Het idee Fixe. JUTTERT.m Een interview met Willem Ravelli. 5kimm <m\ dat De Jutter van Eierland, Populaire Rubriek naZtl". f.eda,chten en hersenschimmen Een dankbare leerling van Cornelie van Zanïen. In October a.s. zal het 20 jaar ge leden zijn, dat de Nederlandsche con certzanger, Willem Ravelli voor de eerste maal in een officieel concert optrad. Behalve wat betreft zijn naam, is deze bariton door en door Nederlandsch; blond, breed geschouderd, rustig, evenwichtig. Na zoo nu en dan een aansporing van me vrouw en terwijl zij telkens zijn woorden aanvulde, vertelde hij zijn leven en hoe hij zanger werd. Ravelli, geboren te Den Haag, is na zijn schooljaren hier ook werkzaam ge weest als ambtenaar bij het Hoofdbestuur der P. T. T. Aanvankelijk heeft hij er niet aan gedacht om zich aan de kunst te wijden; wel maakte hij deel uit van een koor, doch alleen uit ontspanning. Tevens zong hij in een dubbel en later in een enkel kwartet, dat optrad o.a. voor den Blinde- Vrienden Kring, waar men hem toen ver zocht eenige soli te zingen. Bij Andreoli ontving Ravelli zijn eerste zangles en zoo kwam hij, in October 1915, tot het eerste officieele concert, te Schie dam, waaraan hij zijn medewerking ver leende. Ravelli was nu reeds ambtenaar bij het Hoofdbestuur der P.T.T.; dank zij de medewerking zijner chefs kon hij zich toch geleidelijk ontwikkelen: „Maar er behoort heel wat volharding toe om, als je den heelen dag op je bureau zit, des avonds nog eens ernstig te gaan studeeren". In dien tijd kreeg hij van mevrouw de Bloeme onderricht in piano en theorie. Ongeveer 5 jaar bleef hij bij Andreoli en in dien tijd zong hij reeds veel in oratoria en op kerk- concerten, in verschillende groote en klei nere steden van ons land, steeds met succes. In 1921 stelde hij zich onder de be kwame leiding van Cornelie van Zanten en nu brak een nieuwe periode van inge spannen werken aan: „Cornelie van Zan ten was het, die mij technisch zoover bracht, dat ik in de carrière kon gaan. Voor dien tijd was mijn hoogte o.a. van dien aard, dat dit onmogelijk zou zijn ge weest", zegt Ravelli zelf. Bij haar vol tooide hij zijn studies. „Ik ben dus Den Haag "Zelfs niet uit geweest voor mijn studie." In 1922 zegde hij zijn ambtenaarsleven vaarwel en vestigde zich als zanger. Aan het Conservatorium volgde hij de opera klasse onder Sisterman, waardoor hij in 1922 een engagement aan de Opera kon aannemen. Dit Operagezelschap werd even wel wegens financieele moeilijkheden ont bonden en Ravelli ging op tournee door Nederland; hij oogstte veel succes als oratorium- en coneertzanger. Verder was hij toegetreden tot de Madri gaal-Vereeniging te Amsterdam, dir. Sem Dresden, met wie hij o.a. te Parys en Genève optrad. Zijn eerste buitenlandsch optreden was in 1926; hij zong toen te Antwerpen de Christus-partij in de „Mat- theus-Passion", onder Lodewjjk de Vocht; het succes was zoo groot, dat hij sinds dien ieder jaar wordt gevraagd. Verder zingt hij dan te Luik, Brussel en Doornik. In Antwerpen en Brussel heeft Ravelli eens een liederenavond gegeven; beide keeren hebben de zanger en zijn begeleider, Theo van der Pas, het publiek in verruk king gebracht. Eenmaal, na een „Con cert du Conservatoire" te Brussel, onder Defauw, werd Ravelli aan de Belgische Koningin voorgesteld; H.M. vatte de ge legenheid aan om haar bewondering uitte spreken voor de Hollandsehe opvatting der klassieken. In de laatste jaren trad Willem Ravelli ook enkele malen te Parijs op, waar hij een bijna even groot succes mocht boeken als in België. Ravelli zong verscheidene malen onder wijlen Evert Cornelis, die veelal de uit voeringen van de „Mattheus-Passion" leidde, o.a. in de kerken van Utrecht, Rotterdam en Naarden. Onder diens lei ding zong Ravelli ook nog de Arkel-party in „Pelléas et Mélisande" van Debussy, de bariton-soli in „Dido and Aeneas" van Purcel en die „Festliche Messe" van Janacèk. Ravelli's stem is dikwijls op de gramofoonplaat vastgelegd. Verscheidene opnamen werden er gemaakt van het bekende kwartet: Ravelli, Van Tulder, Vincent en Luger. Wat een weer hè, zoo den laatsten tijd. Nou, dat ken wat worden, en nou zeggen ze dat we een heel strenge winter krijgen en toen ik dat hoorde, toen heb ik nog een oud pulloovertje onder m'n goed pull- oovertje aangetrokken om te kijken of, 't nog wel paste en dat ging wel lekker, maar toen zei m'n moeder, dat ik dat an dere pulloovertje veel beter aan het kries- siskommietee geven kon, omdat er na tuurlijk veel arme menschen van den win ter zijn, die 't ook wel erreg koud zalle hebben, nou en toen heb ik 't maar ge geven en nou hoop ik maar, dat er ook een hoop andere menschen zullen zyn, die, as ze nou nog eens wat te missen hebben, dat die dan ook aan het kriessiskommietee geven zalle, want ze zalle daar erreg bljj mee zijn. Nou, net zoo as ik zei, 't heb wel erreg hard gewaaid hè, en sirrekus Roberti is ook bijna ondersteboven gewaaid en dat vond ik nou wel jammer voor die eene kloon, u weet wel, die kleine,, dikke, die zoo'n groote mond om z'n gezig geschil derd had en die maar niks anders as vroolijke en aardige dingen deed en ik zou ook wel eens mee willen doen, maar daar ben ik geloof ik nog een veels te groote aap voor, maar affijn ik vond het toch wel jammer voor die kloon, want hij kon zoo lekker lachen en dat met die hoedjes vond ikke ook wel lollig en toen ik thuis kwam, toen heb ik m'n vader ook ge vraagd of ie ook eens wou meedoen met m'n moeder en mij en dan moes leder z'n eigen hoed op de volgende z'n hoofd zet ten, maar m'n vader kend d'r niks van, nou, en toen toen wou-ie ineenen niet meer meedoen en Musselinie gaat daar in Abbebaabaa ook beginnen met vechten, nou, hij moet 't nou maar zellef weten, maar Wimpie zeg niks meer as ie, 't toch niet doet, wat ik zeg, waarom mag ik anders in de krant schrijven hè, en die nieuwe meester is toch een fijne vent en die heeft zich nou ook geabboneerd op de Heldersche Courant en dat was-ie nog niet, omdat-ie 'm nog altijd met z'n moe der en vader samen las en toen heb ik 'm dat eens precies gezegd, waarom-ie zich zellef op de krant abonneeren moes, nou, en toen heef ie 't gedaan, dus de meester, die toch omdat ie zoo maar aan de apen van alles leeren mag en 't dan toch wel weten zal, as die 't nou zoo doen, dan doene de andere menschen het ook hè, en de Koningin is ook bij de manoeuvers ge- wees, zoo overal, want d'r heeft nog een plaatje van in de krant gestaan en nou hoop ik maar, dat ze ook weer eens gauw naar de Jutterij komp hè, want dat zou ik wel eens graag willen en nu is het ook al weer gauw Sinterklaas en nou zal ik dan maar weer eens gaan prakkizeeren wie d'r weer kokosnooten hebben moeten, want die geef ik altijd met Sinterklaas, want die kosten niet veel en dan hebben ze er een langen tijd aan te eten hè, mis schien krijg de meester d'r nog wel een, want ik heb nog geen enkele keer straf regels van 'm gehad en dan is het toch een aardige vent, en dan hou ik voor deze keer maar weer eens op, want m'n brief- fie is al weer vol en dan maar weer tot de volgende keer. Daaagg Winkelier: •„Mijn 'nieuwe loopjongen loopt als mijn horloge." Klant: „Zoo precies?" Winkelier: „Neen, maar ik moet hem eerst goed schudden voor hy begint te loopen." Twee heeren maken kermis en de eerste hoort tot zijn verbazing, oat de andsi auteur is. De heer: „Ik hoor, dat u auteur is. Tot m^jn spijt heb ik nog niets van u gelezen, Schrijft u veel?" De auteur: „In mijn heele leven heb ik zes regels geschreven." De heer ((veroaasd): „En daar kunt u van leven?" De auteur: „Uitstekend. Ik heb er hon derdduizend francs aan veraiend!" De heer: „Lieve hemel, en wat heeft u dan geschreven De auteur: „Een huwelijksadvertentie." Melodie: Das Böhmerwald. Een walvisch raakte 't zand Op 't strand van Eierland. Hjj riep een robbenschaar. Och help mij van den kant. Ik zit hier glad verkeerd. Toen sloeg hij met z'n steen. Hij zwiepte 't water hoog. En 't land liep droog. De walvisch met zijn spuit Spoelde de Rogsloot uit En zei, goed baai, vaarwel, adé. 't Bevalt me hier niet meer. 'k Ga weer naar zee. De Jutter dacht zich rijk. Die maakte gauw een dijk. Het gaf een groot stuk land, De polder Eierland. Men bouwd' een heerenhuis. Daarna een heerenkeet Toen boerderij en huis jes bij de vleet. Daar trok de jutter in. Die had nog meer in 't zin. Hij zei, wacht maar wat komen zal De zee geeft vast nog meer. En ik sta paL Toen honderd jaar was om. De walvisch kwam weerom. De jutter stond op 't strand. En trok hem op den kant Hij zei, nou heb ik jou. Dat maakt een goede sjouw. Je gaat naar 't feest met mij. Je hoort er bij. En in die walvischbout Zat al 't Lutinegoud. 't Werd feest in Eierland, neen maar, Zooiets komt nooit weerom, In honderd jaar. N.B. Deze geschiedenis is eerst geheim I gehouden. De jutter zelf was bang, I dat hij het goud zou moeten afstaan, en moet het toen ergens in de duinen van Eierland hebben verstopt. Men ver telt thans echter, dat de politie de I zaak op het spoor is, en binnenkort het goud hoopt te vinden. En dan komt de jutter m de bajes. H. B. "ror Eduard Stuurman. Professor Dr. Krabman vas niet alleen een zeer bekend arts, doch ook als analy ticus stond nij in hoog aanzien. Uit alle deelen van het land stroomden de patiën ten hem toe. Op zekeren dag ging de tele foon en een opgewonden vrouwenstem ver zocht hem dringend den professor te spre ken. „U spreekt met Gravin Dumoncy, bent U het zelf, Professor Ik heb uw raad dringend noodig. U zoudt mij zeer ver plichten, indien u mij na het spreekuur zoudt kunnen ontvangen, want ik ben hier maar tijdelijk en moet binnenkort Weer afreizen. Het gaat om mijn man." Profes sor Krabman verklaarde zich bereid. Dumoncy! Waar had hy dien naam toch eerder gehoord? Ja, juist, nu herinnerde hij het zich. Graaf Dumoncy had ner in de omgeving van de stad schitterende bezittingen. Op het afgesproken uur hield de elegante wa gen van de gravin voor het huis van den professor stil. Eer, slanke, voornaam uit ziende jonge dame, bovendien een opval lend knappe verschyning, stapte uit. Toen ze enkele minuten later tegenover den be roemden psycholoog wa: gezeten, kon deze niet nalaten, zijn waardig, gesloten gelaat in een beminnelijker plooi te trek ken dan hp gewoon was te doen. „Profes sor," begon zij het gesprek, „ik ben rade loos over den toestand van mijn man. Hy lydt aan een idee fixe. In zijn slaap en overdag, altyd heeft hy het vreeselyke idee, dat dieven onze juweelen zullen ste len. H lijdtana eeni dee fixe. Epy'end vb len. Verstandig met hem praten geeft niets, hij krijgt dan aanvallen van woede. Zijn stemming is zoo wisselend, dat hy, als hij in allen gemoede met iemand zit te praten, plotseling kan opspringen en als in razernij uitroept: Waar zijn de juwee len? Ik zie ze niet! O, ik ben bestolen! Dieven, dievm! „O," zuchtte de gravin bedrukt, „ik ben ten einde raad. Helpt u mij Professor. _k smeek het u." Krabman streek nadenkend langs zijn baard; Pein zend rustten zijn blikken op de jonge vrouw. „Niet aanstonds den moea laten zakken, mevrouw" zei hy toen. „Het ge val var uw echtgenoot interesseert mij. Misschien kunt u he onder een of ander voorwendsel ertoe bewegen, eens by my te komen. Dankbaar reikte de gravin hem de hand en nam ifscneid, na voor den volgenden dag meteen te hebben af gesproken. Den volgenden dag ging de gravin een van dt deftigste juweliers zaken van de stao binnen, liet zich daar de kostbaarste sieraden voorleggen en zocht met kennersblik de beste steenen en colliers uit. Toen wendde zij zich met het betooverende glimlachje en den hartver- overenden oogopslag, waarmede ze Greta Garbo concurrentie had kunnen aandoen tot den juwelier. „De collectie, die ik hier neb uitgezocht, ocvalt me, doch ik zou de juweelen eerst nog graag even aan myn man laten zien. Ik ben mevrouw Prof Dr Krabman. Mijn man is de bekende psycho- anahst Misschien wik u wel zoo vrien- ?e gevef?'"my UW Dediend*n mee Kort daarop zaten de gravin en de be diende van de juweliersfirma in de wacht- t zei ze le&en hem- Ach Sfïrjm miSS0W' n even d* jüwee- maa M n gen„,'ebben' een «««blikje maar. Myn man heeft het zóó druk van middag, maar ik zou ze hem toch nog graag even wilen laten zien." Met het pakje in de hand zweefde ze naar de spreekkamer. Hier zette ze een diep bezorgd gezicht. Haar oogen glansden vochtig en kramp achtig stiet ze uit: „Professor, hij wacht buiten. Weest u alstublieft voorzichtig met hem; ik ben zoo onzettend bang, want op weg naar u toe heeft hij alweer zoo veel onzin verteld. Met groote moeite heb ik hem aan zijn verstand gebracht dat het slechts om een beleefdheidsbezoek ging." Professor Krabman streelde kaï- meerend het kleine handje van de lieftal lige vrouw. Hy verzekerde haar met va- derlyke woorden, dat alle wel in orde zou komen. Verder zei hy, dat ze, terwyi hij haar echtgenoot behandelde, wel in de ka mer ernaast kon wachten. „Ik dank u zeer voor uw fyngevoeligheid. Het zou my thans onmogelijk zyn, zoo'n toestand van opgewondenheid, die zeker zal komen, mee te maken," zei ze. „En u zult geduld met hem hebben, nietwaar?", voegde ze er nog smeekend aan toe en met deze woorden verdween ze in de kamer ernaast. Krabman opende de deur van de wacht kamer en noodigue met een handbeweging den heer uit, binnen te treden. Toen be gon liy een gesprek met hem over koetjes en kalfjes, over sport, het weer en over e laatste politiek, gebeurtenissen. Hy kon daarbij conscaieeren, dat zyn vis vis een groote onrust aan den dag legde. Hii schoof op zyn stoel neen en weer, trom melde nerveus me. zyn vingers op de schryftafel. De psjcholoog achtte nu het oogenolik gekomen, om in te griinen zijn uiïer? h"' "UW z™en zyn uiterst overspannen! U moet al die van u afzetten! Geloof my, voor zooiets h 'T al wilskracht noodig, om het uit te roeien. U moet u het onzinnige ervan voor oogen houden, want 't is toch nonsens, dat men uw juweelen wil sk iën!" Hevig geschrokken brak h(j zyn woordenstroom af. Dl „zenuwpatiën. was opgesprongen, schermde met zijn ar' men door de luch. en scheeuwde als ®®n bezetene: vVaar hebben ze me gebracht!- Dievenbende! Ik moet myn Juweelen <h' reet terug hebben! Ik ben bestolen! - Ze hebben me in de val gelokt! Mijn ju weelen zyn gestolen!" Krabman was "P een dergelyken „aanval" voorbereid. drukte onmidde.lyk op een jnzichtbare'1 knop en een ware Hercules vai. een be diende stormde de spreekkamer binnen overweldigde met deskundige handgrep»1 den tierenden man, deed hem het dwanjj buis aan en enkele minuten later sproeide de weldadige koud-water douche over he"1 heen. Ondertusschen ging de professor de gravin opzoeken. Hy meende de jong® vrouw in de grootste ontsteltenis te zu len aantreffen. Doch de ontsteltenis blee voor hem bewaard, want de gravin spoorloos verdwenen! Op de tafel o dekte hy een briefje, waarop het volgen stond te lezen: lwll" een „Hooggeachte Piofessor, Mijn hart ïyken dank voor uw wel lende medewer.ting Houdt u mijn men „zenuwpatièn*nog maar beetje vast, tot ik de juweelen in ve held heb gebracht. Met de meeste hoogachting, Uw dankbare Gravin Dumoncy- Vol ontzetting staarde de profe^0' r het briefje. Toen snelde hy terstond den gevangen jongen man en weid'a^gjder de afschuweiyke werkeiykheid hem voor oogen: de dievegge, wier naam Trompet was, had dezen truc ree s t£)C. malen in het buitenland met suc gepast. EINDE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1935 | | pagina 18