De oude regenton PAG. 6 Waarom zij zo boos was. Regentje, regentje, tam tod\ ZATERDAG 14 SEPTEMBER 1935 Een schip geramd door een kopstoot. Alle man in de boten! Een ware geschiedenis. kopstoot de „Stad Amsterdam" had ramd en op die wijze de ondergan/ het schip had bewerkt. Doch daari had het tegelijkeruja zijn eigen zegeld, want het is wel zeker dat de wondingen, die het zelf bij die gelegen!!' opliep, de oorzaak van zijn lijden w geworden. door Eisa v. d. Echt. De oude regenton stond vlak tegen de muur van het huisje van de meester kleer maker Naaldoog, die altijd erg vrolijk wss en geregeld zong en floot, als hij met ge kruiste benen op zijn tafel zat en werkte En dat deed hij vooral wanneer het netje lekker scheen. Daarover was de oude regenton is altijd uit haar humeur, want de zonk ze helemaal niet uitstaan. Als die watfï scheen, zette de ton net een gezicht/ ze een glaasje azijn voor haar ontbjB, gehad. Maar het is dan ook waar, dat; zon haar het leven erg zuur maakte; s brandde haar zo op de buik, dat die e: helemaal van ineenkromp. Neen, hoor.; oude regenton hield veel meer van Ir regenmannetje, die wist tenminste c eens, wat een ton noodig heeft, om re genoegd en tevreden te zijn! Maar ze wachtte nu al zo lang op her Iedere dag zei ze in zichzelf: „Regen!;; regentje, kom toch gauw!" Doch het te niet geholpen. Is 't niet wonder, dat haf gezicht hoe langer hoe lelijker ging stsa:. Meester Naaldoog zag het heel goé en op een dag prikte hij haar met f naald in de zijde, om haar aan het latte te maken. Maar de ton had in het gé geen zin om te lachen. „Hou je naald maar bij je!" bromdet „Met zulke aardigheden moet je bjj mij nié komen. Prik die lelijke zon daarboven mar liever eens in de zij!" „Och, waarom?" lachte de kleermate' „Die hoef ik niet in de zij te prikken, ze te laten lachen. De zon lacht altijd v» zelf al.1 Toen zette hij zich weer met gekruld benen op zijn tafel en zong het hoogé lied uit. De oude regenton evenwel bleef »a»! brommen, zó hard, dat de dieren er heen kwamen staan; m die waren bet maal eens met de arme regenton. Toé kwam ook het oude moedertje van de ovs kant er bij en sprak: „Trek je maar niets aan van dien den Naaldoog, hoor. Wat weet die er vs; hoe nuttig of je bent? Neen, dat wee'1 beter! Het duurt mij ook veel te lang,voC' dat het regenmannet e komt. Ik denk o° elke dag: regentje, regentje, kom gauw! Ik wou maar, dat het gauw bef® te gieten, zodat je .iet alleen helemaal loopt, maar dat het water er aan alle W ten overheen stroomt. Weet je, dat regé water is zo lekker om het goed in 'e sen, veel beter dan het gewone water de kraan. Maar dat weet die domme Met maker niet. Die heeft alleen verstand v naald en draad. Hè, ik wou, dat het m' gauw lekker begon te regenen!" „Nu, en wij ook!" snaterden de een van den burgemeester, die er b(j komen staan. 1 „Nu, wacht maar," vermaande een gans. „Ik geloof, dat het niet zo lang s zal duren, of we kunnen weer lekker water rondplassen; ik voel het aanc steken van mijn eksteroog, dat het r.- mannetje niet ver meer af is." Beste jongens en meisjes Doordat ik pas van vancantie terug ben en een rijstebrij-Derg werk gevonden heb, heb ik weinig tijd deze week een lang babbeltje met jullie te maken. Eerst dacht ik er over nog een week te wachten, maar we zjjn door dat late verlof van mij, toch al een paar weken over tijd, dus vandaag beginnen we weer te raadselen, en vol gende week «rijg ik jullie oplossingen en briefjes weer en zc gaan we de herfst en winter weer tegemoet, waarvan we hopen dat ze ons veel prettige- ogenblikken zul len geven. Tot volgende week dus. Kindervriend. daad niet lang, of het had een harpoen in de rug en werd naar „et schip gesleept. Nu ontstak echter de grote walvis fn geweldige woede, omdat men zijn kleine kameraad had gedood. Het dier kwam met een geweldige vaart aanstor men en wierp zich met zijn breede kop tegen de wand van het schip. weinig scheepvaart was, zoodat hun kans om door een voorbijvarend schip te wor den opgemerkt en aar boord genomen te worden, maar heel gering was. Hun eenige hoop was gevestigd op het ontmoeten van een andere walvisvaarder, die misschien in de buurt zou komen; doch ook deze kans was al buitengewoon klein. Alle man werd aan de pompen gezet en de scheepstimmerman deed al het moge lijke om het ontstane gat althans voor lopig te dichten; maar alle moeite was vergeefs. De kapitein zag tn, dat het schip niet meer te redden was en gaf met een bezwaard hart bevel, om de boten uit te zetten en het schip te veriaten. Het was een droevig ogenblik voor den gehar- den zeeman, toen hij het schip, waarover hij zolang het bevel had gevóerd, al dieper en dieper zag zinken, tot tenslotte het water gelijk stond met het dek. Nauwelijks had de bemanning zich in de drie boten begeven, of daar verzonk de „Stad Amsterdam" voor altijd in de schoot der zee. Nu hadden de mannen er wel is waar het leven afgebracht, doch hun lot was verre van benijdenswaardig, want het naaste land, de kust van Chili, was twee duizend mijl of meer dan 3200 kilometer verwijderd. Bovendien bevonden zij zich in een gedeelte van de Stille Zuidzee, waar dat de ontzettende gebeurtenis hun geest vermogens had gekrenkt. Jaren verliepen en weinigen dachten nog aan de zonderlinge wijze, waarop de „Stad Amsterdam" een graf had gevonden op de bodem der zee, toen een andere walvisjager een merkwaardige vangst deed. Ongeveer op dezelfde hoogte, waar in dertijd de „Stad Amsterdam" was ver gaan, signaleerde de uitkijk een grote walvis. Toen men naderbij kwam, bleek alras, dat het dier stervende was. Het kostte weinig moeite om het dier door een goed gerichte harpoenworp geheel af te maken en langs boord te slepen. Wie schetst de verbazing van de beman ning, toen het dier langszijde lag en men het goed kon opnemen, toen zij bemerkte, dat de geweldige kop als het ware be zaaid was met houtsplinters, waartussen koperen bouten en spijkers! Er kon geen twijfel aan oestaan, of dit was het reusachtige dier, dat met een De schoener werd bijgedraaid en men liet de boten te water, om te trachten de dieren ue vei schalken. Dit ging echter niet zo gemakkelijk, want het oude dier was op zijn hoede en zorgde wel, zo ver uit de buurt te blijven, dat de harpoenier geen kans kreeg om zijn wapen uit te werpen. Daarom besloot men, zich voorlopig te vergenoegen met de kleinere walvis, die nog niet zo goed wist, welke gevaren hem bedreigden. Het duurde dan inder- In die tijd waren ue meeste zeilschepen nog van hout gebouwd en dit was ook het geval met de „Stad Amsterdam". Buiten dien was het schip ai oud en waarschijn lijk niet erg best onderhouden. Zoveel is in elk geval zeker, dat hei -aartuig niet bestand bleek tegen de met ontzettende kracht aangebrachte kopstoot. Verschil lende planken braken en door het ont stane lek stroomde het water naar binnen. Nu wilde het ongeluk bovendien, dat het gat was ontstaan „te loevert", d.w.z. aan de zijde, waar de wind vandaan kwam, zodat daardoor het water met nog meer kracht naar binnen werd gedreven, dan anders het geval zou zijn geweest. Zo dreven ze gedrieën rond op de wijde oppervlakte, steeds uitziende naar red ding. Gelukkig -ïadden zij de wind mede in de richting van de Chileensche kust. Tot overmaat van ramp evenwel stak de derde dag een zware storm op, die de boten uit elkaar dreef. Van twee ervan heeft men nooit meer taal of teken ge hoord; zij zijn dus ongetwijfeld met man en muis vergaan. De derde boot kwam na een avontuur lijke vaart vol ontberingen ten langen laatste aan de kust van Chili aan. Er za ten nog drie man in, waarvan een echter zo uitgeput was, dat hij kort daarna stierf, I terwijl men van de beide anderen vreesde, door Mevr. M. Jansen-v. Deventer. Meer dan een halve eeuw lang had de kleine schoener „Stad Amsterdam" reeds alle zeeën doorkruist, om walvissen te vangen, waaruit, zoals jullie wel weet, de levertraan wordt bereid, die we niet alle maal even smakelijk vinden, maar die toch een kostelijk middel is om goed aan te sterken. Nu, .neer dan 50 jaar had dus het kleine scheepje de Oceaan doorkliefd, toen het, tengevolge van een merkwaar dige gebeurtenis, voorgoed verdween. Midden in de Stille Zuidzee weerklonk eensklaps de uitroep van den man, die bo ven in de mast op de uitkijk zat, zoals dat bij walvisvaarders gebruikelijk is: „Wal vis in zicht!" Dadelijk was alle hens aan dek en keken de mannen met mgespannen aandacht naar de waterstralen, die het grote dier omhoog spoot. Snel zette men koers in de richting van de walvis. Toen men naderbij kwam, zag men, dat er twee vissen waren, een grote en een kleine.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 18