1934 Willy wordt kabouter. Wimpie YVEL DLAWNURG.. PAG. 6 ZATERDAG 'T JUTTERTJE Beste jongens en meisjes! Goeienmiddag, jongens en meisjes, daar zijn we weer! Hebben jelui braaf geprofiteerd van het mooie weer? Ik wel, hoor; 't is alleen maar jammer, dat het zoo gauw voorbij was. Maar enfin, we nemen 't maar zooals 't valt, hè? De „Kindervriend" heeft jelui al verteld, dat hij met vacantie is en dat de andere meneer het weer voor hem waarneemt. Ik heb meer foutieve dan goede op lossingen gekregen; verschillende kinderen klagen, dat ze nogal moeilijk waren. Maar wat zeggen jelui van de raadsels van vandaag? Daar moet je even over prakkedenken, hoor, anders vind je ze niet. En daar zit ik dan, met een stapel birefjes. En nu moet ik beginnen jelui wat grapjes te vertellen, luister: Boven op den stapel ligt een briefje-, dat zal ik hier voor jelui overschrijven. *t Is van een meisje van elf jaar en ze heet Dina Wismever; ze schrijft: „Beste Kindervriend, Ik zou graag mee willen doen met de raadsels. Ik ben een nichtje van die andere Dina Wismeyer en ik woon ook naast haar. Mijnheer zoudt u me Dina Wismeyer II willen noemen? Ik hoorde van m'n nichtje, dat het zoo leuk was." Maar nou moeten jelui eens lezen wat ik haar ga antwoorden: „Beste Dina de Tweede. All:eraadsel kinderen vinden het reuze, dat je mee gaat doen, hoe meer hoe liever. En ik vind het grappig, dat je precies heet als je nichtje en dat je vlak naast haar woont. Zie-je, ik heet eigenlijk óók „Kindervriend II", want Kindervriend I is, zooals je hier boven zag, met vacantie." Zie je, dat schrijf ik nu aan Dirk IIdaar had ik me haast verschru ven, ik bedoel natuurlijk Dina II, Dirk II, dat was die graaf uit het Hollands'che Huis, dat weten jelui natuurlijk wel, tenminste de groote kinderen, van de vaderlandsche geschiedenis, hè? Maar die Dirk, zie-je, is al een stuk of wat jaren dood, ik geloof wel haast iooo, en Dina II, wel die is n jaar en woont naast haar nichtje. Nou, Dina, da's een lange brief gewor den hè? Als ik ze zoo allemaal moest schrij ven, had ik wel tien Juttertjes noodig. Je oplossingen waren goed, ook die van Dina I, die al ïi>/£ jaar is. Dat hadden jelui nou anders moeten afspreken, dan was je op één dag jarig geweest, dat zou nog leuker zijn geweest. Tiny Dol. Tiny Dol adresseert al uit zichzelf „Kindervriend II". Dat briefje is dus echt voor mij bestemd, niet voor Kin dervriend I. Ik ben er wat mee in m'n schik, Tiny, als je me zien kon, zou je be merken, hoe m'n neus van trots is gaan kr llen (hij was altijd een beetje scheef, zie-je). Tiny vraagt wanneer ze op kan toor mag komen. Dat moet je de volgende week maar afspreken, hoor! Ja, 't is daar in die bosschen van Schoorl fijn, hè? Rika Pompert. Waarom zouden wij net riet goedvinden, m'n kind, dat je meedee met de raadsels? Natuurlijk, hoor en wel kom in ons midden. Bram Staalman. Jonge, jonge, wat een cichter ben jij! Zooiets moet natuurlijk m de Jutter, ik zal den zetter zeggen, dat-ic dat niet mag vergeten. Marietje en Frans Üirks, Koegras. Jelui krijgt een standje van me, hoor. Wie van jelui het aangaat, weet ik niet, maar je briefje was allesbehalve netjes geschreven. Foei, dat kun je toch beter, wed ik. Ik wed, dat de meester op schooNdat ook zou zeg gen als hij het zag. Nou, jongens, een vol gend maal beter! Klaas Blokker, Haarlem. Je briefje zal ik maar bewaren, want dat alles gaat die andere meneer aan, die zal jelui wal in lichten. Mia Roeper, de Waal, Texel. Ja, hoe vnd je dat nou? Die ondeugende zetter wilde met alle geweld zetten: „Miauw, roep haar". Gelukkig kon ik nog net zijn hand tgenhouden; ik zeg tegen hem: „Denk er om, 't is een meisje, geen poes, en wat een aardig meisje ook, geloof ik!" En gelukkig, toen is de naam er nog goed in gekomen. Wel Mia, die eigenlijk Marie heet, wat heb je een aardig versje gemaakt. Dat zullen we ook maar in de „Jutter" zetten en dan zal ik je briefje aan den Kindervriend I ge ven, want die moet toch ook kennis met je maken, hè? Doe je de groeten aan Nelly, die je zoo aan 't lachen heeft gemaakt? Of t-eb jij soms Nelly aan 't lachen gemaakt' En daar is dan ook Nelly Boot. Ja, jelui hebben daar maar feestjes, een school die versierd is, bijna niets te doen dien dag. Geen wonder dat je 's avonds niet in slaap kon komen, dat komt van de opwinding. Ik zal je briefje ook bewaren hoor en door geven. Dag. Marietje Sandkuyl. Nou, Marietje, zorg dan voor een mooi rapport, hoor. Sapper loot, ik wou dat ze tegen mij zeiden, dat ik voor 4 dagen naar Eindhoven mocht. Ik leerde vast alle graven uit het Hollandsche en het Henegouwsche huis van buiten. Geertje Putting vindt het heelemaal niet fijn, dat ze twee maanden vacantie krijgt van den Kindervriend. Ja, maar zie je, een boel kinderen gaan zelf ergens anders heen en dan is hte tóch aardiger als ze straks allemaal weer bij elkaar zijn. Aan een Rotterdammertje, dat mee naar Texel gaat, maar dat zijn naam niet in het briefje zette. Hij denkt, dat Kindervriend II óók mee mag naar Texel, maar niks hóór, ik mag thuisblijven. Wat zijn jelui grap penmakers daar in Rotterdam. Moeiten jelui hooren, jongens en meisjes: als Mijn heer de klas uit was, gingen ze op den barometer "blazen en dan kwam-ie op 88°. Hoe vind je zooiets? Sientje Warmerdam. Ja, dat is zoo, Sientje, als je van school af gaat voel je je al bij de groote menschen zoo'n beetje. Maar ik zou maar niet te gauw mee doen met de groote meisjes, je kan veel beter rog een poosje kind blijven, dat is vêel leuker. Kom je nu thuis om moeder te helpen? Tony Sinnige, Koegras. Ik zal de bood schap overbrengen, wie weet, komt de Kindervriend dan niet eens bij jelui. Annie Jansen. Neen, Annie, de „echte" Kindervriend ben ik niet, die ligt op het cogenblik misschien wie weet? op z'n buik in 't water. Fijn, dat jelui gezwommen hebt. Neen, ik ben niet aan 't strand ge weest, ik heb een grooten tuin achter en daar was het zoo fijn zitten, 't was zonde cm eerst zoo'n warme wandeling naar strand te maken. Me dunkt, je briefje is rog aardig lang, hoor, je kan gezellig babbelen. Tono Troost. Troost je, Toon, ik zal den Kindervriend opgeven, dat je ook een f'ets bezit. M. van Straalen. Arme jij, met een ver stuikten voet, dat is niet zoo prettig. Dat lun je beter in den winter hebben. Aan verschillende kinderen, die vandaag geen briefje kregen. De beste groeten en jelui nemen het me wel niet kwalijk, hè dat je bent overgeschoten? Ik schiet ook wel eens over, vooral als ik nichtjes te logee- ren heb. Want die kunnen eten nou! De volgende week is de Kindervriend er weer. Dag. Het boek is deze week gewonnen door NELLY KEIJZER, Goversstraat 24. Ik weet je leeftijd niet, Nelly, maar dat Hooren we op kantoor dan wel,hè? Kindervriend. DE TOOVENAAR Op zekeren dag, toen zij eens vrij van school hadden, zegt Henk tegen zijn broertjes en zusjes: „Pas op! Nu zal ik je eens .iets laten zien, dat je nog nooit gezien hebt en dat je ook nooit meer zult!" Hè. ja, voor uit!" Toen nam Henk een noot, kraakte die en nam de pit eruit, „Deze pit hebben jullui nog nooit gezien en (hij steekt de pit in den mond) die zal je ook nooit meer zien ook!".... Wat lachten zijn zusjes en broertjes! „Maar nu iets anders!" roept Willy, een van de broertjes, uit: „Opgepast. Ik zal de pit, die jij al hebt opgegeten, weer onder mijn eigen hoed tooveren! „Nu, daar zijn we nieuwsgierig naar, dat kan je onmogelijk!" „Niet?" zegt Willy, kijk maar eens1" En hij neemt zijn hoed en zet die., op het hoofd van Henk!.. Wat juichten de broertjes en zusjes voor de beide „toovenaars Een vogel als rijpaard. De gevolgen van een noodlanding door THEO DOEKS JR- I. „En woon je nu daar, in dien boom stam?"-vroeg Willy, „weet je, ik heb er altijd zoo'n voorgevoel van gehad, dat er een levend wezen in huisde.. „Dan heeft dat voorgevoel je niet bedrogen. En ik heb ook al dikwijls gezien, hoe jij naar mijn deur keek. Je wilde wat graag eens een kijkje ne men daar binnen. Wil je nu niet eens binnenkomen?" Willy schaterde het uit van het lachen„Natuurlijk kom ik graag binnen, maar dat is immers onmoge lijk. Daar ben ik veel te groot voor!" „Wacht eens even, ik zal even den president om raad vragen? zei de ka bouter en weg was hijzijn huisje binnen! Weldra kwam hij echter weer te voorschijn. „Hebben jullie dan ook een presi dent?" vroeg Willy. „Ja, natuurlijk. Sinds de koning ge storven is en dat was de laatste uit bet geslacht Kaboutersen-tot-Dwergen- steyn hebben we geen nieuwen ko ning gekozen, maar een president be noemd. Dat hebben jullie, groote men schen toch ook in heel veel landen gedaan?" „Je bent op dè hoogte, dat moet ik zeggen," riep Willy uit, „en vertel me nu eens, woont de president nu in dien boomstam?" „O neen, maar ik heb draadloos met de hoofdstad van ons Rijk gesproken." „Zoo hebben jullie die dingen ook al," zei Willy, doe nu toch hoe langer hoe verwonderder werd. „En wat heeft de president gezegd?" „Hij heeft gezegd, dat hij bij den staatsapotheker een drank zal laten klaarmaken, die een mensch heel klein maakt, als hij die drinkt. Die drank zal over en paar minuten wel hier aan komen". „Dan hebben jullie zeker ook vlieg tuigen, om dat zoo gauw te doen," zei Willy. Maar het antwoord van den ka bouter verbaasde hem nog meer. „Neen, wij leeren de vogels ons te dragen, zooals jullie het met rijpaarden doen. Wij halen de vogeltjes uit hun nest, als ze nog héél klein zijn en vau klein af worden ze dan opgeleid. Voor de gewone vluchten gebruiken we meestal de zwaluwen, omdat die zoo heerlijk snel en soepel kunnen vliegen. Maar voor uiterst snelle vluchten heb ben we nog wel andere vogels, die nog sneller vooruit komen." „En gebruiken jullie nog andere lij dier en ook?" vroeg Willy, die nu graag alles tegelijk wilde weten „Ja zeker, waterratten bijvoorbeeld. Dat zijn eerste klas rijpaarden, dat verzeker is je. Als de nood dreigf zwemmen ze met je dwars door de rivier. Maar ze hebben één fout: als üe nood dreigt, loopen ze pardoes het eerste het beste hol binnen, zonder aan den ruiter te denken! Dan komt de ruiter meestal met een buil op zijn hoofd achter de rat aanrollenik ben ééns ook zoo te land gekomen." Meteen hoorde Willy een gefladder tusschen de takken van den boom en voordat hij opgekeken had, was een zwaluw bij hen neergestreken. En op den rug van den vogel zat een manne tje, dat precies leek op den Kabouter man naast hem. Hij groette Willy en zijn vriendje en haalde daarna twee héél kleine fleschjes tusschen de vee- ren van de zwaluw uit. Die gaf hij aan Kabouterman. „De apotheker zegt, dat het groote mensch eerst het eene fleschje moet leegdrinken om klein te worden. Wil hij nu weer groot worden, dan moet hij het andere opdrinken. Op de fleschjes staat, welk het eerst moet worden leeggedronken." „Wel bedankt, hoor," zei Kabouter man, waarop de bode weer op den rug van de zwaluw klom en als een war relwind stoven ze weg, de lucht in „Zie zoo, trek nu eerst je kleeren uit en ga liggen, dan zal ik het in je mond gieten, want dit kleine fleschje kan je toch niet vasthouden," zei de kabouter, „en als je je kleeren aanhield, zou je meteen in de vouwen ervan verdwalen. Ik heb nog een aardig pak voor je, dat je belsist zal passen." Toen Willy klaar was, ging hij languit liggen en de Kabouter goot den inhoud van het kleine fleschje on Willy's tong. Voor Willy was het maar een druppelEn nauwelijks had hij dien druppel -doorgeslikt, of hij werd opeens slaperig en loom (Wordt vervolgd.) Hoe ondeugende door een auto overreden werd en zijn been brak. door Nee, 't viel Wimpie heelemaal niet mee, dat die boer uit Krommenie hem weer naar Den Helder terug wilde brengen. Dat 't meenens was, bleek, doordat de boerin een groot witte brood sneed, met dik boter besmeerde, en dit in een zak aan zijn fiets hing Voor morgen onderweg, als je naar huis terug fietst zeide ze. Wimpie was na het eten van die twee borden rijst, drie borden ge stampte pot en die 2 pond aardbeien en na zijn lange fietstocht wel een beetje pafferig en slaperig geworden, en hij was dan ook erg blij, toen de boer een wit gebreide, ouderwetsche slaapmuts I met oorlappen en keelbanden op zijn' stoppelig hoofd bond en zeide, dat ze nou maar allemaal naar de kooi moes ten gaan want dat ze morgen weer vroeg uit de veeren moesten. Wimpie klom dus een ladder op, die naar den zolder leidde, en kroop gauw onder de wol. Door vermoeidheid viel hjj direct in slaap. Hoe lang ie zoo onder zeil geweest was, kon hij niet vertellen, maar plot seling voelt hij iets over zijn gezicht loopen en hoort hij een krijschend ge-f Slaapdronken slaat hij metl zijn hand naar zijn kuif dan, in eene| fladdert er iets over zijn bed heen. Hij is nu klaar wakker, blijkbaar heeft-ie lang geslapen, want de zon is a' eenigen tijd opgegaanIn eene ziet- ie de oorzaak van dat gekriebel op zijn gezicht. Een groote haan uit 't kippen hok van den boer is op 't lage dak ge fladderd, door het dakraam gekropen' en heeft zijn hoofd uitgekozen als zit 4 A

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 18