VAN KABOUTER FLIP EN ZIJN VRIENDJE WIP
Q
c3>
JUTTERTJEZATERDAG 6 JULI 1935 PAG. 7
De naald en de cent.
Heel makkelijkje moet het maar net kennen.
iq 1
Hr*r»r
te lezen. Tim gooide met een steentje te
gen het boek. Tenminste, dat was de be
doeling. Maar het steentje raakte keihard
Pim's hand. Woedend stoof die op.
„Schei toch uit. Kun je niet voorzichtig
zijn? Je had mijn hoofd kunnen raken
zeg!"
„Je moet komen theedrinken. Mams
zelf gezegd. Wie het eerste thuis is. We
drinken thee onder de veranda."
„Dank je wel. Het is mij te warm
hoor."
„Saaie Piet!" riep Tim, stak de handen
in de zakken en liep fluitend weg.
's Avonds lagen de twee broertjes
Pim van twaalf en Tim van acht in
bed. Mams had het licht uitgedaan, maar
dat wilde nog niet zeggen, dat Tim z'n
mond zou houden en gaan slapen, zoals
hij eigenlijk beloofd had. Maar Pim moest
toch weten van het hondje. Al wilde hij
dan zelf na Jock geen nieuwe hebben.
„Pim", zei Tim, en boog zich naar het
andere bed. Hij steunde op zijn elleboog.
„Slapen," zei Pim.
„Toe jó, luister nou even. We krijgen
een nieuwe hond."
„Wil ik niet eens."
„J ij ook niet. Ik dommerd!"
„Wie heeft het gezegd?"
„Mamma."
„En je bent pas over twee maanden
jarig."
„Nou ja, wat zou dat?"
„Wat dat zou? Dat zou een heleboel.
Je krijgt maar niet zo cadeaux."
„Ik wel."
„Pfft. Jij? Jij bent toch te stout."
„Mamma heeft het gezegd."
„Bestaat niet."
„Welles."
„Nietes."
„Wat heeft Mamma dan precies ge
zegd?"
„Dat ik een hond mocht vragen".
„Nou ja, vragen. Maar krijgen."
„Ik ga bidden."
„Bidden?"
„Ja, bidden."
„O, oo, ja, dat is wat anders."
„Morgen heb ik een hond. Een witte
terriër."
„Morgen? Morgen al? Weet Mamma
het al?"
„Nee. Het is een verrassing."
„Ik ben benieuwd."
„Ik verlang zo naar morgen. Morgen,
als ik van school kom, dan kan het er
zijn. Morgenmiddag fijn, het is Woens
dag kunnen we er mee spelen."
De volgende morgen. Timmie was erg
onoplettend geweest op school.
Hij had zelfs een nul gekregen, en dat
was wel héél erg. Mamma zou bedroefd
zijn. Niet boos, maar bedroefd, en dat
was nog honderd- nee, duizendmaal erger.
Het was nooit nodig, dat je een nul kreeg.
Alleen wanneer je óf erg ondeugend was,
of je les niet kende. En beiden was on
nodig, vond Mamma. Je kreeg voldoende
tijd om je lessen te leren en dan kon je
toch nog altijd spelen. En ondeugend
zijnoch, waarom juist op school? Nu
ja, hij had een nul. Hij had een helemaal
verkeerd antwoord gegeven en mijnheer
had gedacht, dat hij het erom deed. Maar
dat was niet zo! Hij had alleen de vraag
verkeerd gehoord.
Hij kwam naar huis rennen. Wés het
hondje er?
„Wat zoek je toch, Timmie. Pim is er
nog niet?"
„Niks Mamma. Heb je niet een terriër
gezien, wit met zwart?"
„Nee hoor. Heb jij dan een hondje ge
kregen?"
Maar Tim vertelde niets van het hondje,
alleen van de nul.
„Waarom Tim?"
„Zo maar".
„Zo maar krijg je geen nul."
„Ik gaf een verkeerd antwoord."
„Kende je je les niet?"
„Ja. Maar ik verstond de vraag niet."
„Lette je niet op?"
„Nee Mamma, ik dacht aan de terriër."
„Het is jammer, Tim."
„Ja, Mammy."
„Niet meer laten voorkomen, hè?"
„Nee, Mammy."
Ondertusschen was het hondje er niet.
's Avonds bad Tim weer, maar de volgen
de was er geen hondje, en Vrijdag ook
niet.
„Zouden we het nu wel doen?" vroeg
Pim Vrijdagavond.
„Natuurlijk, verbeeld je!!!"
En toenPim en Wim kwamen Za
terdagmiddag naar huis hollenwat
zagen zij daar bij de veranda scharrelen?
„Kijk, kijk, kijk, daar komt mijn hondje
al. Hij is gekomen!" schreeuwde Tim op
gewonden.
En het hondje een witte terriër met
Zwarte ooren, kwam kwispel-staartend op
de twee jongens af. Tim knielde er direct
bij neer, en begon het te strelen.
„Dag hondje, dag oude jongen! Ben je
dan eindelijk gekomen?"
„Tim. Hoe kom je aan die hond?"
vroeg vader, die onder de veranda zat,
verbaasd. Hij keek Mamma aan.
„Weet jij, hoe de jongens aan dat beest
komen?"
„Nee, ik niet. Tim, vertel Mams eens.
Hoe kom je aan die hond?"
„Hij heeft gebeden," verklaarde Pim
haastig. „Hij zei, als je erg graag iets
wilt, dan gebeurt het ook. Hij zei, dat de
mensen ook om regen gebeden hebben,
toen het zo droog was. Toen is er ook re
gen gekomen. En nu is het hondje óók
gekomen."
„Maar kerel, hoe weet jij, dat dat dier
geen baas heeft."
„Een baas? Ik ben zijn baas! Ik heb
voor hem gebeden, en nu is het mijn
hond."
„Maar lieve jongen, daarom kan hij
toch best een baas hebben? Misschien
woont die wel in Beekdorp!"
„Béékdorp? Dat is hier wel een half
uur vandaan."
„Lieve schat, dat beteekent voor een
hond, die eenmaal op stap is, niets."
„Waar komt hij dan vandaan?" vroeg
Pim.
„Ik begrijp het al. Het is het hondje
van die mensen, die de weg maken. Ze
hebben gevraagd of vandaag en morgen
hun vrachtwagen, waarin ze gruis aan
rijden, in de garage mocht staan. Er was
een band kapot, en nu brengen ze Maan
dag een nieuwe band mee. Dat hondje is
natuurlijk gewend om met de auto mee
te rijden, en zo komt het hier. Maandag
komt zijn baas natuurlijk weer," zei
vader.
De tranen sprongen Tim in de ogen.
„Ach jó. Stil nou maar. Vader weet het
immers niet zeker. En dan kunnen we nu
toch met hem spelen. En morgen ook!"
„Nou ja, maar dan gaat hij weer
wegzei Tim.
„O jongen, wat trek je nu een pruille-
lip! Toe kijk eens, wat ik voor je heb?"
„Dat kan me niet schelen!"
„Laat hem nu maar," zegt vader.
„Kom, dan gaan we eten. Daar komt
het brood. Dank je Annie. Zet maar hier
neer."
Na het koffiedrinken ging Pim met het
hondje spelen, en toen kwam Tim er ook
al gauw bij. Zo speelden ze heerlijk met
het aardige diertje, die Zaterdag en Zon
dag ook.
En toen kwam de Maandag. Ze moes
ten naar school, de jongens. Net toen ze
wilden gaan, kwamen daar de arbeiders
aan. Allebei keken Pim en Tim naar het
hondje, dat Tim Terrie had genoemd.
Terrie zag ook de mannen aankomen.
„Woef!" en daar ging hij op hen af."
„Vic. Waar ben jij al die tijd geweest.
Heeft de baas je vergeten? Kom maar
hier hoor!" riep een van de mannen blij
uit.
„Kom, we moeten naar school, Tim,"
zei Pim en hij greep Tims arm.
„We moeten Mamma goedendag zeg
gen."
Mamma stond voor de voordeur. De
mannen kwamen daar ook, en Terrie lag
nog in de armen van zijn baas.
Maar toen hij de kinderen zag, vergat
hy zijn échte baas, en kwam op Tim af.
„Ik... ga... naar... school toe, Mammy,"
Wanneer ik nu beweer, dat je met een
kleine, dunne naald een cent kunt door-
om de zeven muntstukken zo over de top
pen der hoeken van deze ster te verdelen,
dat je aldoor begint op een vrije „top" en
dan langs de lijn gaat met je vinger, om
aan de andere kant van de lijn wéér een
vrije top te ontmoeten, en die „bezet"
met een geldstuk.
De meesten, die het zullen proberen,
zullen het niet verder brengen dan vijf be-
zei Tim, en zijn stem beefde verdacht.
„Dag Terrie!" Terrie keek verwachtend
naar Tim. Maar die draaide zich om, en
liep weg. Terrie bleef staan, tussen zijn
baas en Tim. Hij keek eens naar zijn baas
en toen naar Tim, en toen opeens:
„Woef", htj rende Tim achterna.
Tim bleef opeens staan. Hij keek naar
Terrie's baas.
„Jongen," zei die met een scheef glim
lachje. „Het hondje heeft zelf gekozen.
Hij heeft jou gekozen. Neem hem maar.
Van nu af is hij van jou."
Tim's gezicht verhelderde.
„Van mij Van mij O, dank u wel!
Dank u wel. Kom Terrie. Lieve Terrie,
juichte hij, en rende met het vrolijk naast
hem springende hondje naar school.
boren, zul je me zeker wéér niet geloven.
En het is een feit, ik spreek steeds de
waarheid.
Je hebt een kurk van een gewone
fles en daardoor steek je een naald. De
punt van de naald wijst naar beneden. Het
gat kim je met een nijptang afknijpen.
Dat is niet nodig wanneer de naald lang
genoeg is, en je hem zoover in de kurk
steekt, dat het gat niet meer te zien is.
In ieder geval echter moet de punt van
onder uit de kurk steken. Nu leggen we
de cent op een onderlegger van zacht hout,
leggen er dan de kurk op, met de punt
van de naald naar de cent toe, en nemén
vervolgens een hamer ter hand. En nu
slaan we kort en krachtig op de kurk. De
naald zal nu de cent doorboren zo maar
en je zult er nog moeite mee hebben
om de naald weer uit de cent te krijgen!
nieuw zou willen tekenen. Je begint, zo
maar ergens, bijvoorbeeld bij nummer 4.
Dan gaan we naar 7, enz. Heel makke
lijk en ook helemaal vanzelf zul je die
geldstukken nu kunnen verdelen.
Vraag het eens aan anderen, of zij het
kunnen!
O, er zijn zoveel kuntjes, die er zo vre
selijk ingewikkeld uitzien! Niet om aan te
beginnen
In werkelijkheid echter is het hele
kunststuk niets meer dan een trucje, dat
je, bij een beetje nadenken, best zelf vin
den kan.
Onze afbeelding toont een regelma
tige achthoekige ster. De opgave is nu
zette eindpunten, want dan zijn er geen
lijnen meer, waarvan de beide eindpunten
nog vrij zijn.
Natuurlijk moet je een bepaalde me
thode volgen, wil je het er helemaal goed
afbrengen. De ster is om zo te zeggen,
een „oneindige figuur".- Daarom moet je
bij het bezetten der eindpunten de vormen
van de ster volgen, alsof je de ster op-
101. „Nu moet je me helpen om alles
in orde te maken. Ja jij nu naar de post
duif en dan kan de hen de uitnodigingen
bezorgen. Ook de ooievaar nodigen we uit.
Dan kan deze ons meteen eens wat van de
wereld vertellen.
102. De postduif was gelukkig thuis en
al spoedig hadden de vrienden hem verteld
aan wie de uitnodigingen moesten gezon
den worden, en weldra was de snelle vogel
vertrokken.
K
103. De kabouters moesten natuurlijk
ook komen, daarvoor waren stoelen nodig.
Weldra hadden onze beide vriendjes een
menigte paddestoelen bij elkaar, die allen
geschikt stonden rond een hele grote pad
destoel die voor tafel moest dienen.
104. Vele toebereidselen moesten nog
worden gemaakt. Ze moesten thans een
bergplaats maken voor de lekkernijen en
maaltijden. Wip had al spoedig een flink
hol gegraven waar alles best in kon.