PAG. 2 ZATERDAG 14 JULI 1934 T JUTTERTJE 3hkma ma *Wimpie dat ié ikke TOB NOOIT HOEKJE behoorlijk zeeman betaamt, liep Pauw tje voorbij de dames. Tot zijn groote vreugde zag hij hoe deze een oogenblik het gesprek waarin zij gewikkeld waren staakten en even naar hem keken. Zij babbelden echter spoedig weer voort, maar vol eigen waan, dacht Pauwtje zich nu het be wonderde onderwerp van het gesprek van de vier vertegenwoordigsters der Noorsche schoone sekse. Hij meende zelfs het woord luitenant op te vangen. Pauwtje zwom in zaligheid. „Zie je wel," zoo dacht hij bij zich zelf, „houding is toch maar alles, voor al in het buitenland. Ik zie er bepaald kranig uit dat zij mij voor een officier aanzien." J2n niet bemerkende dat hij zoo langzamerhand begon te loopen als een haan die vuil aan zijn pooten heeft, verergerde hij nog iets de knik in zijn knieën. Ongeveer een vijf en twintig meter voorbij de bank waarop de dames zaten, vormde de weg een soort dijk tusschen twee vijvers. Hier zag Pauw tje hoe eenige menschen naar een zwa nen echtpaar stonden te kijken, waar van het wijfje zat te broeden, terwijl het mannetje zich onledig hield met tusschen het gras naar iets van zijn gading te zoeken, echter steeds in de buurt van het nest blijvend. Een mooie gelegenheid voor Pauw tje om de aandacht van het publiek op zich te vestigen. Vol geveinsde belangstelling, ging hij zoo dicht mogelijk bij het ongeveer twee dm hooge hekje, dat den weg van den graskant scheidde, staan. Of het nu kwam door de schittering van Pauwtjes nieuwe- uniform, of dat de manlijke zwaan vond dat Pauwtje te dicht het broedende wijfje naderde? Wie kan zeggen wat er in den kQ£ van een a.s. zwanenvader omgaat? Maar onverwachts vloog de zwaan met vooruit gestoken kop en uitgespreide vleugels op den geen kwaad vermoe denden Pauwtje af, die, verschrikt ach teruit rende en niet er' aan denkende, dat de andere kant van den weg ook door een laag hekje werd begrensd, daarover struikelend met een plons in den anderen vijver terecht kwam. Toen onze lady-killer uit het water kroop en tegen den graskant op krab belde, stond een klein hondje, dat aan een oude juffrouw toebehoorde, hem nijdig aan te keffen en barstten de om standers in een schaterenden lach los. De zwaan, die zoo agressief op Pauw tje losstormde, zag van verdere achter volging af en was met statigen pas al weer naar het nest teruggekeerd, zich verder niet om zijn slachtoffer bekom merend. Deze bood een rampzalige aan blik. Slechts vijf minuten te voren, had hij er nog zoo keurig uitgezien, zich zelf een eerste klas vertegenwoordiger, nog wei tot het krijgsvolk te water be- hoorende, der Nederlandsche natie voelende. En nu, met een diepe zucht sloeg hij een meewarige blik op zich zelf. Vanaf zijn eens zoo mooie witte pet, tot aan zijn schoenen, die, voor hij van boord ging zoo zorgvuldig ge poetst waren, zat hij onder het slijk en eendenkroos. De terugtocht naar zijn schip was een ware lijdensweg voor den stakker. Toen hij voorbij de bank kwam, waar de vier schoonen, die hij even te voren was ge passeerd, nog zaten en hun niet te onderdrukken gichelende lach tot hem doordrong, wist de eens zoo trotsehe Pauwtje met zijn figuur geen raad. Met gebogen hoofd, terwijl het water bij iederen stap dien hij deed uit zijn schoenen sijpelde, liep hij hen zoo vlug mogelijk voorbij. Gevolgd door een troep meedoogenloos joelende kwajon gens, wier aantal onderweg steeds groo- ter was geworden, kwam Pauwtje ein delijk bij het schip, dat hij zoo trotsch en fier had verlaten, als een gebroken man terug, waar hij aan den officier van de wacht moest verklaren hoe hij in zoo'n toestand was geraakt. En ter wijl Pauwtje zich naar het voorschip verwijderde, hoorde hij hoe de hem lachend nastarende officier zoo iets van „chevalier de la figure triste", mompel de. Maar gelukkig voor zijn reeds zwaar gestrafte ijdelheind, was Pauwtje be halve Nederlandsch, alleen maar een beetje de Maleische taal machtig. N. S. De radijoo hep dat nouw allemaal verteld van de begravenis van de Prins en ik hep ook geluisterd en het was mooi hè. Het was net of het Wilhelmus veel droeviger klonk as anders, en toch wordt het hetzelfde gespeeld as anders en dat lied wat die meneer Leisterkouw gemaakt hep was mooi hè. En nu is dat alles ook weer voorbij en moeten wij weer gewoon doorgaan. Zoo gaat dat nouw eenmaal. Die meneer Dlawnurg schrijft mooi over Wimpie. Nouw dat wordt een mooi verhaal en ook lang. Net zoo iets as die boekies waarmee ze wel eens langs de deur komen venten met ver halen zooas „De moord op de flauw ge vallen IJscoman" en as je dan iedere week en een paar honderd weken lang die boekies gelezen hep, dan is het ver haal afgeloopen en dan krijgen de men schen een zilveren theeservies. Mijn pootje zit nouw in de gips, en nouw hep Wimpie, net zoo as die meneer schreef die dat geschreven hep van „Zeemansleven en Zeebanket" een steenen poot en das warm met die warmte. Ik wouw eens graag effen bij het hooffie en in 't water duiken, maar dat gaat nouw niet, vanwege dat stee nen pootje hè en ook door de makreelen die ze daar nouw zitten te vangen. Ver onderstel es dat Wimpie zoo'n haak in z'n zwembroekkie kreeg, ik zouw een fijne makreel zijn hè. Maar nouw ze zooveel makreelen vangen as ze willen en de visschers kenne nouw net zoo veel visch ophalen met hun netten as ze willen, wat Wimpie eens gevangen hep aan een hengel, dat heef d'r nog niemand gevangen. Weet u wat? Een eend, een echte, dikke vette zware eend, schoon aan de haak. Dat gelooft u niet hè. Nou m'n hoof mag door een schroef van een vlieg- masjiene afgeslagen worden as 't niet waar is. Dat kwam zoo. Vroeger, das alweer een paar jaar gelejen, toen Wimpie, nog Wimperdepemmetje heet te, toen was ik 's bij m'n opa in Buik sloot. Lach nouw niet want 't is de zui vere waarheid. Dus Wimpie was dan in Buiksloot bij z'n opa. Of liever niet in Buiksloot doch op de Slochter, zoo heette dat kruitmagazijn in Buiksloot en daar speelde m'n grootvader zoo'n beetje commandant. Dus 't is dan toch in Buiksloot. En in Buiksloot dan daar is veel water hè. Nou, en aan dat water zat Wimpie nou te visschen. En d'r wa ren ook eendjes, van die heele, dikke, vette, zware eendjes. Nou, en toen ik daar 'n tijdje had zitten visschen, toen haalde ik eens op want de visschen wouwen niet bijten. En omdat d'r niks meer aan dat haakie zat dee ik er een dik stuk brood aan. Ik had 't eerst in m'n mond zacht gemaakt voor die vis schen en d'r toen een dik rond balletje van gemaakt. Nou, en dat balletje hep ik aan dat haakie gedaan en toen ik dan het heele zwikkie in 't water gooide toen komp d'r ineenen een eend op af en dook zoo onder water. Laat-ie me noüw in de haak gehapt hebben. En toen zat ie d'r natuurlijk aan vast. Nou die eend aan 't schreeuwen, die andere eenden ook aan 't schreeuwen en Wimpie schreeuwde nog harder. Maar ik liet lekker niet los en op al dat geschreeuw kwamen d'r een hoop men schen en die hebben toen die eend van de haak gevriemeld en 'm toen weer in 't water gezet. Toch gemeen hè, dat ze'm toen weer in 't water hebben gezet, want ik hep 'm toch eerlijk gevangen en je moei toch alleen maar visschies die onder de maat zijn, weer in 't water te gooien. En ze hebben nouw alles bij elkaar toch nog zoo'n beetje kerremis gehou wen. Je mag nou eigenlijk geen kerre mis meer zeggen omdat ze 'm eerst hebben afgeschaft en omdat de Burre- gemeester en de véthouders zich nouw niet op hun koppen willen laten zitten hebben ze d'r maar feestweek van ge maakt, want nouw kenne de menschen lekker niet zeggen: „Zie je nouw wel, dat de gemeente de kerremis toch heb ben moet. Enfin, mijn 'n biet, as de zaak maar draait dan kenne ze d'r om mijn part hottentottenfeest tegen zeggen. En in Tivoli hep Faveur ook weer van alles gespeeld en in 't Kegelhuis ook en in Kasino waren ze maar de heele tijd aan 't zingen van je moet de deur dig doen en- nog meer van die andere dingen, maar daar hep ik allemaal niks van gezien, nog allemaal vanwege die stijve poot van me. En nouw moet ik nog wat .aardigs vetrtellen. Toen ik in 't ziekenhuis te Maastricht lag, toen kreeg ik natuur lijk de „Heldersche Courant" ook. Want ik moest toch weten, wat er alle- woest: „daar heit-ie nou me heele aas opgevrete, dat lamme ding. Dat kost 'm z'n pensjoen. En hij haalt de lijn binnen, en ik denk nog: krab, als je nog wenschen heb, wensch ze dan nou, want over een paar seconden ben je brij. Maar nee hoor. Net toen de booze zeesoldaat vriend krab op den steiger wilde floepen: daar liet het verstandige beest los. Kwakte terug in de reeds duister wordende wateren van de Buitenhaven.... en verdween. Gelach op den kant, en gelach om den man heen van ons. En oooo, wat was oie makreelvis3cher razend. Hetgeen te begrijpen is. Om half tien bestaat m'n vangst uit twee dunne, rampzalig kleine en rachi- lische makreeltjes. Het zijn, zooals een visscher opmerkt: „Crisis-beesies". Ik heb m'n buik er dan ook dik van vol, en heb de hoop op een fiksche vangst al lang opgegeven. Het is anders wel vreemd, dat Maandag en Dinsdag iedereen z'n mond vol had van vang sten van 50 tot 60'stuks per uur. De buurman van die en die had er wel 100 gevangen zelfs. Als je 't maar geloo- ven wilt. Ik niet!! M'n illuster voorbeeld om aas van Tante Jo te „leenen" vindt thans gre tige navolging. Drie joggies „leenen" dat het een lieve lust is, en ofschoon tante af en toe niet-begriipende blilc- k n op haar aasschat werpt, heeft ze 't 'och niet „door" Plotseling hoor ik gelach en ne schreeuw en opkijkend, zie ik wat ei gebeurt. Het is verschrikkelijk. Nico heeft opgehaald, en wel dusdanig, dat het haakje linea recta in de bolle broek van een Urker hengelaar gevlogen is Genoemde Urker is hevig in de wiek geschoten, en schudt de violen van z'n toorn uit over het schuldige hoofd van m'n vriend, die er bij staat op de ma nier van „ick en weet niet wat". Dan probeert hij toch de misdaad ongedaan te maken, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De hoek zit tus schen twee mollige plooien in, en schijnt ook contact gekregen te heb ben met de onderpantalon. Hij zit zoo vast als een huis. En wat is de man kwaad. Lieve hemel nog an toe! Hij beweert dat Nico 'm al den heelen avond heeft zitten p. en dat ie nou z'n zin heeft. Doch hij zal 'r uit ('1 haakje). En dus wurmt Nico, en zweet van agitatie. Hij rukt en trekt, en steeds wijst de Urker hem erop, dat de broek een familiepronkstuk is, dat reeds 20 jaar meegegaan is, en nog minstens evenlang voor den boeg moet hebben. Ik vind het trouwens erg over dreven, want het winkelhaakje, dat niet te vermijden zal zijn, zal hoog stens een centimeter lang zijn, terwijl il: de oppervlakte van de bol-broek op minstens 2 vierkante meter taxeer. Maar zoo zijn de menschen! Na een minuut of tien is de haak er uit en de scheur erin. De Urker bezweert bij al ""deren, dat hij 't er niet bij laai en gaat er van door. Nijdig en met 4 makreelen. Begrijpelijk dat voor ons ook de lol eraf is, en we besluiten maar te eindi gen, heeft ze m'n parasietische neigin- bezemstok en juist als ik me tusschen den marinier en tante Jo uit wil wrin-» gen, heeft ze m'n paresitische neigin gen ontdekt. Ze wordt wit en rood en staart me aan of ik een ontsnapte van 't Duivelseiland ben. Dan begint ze: „Nou heb ik je in 't snotje vader, jou vuile dief. Wat een gemeen stuk mensch, een oude vrouw zoo te besto len. Maar 't zal je niet glad zitten. Hen drik, man, waar ben je. Die vent hier steelt me aas. Hendrik.. Hendriiiiikü De marinier kijkt me aan of ik tien roofmoorden heb gepleegd, en zegt: „assie an m ij n zootje komt, trek ik 'm een p t uit, hè je dat goed begrepen, meneer??? Ik voel, dat de lucht hier dik wordt, tn dat het hoog tijd is een goed heen komen te_ zoeken. De twee makreelen laat ik liggen als vergoeding voor 'ante Jo, die nog steed3 naar Hendrik zoekt, die gelukkig verre is. Én wij gaan naar huis, Nico en ik, met stijve beenen, stoffige broeken en zonder makreel. Wat het ergste was. A. C. v. K. maal gebeurde. Nouw, en toen vroegen die andere menschen of ze ook eens mochten lezen. Nouw, dat mochten ze hè. En laat ik u nouw vertellen, dat ze de Heldersche Courant zoo fijn vonden, dat, als ik 'm kreeg, de menschen zoo lagen te soebatten, om te lezen, dat zullie hem nog eerder gelezen hadden as ikke en ze hebben me zelf verteld, dat ze nog nooit zoo'n gezellige krant gelezen hadden as de „Heldersche Cou rant. Das toch wel fijn hè. Nouw gaan ik het 's afpikken, want d'r ken nouw niks meer bij en daarom zeg ik dan maar weer: Tot de vollegen- de week". Daaag! CONCENTRATIE EN GEZONDHEID Aandacht moedigt aan. Het is een bekend feit dat menschen, die niets of weinig om handen hebben, de meeste last hebben van onbeteeke- nende kwaaltjes en pijntjes. En dit is heel natuurlijk, want zij hebben alle gelegenheid om er aandacht aan to schenken, en aandacht moedigt aan. Denkt u b.v. maar eens: Wanneer iemand iets vertelt, en hij vindt een levendig gehoor, dat allerhande vra gen stelt, zal hij lang en uitvoerig op zijn onderwerp door gaan. Wanneer echter blijkt, dat er weinig belangstel ling bestaat voor hetgeen hij te vertel len heeft, zal hij er spoedig het zwijgen toe doen. Precies zóó gaat het met onbeteeke- nende pijntjes. Wanneer iemand een zweem van hoofdpijn heeft, en hij gaat zijn gedachten daarop concen- treeren en denken: (Zou ik erge hoofd pijn krijgen? Het is bepaald al erger dan zooeven; vervelend!) dan is er alle kans, dat hij flink hoofdpijn krijgt, hetgeen hij dan voor driekwart aan zichzelf te danken heeft. Denkt hij echter: (kom weineen, ik krijg geen hoofdpijn), en wijdt hij zich direct daarop met volledig ge concentreerde aandacht aan een of an dere bezigheid, dan zal hoogstwaar schijnlijk het onaangenaam lichte ge voel verdwijnen. Hoogstens denkt hij dan na afloop van zijn bezigheden: (ik dacht daar straks dat ik hoofdpijn; kreeg. Nu is dat gelukkig niet door gegaan.) Alle menschen, die na een bestaap van betrekkelijke ledigheid geregelde bezigheid krijgen, bemerken dat hun gezondheid erop vooruitgaat. En dat komt eenvoudig, doordat zij gedwon gen worden, hun aandacht op nuttige en opbouwende dingen te concentree- ren, inplaats van op zichzelf en het geen zij mogelijkerwijze gevoelen. Wie geen bezigheid heeft, waartoe hij of zij verplicht is, doet daarom verstandig, bezigheid te zoeken. Wie werkelijk wil, kan altijd wel iets te doen vinden; werk in den tuin, cor respondentie, verstelwerk of wat dan ook. En voor de, slechts eenerzijds ge lukkigen, die niets te doen hebben, blijft er altijd de mogelijkheid, eea flinke wandeling te maken, waarbij ze zich op de natuur kunnen concentree- ren, hetgeen hun méér goed zal doen dan zich te verdiepen in hun eigen lichaamsfuncties. De laatste loopen werkelijk het beste, wanneer men er géén aandacht aan schenkt! Ledigheid is des duivels oorkussen. Want wie geen aanleg heeft, om over zijn of haar gezondheid te gaan pie keren, zal door niets doen overdreven veel aandacht gaan schenken aan kleine grieven en ergernissen, en deze zóó lang uitspinnen, tot het van mols- hoopen bergen zijn geworden. Daar door ontwikkelt zich het type, dat op alle slakjes zout legt en zich steeds verongelijkt voelt, een brompot-in den-dop, die weinig populair zal zijn, en de zonnestralen van het leven door kleine, aan elkaar geplakte schaduw tjes verduistert. Arbeid is het beste middel zoowel tegen ingebeelde kwaal tjes als tegen humeurigheid. Zorgt dus actief te blijven, onver schillig of u daarmee momenteel geld verdient of niet; activiteit geeft altijd het voordeel, dat deze uw gezondheid op peil en uw humeur in evenwicht houdt. Er zijn altijd menschen te vinden, die gaarne van u iets willen leeren, dat u kent en zij niet; er zijn altijd kun digheden op een gebied, die u van nut kunnen zijn en die u zich, met behulp van boeken uit eén bibliotheek zonder hooge kosten kunt eigen maken Is er een slechte bui op komst, of een hapering aan uw gezondheid, kweekt het dan niet aan door ledig heid; haalt uw enerigie voor den dag en doet iets! DR. JOS DE COCK.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 14