Raadsels TOM DE NEGERJONGEN 'f JUTTERTJE ZATERDAG I O NOVEMBER 1934 PAG. 7 n. Nieuwe Raadsels. opheffendmaar plots slaakte n j.reet en liet den jongen los. Als ^aZende greep hij naar zijn rode stie- eeB k en wreef als razend over zijn hals. re0n Wat is dat, wat is dat, alle drommels, "au. wat zit er in mijn nek? Water, aU\ nde hij als een bezetene. Mijn nek vvater. 5 yol bonken Niks water, baas, zei een rus- "jongensstem. Niks geen water, hoewel tl?ter voor jou beter is dan jenever, hou je handen thuis van dien jongen, frwie is mijn vriend, als je hem aanraakt, krijs je met mij te doen' Z. Wat moet jij, pas op of ik zal je door dden breken, als je je dermee bemoeit, Schreeuwde de man. Wat heb jij met mijn nek gedaan? jeukpoeder ingegooid, heb nog meer in mijn fiesttassie.as je nog wat wil heb- vgn? Wimpie, de commandant van de Hel- derse Jeukpoedertroep heb nog hopies zat. Je bent niet bang, je bent een brutale rekel, zei de man zrjn nek wrijvend,, op norse toon, maar plots, zijn oog viel op de nieuwe Hemito-fiets van Wimpie ,trok over zijn dronkemansgezicht een grijns. Dat mag ik wel, zei hij temend, dat je zo kameraadschappelijk bent, is erg mooi. Ik maakte maar een grapje hoor, met Jonnie, wat jij hè jongetje. De baas maakte maar een grappie met je, dat je vandaag niets verdiend hebt. Hij weet wel, bij den baas ligt altijd een vette hap voor hem klaar., nietwaar Jonnie? Jonnie antwoordde niet. Hij zag iets loerends in de oogen van zijn kwelgeest Vanavond treden we op in Breukelen, door ANITA VEGTER. Toen Puck geboren werd, waren zijn ouders het er niet over eens, of hij wer kelijk een kleine', jóngen "was of een ka bouter, zoo klein en tenger was. Zij be waakten hem zorgvuldig, zoo bang waren zij, dat hij weg zou vliegen. En iedere morgen keek zijn moeder naar zijn rug, om te zien of er niet opeens twee vleugel tjes te voorschijn waren gekomen, want als er werkelijk vleugeltjes zouden groeien, wat zouden zij dan moeten doen? En zijn ouders wisten heel goed, dat het heele- maal niets zou helpen, als zij de vleugels zouden aiknippen, omdat deze toch weer zouden aangroeien. En zoo zaten zijn va der en moeder moeder steeds in angst, dat zij op een morgen het wiegje van hun kleine jongen leeg zouden vinden. Toen Puck zes maanden oud was en noeder hem even buiten op het grasveld had gelegd, zag zij een oogenblik later een kaboutertje naar hem toekomen en deze begon met den kleinen jongen te spe len. Hij zocht de stukken van den regen boog, die zoo juist van den hemel geval len was, bij elkaar en samen speelden zij en dan haal jij wel centen op, hè Jonnie? Ik wil mee naar Breukelen, en ook naar Maastricht, riep Wimpie, ik kan op mijn hanaen lopen en gekke geluiden ma ken. Reuze gekke geluiden! De man kjjkt Wimpie aan, heel scherp. Je bent toch geen politiespion, zegt hij. Maar allo, laat zien wat je kan. Hier doe je bovenkleren uit, achter de wagen daar ligt in die kist een trico clownspakkie van Jonnie. Trek dat aan, en als je twee minuten achter elkaar op je handen kan loopen, en erge gekke geluiden maakt, mag je mee. Wimpie loopt vlug achter de wagen om, trekt zijn bovenkleren uit, en kruipt in in het clownspakkie. Met een zwaai werpt hij zich om, loopt op zijn handen en stoot de gekste geluiden uit. Maar plots, terwijl hrj zo op zijn hoofd de wereld bekijkt, ziet hjj dat de baas van de woonwagen zjjn kleren oppakt en naar zijn Hemito-fiets rent Wimpie begrijpt plotseling alles. Hjj is beetgenomen. Met één slag werpt hij zich in een gewone loopstand en zet het op een draf, maarte laat' Op vijftig meter afstand moet hij het aanzien, dat de baas met zijn kleren en zijn fiets een hoek van de weg omslaat, er van door is. Zielig staat Wimpie bij de wagen in zijn clownspak. Zijn Hemito-fiets, zijn kleren, waarbjj zjjn laatste bezit, zijn gestolen. Droef staart hij voor zich uit. Dan voelt hjj plotst de hand van Jonnie op zijn schouder. Kom, zegt deze, Cleopatra en de boeienkoning moeten het weten. (Wordt vervolgd.) daar nu mee. Natuurlijk schrok moeder erg zij haalde Puck vlug naar binnen. Toen huilde Puck precies als iedere an dere baby; het is echter eigenaardig, dat de kabouters niet bang waren voor het huilen, want kabouters zelf huilen nooit, want als zij graag iets willen doen, wat zij niet kunnen, dan gaan zij met iets an ders spelen. Soms probeerde Puck de elfjes, die ook vaak bij hem kwamen spelen, en c f vleugeltjes hadden, na te doen. Hij «vilde dan ook vliegen en maakte met zijn armp jes beweginkjes daarvoor. Maar Puck had geen vleugels daar had hij niet aan gedacht. Hij ging op den rand van zjjn ledikantje staan, sloeg zijn armen uit om weg te vliegen, maar kwam natuurlijk op den grond terecht. Gelukkig was zijn kus sen juist uit zijn bedje gevallen, zoodat hij zich niet bezeerde en alleen maar schrok. Zoo leerde hij, dat hij niet vliegen kon en hij probeerde het dan ook nooit meer. Hij sprak er met de elfjes over, maar die zeiden hem, dat hij geen vleugels had en daarom niet vliegen kon, en dat zij vergeten hadden, hem dat van te voren te zeggen. Toen Puck een jaar oud was. beleefde hjj zijn eerste groote avontuur. Hij kon toen al een paar woorden zeggen, als „jimmie" en wonno", maar niemand wist wat hij daarmede bedoelde, want Puck maakte zijn woordjes zelf. Toen hij nu een jaar oud was, besloot hij een kleine wan deling te gaan maken. De meeste baby's leeren stapje voor stapje loopen ma/ Puck vond, dat h{j de wereld maar eens moest verrassen. Als hij alieen was, pro beerde hjj dan langs de stoelen te baian- ceeren en liep van den eenen stoel naar den anderen, tot hij eindelijk alleen loo pen kon. Maar niemand wist dit. want zoo gauw er iemand in de kamer kwam, ging hij weer op den grond zitten. Hij had zichzelf ook geleerd om uit zijn bedje te klauteren, zonder dat hij viel. Moeder, die het erg druk had, legde hem erin en zei, dat hij moest gaan slapen Ze dekte hem lekker toe en verdween dan naar de keu ken. Maar Puck had nu eenmaal besloten een kleine wandeling te gaan maken, dus hij klom zijn bedje uit en kroop door de serre-deuren den tuin in. Hij kroop ook over het grasveld heen, want hij vond het niet noodig, dat iemand wist, dat Hjj loo pen kon. Eindelijk kwam hrj bij den ouden appelboom achter in den tuin. Daar stond een bank omheen. De boom was zoo oud, dat hij de bank als steuntje moest gebrui ken, anders zou hij misschien omgevallen zijn. Vlak bij de wortels was de ingang van het huis van den ouden kabouter, dat wist Puck, want die oude kabouter was een speciale vriend van Puck geworden. De kabouter was blij, Puck weer te zien en riep de andere kabouters en de elfjes, die niet zoo oud waren als hij, en ook in jongere boomen en zelfs in de bloemen woonden. Toen greep Puck met zijn hand je in het hol van den kabouter en opeens greep hij de leidsels van de beide paar den van den kabouter beet. Twee heele kleine paarden, wij menschen zouden het misschien muizen noemen. De kabouters vinden het heerlijk om in een klein wa gentje door het bosch te rijden en richten daarom de muizen af, om hen voort te trekken. Puck wilde natuurlijk ook dade lijk rijden, maar het wagentje was veel te klein, daar kon hij niet in. De paarden werden uitgespannen, en daar ze heel tam waren, liepen zij niet weg, maar speelden met Puck. In dien tusschentijd hadden vader en moeder ontdekt, dat het bedje van hun lieveling leeg was. Dat was even een schrik. Overal zochten zij hem, onder het bed, in de kamer, op het grasveld, maar. zij konden hem niet vinden, dat kwam, omdat Puck onder de bank zat aan den achterkant van den boom en nog steeds met de kabouterpaardjes speelde. Zoo dachten zijn ouders tenslotte, dat de elfjes hun jongen hadden meegenomen en zij waren natuurlijk heel bedroefd. Zij gingen nu op de bank zitten aan den anderen kant van den kastanjeboom en huilden zoo hard, dat Puck het hoorde. Hij stond nu op, vergat dat hij niet wilde, dat iemand hem zag loopen, liep naar zijn moeder en zei: „Wonno, wonno!" Zij be grepen heelemaal niet, wat hij zeggen wilde, en Puck wees met zijn handje on der de fcpnk, maar hoe zijn ouders ook ke ken, ze zagen niets van de paardjés of de kaboutertjes en de elfjes. Maar zij droe gen hem naar huis. Maar toen hij weer in zjjn bedje lag, besloot hij nooit meer stilletjes op te staan, want hij wilde zijn moeder niet meer aan het huilen maken. Moeder en vader waren heel verwonderd, dat hun jongen al zoo goed kon loopen, en nu be hoefde hij ook voortaan niet meer te krui pen. Speelde hij nu eens met andere kin- dere op het grasveld en kwam er dan een muisje, dan gingen de andere babies hul len, maar hjj lachte ze uit, want hjj wist immers, dat het paarden waren van zjja vriend de kabouter. Haar eerste les. Zusje komt thuis na voor het eerst naar school te zjjn geweest en zegt: „Moeder, het is verkeerd als je zegt dat de B. een Beertje is, de juffrouw zegt 3. is de Bakker." RUILHOEKJE. Ik heb: 10 Hille's Album plaatjes 11 plaatjes bonnen van Snoets wilde jaren en 20 punten van D. E. thee, die ik graag ruilen wil voor 15 bonnen van Levers Zeep Maatschappij. Sientje Warmerdam, Tuinstraat 73. L Kus. Bal. III. Puur, vuur, muur, kuur, tuur, huur, zuur. Goede oplossingen ontvangen van: Rietje W.; Lena van Z.; J. G.; Jo V.; Jan D.; Agatha K.; Annemarie R.; Guil- laume v. G.; Jan H.; Lien v. G.; Nellie J.; Annie J.; Rini V.; P. v. H.; Klaas S.; Cor R.; Sientje W.; Maartje S.; Marie van H.; Bram S.; IJsbrand S.; Fietje K.; Annie en Pietje S.; Zus W.; Wouter B.; Gretha M.; Greta H.; Bertha H.; Joosje D.; Femmie H.; Jac. P. N.; Johan en Cornelis L.; Franciena Dina N.; Dina W.; Tonia S.; Nellie N.; André W.; Catrientje L.; Jantje L.; André G.; Miep G.; Tiny D.; Kees D.; Tony Stientje B.; Tineke W. Rieka S.; Annie R.; Toon T.; Corrie- C.; Mientje T.; Lieny van L.; A. G.; Geertje P.; Fransje van E.; Joh. van G.; Nelly B.; Nanie P.; Wim K.; Ernst B.; Marie L.; Stoffel K.; Marietje E.; Corrie en Frans B.; Rie van J.; Joop van B.; Tine D.; Marietje en Frans D.; Driesi eh Trienj de V.; Catharine D.; Gerda G.; Gretha van T.; Diny K.; Klaas B.; Jan B. i. Een dapper, moedig man komt u in nood te hulp. Wiens naam men zoo naar voren als naar achteren lezen kan. IL In de lente verkwik ik u, In den zomer verkoel ik u, In den winter verwarm ik u. 225. Pijl was woedend woedend op Tom -n ook woedend op de staart, alsof die het _elpen kon. Hij probeerde het zwiepende 'n£ te pakken te krjjgen, maar telkens s_'Pte het hem als een vis door de vingers aar eindeljjk had hjj hem dan toch te Vakken. 226. En hjj greep de staart stevig en roeide zjjn woede zoowel op Tom als, op le leeuw, door er stevig aan te trekken jn er Tom mee om de ooren te slaan. De huw begon dit spelletje nu toch wei neel :rg te vervelen, en hjj zette weer eens een vervaarlijk groote bek op. Pjjl schrok er - - An «t»art los. 227. De mannen moesten nu toch ook eens weer aan huis gaan denken. Ze had den nu hun doel bereikt en de leeuw ge vangen en die gingen ze dus naar den koning brengen, die er zeker wel erg mee in zijn schik zou zijn. Tom werd. om alle nieuwe kattekwaad te voorkomen, boven op het hok gezet 228. Nu weden er in de buurt een paai dunne boomstammetjes uitgezocht, die on der de kooi konden worden geschoven. Al gauw waren die gevonden en de vier man nen namen ieder daarvan een eind op hun schouders, want de wielen, die onder de kooi zaten, konden ze, nu er zo'n zware last in zat, beter niet gébruiken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 23