VAN DE HELDERSCHE COURANT
Door wolven
in een zandstorm overvallen
PETER EN ANNETTE.
Populaire Rubriek
ZATERDAG 27 OCTCBE^ '934
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Strijd op leven en dood
door
EDGAR HARDENGSS.
Avonturen in de Mongoolsche steppen
Op mijn reis kwam ik aan het groote,
prachtig in de Kirgiezensteppe gelegen
Balkasjmeer. Het was zomer; maanden
lang was ik in de moerassen en oerwou
den van het Priamoergebied geweest en
aangezien ik rilde van de koorts, was ik
gedwongen om andere streken op te zoe
ken. Aangezien ik vóór den winter in elk
geval een reis wilde doen door het Weste
lijkste deel van Mongolië, waar men het
meest de oorspronkelijke woestheid van
het land leert kennen, besloot ik om aan
het Balkasj-meer mijn gezondheid te laten
herstellen. De groote Kirgiezen en
Bruiloft aan de Amoer. De rijk ge
tooide bruid gaat met haar vriendinnen
waterscheppen.
Tartarensteppe heeft een droog vaste
landsklimaat en is dus een ideaal voor 'n
koortslij dender. Hij vindt onder de hier-
wonende natuurvolken alles, wat hij noo-
dig heeft. Zeer geneeskrachtig is de z.g.
koemis, d.i. gegiste paarde-melk, welke
tevens zeer smakelijk is. En deze land
streek rondom het meer is zeer aantrek
kelijk en schijnt bij zonsondergang bijna
Zuidelijk.
Bij een der hier wonende stammen ben
ik te gast geweest, 's Avonds zaten wij
samen aan het kampvuur, keken uit over
de eindelooze steppen en spraken van
goede weidplaatsen, van den „Grooten
Geest", die de meester der steppe is en
van de toovermacht dezer eindelooze vlak
ten. Mijn gastheeren hadden gehoord, dat
ik voor den winter naar het groote ge
bergte wilde en ik had ook reeds afge
sproken met twee karavaanmannen, die
bij het stamhoofd als betrouwbaar bekend
stonden, om mij binnen korten tijd te ver
gezellen naar Kopal, een plaatsje, dat
bijna aan de Mongoolsche grens ligt. Ik
wilde over het Alatau- en Tarbagatai-ge-
bergte gaan en verder door Djoengarije
naar Kobdo en over de oeroude karavaan
wegen naar Oljasoetai, een belangrijk
knooppunt van karavaanwegen in het
Changaigebergte.
De zomer ging ten einde en het werd
voor mij tijd om op weg te gaan naar
Kobdo, als ik mijn aansluiting bij de ka
ravaan niet wilde misloopen. Van mijn
Kirgiezen had ik drie goede kameelen ge
huurd en een gids, die mij tot aan Kopan
zou brengen. Ons kleine karavaantje ging
op een herfstmorgen door de steppe op
weg naar Kopan. Doch reeds op deze
korte reis wij zouden 4% dag onder
weg zijn kreeg ik een voorsmaakje van
wat mij te wachten stond.
Wij hadden de helft van den weg ach
ter ons het was op den morgen van den
derden dag toen wij door een zand
storm werden overvallen, 's Morgens had
de hemel reeds een roodachtig violette
kleur en op den laten namiddag zag het
hemelgewelf er uit als een vuurgloed. De
lucht was brandend heet, het zweet liep
in stroomen, onze oogen gloeiden als vuur
en waren spoedig dik beloopen. De ka
meelen sleepten zich voort met ver uit
den bek hangende tongen.
Iljma mijn gids, ried mij aan om te zit
ten in een voor ons liggende inzinking
van den bodem en ons voor te bereiden op
den zandstorm, die vaak zéér plotseling
op komt zetten. Onze ledematen waren
zoo zwaar als lood toen wij uit het zadel
stegen, doch waar het van seconde tot
seconde donkerder werd, was het zaak
voort te maken en ons zoo goed mogelijk
tegen den storm te beschermen.
Bescherming tegen een zandstorm is een
uitdrukking, die men pas begrijpt als het
ontzettende onweer voorbij is. Wij waren
nog niet klaar met de noodzakelijke werk
zaamheden, de kameelen waren juist gaan
liggen en op het laatste oogenblik had
den wij nog een waterzak klaar gelegd.
Toen begon er plotseling een woedend ge
huil en gefluit over ons heen; het scheen
een bijna stikdonkere nacht; door alles
heen drong het heesche geschreeuw van
onze kameelen. Wij voelden slechts zand,
zand, zand. Alles zat er mee vol: oogen,
ooren, mond en neus, terwijl het fijne zand
ook door onze kleeren héén drong tot in
de poriën. Wij lagen tegen de kameelen
aangedrukt met den waterzak onder ons;
wij smachten naar een slok water, doch
het was onmogelijk, om den zak te openen,
want dan zou het kostbare vocht onmid
dellijk verloren zijn. In den vreeselijken
storm, die om ons heen woede, was zelfs
het ademen zoo goed als onmogelijk.
Urenlang bleef de zandstorm ivzen en
telkens weer moesten wij het zand, dat
ons dreigde te begraven, afschudden. Ein-
Aan de grens van Tibet. Als een dier
uit den oertijd draaft de buffel over de
eindelooze steppen.
delijk, in den laten namiddag nam de
storm af. Wij kropen uit het zandkasteel,
dat om ons heen was ontstaan, en onze
eenige gedachte was: „Water!" Ondanks
het zand, dat nog rondvloog, openden wij
den zak. Zonder een woord te zeggen
oogen en mond waren zoo gezwollen, dat
wij niet konden zien, laat staan spreken
dronken wij. Maar de kameelen moes
ten ook water hebben en zoo waren wij
genoodzaakt om onzen laatsten waterzak
te openen, wanneer wij zelfs maar verder
wilden komen.
Gaandeweg hield het nog zwakke stu
wen van het zand op en tegen den avond
hadden wij weer een helderen hemel boven
ons. Aan doorrijden viel niet te denken,
wij sloegen de tent op en stelden er ons
mede tevreden eenige uren rust te heb
ben. De heldere steppen-hemel gaf ons in
het donker van den nacht hoop. Een dood-
sche stilte omgaf ons; slechts af en toe
hoorden wij in de verte het gehuil der wol
ven. De nacht was zeer koud, zoodat ik
tegen den morgen niet meer kon slapen.
Vlak bij ons hoorde ik het geblaf der
steppenwolven. Ook Iljma was opgespron
gen. In de morgenschemering zagen wij,
dat de beesten dichterbij kwamen. Het
werd snel lichter; de zon steeg als een
gloeiende gouden schijf boven den horizon
en voor ons uit kwamen achter een z&nd-
rug, wolven, wolven, steeds meer wolven
te voorschijn. De tanden ontbloot, huilend
en elkaar bijtend naderden de dieren. Het
waren er minstens honderd. Waarschijn
lijk waren zij door den zandstorm van
hun kudde afgeraakt en nu trachtten zij
met ons hun honger te stillen. De kamee
len gingen hevig te keer en alleen aan
lijma's tegenwoordigheid van geest hij
bond snel hun voorpooten bijeen was
het te danken, dat wij het volgende
oogenblik niet zonder rijdieren stonden
tusschen de bloeddorstige beesten.
Steeds dichterbij kwam het hongerige
wolvengebroed.
Vluchten was onmogelijk, want dan
hadden wij al onze bezittingen moeten
achterlaten. Bovendien waren door den
zandstorm alle vuurwapens met uitzonde
ring van mijn pistool onbruikbaar. Zoo-
dra de wolven zich vertoonden op den on
geveer 80 meter voor ons liggenden zand-
rug, had ik er een schot tusschen gelost.
De rook was nog niet opgetrokken, of ik
hoorde het woedende gekreun van een ge
troffen wolf en van de overige dieren. Irt-
tusschen had Iljma vlug zijn oude geweer
schoon gemaakt en nu schoot ook hij
op den muur van wolven, die steeds dich
terbij kwam. Het was een strijd om ons
leven.
In gedachten zag ik reeds, hoe het ge
broed om mijn lijk vocht en het in stuk
ken scheurde.
Ik kwam er echter niet toe, die ge
dachte verder uit te spinnen, want de
volgende seconde renden er reeds 30 a 40
wolven op ons af. Wij schoten zoo snel als
het maar mogelijk was. Er klonk een oor-
verdoovend gehuil van de verwonde
dieren.
„Mijn handelsmerk is „hersenen"
„Jammer, dat u er geen beter monster
van hebt."
door
J. VALK.
Bijna twee jaar lang was de toelage, die
Peter elke maand kreeg, voldoende ge
weest. Nu had hij zijn vader om een groo-
ter bedrag gevraagd. En zijn vader had
em daarop een bezorgden brief geschre
ven.
De oude had het goed met hem voor,
kiaar je moest nu eenmaal niet in het he
den blijven staan, maar de toekomst on
der de oogen zien. Hij had het geld ge
bruikt om een nieuw pak te koopen, om
eindelijk nu eens niet meer door zijn col-
ega s voor den gek gehouden te worden.
Peter had een afspraak gemaakt met
eze collega's. Voordat hij het goed en Wel
fte, gingen zij een danszaal binnen.
»2eg nou maar niets," zei één van hen
e?en Peter, „drink en wees vroolijk!"
Later kwam Annetje, de danseres, naar
"dn tafeltje toe.
..Hallo, jongens! Wie is dót in 's hemels-
aaam?"
„Dat is Peter", lalde een, „Peter de
nieuwste pretmaker van Berlijn! We heb
ben den jongen uit de provincie eindelijk
tot een echten kerel gemaakt."
Haar lachen verrukte Peter, het was
een héérlijk, wèrm en écht lachen.
„Laat hun maar, hoor." zei ze, „Als ze
brutaal zijn, denken ze dat ze grappig
zijn".
Annette verwachtte hem iederen dag,
en om den anderen dag wilde ze een ge
schenk hebben. Collega's moesten hem
leenen, de zaak gaf voorschot, en altijd
was het weinige geld direct op.
Hij vertelde dit alles aan z'n besten
vriend, en deze beloofde hem te helpen.
„Kom morgenavond om 7 uur bij den
hoek van de Oude Jacobstraat. Ik ken
iemand die je geld zal geven".
Peter zorgde er op tijd te zijn. Ze gin
gen een soort kantoor binnen. Onder een
flauw brandende lamp zat een oude man.
Hij boog onderdanig en eenigszins iro
nisch.
„Als Uw vriend U gevoerd heeft hier
heen, weet ik al waar de schoen wringt.
Ik heb nagegaan al de gang der zaken
van uw vader. U kunt hebben véél geld,
zooveel u heeft noodig, en u moet beloo-
ven mjj een aandeel in uw erfenis
„Neen!" riep Peter. „Neen! Mijn va
der
„Zal er niets van te weten komen. Ik
zal wel wachten. Heel geduldig, dat Uw
Vader gestorven zal zijn".
Peter wilde het papier verscheuren.
„U wordt niet gedwongen het geld te
nemen. Misschien geeft iemand anders U
meer; 2000 gulden is véél geld, jonge
man."
Peter had reeds in twee dagen geen
middageten gehad. Dagelijks drongen zijn
collega's erop aan, hun geld terug te ge
ven en Annette wilde zoo graag een bont
jasje. Zonder zich te bezinnen, ondertee-
kende hij, en wankelde naar buiten.
Wie kon weten dat de „vriend" nog de
zelfden avond, van den grijsaard een paar
honderd mark' kreeg, omdat hij de bemid
delaar was geweest tusschen den ouden
man en Peter.
Weer lag een brief van zijn vader te
wachten, toen Peter thuiskwam.
„Waarom hoor ik niets van je?", vroeg
zijn vader bezorgd. „Als iets je bedrukt.
Schrijf het me dan. Vergeet niet, hoe
moeilijk het leven is, doe dus niets ver
keerds. Ik vertrouw je."
En hij had het eigendom van zijn vader
versjacherd, om een paar prettige uren!
Hij rende de straat op, ten prooi aan zelf
verwijt.
Vandaag nog moest hij Annette spre
ken.haar alles uitleggen enze
zou het zeker begrijpen, en dan zou hij
morgen naar den grijsaard gaan en hem
het geld terugbrengen.
Hij moest in het danslokaal wachten
tot Annette in de pauze naar hem toe Zou
komen.
Terwijl het ballet danste, lachte Annette
niet tegen hem zooals anders. In de pauze
kwam ze ook niet naar hem toe. Ze ging
naar een loge, en even later zag Peter
haar dansen met zijn „vriend", die hem
naar den afzetter in de Jacobstraat ge
bracht had. Bezorgd zag de directeur hem
een weg banen door de dansende menigte
naar een paar dat daartusschen danste.
De jongeman hield Annette en haar dan
ser aan, en riep door de muziek heen:
„Waarom ben je zoo wreed Annette?
Wil je me dan alles ontnemen?" Ver
baasd bleef het meisje staan.
„Luister eens Baby", 2ei zij. „Van scè
nes houd ik niet hoor! Je bent op den
duur al nét zoo vervelend en saai als al»
andere mannen. Deze hier zal me óók
gaan vervelen. Ga nou zoet naar huis en
vergeet me maar. Je was een echte aar
dige jongen hoor! Addio".
Goud lichtte het droomende stadje.
Met een laatste krachtinspanning be
reikte Peter het kantoor, en toen zijn va
der verbaasd naar de opengaande deur
keek, viel Peter bewusteloos op den grond.
De zenuwschok hield hem weken lang