POESZTA KLANKEN
POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HELDERSCHE COURANT
LIEFDESSPEL
zaterdag 17 november 1934
de eene golf van volkeren na de andere
is over die vlakten gegaan
m
'Jk
Populaire Rubriek
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
en na de hitte van den dag
zendt de poeszta haar myriaden
ineenvloeiende geuren uit.
Door Dr. A. S. den Preyer
Boedapest, dat 's winters en in het voor
jaar een der meest gastvrije en levendige
steden van Europa is, kan 's zomers een
hel van de hitte, stof en verlatenheid zijn.
Er zijn natuurlijk wel dingen, die ons daar
over kunnen troosten. Citroenkwast met
een tikje Tokayer en een blinkend stukje
ijs erin maakt bijv. veel goed. En er is
een prachtig zwembad, waar vernuftige
machines kunstmatige golven veroorza
ken, terwijl men de weelderige schoonheid
van het Magyaarsche ras kan bestudeeren.
Op het Margareten-elland, dat een mijl
verder stroomafwaarts In de Donau ligt,
vindt* men eafé's, waar de bezoekers in de
open lucht zitten in de schaduw van aca
cia's.
Als het later op den avond wordt, gaat
de zigeunermuziek in de cabarets van het
Margareten-eiland altijd de richting uit
van de mooie, wild klagende of zacht-droe-
vige volksliederen van de poeszta, de
groote Hongaarsche vlakte, waar de kud
den en de witte koeien mét groote horens
rondzwerven, terwijl aan den verren hori
zon de fantastische droombeelden van de
fata morgana schemeren. Gaat men dan
den volgenden morgen naar zijn werk
langs de gesloten opera en de dichte lui
ken der particuliere huizen aan de Au-
drassy-ut, terwijl de melodieën van de
wijde ruimten der poeszta nog in de ooren
zingen dan komt er een verlangen op om
Boedapest te verlaten. Daar Is maar één
geneesmiddel voor: men neemt bij zijn
weekend een trein, die van Boedapest naar
het Oosten gaat en stapt uit bij de een of
andere halte ver weg in de vlakte, ergens
tusschen Karczag en Debreczen.
De poeszta.
Drie uur lang had de trein naar het Oos
ten gerammeld over land, dat in zijn uit
breiding even vlak en reusachtig was als
een oceaan. Wij waren Szonlok en de
brug over de Zagyva gepasseerd en bevon
den ons al een heel eind in het echte poesz-
tagebied, toen ik weer goed wakker werd.
Op de poeszta heeft het leven duizenden
jaren lang stilgestaan. Deze vlakten trot-
seeren den tijd volkomen. De eene golf van
volkeren na de andere is over de poeszta
heengegaan: Hunnen, Avaren, Tartaren,
Magyaren, de Mongoolsche horden van
Djenghis Khan, de legers van het Turk-
sche keizerrijk, welks macht zich eenmaal
uitstrekte tot aan de Oostenrijksche stad
Linz. Maai* de poeszta is nog steeds precies
zooals in de dagen van Atilla
De schaapherders van de poeszta heb
ben geelwitte, harige- honden.om hen te
helpen bij het toezicht op de kudden. De
voorouders van deze honden zijn acht
eeuwen geleden al blaffend van Azië naar
Europa gerend met de achterhoede van
Djenghis Khan. Het ras komt ook voor in
de dorpen van Turkestan, aan den anderen
kant van de Kaspische Zee, waar de groote
Mongoolsche aanvoerder vandaan kwam,
maar voor het overige komt het nergens
anders voor dan op de Hongaarsche
poeszta.
Een beroemde herberg.
Niet ver van Debreczen, in het beroemde
Kortobagy-gebied van de poeszta, bevindt
zich een herberg, die in geheel Hongarije
beroemd is en eigenlijk in alle vlakten van
dit deel van Europa, of het nu tot Tsjecho-
slowakjje, Hongarije of Joegoslavië be
hoort. Het lage gebouw met zijn witge
kalkte steenen muren, dat door een paar
acacia's is omgeven, is in de vlakte tot
op grooten afstand te zien. Ik naderde in
de avondschemering en zag in de verte het
licht schitteren als een ster in het steeds
dieper wordende purper van den vallen
den avond, dat hemel en vlakte ineen deed
vloeien tot één groot conglomeraat.
Ik liep de laatste 800 Meter bepaald
langzaam. Het was zoo mooi en zoo onge
woon. Een ruiter, een esikos (cowboy) van
de vlakten, was vaag zichtbaar bij het
langsrijden. Ik kon mij voorstellen, dat het
een der mannen, van den grooten Khan
was. Boven mij was de hemel bezaaid met
sterren en na de hitte van den dag zond
de poeszta haar myriaden ineenvloeiende
geuren uit van kruiden, grassen en warm
j zand, van vee, paarden, menschen, leer en
i wijn en van maaltijden, die op een kamp-
j vuur in de open lucht worden gekookt
Langs de roodbetegelde veranda van de
herberg hingen op een rij de zadels en
paardentuigen, terwijl voorbij de groote
steenen toegangspoort een breed paneel
van geel licht te zienwas, waarlangs
schimmen bewogen temiddenvan gepraat,
gelach en glasgerinkel.
In de poezsta vindt men een merkwaar
dige democratie, hoewel «aan. den anderen
kant een tamelijk sterk ltlassebewustzijn
bestaat, zelfs tusschen menschen, die bijv.
verschillende werkzaamheden' vérrichten
bij de kudden. In een herberg verdwijnt
echter elk gevoel van meerderheid.
„Geef mij nog een flesch,", riep bij mijn
binnenkomen een groote csikps tot het
meisje, dat de gasten bedient. „Ik móet
morgen tot halverwege Tiszafured rijden
en ik moet iets hebben, om op te rijden".
„Als je er nog veel neemt, zal je een
boot noodig hebben, inpiaats van een
paard om op te rijden," zei ze dadelijk
terug.
Ze had een zwarte doek mét een rood
en wit bloempatroon over haar sluik, git
zwart haar gebonden. Het was een een
voudig meisje, de dochter van een arme
bewoner der vlakte, doch haar natuurlijke,
landelijke schoonheid, haar gracieuse be
wegingen en haar aangeboren gave om
beschaafd en zeker op te treden, zouden
de meeste meisjes uit de hoogere kringen
der geblaseerde West-Europeesche steden
in de schaduw hebben gesteld.
Omstreeks tien uur begon het in de her
berg gezellig te worden. Een vroolijk ge
zelschap was per auto uit Debreczen aan
komen rijden. Iemand uit het gezelschap
hief zijn glas tegen mij op en riep mij door
de tabakrook heen een „Welkom in Hon
garije!" toe. Mijn beetje Hongaarsch liet
mij natuurl(jk in de steek, maar ik riep
toch „Leve Boedapest! Leve de poeszta!"
wat een enthousiast applaus uitlokte.
Er waren nu nog twee andere meisjes
bijgekomen om de gasten te bedienen. On
ophoudelijk liepen zij, evenals de waard
zelf, tusschen de tafeltjes door, nu eens
met een flesch wijn, dan weer mét, een
groote kom dampende goelasj. Deze scho
tel wordt zoo genoemd naar de veehouders
der vlakten, _die .dit gerecht in- zijn eeö-
voudigsten vorm, n.1. als een soort soep,
geregeld eten, wanneer-zij-ver weg-zrjn in de
poeszta met niets anders dan hun groote,
witwollen-mantels en een ruw rieten
lucht.
Toen wij zoo in de herberg zaten, ver
schenen ook de onvermijdelijke zigeuners,
die opdoemden. Men zit in Hongarije nooit
lang achtereen zonder hun muziek. Nu
eens speelden zij een zacht, jagend lied,
dan weer een vurige czardas, waarbij de
gasten met hun voeten de maat traden.
Het was over drieën, voor het wat stil
ler werd. Het orkest zweeg, want de leden
werden getracteerd op varkenscoteletten,
wijn en zwart brood. Eenige esikos en an
dere mannen, die bij de kudden werkten,
waren naar buiten gegaan om in de open
lucht, in hun mantels gerold te gaan sla
pen. Tusschen de ijzeren tralies van mijn
raam in de 60 c.M. dikke muren van mijn
kamer zag ik het eerste grijs van de mor
genschemering boven den horizon van de
poeszta verschijnen. Langzaam breidde het
zich uit tot een breederen band. Nu kon
men den hemel van de vlakte onderschei
den. Gnder een acacia had een der meis
jes een onschuldige flirt met een veehoe
der. Hun gelach werd overstemd door het
getrappel van een vast gebonden paard.
Onder groot gejuich bracht het gezelschap
uit Debreczen zijn auto op gang.
Het grijs in de verte begon witter te
worden. De nacht der poeszta was geëin
digd. De dag der poeszta was begonnen.
Vrouw: „Dus mevrouw Smid is geschei
den en kwam toen terug om met haar ex-
man te gaan samenwonen?"
Man: „Ja. Ze kon het niet verdragen,
dat hij zoo'n goed leventje leidde."
Net als vader.
Een-huiseigenaar, -die verschillende wo
ningen verhuurde, gaf zijn dochtertje op
haar verjaardag eens een poppenhuis. Zij
was er heel blij mee en bedankte haar
vader hartelijk. Nadat hij een paar dagen
niet op het poppenhuis gelet had en het
tenslotte miste vroeg de vader; en Annie,
hoe bevalt je je poppenhuis en waar heb
je het?
Annie: O vader, het bevalt me'-heel goed.
Ik heb het aan Rietje verhuurd voor een
kwartje per week.
O zoo.
Een kleine jongen pakte zijn moeders
poederdons en wilde daarmee zijn gezicht
poederen. Zijn kleine zusje zag dat en zei:
Jan, laat dat, dat mag je niet doen, al
leen dames gebruiken poeder, mannen
wasschen hun gezicht.
door
LENY ZONLIGT.
Ze hadden elkaar voor het eerst getrof
fen op een schilderijententoonstelling.
Diane was vol bewondering blijven staan
voor eenige schilderden, had ze lang be
keken en bestudeerd. Het waren vrouwen-
figuren, waarin de schilder goed geslaagd
was, de psyche van de vrouw weer te ge-
ven. Die schilder moet de vrouwen goed
kennen, om ze Zoo te kunnen weergeven,
constateerde zij voor zichzelf. En terwijl
ze nog eens de verschillende details bekeek,
'net forschen toets op het doek gebracht,
ad Ze plotseling het gevoel, alsof iemand
aar terzijde fixeerde. Ze keerde zich om,
cn haar oogen ontmoetten die van een don
eren man. Snel namen ze elkaar op.
„U bent de schilder van deze schilde
rijen, zeide ze beslist.
„Hoe weet u
„Ik kreeg 200 den indruk."
„Inderdaad," glimlachte hij. „Ik ben de
schilder. Mijn naam is Bodo Beverling.
Bevalt mijn werk u?"
„Buitengewoon, er is iets in, wat me
Zeer trof."
En ze trachtte hem uit te leggen, wat
zij in de schilderijen zoo bewonderde. En
hij luisterde vol aandacht en Zag naar haar
teer, blond vrouwengezichtje, waarin het
wilskrachtige mondje en het eigenzinnige
kinnetje zoo vreemd contrasteerden.
„Ik studeer letteren, mijn naam is Diana
Woudenberg."
Zij liepen nu samen de expositiezalen
door en bleven den geheelen middag in
elkanders bijzijn, terwijl hij haar op ver
schillende bijzonderheden in het werk van
anderen wees. En bij het afscheid nemen
vroeg Bodo, wat Diana wel verwacht had,
of hij haar eens mocht komen bezoeken.
Eenige dagen later stond hij voor haar.
Zij brachten een gezelligen avond door.
Hij bewonderde met kennersblik, haar
smaakvol, doch hoogst eenvoudig inge
richte kamer. Een schemerlamp gaf de
kamer een warme gezelligheid en de om
hoog kronkelende wierookwolkjes uit de
rustige Boedhabeeld, verhoogde de aange
name sfeer.
Zij vertelde hem van haar leven hier,
haar studies, haar ouders, die buiten woon
den, en hoe zij zich hier alleen gevestigd
had om haar studies te voltooien.
Hij sprak over zijn werk, de moeilijkheid,
geschikte modellen te krijgen en als bij in
geving zeide hij
„U zou ik willen schilderen, u zou me
inspireeren. Ik zou u willen schilderen met
dit tule kleedje en uw aanbiddelijk koppig
kinnetje in de lucht."
„Ja," zei ze lachend, „ik ben van een
koppig geslacht."
Eerst had zij bezwaren, welke hij wist
te overwinnen.
En zoo stelden ze het uur vast, waarop
ze voor hem zou poseeren. .En toen Bodo
dien avond afscheid nam, was zijn krach
tige handdruk vol sympathie, ook zij
voelde een warme genegenheid voor hem
opkomen.
De vele malen welke zij op zijn atelier
doorbrachten, hij vol ijver werkend, zij,
geestig babbelend over allerlei onderwer
pen, waren voor beiden een groot genot.
Zonder het elkaar te zeggen, vermoedden
zij tenslotte dat zij elkander liefhadden.
Op een morgen, van college komend, be
sloot ze even bij hem aan te wippen, om
een half uurtje met hem te babbelen.
Vroolijk neuriënd gooide zij de deur van
zijn atelier open, en bleef verschrikt staan,
toen zij zag dat Bodo niet alleen was.
De jonge vrouw op het vacht keek ver
stoord op, nu een andere vrouw haar zoo
zag; ook Bodo scheen verlegen en be
groette haar niet met de onstuimigheid,
die ze gewend was.
Diane wendde zich tot Bodo, maar ze
kon den juisten toon niet vinden. Ze kon
het niet helpen, ze ergerde zich aan de
aanwezigheid van die naakte vrouw.
„Hoe vind je mijn nieuwste werk, dat ik
onder handen heb?"
Ze keek vluchtig naar het schilderij, en
haalde onverschillig de schouderss op, als
of ze het geen oordeel waardig keurde.
Het model nam dit als een persoonlijke
beleediging op en keek haar vijandig aan.
Diane kreeg het gevoel te veel te zijn,
inwendig was ze woedend, ze voelde zich
vernederd en wist zelf niet waarom. En
in een plotselinge opwelling uiting te ge
ven aan wat er in haar om ging, zeide ze
Bodo beslist, het kinnetje fier geheven,
dat ze gekomen was, om hem te zeggen,
dien middag niet te kunnen komen posee
ren en alsof dit nog niet genoeg was,
voegde zij er aan toe, dat ze vreesde, in
het geheel niet meer te kunnen .komen.
En op zijn onthutst „waarom", zcéde zij
hem schriftelijk te zullen mededeelen.
Hoog opgericht verliet ze het atelier.
Reeds beneden op straat voelde zij, dat
ze zich een beetje dwaas had aangesteld.
Ze wist eigenlijk niet waarom. Met welk
recht toonde zij zich zoo nukkig, nu zij
Bodo in de nabijheid van een andere vrouw
had gezien, die voor hem poseerde. Maar
waarom was Bodo zoo verlegen, was er al
iets tusschen hem en die vrouw? Die
schilders, die bohémiens, die geen liefde
kennen dan de liefde voor het model.
Neen, het was goed, dat ze gekomen was,
onverwacht. Ze zou hem schrijven, al wist
ze nog niet wat. Den volgenden morgen
ontving Bodo een briefje, waarin zij hem
schreef, dat. zij binnen twee maanden
expmon moest doen, dat zij sinds hun ken
nismaking schandelijk geluierd had, zoo
dat ze door hard blokken zou trachten in
te halen, wat ze verzuimd had, waarom ze
hem verzocht, haar niet meer te bezoeken.