Hein de doffer POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHE COURANT Het loopt Plums mee -rf. *-)>■ - 1934 De weg door de Noordelijke IJszee voor het eerst afgelegd. W. J. AVERVEEN. Populaire Rubriek (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Hein werd altijd door een onlesch- re dorst gekweld, een dorst, die hij Itiid of tenminste zooveel mogelijk aiet geestrijke dranken trachtte te on derdrukken. Deze dorst zou- Hein dan ook al heel wat geld hebben gekost, Is hij ee dorstlesschende middelen niet zooveel mogelijk door anderen had la ten betalen. En ook de kunst om zoo veel mogelijk te drinken en zoo weinig mogelijk te betalen, verstond Hein terdege. Daarom was men hem in den loop der jaren ..Hein de doffer" gaan noemen. Ingewijden in marineuitdruk- km^en weten wel dat met dat woord doffer geen manlijke duif wordt be doeld doch dat het zooveel .als klap loper beteekent. Want hoewel dit type slechts sporadisch bij de marine voorkomt, aangezien klaploopen en de royale zeemansgeest, die over het alge meen den marineman eigen is, nu een maal onvereenigbaar zijn, komt men ze desniettemin toch af en toe tegen. Wanneer Hein ging passagieren, deed hij dit zooveel mogelijk met veel jon gere collega's, daar de ouderen over het algemeen Hem te goed kenden en niet altijd bereid waren om hem op hun kosten zijn dorst te laten lesschen. In den beginne waren de jonge stokers en matrozen er wel door gevleid, dat zij met zoo'n ouden stoker als Hein was, naar den wal mochten. Maar na afloop van eenigen tijd begonnen de meesten van hen er toch genoeg van te krijgen, om altijd maar de verterin gen'van Hein te betalen. Sommigen van hen trachtten zich zefs op de eén of andere wijze op Hein te wreken, maar Hein deed atijd maar of hij de les, die zij hem gaven, niet begreep. Hij had wat men noemt een echte oli fantenhuid. Zoo gebeurde het eens, dat Hein met een jeugdigen passagier-makker op weg was naar boord, Hein vol en de portemonnaie van den ander leeg. De jeugdige schepeling baloorig over het feit, dat Hein hem alles alleen had la ten betalen, besloot om Hein ook eens op onkosten te jagen. Toen hij met Hein, die van stuur- naar bakboord over den weg laveerde, langs het poli tiebureau kwam, gaf eerstgenoemde den laatste op een daarvoor gunstig moment een flinken duw, zoodat Hein voorover viel en languit in de gang van het politie-bureau terecht kwam. Tegelijkertijd riep de ander zoo luid hij kon: „volk!" en verdween, ijlings de vlucht nemend in een zijstraat. Op het geroep was een zijdeur op de gang open gegaan en een agent van politie te voorschijn gekomen. En of Hein nu al betuigde, dat hij hier niet moest zijn, en dat hij verkeerd was, de agent, die spoedig zag, dat Hein ver boven zijn theewater was, vond dat Hein juist wel aan het goede adres was. Het gevolg was, dat Hein ter ontnuchtering werd opgesloten en later door den comman dant gestraft met acht dagen arrest en inhouding van half soldij. Dien keer had hij dus toch nog een duur glaasje bier gedronken. Grappiger was echter de laatste kool, die ze hem stoofden. Het scheepje, waarop Hein diende, had den geheelen zomer en herfst dienst op de Noordzee gedaan als visscherij-inspectie vaar tuig, doch was nu gedurende de win termaanden veranderd in mijnenlegger, om de bemanning in dezen tak van dienst te oefenen, zoodat ze als de nood aan den man momcht komen, in tijden van gevaar ons vaderland zouden kun nen beschermen. Hiertoe verbleef het scheepje in de Zeeuwsche wateren, met als station Vlissingen, waar men tegen den avond meestal binnenliep. Op één van deze avonden was Hein weer eens met een drietal jeugdige makkers gaan passagieren. Nadat men verschillende heilige huisjes had aangedaan, had Hein om en bij negen uur reeds zoo veel glaasjes van het echte gerstenat naar binnen gewerkt, dat de uitwer king van dit geestrijke vocht reeds duidelijk aan Hein merkbaar was. Met dubbelslaande tong trachtte hij zijn passagiermaats aan het verstand te brengen, dat het feitelijk een heele eer voor hen was, dat zoo'n oude stoker als hij met hen naar den wal ging. Het was dus niet meer dan billijk, meende hij, dat zij dan ook de vertering be taalden. De drie jeugdige zeelieden schenen dit echter niet voldoende te waardeeren, althans besloten zij om Hein maar naar boord te brengen en hem aldus kwijt te raken. Toen zij echter voorbij een kerk kwamen, ging Hein in een nis, die door den muur werd gevormd, zitten en ver tikte het, om nog één stap verder te doen. Hoe de anderen ook soebatten, Hein bleef waar hij was en een snur kend geluid, door hem voortgebracht, overtuigde hen weldra, dat zij hem toch niet van zijn plaats zouden krij gen. „Als je me nou", mompelde de een, „die vent slaapt als een os!" „Ja", meende een ander, „die krijg je voor- loopig hier niet vandaan, we doen ge loof ik het beste, hem hier rustig zijn roes te laten uitslapen, dan hebben wij meteen geen last ook meer van hem". „Alles goed en wel", zeide nummer drie, „maar laten wij hem dan voor anker leggen", en op een groote kei wijzend, die daar in de buurt lag, „help eens even, dan krijgt hij die op zijn schoot." Zoo gezegd, zoo gedaan en 'n oogen- blik later zat Hein met de groote kei op zijn knieën te slapen in de nis van de kerk, in wier toren eens zijn groote voorvader klom. Hein veilig voor an ker wetend, gingen de drie anderen hier en daar nog een glas bier drinken, tot het tijd werd om naar boord te gaan. Hein waren ze totaal vergeten en ze waren reeds van plan de valreep op te gaan, toen een hunner zich hem plotseling herinnerde en uitriep: „Zeg, jongens, we hebben Hein vergeten, die zit nog bij de kerk, we moeten hem neg even halen." Bij de kerk gekomen, za gen zij, dat Hein nog in dezelfde hou ding zat als toen zij hem verlieten. De keisteen lag nog steeds op zijn knieën. Voorzichtig werd deze weggenomen en vervolgens Hein gewekt. „Hè! Hein, sta op, we moeten naar boord, het i3 tijd, hoor!" Tegelijkertijd schudden zij hem flink door elkaar. „Hoe, wat?" vroeg Hein, zijn oogen slaapdronken uitwrijvend. „Ja, ja, kom nu maar, het is tijd om naar boord terug te gaan". Hein deed een poging om overeind te komen, doch met een rauwe kreet viel hij weer in zijn vorige positie terug. „Ai, au, ik kan niet jongens, het lijkt wel of mijn beenen krom zijn ge groeid." „Kom Hein, nu geen flauwe smoesjes, we moeten naar boord en met een „vooruit, loop", namen zij Hein tusschen zich in, hem onder dé ar men vasthoudend. En terwijl Hein meer kruipend dan loopend den weg naar boord aflegde, kreunde hij af en toe: „o, grutte me grut, wat doen mijn beenen pijn, ik drink nooit meer, ik geloof, dat ik last van rheumatiek krijg." N. S. De ijsbrèker „Litke" omvaart de Siberische kust van Oostnaar West. Veertig radio-stations en tal van meteorologische waarnemings posten in het barre Noorden door De Russische iisbreker „Litke" heeft als eerste vaartuig den Noordelijken weg door de IJszee, waarnaar reeds de Hollanders in vroeger eeuwen hebben gezocht, afgelegd. Van het Oosten naar het Westen heeft de „Litke" de kusten van Siberië omvaren. De praktische scheepvaart heeft een nieuwe verove ring gemaakt door deze omstóoming van Siberië, van de Beringstraat naar Skandinavië, van Wladiwostok naar Archangel. In het voorjaar van 1934 vertrok de „Litke" van Wladiwostok, wérkte zich door de Noordelijke IJszee, langs het schiereiland Kamschatka en is einde lijk, na 7900 km afgelegd te hebben, in Archangel binnengeloopen. Het schijnt, dat de omvaring van Si berië van het Oosten naar het Westen mq uba ubp si uoSuoaqiOA oj rajaq Westen naar het Oosten, de richting die o.a. Barendtsz. had gekozen, doch die eindigde in de door Tollens bezon gen overwintering op Nova-Zembla. Ook de expeditie van Tscheljoeskin had de route van het Westen naar het Oosten gekozen, doch mislukte volko men. In October was de Tscheljoeskin- expeditie reeds tot de Beringstraat ge komen, maar geraakte toen op drijven de ijsvelden en werd zoodoende terug gedreven in Noordelijke richting. Ge lukkiger was de iisbreker „Sibirja- kow", die in het jaar 1932 van Archan gel naar Wladiwostok wist te komen, doch die deze prestatie aan een samen loop van tal van gelukkige omstandig heden moet te danken hebben, zooals de gezagvoerder van dien iisbreker zoo ruiterlijk was te erkennen. Voor de economische ontsluiting van Siberië" is die doorvaart een levens vraag. Verbindingen te land zijn er in Noord-Siberië niet, spoorwegverbin dingen nog minder. De aangewezen aderen voor het verkeer in Noord-Sibe rië zijn de groote rivieren Ob, Janissei en Lena. Doch onderling kunnen deze rivieren alleen over de Noordelijke IJszee bevaren worden. De rijke Sibe rische schatten van den bodem, zooals petroleum, goud en ertsen, zijn alleen op die manier loonend te ontginnen. In den strijd ter verovering van de Noordelijke doorvaart, heeft Sovjet- „Het circus staat in brand!" „Haal als de maan den vuureter!" door CHARLEY AMER. I Wat een nonsens, merkte de tante Tan Plums op en ze keek haar neef hoedend aan. De kleine speurder trok een deemoedig gezicht en plukte wat I aan het kleine, zwarte dasje. Voor g? benden keer keek hij in den spie- I Sek Dit was een beeld, waarvan hij w1 en -iaren eedroomd had. I W onderlijk, zooals sommige wen den onverwachts in vervulling kun- I gaan. Plums in smoking, o as dat heusch noodig? vroeg huns' tante-huishoudster op een toon, oie alleen een ontkennend antwoord ^enschte. I ~7 Ziet u, zei de kleine speurder ne- I enf8' menselien als wii moeten voor me gelegenheid de juiste kleeren ter I >iWC ng hebben. De juiste kleeren I -tin voor ons het halve werk. Maar a s u denkt, dat ik het niet had moeten °en, zult u wel gelijk hebben. U hebt altijd gelijk, ik bedoel als een vrouw en een verstandig man .het niet met elkaar eens zijn, dan heeft de man misschien niet bepaald ongelijk, maar de vrouw in elk geval gelijk. Je zwamt, zei Plums' tante, maal ais je wilt zeggen, dat ik gelijk heb, dan heb je gelijk. Mannen die smoking dragen zijn gek of millionnair. Een millionnair ben je bü mijn weten niet, Archibald Plums. Nee, zei Plums, maar iets hierbin nen zegt me, dat ik op weg ben het te worden. Wat overigens deze smoking betreft, ik heb het ding laten maken, omdat ik in de komende dagen er be hoefte aan zal hebben. Vanavond debuteer ik er mee op de partij ten huize van baronesse Debaetsvan Hevel. Hoeveel? Plums' tante keek ongeloovig. Och zei de kleine speurder on verschillig. De baronesse draagt van avond in haar kapsel die aardige Fransche speld, die bekend staat als Ma Chérie. 'n Dingetje van een paar duizend gulden. Ik moet daar zoo'n beetje 't oog op houden, 't Geeft wel niet veel, maar 't is altijd meegenomen. En moet je bepaald in zoo'n uni form naar die speld kijken? Is je bruine pak daar niet goed genoeg voor? Er bestaat zooiets als etiquette, zei Plums zuchtend. Wonderlijk snel paste de kleine speurder zich bü de hem gansch onbe kende omgeving aan. De barones was een knappe vrouw, ze was erg vriende lijk voor Plums, onderhield zich ruim drie minuten met hem en stelde hem aan verscheidene gasten voor, o.a. aan Grace van Druten. Met haar danste Plums een Engelsche wals, hetgeen geen succes was. Hii moest haar bij herhaling vertellen, dat deze wals vroeger heel anders gedanst werd. Later maakte hij het bij een oude Wiener wals weer goed. Direct na zijn binnenkomen had Plums een elegant heer gezien, die hem later door Grace was aangewezen als een jeugdig Engelschman, die behalve zeer rijk, zeer excentriek was. Lord Passfield vertoefde bü voorkeur diep in het hartje van Afrika. Het was een origineele figuur, deze Passfield. Hii had een wilskrachtig, gebruind gelaat, een vierkante kin, groote bruine oogen. Hii zag er uit alsof hii op elk mo ment zijn smoking voor een gemakke lijker costuum zou willen ruilen. Toch stond ze hem voorbeeldig. Plums voelde er al dadelijk iets voor met dezen wereldreiziger in ken nis te komen. Maar hoe? Zijn scherpe oogen merkten iets op, dat hem wel licht van dienst kon zijn. Zooals ge bruikelijk droeg ook Lord Passfield een witzüden zakdoekje. In een dei- punten daarvan ontdekte Plums dat een knoop zat, niet groot, maar toch duidelijk zichtbaar. Een oogenblik later had Plums ook in zijn eigen pochette een kleinne knoop gelegd. Daarna zette hii zich op een divan en stak rustig een sigaret op. Tien meter van hem af stond Lord Passfield een cocktail te drinken. Op het moment dat hii zich omdraaide om naar de danszaal te gaan, kuchte Plums luid. Lord Passfield keek hem aan, even maar, wendde dadehjk het hoofd weer af en liep verder. Maar juist voor hij de danszaal bereikt had, scheen hii zich te bedenken. Hii maakte een halven draai, zoodat hii recht tegenover Plums stond en keek den kleinen speurder aan. En terwijl zijn gelaat verder onbewogen bleef liet hii het rechter ooglid langzaam zakken, opende daarna het oog weer. Daarna bracht hii schijnbaar in gedachten de linkerpink naar den mond. Hoewel Plums ervan overtuigd was, dat dit eigenaardigheden waren, die alle menschen, die veel naar onher bergzame oorden reizen, verwerven, achtte hii het zijn plicht, in denzelfden geest iets te deen. Misschien was het een ceremonie, die bü den avond hoorde, misschien vloeide er wel een kennismaking uit voort. Zonder haast gaf Plums een linksclien knipoog terug en beet even

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 17