt opbellen.
Je J. M. W."
P.S. De beste tijd om op te bellen is by
het ontbijt; dan ben ik altijd thuis."
Maandagmorgen gaf mrs. Fossiek Yates
Anne den derden brief. Ze bekeek hem
eerst eenige seconedn en las toen den
poststempel. Daarom zei ze „getypt", met-
een stem als een officier van Justitie, die
de aandacht vestigt op een uiterst bezwa
rende getuigenis.
Anne sprak geen woord, nam den brief
aan en ging er mee weg; haar vingers
tintelden. Wat dom van hem om nu weer
je toch tijd genoeg om den boel op te rui-
moest ze zichzelf bekennen, dat ze het
niet heelemaal onpleizierig vond.
Dezen keer schreef John:
„Beste Anne,
Ik hoop, dat je onze afspraak van Don
derdag niet vergeet. Ik kom maar om twee
uur; want als ze om een uur lunchen heb
je toch tijd genoeg o mden boel op te rui
men.
Een half uur later, toen Anne de eet
tafel aan het wrijven was, zeilde mrs. Fos
siek Yates de eetkamer binnen en posteer
de zich in een majestueuze houding voor
den haard.
„Een oogenblikje Anne".
Anne kwam overeind. Ze had roode
wangen gekregen van het wrijven. Ze
droeg een blauw katoenen japon, waarvan
de aanschaffingskosten van haar loon zou
den worden afgehouden.
„En Anne," ging mrs. Fossiek Yates
voort.
„Ja mevrouw?"
„Ik ben overtuigd, dat je eh de
noodzakelijkheid wel zult inzien om
eh je niet verder in te laten met de
connecties uit je vroegere, minder ge-
wenschte omgeving....".
Anne zei niets.
„Ik verwacht, dat je geen correspon
dentie met je vroegere kornuiten aanmoe
digt."
Anne keek haar aan over de glimmen
de tafel. Waarom was ze zoo vreeseljjk?
Waarom kon ze niet behoorlijk zijn? Haar
eerste woede was over. Het leek haar al
leen nu nog maar gek en. jammer.
„Geef alsje blieft antwoord," snauwde
mrs. Fossiek Yates.
„Ik weet niet wat ik zeggen mort."
„Ik verlang een belofte van je, dat je
zoolang je onder mijn dak woont geen cor
respondentie meer zult voeren met je oude
kameraden. Ik weet, dat je dagelijks brie
ven ontvangt, en je moet het als een vrien
delijkheid van me beschouwen, dat ik je
waarschuw. Meer zal ik er niet van zeg
gen."
Maar juffrouw Brownling had heel wat
meer in het midden te brengen.
„Wat voor kleur oogen heeft hij, kind?
Dat moet je me heusch vertellen, dan zal
ik je zeggen of hij een standvastig karak
ter heeft. De eerste jongen, waarmee ik
verloofd was, had de mooiste lichtbruine
oogen, die je je kunt voorstellen en hij
maakte het af om met een meisje van
adel te trouwen. Ik heb nooit iemand zoo
razend van woede gezien, als myn vader
toen was. Hij had in diezelfde week aan
de beurs zware verliezen geleden ik
heb je toch al verteld, dat hij effecten
makelaar was, hè? Ik was bang, dat hij
een moord zou begaan, maar je snapt ook
wel, dat ik er niets voor voelde, dat mijn
naam genoemd zou worden in verband
met een moordgeschiedenis en dat heb ik
hem dan ook verteld Toen kalmeerde hy
een beetje...."
XXV.
Dinsdag was er geen brief van John,
Woensdag schreef hij weer, blijkbaar
met het doel Anne eraan te herinneren,
dat het den volgenden dag Donderdag
zou zijn. Hij voegde er aan toe, overtuigd
te zijn dat zij wel om kwart voor twee
klaar zou kunnen wezen en dat hy daar
om al vast om half twee op den hoek zou
wachten.
Hij had echter een uur en een kwartier
op schildwacht gestaan voor Anne ver
scheen. Hij nam haar hand in de zijne en
zei met iets verwijtends in zijn toon.
„Je hebt je niet erg gehaast!"
„Waarom zou ik?" antwoordde Anne.
Toen glimlachte ze tegen hem. „Ik heb je
immers duidelijk genoeg uitgelegd, dat
het bij drieën zou zijn, voor ik weg kon.
Was je er werkelijk om half twee al?
„Natuurlijk. Zie, 't is een zalige middag
en ik heb den wagen bij me. Ik had ge
dacht een heerlijk tochtje naar buiten te
maken."
Anne had zich vast voorgenomen hem
terughoudend te behandelen, maar ze kon
niet helpen dat ze een kleur kreeg en
haar oogen schitterden bij het vooruit
zicht, om behagelyk gezeten in een auto
mijlen en mijlen voort te glijden door de
geurende, zomersche lucht; om de zon te
zien stralen over glooiende vlakten vol
groen na de benauwende kleine flat,
de koude bemoeizuchtige Mrs. Fossiek
Yates en die eeuwige kletsende stoethas
pel van 'n juffrouw Brownling, was dat
een weldaad.
John legde even zijn hand op haar arm,
toen ze in den open two-seater stapten,
r»ie om den hoek van Malmesbury Ter-
race wachtte.
„Je hebt geen mantel bij je."
„Op zoo'n dag als vandaag heb ik geen
mantel noodig."
„Weet je 't wel heel zeker?"
„Ja, heel zeker!"
Ze reden weg; de grauwe straten waar
door ze somber en gedrukt had geloopen,
weken achter haar als grauwe, beklem
mende droomen. John zat naast haar en
fronste de wenkbrauwen.
Ze had een mantel moeten aanhebben.
Ze moest, haar eigen kleeren hebben. Die
moesten toch ergens zijn...ze had toch
kleeren gehad. Hij zou juffrouw Jones
nog eens gaan opzoeken en naar Anne's
kleeren informeeren. Ze moest een
mantel hebben. Vandaag ging het no,
maar hy was niet van plan het by dezen
eenen tocht te laten, en het zou niet altijd
zulk mooi weer zijn als nu.
Anne's stem stremde den stroom van
zijn gedachten.
„Vertel me eens wat van Jenny's
kindje."
„Jenny's kindje?"
„Je zei immers, dat je op Waterdene
bent geweest. Toen heb je de baby toch
zeker wel gezien?"
„Natuurlijk heb ik die gezien. Jenny
is er geweldig trotsch op. Ze vertoont
hem aan iedereen."
„Hoe ziet hy er uit? Op wie lijkt hij?"
drong Anne gretig aan.
„Op wie hij lijkt? Och, dat kan ik zoo
niet zeggen."
„Liikt hii op Jenny?"
„Néén. ik geloof het niet."
„On Nicholas dan? Weet je het heusch
niet? Tk ik heb hem niet gezien."
De lichte trilling in haar stem deed
.Tohn's woede tegen Jennv en Nicholas
Marr weer onlaaien. Daarvan klonk iets
in zijn an'woord toen hij zei: „Oe.li, hij is
nog zoo klein."
Anne dacht: ..Ik heb hem geërgerd."
Ze wilde zoo graag alles gewaar worden
over de babv en Jennv en nu had ze
hem hoos gemaakt. Oneens voe'Oe ze zich
moe en zwak en ze had er snüt van dat
ze was meegegaan. 7e sloot de oogleden
over een paar brandende tranen.
(Wordt vervolgd).