POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHF COURANT
Ik visch makreel
Het leeftijdsverschil in
het huwelijk.
Pauwtje en de zwaan.
ZATERDAG 14 JULI 1934
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Hoeveel jaren verschil
zijn het gunstigst?
Een te groot verschil niet wenschelijk
door
G. VAN STAVEREN-
Steeds en steeds opnieuw wordt de
vraag opgeworpen: welk leeftijdsver
schil is in het huwelijk tusschen de
beide echtgenooten het gunstigst?
Jonge meisjes denken daar natuur
lijk zeer verschillend over. Verschil
lenden zoeken in den man een kame
raad; dus houden ze van iemand die
ongeveer even oud is als zijzelf zijn.
Anderen willen beschermd worden,
voor hen komt alleen een ouderen man
in kwestie. Maar er is nog een andere
groep hoewel die slechts uit uitzon
deringen is samengesteld.
Dat zijn die meisjes, die een zoo
sterk ontwikkeld gevoel van moeder
lijkheid hebben, dat ze ook hun man
willen bemoederen.
Dezen kiezen daarom bij voorkeur
een jongeren man. Men kan niet ont
kennen, dat in alle drie gevallen een
gelukkig huwelijk mogelijk is.
Waardoor tevens het bewijs gele
verd is, dat het veschil in leeftijd niet
alleen het al of niet-gelukkig zijn van
een huwelijk bepaalt. Van veel meer
gewicht zijn de karakters.
Een oudere man, die gezond en
levenslustig is, kan gerust een jongere
vrouw trouwen. Hij zal best in staat
zij haar gelukkig te maken en haar
leven te vullen. Een jong meisje, dat
een ouderen man trouwt, heeft het ge
woonlijk veel gemakkelijker. Want hij
heeft zich al een goede plaats in de
maatschappij veroverd. Hij is werkelijk
in staat voor zijn Vrouw te zorgen. Het
jonge meisje, dat een jongeman trouwt,
moet er op rekenen, dat er eerst nog
jaren van wachten komen, om einde
lijk het succes te veroveren.
Heeft in deze jaren de vrouw echter
tiouw aan de zijde van haar man ge
staan, dan is dat ook in staat om den
band, die beiden bond, te versterken.
Trouwt echter een vrouw met een
jongeren man, dan moet ze er op be
dacht zijn, dat zij hem vooruit zai
moeten helpen. Dit kan natuurlijk aan
leiding zijn tot een ietwat scheeve
verhouding. En men ziet nog al eens,
dat dergelijke huwelijken weinig duur
zaam zijn. De reden daarvan is gele
gen in de zoo even terloops genoemde
omstandigheden en niet in het feit,
dat de vrouw misschien sneller oud
wordt dan de man. Dit laatste is ook
heelemaal niet het geval. Daarvoor
heeft de vrouw onzer generatie zich te
veel jeugdigheid verworven.
Wanneer een oudere man niet vor
komen gezond is, moet het jong*
meisje het huwelijk wel zeer rijpelijk
overwegen, zelfs wanneer de man haar
in alle opzichten sympathiek is en zij
voor zichzelf de overtuiging heeft, dat
zij hem liefheeft. Zij moet beseffen, dat
ziekelijke oude heeren zeer vaak slecht
gehumeurd zijn en een jonge vrouw
het leven moeilijk maken. Vaak heeft
zulk een vrouw nog slechts de taak
van ziekenverpleegster bjj haar oude
ren man te vervullen en dat is niet de
bedoeling van het huwelijk. De be
weegredenen, om het huwelijk te slui
ten, waren wel schoon en edel zij
getuigden van hulpvaardigheid en op
offerende liefde bij het jonge meisje
doch zij had zich nooit mogen binden
aan een man, die niet meer krachtig
in het leven stond. In een huwelijk
moet men over en weer kunnen geven
en nemen; waar eenzijdigheid haar
intrede doet, is het evenwicht zeer
spoedig gestoord. En het meisje.moet
beseffen, dat zij door zulk een beslis
sing de beste jaren van haar leven gaat
bederven.
Hoezeer de menschen in de laatste
tientallen jaren zijn veranderd, toch
blijft de oude opvatting reden van be
staan hebben, dat een zeer groot leef
tijdsverschil tusschen een man en
vrouw niet wenschelijk is. Ook door
uiterlijke voordeelen moet het jonge
meisje er zich niet toe laten bewegen
om een veel ouderen man te trouwen,
want de mooie harmonie, die tusschen
menschen van ongeveer gelijken leef
tijd kan bestaan, moet zij dan missen.
Over het algemeen -wordt het het
beste geacht, wanneer de man tuschen
de vijf en negen jaar ouder is dan de
vrouw. Dan begrijpen zij elkander het
best; dan kunnen zij het gemakkelijkst
lam wederzijdsche belangen met el
kander in overeenstemming brengen
en zich bij elkander aanpassen.
Vaak wordt er ook te laat getrouwd.
Wanneer het slechts eenigszins mo
gelijk is, moet een jongeman naar een
vrouw uitkijken, als hij 26 of 27 jaar
oud is; en het liefst zal hij daarbij zijn
keuze doen uit zijn kennisjes van 19 tot
21 jaar. In de eerste jaren zal men dan
wel zuinig moeten zijn. doch men komt
elk jaar vooruit en elke verhooging
van het inkomen brengt dubbele
vreugde. Wanneer die beide jonge
menschen vele jaren van hun leven
tezamen hebben doorgebracht, leeren
zij begrijpen, hoeveel vreugde en zegen
een huwelijk kan brengen.
De menschen, die men nooit tegen
spreekt, zijn die, welke men het meest
liefheeft of het minst acht!
Ja, lezer(es), u leest het goed, er
staat „Pauwtje" en niet „Leda en de
zwaan", want dit is een andere geschie
denis. Enne.... Pauwtje maakte op
geheel andere wijze kennis met een
dezer zwemvogels, dan die zich Leda
noemende jonge dame. Leest u dus ge
rust verder.
Natuurlijk was zijn ware naam niet
Pauwtje, doch Paul. Maar, daar het bij
de Marine nu eenmaal een oude ge
woonte is, om bijna een ieder een bij
naam te geven, een bijnaam, die veelal
typeerend is voor iemands karakter of
uiterlijke hoedanigheden, had ook Paul
zijn ware naam spoedig voor den bij
naam van Pauw tje moeten inruilen.
Wie hem het eerst Pauwtje had ge
noemd? Niemand wist het. Over de
rechtvaardigheid van deze naamsver
andering, was echter een ieder van
meening, dat deze volkomen juist was.
En inderdaad Paul, of Pauwtje, zooals
wij hem nu ook maar zullen noemen,
verdiende ten volle, dat men hem den
naant van dezen ijdeltuit uit de vogel
wereld had gegeven, aangezien zijn
pronkzucht veel overeenkomst vertoon
de met die van den bedoelden vogel.
Pauwtje was n.1. van een pijnlijke
nauwgezetheid waar het zijn uiterlijk
betrof, altijd doodsbenauwd een minder
goed figuur te maken en bovendien toe
bedeeld met een groote dosis zelfinge-
nomheid.
In Bergen (Noorwegen), werd op een
mooien lentemiddag, Pauwtjes ijdel-
heid echter op zeer pijnlijke wijze ge
troffen. Ongeveer een half uur nadat
de schipper vastwerken had gefloten,
maakte bijna iedereen, en hiertoe door
het prachtige lenteweer aangelokt,
zich gereed om eenige verpoozing aan
den wal te zoeken. Onder hen, daar hij
niet door wachtdienst was verhinderd,
bevond zich ook on3 Pauwtje. Hij had
besloten, het schoone weder te benut
ten, door piekfijn opgedoft door de
straten van Bergen te gaan flaneeren
en te trachten zooveel mogelijk de aan
dacht van andere wandelaars of beter
wandelaarsters te trekken, hetgeen bij
zonder streelend voor zijn gevoel van
eigenwaarde zou zijn.
De voorbereidende maatregelen hier
toe, waren echter niet zoo eenvoudig,
bijna een uur had hij noodig geha l
om zich te scheren, zijn haar met de
een of andere pomade in te smeeren,
zijn tanden te borstelen en zijn nagels
te reinigen. Ook de verdere verzorging
van zijn uiterlijk had nog geruimen tijd
in beslag genomen, maar eindelijk was
Pauwtje toch gereed. Hij had zijn splin
ternieuwe uniform aangetrokken en
een wit hoofddeksel opgezet, dat flat
teerde meer. vond Pauwtje. Na hiertoe
van den officier van de wacht verlof te
hebben gekregen, spoedde onze dandy
zich naar den wal, waar hij, na enkele
straten te hebben doorgeloopen, in een
uitgestrekt park terecht kwam. Heer
lijk was het, hier eenigen tijd te ver
toeven. Rozen en seringen geurden nog
lekkerder dan Pauwtje's pomade-haren
en rhododendrons, gouden regen, Mei
doorn en vele andere bloemen en sier
heesters, wedijverden in schoonheid
van kleuren. Doch van al dit moois be
merkte Pauwtje echter niet veel. Het
voornaamste voor hem was, dat hier
vele wandelaars en wandelaarsters lie
pen, er dus gelegenheid was om zich
te laten bewonderen.
Met welbehagen nam hij waar, hoe
de gouden strepen op zijn mouwen in
de zonnestralen schitterden en geen
enkel stofje zijn kleeding en schoeisel
ontsierde.
Toen hij een bank naderde, waarop
een viertal jonge dames hadden plaats
genomen, zette hij even te voren onge
merkt zijn pet een klein beetje scheef
op het hoofd en trachtte zijn smalle
schouders zoo vierkant mogelijk te zet
ten, door, zooals men dat bij de marine
noemt, een iet of wat in zijn armen te
gaan loopen. Andere marinemenscheu
waren er niet in de buurt, dus bestond
er geen kans dat men hem zou vragen
of hij soms een paar ballen gehakt on
der zijn armen had. Langzaam en met
een lichte knik in de knieën, zooals een
„Wel, jongens, gedragen jelui ja
thuis netjes?"
„Ja, juffrouw!"
„Werkelijk?"
„Echt, juffrouw! Me moeder heb ge
zegd als ik goed oppaste kreeg ik een
broertjeenne.... nou heb ik er.
twee gekregen, juf!"
Toen ik dien avond thuis kwam,
kwart over zes, zag ik reeds dat hij er
was, aan de bekende fiets, met het half
stukgewaaide vlaggetje van een niet
weer te definieeren politieke vereeni-
ging. En hij was er: Nico, m'n vriend
en lotgenoot in tallooze avonturen, die
wij doormaakten in de Juttersche
contreien.
Ik wist oogenblikkelijk waar hij dit-
haal heen wilde: voelde het bij intuï
tle> en ja hoor: „Ga je mee makreel
visschen? Ja toch zeker!" Nu is mijn
carrière als visscher niet bijster schit
terend, en dus lachtte me 't plan niet
oijzonder toe. Evenwel: een vraag van
®taat gelijk met een bevel, en ik
met den man nog zien, die tegen zijn
ogica, om bezwaren te ontzenuwen,
J'n ®ucces zou kunnen ingaan. Op
■'■n wwenng, dat ik geen hengel had,
rd verklaard, dat een bezemsteel
uiogelijk nog gunstiger was, een
g aan de waschljjn, en aas
Mo 'le °I) ^en buitenkant zeer voordee-
f 5aPP®n- Het feit, dat ik nog niet
- keten had, werd niet eens opgemerkt.
Vr~n bus: laten we kort zijn: om 10
v, r zevcn zaten we op het Wierhoofd.
,*i„}k, en waren vervuld van
iiiv~m u ?en' betreffende ontzagge-
scholen makreelen, die dozijns-
gewijze uit de blauwe wateren van de
haven gezeuld zouden worden.
Zoo ik zei: we gingen zitten aan het
verste steigereindje van Wierhoofd,
om reden het overal elders „bespro
ken-uitverkocht" was. Nochtans kon-
dqp wij niet naast elkaar zitten, zoodat
tenslotte Nico verderop parteree zat,
en ik m'n zetel vergeleek met een
soort „schellinkie". Stel u voor: links
van mij zit een juffrouw met een dege
lijk embonpoint, (circa 45 jaar), die niet
de minste aanstalten maakt eenige cen
timeters op te schikken, en rechts een
marineman, een welgedane marinier
met een snor, die mq in de veronder
stelling laat, dat hij mij ganschelijk
niet bemerkt. Daartusschen is een
plaats van, nu, laat ons zeggen, 40
50 centimeter. Daar kroop ik in, zei
hoffelijk „Genavond" (waarop geen
„draad" gegeven werd!)
In de noodlotszwangere atmosfeer
van al die hengelaars (er zaten daar
zeker wel 'n honderd) voelde ik direct
dat hier weinig noodig was, om een
catastrophe te ontketenen. Want be-
roepsvisschers zaten hier tusschen
kinderen van 8 tot 10. en schoonzoons
werden geflankeerd door schoon* a-
ders en -moeders. Twee plaatsen van
mij af zat zelfs een spruitje van 3 jaar
te hengelen met een paar veters aan
elkaar gebonden, en brulde bij wijlen
van plezier (het spruitje!). Er werd
dan ook bq tijden hardgrondig gekan
kerd.
Aas had ik niet, en daar ik zat,
moest ik dit of van iemand krijgen,
of.... ja, het is slecht.... ontvreem
den. En daar er geen goede geest was,
die zich over mij ontfermde, besloot ik
tot het laatste, en zoo werd de juffrouw
naast me, die, zooals ik reeds bemerkt
had, tante Jo heette, het slachtoffer.
Ik vond dit zelf niet erg, gezien het
feit, dat tante Jo een voorraad bliekjes
bezat, dat het mij leek, of zij de visch-
leverantie aan geheel Noordhollandsch
Noorderkwartier te verzorgen had. Ik
sloeg dus wat gestolen aas aan het
waschlijntje, en.... ik vischte. Ik
hoor nu, al hengelende, veel betref
fende de theorie van het makreel vis
schen. Zij heeft een ware encyclopedi
sche kennis hiervan en is zeer mede
deelzaam. „Kijk", zegt ze, „nou is het
geen goeie tijd, het water is dik, en 't
mot dun zijn, dat weet jij natuurlijk
niet. Je hengel deugt trouwens ook
tiet, want d'r zit geen zwieping in, en
je lijntje is veuls te stijf (dat was in
derdaad goed bekeken!) en je aas is te
cud". (Nota bene haar aas.)
Maar zie, o groote schutspatroon
aller makreeltukkers, zieik had
tuk.... zie je welwaarachtig. Ik
trok, niet te vlug en niet te langzaam.
Juist goed in tempo. Maar och.wat
had ik gedaan. Het was een vreeselijk
gebeuren. Mijn simmetje was in dat
van tante Jo geraakt (onder water) en
die dacht toen, net als ik, dat ze tuk
had. Beiden haalden we op,-en daar
longen de lijntjes: net twee gekruiste
degens. Ik vond het bar lollig, en do
marinier naast me ook. Doch tante zag
in de verste verte er de lolligheid niet
van in, en maakte eigenhandig de
touwen los. En door deze handeling
werd het mijne zeker wel 5 decimeter
korter. Toen zag ze me aan en sprak
toen de orakelspreuk: „Je hebt vis-
schers en visschers!"
Zoo zit ik een uur en de makreel
komt niet. Trouwens, ik ben de eenige
niet. De marinier zegt; „Het water ia
te warm", diens buurman: „De eb
loopt te hard". Een derde: „Het loopt
naar den avond" (zeer juist opge
merkt) en weer een ander denkt dat
de makreel verzadigd is en geen bliek
meer lust. wat me nog het meest waar
schijnlijk lijkt.
Dan gebeurt het- De marinier krijgt
tuk, echt tuk, zoo vast als een huis. Z'n
kin schiet naar voren, het peukje Vir-
ginia zwaait van zijn linkermondhoek
naar den rechter, zijn oogen schieten
vonken. Hij sist me toe, mij: „Hou je
gedekt hoor, geen flauwe kul nou, ik
waarskouw je". Alles ziet in beklem
mende spanning toe. Op den wal wordt
beweerd, dat het een haai is, weer een
ander zegt: „Vast een zalm". Dan gaat
ae lijn omhoog. Kalm en zeker. En
daar is het: geen haai. geen zalm, geen
makreel, geen puitaal, geen bliekje
zelfs, maarslechts een krab, een
ordinaire zeekrab, met een stelletje
"spartelende krabbepooten. De man is