Franc'tireursoorlog in Abessinië?
T IHI@
POPULAIR BIJVOEGSEL VAN DE HFI DFRSr.HF COURANT
ZATERDAG 1 JUNI 1.935
AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN
ELK BERGPLATEAU EEN VESTING,
ELKE ABESSINIÊR EEN SOLDAAT.
VOOR DE
door
een bijzondéren medewerker te Rome.
De geweldige massa's troepen en oorlogs
materiaal, die Mussolini in de Afrikaansche
koloniën van zijn land heeft laten bijeen
brengen met het oog op den voor de deur
staanden oorlog met Abessynië, hebben m
kringen van deskundigen vaak verwonde
ring gewekt. In aanmerking nemende de on
vergetelijke verbetering der moderne wa
penen, vooral wat de luchmacht betreft,
is een tegenstand bieden door Abessy
nië absoluut nutteloos. Men vroeg zich, en
niet ten onrechte, af, waarom Italië zich
zulke ontzettend hooge kosten getroostte
voor het transport der troepen, geschut en
ammunutie enz., als men-er wellicht slechts
een klein gedeelte van in het veld zou be-
hoeven te brengen. Brengt Mussolini door
een zoo overdreven hoogen inzet zijn positie
in Europa niet in gevaar? Brengt hij daar
door ook geen nadeel toe aan den Italiaan-
schen economischen toestand, die zich der
gelijke kostbare buitenissigheden alleen bij
wijze van experifnent niet zoo maar kan
veroorloovcn
Nu kan er natuurlijk wel degelijk reden
voor zijn, dat Italië zich van tevoren 100
zekerheid wil verschaffen, dat het met eere
uit het Abessijnsche avontuur te voorschijn
komt, immers, het Italiaansche volk heeft
reeds eenmaal de vlag moeten strijken voor
Abessinië. Het heeft den eersten oorlog ver
loren, hoofdzakelijk tengevolge van onvol
doende voorbereiding en technische tekort
komingen. Er is veel voor te zeggen, dat
men een dergelijk pijnlijk risico bij den-nieu-
-wen „revanche-veldtocht" - wenscht-te ver
mijden. Doch overwegingen van dien aard
zullen toch slechts een betrekkelijk gerin-
geri invloed hebben uitgeoefend op de plan
nen van den Italiaanschen generalen staf.
Hoe zonderling dit ook moge klinken, toch
is het een feit, dat het on-moderne Abes
synië, welks technische uitrusting voor den
r.ieuwen oorlog volstrekt onvoldoende moet
worden genoemd, voor het moderne Italië
toch een harde noot zal blijken om te kra
ken. De terreinsgesteldheid van het gebied,
waarop de oorlog zich zal afspelen, levert
zooveel moeilijkheden op, dat onaangename
technische verrassingen volstrekt niet zijn
uitgesloten. En wat het gevaarlijkste is:
men moet voorbereid zijn op een guerilla,
gevoerd door frane-tireurs, op gevaarlijke
aanvallen op de verhjndingèn met de ach
terhoede van het Itsffiaansehe leger en den
trein. Bij dergelijke aanvallen van franc-ti-
reurs beslist niet altijd de technische supe
rioriteit, doch de persoonlijke bedrevenheid
in de wapenen en de strijd van man tegen
man. En wat dit aangaat is de Abessyniër,
die voor de onafhankelijkheid van zijn land
strijdt, een tegenstander met wien niet te
spotten valt. Dat weet Mussolini zeer goed,
en daaruit laten zich zijn omvangrijke
toebereidselen verklaren.
Over de militaire sterkte der beide legers
kunnen op dit oogenblik natuurlijk geen
juiste cijfers worden genoemd. Nog slechts
kort geleden schatte men de in Erythrea
bijeengebrachte troepen op 20.000 Italianen
en 40.000 man gekleurde troepen, met onge
veer 200 vliegtuigen, en talrijke stukken
zwaar en middelzwaar geschut, alsmede
tanks. Hierbij komen de troepen, welke in
Somaliland ter beschikking worden gehou
den en die nog een aanmerkelijk sterkere
macht heeten te vormen. Nadien zijn ech
ter de troepentransporten nog steeds door
gegaan. Verdere transporten kunnen zon
der zwarigheid volgen, als het uitbreken
van den oorlog eenmaal vaststaat en in
dien, wat van zeer veel belang is, de troe
pen welke aan de expeditie deelnemen hun
tegenwoordige kampementen ontruimen,
waarin dan de nieuw aangekomcnen kun
nen worden ondergebracht. Tegenover deze
Italiaansche legerermacht kan Abesinië,
volgens raming van Zoli, den gouverneur
der Italiaansche Koloniën, in totaal 541,000
man in het veld brengen. Doch dit cijfer
beteekent een maximum, waarin ook reke
ning is gehouden met de laatste reserves
der ongeveer 13.000.00 tellende bevolking.
Men kan dus veeleer aannemen dat de Ne
gus voor de eerste gevechten beschikt
over zijn actieve legermacht, die 100.000
man telt, en over reserves van 100.000 tot
150,000 inan getallen, die niet al te veel
gewicht in de schaal leggen tegenover de
technische superioriteit van Italië en de
reserves, die dit land in den strijd kan
werpen. Wat de technische bewapening
der Abessynische troepen betreft, moet
men zich geheel op schattingen verlaten.
De 136 kanonnen en 200 machinegeweren,
waarover zij oorspronkelijk beschikten,
zullen natuurlijk in de laatste weken en
maanden wel sterk in aantal vermeerderd
zijn. Ook heeft men vliegtuigen. Over het
algemeen büjvén echter, deze cijfers abso
luut onvoldoende, zelfs wanneer men met
den lateren aanwas rekeping houdt. Dit
geldt ook zeer in het bijzonder voor de
naleving van ammunitie, die, wanneer de
oorlog lang duurt, den Abessynischen sol
daten de grootste moeilijkheden zou kun
nen bereiden.
Doch tenslotte hebben al deze getallen
niet zooveel te beteekenen, daar zij min of
meer op Europeesche verhoudingen zijn
berekend en op de mogelijkheid van een
treffen van troepenmassa's, waarbij de ge
talsterkte een- rol speelt. Doch juist op dit
punt zal men goed doen met, om zoo te
zeggen, de profetieën, „in het Abessynisch
over te zetten." Wat gebeurt er, als het
Abessynische leger zich onttrekt aan po
gingen van Italiaansche zijde, om het op
een grooten slag te laten aankomen?
Wanneer het zijn toevlucht neemt tot een
guerilla en zich er allereerst op toelegt om
de verbindingen der Italiaansche troepen
met de achterhoede te verbreken? Op die
wijze zou een manier van oorlogvoeren
ontstaan, welke beide partijen groote ver
liezen kan, kosten, wat bijna onvermijdelijk
is. Men moet niet uit het oog verliezen,
dat ongeveer de helft van het. Abessyni
sche rijk bestaat uit hoogland, dat meer
dan 2000 meter boveh de zee ligt en naar
alle zijden steil afdaalt naar woestijnen en
steppen, en door kloven en dalen in tafel-
vormige bergplateaux is verdeeld, welke
natuurlijke vestingen vormen, die gemak
kelijk te verdedigen zijn door met de plaat
selijke toestanden bekende soldaten. Op
zoodanige terreinen zullen ook de tanks en
andere moderne technische aanvalswapens
hun nut nog te bewijzen hebben. Al vor
men de vliegtuigen dan ook een uitmun
tend middel om het terrein en den vijand
te verkennen, luchtaanvallen te onderne
men en bommen te werpen, daartegenover
staat, dat ook de mogelijkheid om goede
dekking te zoeken in zulk een bergachtige
streek in ruime mate bestaat. Het is zeer
de vraag of de uitwerking der technische
bewapening van Italië inderdaad een meer
verpletterenden indruk zal maken op de
Abessynische bevolking, als dit op vlak
terrein het geval zou zijn. En het is even
eens de vraag, of de Abessynische aan-
valstroepen er niet in zullen slagen, in den
rug der Italianen wegen op te blazen en
overvallen te ondernemen, welke op de
verzorging der troepen aan het front een
nadeeligén tnvlred kunnen doen gevoelen.
Hiermede is. uit militair oogpunt bezien,
het probleem van een gewapend conflict
tusschen Italië en Abessynië samen te
vatten in de niet onbedenkelijke vraag:
Welk nut. zal men van de moderne wape
nen blijken te hebben, in een Afrikaansche
guerilla? Historische voorbeelden liggen
onmiddelijk voor de hand.
Men zal zich dadelijk de franc-tireur-
tactiek der Boeren herinneren, die den En-
gelschen zoo duur te staan kwam. In den
Boerenoorlog toch is hét voorgekomen,
dat de Engelschen begin Juli 1900 slechts
38000 man beschikbaar hadden voor de
eigenlijke krijgsoperaties,terwijl 45,000
man er ternauwernood in slaagden, de
etappelijn te dekken. Iéts dergelijks zou
men ook bij een treffen tusschen Italië en
Abessynië kunnen zien gebeuren, al is het
waar, dat de moderne vliegtuigen er veel
toe kunnen bijdragen orh overvallen en
van .de hoofdmacht afgesneden troepenaf-
deelingen sneller hulp te kunnen bieden
dan dit 35. jaar geleden het geval was.
Het spel, dat Mussolini speelt is der
halve niet zoo ongevaarlijk als vele buiten
staanders denken. De omvangrijke mili
taire voorbereidingen van Italië zijn ge
troffen na zorgvuldige beschouwing van
de hinderpalen, die zich eventueel zouden
kunnen voordoen. Doch ook de Abessy-
niëra, van hun kant zullen moeten bewij
zen in hoeverre daartegenover reden be
staat voor hun eigen optimisme, dat ge
grond is op hun nauwkeurige terreinken
nis.
Indien men schilderijen tegen vochtige
wanden heeft gehangen, moet men met
kleine nageltjes stukjes kurk tegen den
bevestigen, waardoor zij niet in aanraking
komen met den mr.ur, doch er onmerkbaar
van verwijderd worden.
KUNNEN DE OUDERS DE KINDEREN
BIJ HET LEEREN HELPEN?
Wanneer een mensch zich op zekeren
dag niet „erg lekker" voelt, zal hij zichzelf
de vraag stellen: „Hoe zou dit komen?"
Het. kan gebeuren, dat men de oorzaak
vlug gevonden heeft. Men is verkouden en
weet wel ongeveer, waar men dit opge-
loopen heeft. Het kan ook een maagstoor
nis zijn, tengevolge van den een of anderen
maaltijd of een ondergane emotie. Wordt
de oorzaak echter niet zoo gauw gevonden
en blijkt men na een paar dagen er nog
slechter aan toe te zijn, dan wordt men
toch wat ongerust en zal men de een
wat vlugger dan de ander een arts er
bij halen. Dit is tenminste verstandig. In
het algemeen zal de geroepen arts begin
nen met het stellen van verschillende z.g.
oriënteerende vragen, vervolgens, indien
dit noodig geacht wordt, den patiënt licha
melijk onderzoeken. Daarna stelt hij dan
zijn diagnose, d.w.z. ziektebepaling op
grond van ontdekte kenteekenen,- Nu de
diagnose-gesteld is, schrijft-de arts- alerlei-
geneesmiddelen voor in den vorm van mé-"
dicijnen of wel algeméene' Voorschriften,-
als „rusthouden" „dieet houden'?, „niet
rooken", „te bed blijven", enz. Ik herinner
de u aan dezen gang, omdat ik haar' ge
lijkstellen wil met dien, welke men heeft
te volgen bij z.g. domme kinderen.
Laten we eens een dergelijk voorbeeld
nemen, zoo maar willekeurig én trachten
er de ons nuttige conclusies uit te trekken.
Mogelijk vindt ge" in het hier verwerkte
voorbeeld veel terug, van hetgeen ge ook
bij uw eigen kind hebt opgemerkt.
Het betreft een jongen. We zullen nem
Henk noemen voor het gemak. Hij^zit in
de zesde klas van een gewone volksschool
en is eenigst kind van een paar eenvoudige
ouders, die echter alles voor hun kind over
hebben. Hoewel de jongen nu niet bepaald
een hoogvlieger genoemd kan worden, wa
ren zijn rapporten tamelijk goed en gelijk
matig. Zijn laatste rapporten hebben éch
ter bij de ouders onrust gewekt. Reeds het
voorlaatste rapport vertoonde een merk
baren achteruitgang, doch vader en moe
der susten zich met de gedachte, dat het
volgende wel beter zou zijn. Mogelijk had
Henk een paar ongelukkige beurten ge
maakt, of misschien een repetitie, Wat min
der goed er afgebracht. Maar... hét vol
gende rapport vertoonde nog sterkeren
achteruitgang. Nu werd het ernstiger.
Wat nu te doen? Vader en moeder wilden
toch zoo gaarne, dat hun jongens straks
in het leven een goede kans van s agen zou
hebben. Zij zrjn niet bemiddeld, vader
moest mdt hard werken in het onderhoud
van hun drieën voorzien en moeder Weet
toch de eindjes nog zoo aan elkaar te
knoopen, dat zij iedere maand wat weg
kon brengen met het oog op latere studie
kosten van Henk, terwijl deze wekelijks
nog wat zakcentjes krijgt.
De ouders begrepen er niets van. Henk
kon toch leeren. Zijn rapporten waren toch
nooit slecht. Vader zou eens met zijn on
derwijzer gaan praten.
Zie, dat was zeer verstandig. Dat moest
men altijd doen. De onderwijzers zullen u
steeds alle inlichtingen verscnaffen over uw
kinderen en zij doen dit met vreugde. Ik
wijs hier nog eens nadrukkelijk op, want
er rijn helaas maar al te veel ouders, die
meenen, dat een onderwijzer en ik be
doel natuurlijk eveneens een onderwijzeres
zich in t' geheel niet bezorgd maken, of
een kind nou goed- leert of slecht en dat
zij in het laatste geval doodeenvoudig het
kind laten „zitten" blijven. Ik heb met
honderden onderwijzers in mijn loopbaan
kennis gemaakt en over deze dingen ook
wel gesproken, maar nog nooit heb ik
iemand ontmoet, die uit zichzelf geheel
onverschillig was voor het leeren der kin
deren in zijn klas. En trof men verschillig-
heid voor een bepaald kind aan, dan was
dit nog geen onverschililgheid, doch on
macht, voortgesproten uit ernstig wan
trouwen en tegenwerken der ouders van
zoo'n kind. Het is tenslotte ook wel te be
grijpen, dat ieder onderwijzer belang stelt
in zijn leerlingen. Het is toch zijn levens
werk? Als dit niet het geval is, dan houdt
men het nooit vol. Daar komt echter nog
iets anders bij: een ijverig en gaarne wil
lende leerling is in de school gemakkelijk,
geeft vreugde en glans aan het werk van
den onderwijzer. Hij heeft nóch met het
kind, nóch met de ouders onaangenaam
heden, terwijl het tenslotte voor iederen
onderwijzer van belang is, met het oog op
rijn promotie, een zoo goed mogelijke
klasse van leerlingen te kunnen toonen.
Wanneer er tusschen patiënt en arts
geen vertrouwen bestaat, komt er van een
eventueele ziektebehandeling niets terecht.
Voofop dient altijd te staan een volledig
onderling vertrouwen. Zoo ook in geval
len van opvoecb en onderwijskundigen
aard.
..jHénks'vader ging dan naar dén onder
wijzer, niet met een booze bui, een opge
streken zeil, doch met den ernstigen wil
eens te praten over zijn jongen. Het was
■voor schooltijd en aangezien de betrokken
onderwijzer, die ook al met veel snapte
van Henks achteruitgangin de komst
van den vader een geschikte mogelijkheid
zag voor een diepgaander onderhoud,
stélde hij voor denzelfden avond eens te
zullen aanloopen. Dat was goed gezien.
De tijd voor en onder de lessen is absoluut
ongeschikt om een ernstig gesprek te voe
ren.
Des avonds, Henk was reeds ter ruste,
kwam de onderwijzer over Henk praten.
Aan een dergelijk gesprek dienen m.i. de
volgende eischen gesteld te worden.
Ouders en onderwijzers verbeigen niets
voor elkaar van hetgeen ze van het kind
weten. Er moet een wederrijdsch vertrou-
we bestaan en allen moeten het heilige
willen bezitten in het belang van het kind
naar een oplossing te zoeken. Wanneer dit
niet aanwezig is, vervalt de waarde er van
geheel. Bezit de leerkracht ondervinding
en inzicht, dan zal hij trachten verschillen
de bijzonderheden te weten te komen om
trent het karakter van den knaap, hoe
zijn ouders over hem denken, hoe de jon
gen thuis is, de sfeer in het gezin, de ka
meraadjes na school, de bezigheden en
liefhebberijtjes, dingen waar'hij 'bijzondere
belangstelling voor heeft, de opvattingen
der ouders over onderwijs en opvoeding,
hun doel met den knaap, enz. enz. De
ouders van hun kant zullen vragen naar de
ervaringen van den onderwijzer met den
knaap en diens gedrag op school. Ge
schiedt dit alles nu met inzicht en in volle
vertrouwen, dan ontdekken beide partijen
somtijds verrassende dingen. Dan kan het
blijken, dat huis en school niet in over
eenstemmende richting werken. Dit moet
allereerst worden opgelost. Ouders en leer
kracht moeten de te volgen weg duidelijk
voor de oogen staan. Er moet geen kop
pel van krachten aanwezig zijn, want dan
gaat de boel aan het „draaien" bij het
kind. Een koppel van krachten moge nut
tig en onmisbaar zijn in de techniek, bij de
opvoeding is het noodlottig. Hier rijn aller
eerst noodig: gelijkgerichte krachten.
Om even het bovenbedoelde in een be-
knopten vorm vast te leggen, laat ik hier
eerst mijn raadgevingen volgen: Raadpleeg
den onderwijzer van uw kind. Doe dit op
rustige wijze, wek vertrouwen en schenk
vertrouwen.
Ovéeksu