De symbolieke beteekenis van het Sinterklaas'gebak. WÉTTE ZWARTE jgftMöÖMP SINT NICOLAASNUMMER HELDERSCHE COURANT VAN 24 NOV. 1934. T A ^«t-Artiramo \/»n V UlKtillUUUU, Speculaas en Biesjesdeeg, honingkoeken en „Hylikmakers". Zooals wjj wel zullen weten zijn St Maarten en St. Nicolaas de vervangers van de heidensche Wodan-figuur, de Schimmel- ruiter, zooals hij werd genoemd. Het klaar zetten van brood voor den schimmel, een oud-heidensch offer, maakte weldra plaats voor de uitdeeling van brood aan de knechten en maagden. Meestal werd dit brood dan met honing en andere toegiften zoet gemaakt en zoo ontstond tenslotte het speciale feestgebak, zooals wij dat heden ten dage kennen. In latere tijden waren het vooral de kloosters, die „Leb kuchen" begonnen te vervaardigen, afge leid van „Libetum" met honing bereide of- ferkoek). Zoo ontstond het brood, dat naar verschillende kloosterpatroons heiligen na men ontving. We kennen Agatha-, Er- hard-, Tolentijn-, Blasius-, Sebastiaan- en nog ander brood. De afbeeldingen van her ten, zwijnen, paarden, varkens, katers, os sen, enz., overblijfselen van de oude, hei densche offerdierencultus, de Sinterklaas koeken van Berg Ambacht, die de Spin nende Holda voorstelden (vandaar de naam Spinwijvenkoek), zij verdwenen, om plaats te maken voor nieuwe afbeeldingen, die Christelijk-religieuse voorstellingen of af beeldingen uit het dagelijksch leven vorm den. Oorspronkelijk werd het beeld in het deeg gestoken, of met de hand gemodel leerd, later kwamen de bakprenten daar voor in de plaats, waarmede men het relief erin stempelde! De oude koekprenten, vaak meesterwerken van snijkunst (zij moesten in negatieven vorm gesneden wor den!) zijn getrouwe afspiegelingen van het huiselijk en maatschappelijk leven in vroe gere eeuwen. De koekfiguren van den Sin terklaastijd worden vervaardigd van spe culaas, taai-taai of gezoet wittebroodsdeeg (stoet). Speculaasdeeg is de meest ge bruikte materie. Over de beteekenis van het woord „speculaas" zijn reeds verschil lende verklaringen gegeven. Een daarvan verhaalt, hoe een bakker in de 17de eeuw op het denkbeeld kwam om koeken van een sterk-gekfuid deeg te gaan bakken en deze speciaal in de Sinterklaasweek te gaan verkoopen. Daar hij echter vooraf niet kon berekenen, of zijn klanten deze koeken naar hun smaak zouden vinden, moest hij deze maar „op hoop van zegen" gaan bakken en speculeerde hij dus op de snoeplust en kooplust zijner afnemers. Vandaar, dat hij de koeken „speculatiege bak" noemde en daarmede binnen korten tijd zeer veel succes had! Doch deze ver klaring klinkt zeer gezocht en is beslist niet juist! Anderen zeggen, dat de bakpren ten afspiegelingen van de werkelijkheid waren en dat het woord speculaas derhalve wel verband zal houden met het woord „speculum" het Larijnsche woord voor spiegel. Allerwaarschijnlijkst echter zal het woord speculaas in regelrecht verband staan met het woord „speculatos", dat „bis schop" beteekent. Speculaas was dus waar schijnlijk „bisschopskoek", daar Sint Nico laas bisschop van Myra was. Jammer, dat het fraaie werk met bakprenten door de machine's nu zoo bedorven is en alles ma chinaal en ruw afgewerkt, zonder de min ste originaliteit onder het publiek gebracht wordt. Waar is de tijd gebleven, dien Hildebrand ons zoo smekelijk en gezellig wist te schilderen in zijn „Familie Kegge" (Camera Obscura), als de geheele vrien denkring van bakker De Groot bezig is met de schoone kunst van koekvergulden Met behulp van bladgoud en een penseel werden de dure stukken, de groote vrijers en vrijsters, de driemasters en diligences opgesierd tot pronkstukken der toen nog zoo primitieve bakkers-étalages. Niet al leen is onze voortvarende tijd te ongedul dig geworden voor dergelijke tijdroovende werkjes, maar ook het speculaasdeeg leent zich er niet meer zoo goed toe. Vroeger bakte men het deeg hard, terwijl het heden ten dage goed boterhoudend moet zijn, wil het in den smaak vallen. Maar scherp-omljjnde voorstellingen kan men er niet meer mee vormen. Men had in die oudere tijden speciale houtsnijders, die zich vooral bezig hielden met de bakprenten- fabricage. Dit geslacht is uitgestorven op den heer K. H. Wennink uit Westendorp na. In 1931 kreeg deze de titel Koninklijk prentensnrjder en Hofleverancier. In de meer dan vijftig jaren, dat de heer Wen nink zjjn vak uitoefent, heeft hij reeds meer dan 2000 figuren ontworpen. Zijn modelboek, waarmede de al 75-jarige het land afreist, is een schetsboek als van een schilder. Zijn eerste werk had betrekking op den Boeren-oorlog. Zijn onderwerpen van heden staan nog in het teeken van de folklore en de sport! Rijtuigen, diligence's, trekschuiten, bakers met zuigelingen, kinderen, kwispelstaartende hondjes, jon gens met vliegers, tollen, dieren, appel- plukkende jongedames met verliefde jon gemannen, die de ladder vasthouden, kar nende boerinnen, lantaarnopstekers, om roepers, kruiers, arresleden, wijven, die een dronken kerel in een kruiwagen huis waarts sjorren. En niet te vergeten de on sterfelijke Jan Klaassen en Katrijn! De meeste dieren uit de arke Noachs, Adam en Eva in 't Paradijs, de Boom der Kennis met de Slang, Koning David met zijn harp en beroemde feiten uit de geschiedenis, als de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Janszoon Koster te Haarlem. Zoo kan men o.a. de geheele ontwikkelings gang onzer voertuigen in koekvorm na gaan. De gewone boerenkar met de knol len ervoor, naast de kunstig-bewerkte boe renwagens uit alle provinciën, de oude postkoets, de omnibus en later de stoom- booten en eerste stoomlocomotieven. Taai-taai is een andere vorm van specu laas, echter zonder suiker gebakken. In sommige streken van Friesland noemt men de speculaas „Sukergoed" om aan te geven dat dit in tegenstelling met het taai-taai met suiker toebereid is. Een andere naam voor taai-taai is „Biesjesdeeg". Dat slaat op den vroegeren vorm van de taai-taai koeken, n.1. de vorm van beestjes (Biesjes) Een duidelijke kijk op de brooden van den Sinterklaastijd geeft het beroemde schilderij van Jan Steen „Bakker Oost- waard", waar we o.a. de bekende „Duive kater" vinden. Honingkoeken en Hylik makers, Deventerkoeken, speculaasvrjjers en taai-taaipoppen. In de 15e, 16e en 17e eeuw spreekt men ook van „amantelbrood" dat wel hetzelfde zal zijn, als ons tegen woordige marsepein. Marsepein is feitelijk misplaatst in December. Het is afgeleid van Marei panis, Brood van Mars en be hoort dus feitelijk in de maand Maart thuis. Echter Julius Caesar liet het jaar met Maart beginnen, dus in zekeren zin is het marsepein een nieuwjaarsspijs. Later heeft de Katholieke kerk verklaard, dat Marsepein in verband stond met den H. Marcus, die vaak bij hongersnood en brood gebrek wordt aangeroepen! Een korte op somming der in die tijden in de kookwin kels gebruikelijke gebaksoorten bewijst wel, dat onze voor-ouders echte zoetkau- wen waren en dat de naam van zoo me nige banketbakkerswinkel „De soete inval" niet misplaatst was; men verkocht in dien tjjd: kruidkoek, anijskoek, snipperkoek, sucadekoek, gerstekoek, krentenkoek, ro- zjjnenkoek, mangelkoek, confijtekoek, hyli- makers, benistekoek, keuningskoek, stroop- koelc, heuningkoek, boterkoek, bagijnen- koek, claeskoek, kerskoek, jaepjeskoek, fonteinkoek, enz. Daar Sinterklaas de Hylikmaker was had hij niet aan drie dochters van een ver armd edelman een bruidschat geschonken? heetten ook de koekgeschenken der minnenden „Hylikmakers", later verbasterd tot Heiligmakers", toen men het oude woord „Hylik" voor „huwelijk" niet meer begreep. „Sinterclaes, goed heylich man," moet dus eigenlijk luiden: goed hylikman, goede huwelijksmakelaar! Wie een meisje gunstig wilde stemmen, stuurde een hart van marsepein en een vrijer van Claskoek. Daarentegen was het schenken van een taaiman een bespotting, die bij het schoone geslacht allesbehalve in den smaak viel! Zoowel in de Noorde lijke provinciën Groningen en Friesland, als in Zeeland en Limburg bakt men bo vendien voor de kinderen nog Sinterklaas- goed van wittebroodsdeeg, of Stoet! In Friesland was het vroeger de gewoonte, in den Sinterklaastijd koeken en taarten te verloten in de bakkerswinkels en de her bergen! In Groningen ventte het „Stoet- wief" met de „Fieterknuten", verschillende figuren uit zoet wittebroodsdeeg gebakken, die de vrouw in de „Stoetkurf" met zich meedroeg. Ook de „Doemkes kleine koek jes voor de snoepende schooljeugd, moch ten niet ontbreken. Men sprak dan in die dagen niet meer van een relletje of vecht partij, maar van een „bouldag zunder doemkes". Ook hield men veel Stoetloterijen, waar bij stoeten van wel een meter lengte, de hoofdprijzen waren. Een speciaal Sinter klaasbroodje voor de kinderen was verder het „nustje mit aaier" (nestje met eieren). In Eindhoven en omstreken loopen de kin deren op Sinterklaasdag met „hanen op een stok", in Hooge-Zwaluwe worden, evenals in het Groningerland, dien dag muizen van wittebroodsdeeg gebakken en in Veghel „krollen", in knoopjes- of in S-vorm. In Limburg behoort tot de strooischat van Sinterklaas, behalve de pepernooten, een aantal „Peperkooke Mennekes", in allerlei vormen: een boer achterstevoren op een varken, Sinterklaas zélf, een tijger, een kat, een opgerolde slang, een papegaai, een zwaan, een druiventros, een schip, een trompet, een viool, een eerekruis, een wik kelkind. Ook „Stevens" is een gewilde koeksoort, met veel krenten en rozijnen, in vrjjersvorm gebakken. Een Steven munt nu juist niet uit door bevalligheid van uiterlijk, maar toch is dit toonbeeld van plompheid een zeer gewilde versnapering. Een Steven moet zegt de traditie al tijd bij den kop aangesneden worden, ter wijl men tegelijk zijn vonnis opzegt: Steve, wie lang zals te leve? Honderd jaor en einen daag, Kip, kap, de kop af! De Steven behoort tot het échte, oude Limburgsche feestbaksel. Van Steven man met een kleinen bezem in de hand gekneld, noemt men in Limburg een „Ziepesjprengert". Meestal heeft de pop een aarden pijp in den mond. In Roermond spreekt men van „Wekkemam", in Reu ver van „Boekman" of „Buikman". We vleien ons niet, hiermede alle soor ten en vormen van Sinterklaasgebak te hebben besproken. Maar dat het de aller voornaamste soorten zijn, staat als een paal boven water. En daarmede besluiteir we dit artikel. A&NMELDEV4 BIJ 'SINT NIÖDl-AAS_ door» loirilcsnè 't Was nog nooit zoo druk geweest in 't paleis van St. Nicolaas als in den winter van 't jaar 1583. En geen wonder ook. St. Nicolaas had dat jaar twaalf van z'n ge trouwe Bramapoetra's verloren. Ze waren allemaal aan de Spaansche griep gestorven en de slag was voor den goeden Sint zóó groot geweest, dat zijn baard, die toen nog blond was, ineens heelemaal grijs werd. Wat moest Sint Nicolaas nu beginnen? Tot nog toe had hij 't bakken van al die fijne chocolade-bruine borstplaat en marse pein gerust aan z'n gestorven knechten over kunnen laten; nooit had hij er iets over hoeven te zeggen, maar nu stond Sint Nicolaas met z'n handen in z'n grijze harenveel rijd mocht er echter niet verloren gaan, anders zou alles niet op rijd klaar komen en daarom riep St. Nicolaas al zjjn knechten bijeen, zocht er vijf uit, die voor 't speelgoed moesten zorgen en nam de rest (en dat waren er veel!) mee naar de keuken. Daar deed St. Nicolaas zelf een groote witte jas aan, verwisselde zijn mijter voor een hagelwitte koksmuts en begon zijn knechten te onderrichten hoe ze marse pein en suikerharten moesten maken. Nou, zoolang St. colaas er bij was, ging alles van een leien dakje, in één dag en nacht waren er tien kisten lekkers klaar gekomen, maar toen St. Nicolaas 't werk aan z'n knechten overliet, was 't mis, hoor! Al die jonge Zwarte Pieten waren eigen lijk maar ondeugende bengels. De eerste dagen aten ze al de lekkere, verschgebak- ken harten en marsepein zelf op en toen ze eindelijk allemaal ziek er van waren en buikpijn en kiespijn hadden, begonnen ze pas voor de kinderen van de heele wereld te bakken. Dat had je moeten zien, hoe vlug zij zich dèAr van af maakten. Hier vergaten ze suiker in een hart te doen en smaakte 't als turf, daar weer was 't hart heelemaal van suiker. En leelijke vormen, die die harten hadden! Nee, hoor, 't leek er niet op. ze allemaal gestraft zouden worden. Twee maanden werden ze opgesloten, in een hok en ze kregen niets dan water en brood. Zondags alleen kregen ze een stukje marse pein, maar de meesten beliefden 't niet eens; zóó kregen ze hun straf... Veel nachten werkte St. Nicolaas in dé bakkerij en toen hij met z'n groot schip uit Spanje vertrok, mochten de knechten hem wel nawuiven, maar ze mochten niet mee. D&t was heel erg voor hen, want ze hielden toch wel veel van den goeden ouden Sint en ze vonden 't altijd zoo fijn om over al in de schoorsteenen te mogen klauteren en de kinderen bang te maken. Natuurlijk waren de menschen erg ver wonderd toen ze zagen, dat Sint Nicolaas dat jaar geen enkelen Zwarte Piet op de boot had en ze keken heelemaal raar op hun neus, toen ze op 't schip een groote kaart zagen hangen, waarop met vette let ters stond gedrukt: ...Tl. TT Nette Zwas^e Pieten gevraagd". Je begrijpt, dat de menschen 't dëArover hadden 't Ergste echter was Sint Nicolaas er aan toe. Wat een last had hij met die ge huurde Zwarte Pieten, die alle namen ver keerd voorlazen en er in de pakjes van de Spaansche knechten allesbehalve fijn uit zagen. Want de pakjes pasten geen van alle. Was 't een wonder, dat soms heel on verwachts, als Sint Nicolaas ergens was, er tranen over z'n gezicht druppelden? Neen, en in dat jaar was Sint Nicolaas voor 't eerst blij, toen hij weer in Spanje terug was. Wat zag hij er uit, vermagerd van verdriet. Toen Sint Nicolaas dan ook eenigen tijd daarna eens in de bakkerij ging kijken hoe 't er mee stond, trof hij daar een stelletje Zwarte Pieten en slecht gebakken harten aan. Hij schrok er van. Eerst deed St. Nicolaas alsof hij niets merkte van al die opgezwollen wangen, maar toen hij 't sui kergoed keurde en ontdekte, dat 't alle maal verknoeid was, werd hij vreeselijk boos. ,,'t Is genoeg", zei de Sint streng, „ga je kielen in 't waschhuis brengen en kom om 6 uur bij me op mijn kantoor." En toen ze allemaal vertrokken waren, ging St. Nico laas zelf aan 't bakken en rook 't in een paar uur weer net in de bakkerij als vroe ger. Zou hij echter nog met alles klaar komen Om zes uur 's avonds ging Sint Nicolaas naar zjjn kantoor. Z'n knechten waren er al, en toen moesten ze daar vernemen, dat De knechten, die nu ook weer vrij waren gekomen, vertroetelden Sint Nicolaas om 't hardst en ze beloofden op hun knieën, dat ze voortaan niet meer zulke gekke streken zouden uithalen. En toen in 1581 de boot opnieuw in Holland aankwam, toen stond daar een rij Zwarte Pieten om St. Nicolaas geschaard, die er uitzagen als rid ders zoo fijn. En marsepein dat ze bij zich hadden en suikergoedharten door hen zelf gebakken Er was geen huis waar er niet over ge roepen werd, zóó hard en zóó dikwijls, dat Sint Nicolaas zijn gemoed er nog vol van was toen hij allang weer op zijn kasteel in Spanje zat. En ze deden dat jaar zóó hun best, dat de Sint niet anders kon doen, dan hun vergif fenis te schenken, hetgeen hij dan ook van harte deed. Vanaf dien tijd zijn ze nooit meer ondeugend geweest en steeds-ti ouwe dienaren van den Sint gebleven.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 25