ss
De redding.
Slïkwn
ma
dat ió ikke
De IJslandsche
Geyser gerepareerd
TOB NOOlT_ HOEKJE
Populaire Rubriek
PAG. 2
-r*TrppAr- 10 nr.TOBER 1935
rij afgebeelde nestkastje bevindt zich een
vierkant houten inzetstuk, waarin een
nestholte is gedraaid, hetgeen de nestbouw
in de hand werkt. Op het laagste punt
hiervan wordt een afvoergat geboord, dat
op eenzelfde gat in den bodem van het
kastje past. De lat, waaraan het kastje
wordt opgehangen, worc/t niet atijd lood
recht op het kastje gezet, maar ook wel
met een afwijking naar links of rechts,
waardoor het mogelijk wordt gemaakt, het
kastje ook aan ichuine stammen of takken
in verticalen stand op te hangen. Het
vlieggat bekl edei. we met een smalle
strook zink, opdat het niet door eekhoorn
tjes of spechten kan worden verwgd. De
beste hoogte om een nestkastje op te
hangeD s 2 tot 4 m. Laag hangende
hokjes worden door musschen vermeden.
Het vlieggat moet naar het Zuid-Oosten
zijn gekeerd.
Ja, Wimpie was er de vorige week niet,
hè, en dat kwam nou alleen omdat ikke
snipverkouwen was, zoo snip as ik van
m'n leven nog niet geweest ben en ik heb
nou de heele tijd niks anders gedaan as
met vier zakdoeken in m'n bed gelegen
en niks anders as anijsmelk gedronken en
die vier zakdoeken waren nou alleen maar
om nog niet erreger verkouwen te worden
want in de eerste heb ik m'n neus ge
snuit, in de tweede heb ik 'm gesnoten, de
derde was voor 'm droog te maken en de
vierde om 'm heelemaal goed droog te
maken omdat ik geen uitslag onder m'n
neus krijgen zou, want das heelemaal niks
niet lekker, maar ik wil nou maar zeggen,
dat ik m'n verkoudheid heelemaal kwijt
ben en nou ben ik dan ook zoo lekker as
een kip, iets wat Musselientje wel niet
zeggen zal, omdat hij nou wel veel last
van buikpijn krijgen zal, want m'n vader
zeg nouw zoowat iedere dag dat die me
neer Musselientje met die Abessijnen lee-
lijk in z'n maag zit.
Ja, je zou het nou wel zeggen gaan,
ziet u nou wel, had-ie nou ook maar naar
Wimpie geluisterd, dan kon ie nou gerus
met z'n vrouw bij de kachel gaan zitten,
zooals m'n vader, maar nou, nou moeten
er een paar duizend menschen zoo maar
doodgemaakt worden, omdat er een dat
wil, nou dan hoop ik maar, dat ik m'n
heele verdere leven het dooie doodgewone
Wimpie blijf, wat ik nou ben, want dan
heb ik nooit wat met negussen en rassen
of sheiks of wat ook te maken, ik hoop
alleen nog maar zoo stiekum, dat ik nog
eens een echte groote zeeman wor met die
dikke groote handen enne u weet wel, dat
ding wat ze achter hun kiezen douwen en
die ze allemaal erreg lekker schijnen te
vinden, maar affijn, voorloopig kenne wij
apen nou ook iets van dat groote nieuws
gaan snappen, want die meneer van de
krant die gaat nou ook een hoekie openen
voor de kinderen en dat zalle ze nou wel
allemaal prettig vinden en dat ook van
die ettelaasje-wedstrrjd want daar magge
alle menschen ook aan mee doen. Nou be
doel ik daar natuurlijk niet mee, datte ze
allemaal in de ettelaasje moeten gaan
staan, maar nou magge ze dan zeggen,
wat ze het mooiste vinden en denk er nou
om meneer of juffrouw, die de hoofdprijs
wint, d'r gaat ook een klein beetje af voor
de arreme' menschen, hè, want die zalle
nou ook wel naar die mooie ettelaasjes
gaan kijken, maar koopen kenne ze dan
niet en as ze nou dan ook wat krijgen van
die meneer of juffrouw, die de hoofdprijs
wint dan is d'r dubbel pleizier hè, en ze
zitten in de Jutterij nou nog altijd te
puzzelen en dat gaat goed zoo, evenals
met onze Marinestaf, want die gaan nou
ook weer spelen van den winter en ik ge
loof, dat ik d'r nou ook eens heen mag,
want ik heb het nou gevraagd en m'n va
der zei, dat as ik nou goed oppaste op
school, dat 't dan mog. Nou ik geloof het
wel dat het zal gaan, want ik heb nou een
fijne meester en as ik dan naar dat con
cert mag, dan hoop ik maar dat die me
neer, die op# dat heele groote ding om z'n
nek mag blazen, dat ie 't dan ook goed
doet, want dat vind ik nou beslist mooi.
En nou hou ik dan maar weer zoo
zachies aan op, want m'n brieffie is al
weer vol en dan is het sloes, hè. Tot de
volgende week dan maar weer.
Daaag.
door
Ir. F. W. Hansen.
- Na een rust van negentien jaar, waar
over de IJslandsche vreemdelingenindus
trie alles behalve gesticht was, spuit de
beroemde groote geyser thans weer, zooals
in vroeger tijden iaat hij eerst weer een
dof gerommel hooren, om plotseling wa
terdamp uit te stooten en even later zijn
watermassa's tot vijftig meter hoog de
lucht in te slingeren.
Dat dit natuurwonder is teruggekeerd,
is intusschen minder een wonder der na
tuur, dan wel een bewijs van de scherp
zinnigheid van Dr. Trausti Einarsson, die
in samenwerking met Jon Jonsson en Gud-
mundur Gisason den geyser weer in wer
king heeft ges.eld. Het proces laat zich
gemakkelijk begrijpen wanneer men zich
de verklaring van dit natuurverschijnsel
te binnen brengt, die Bunsen in 1846 na
maandenlange waarnemingen in IJsland,
hiervan gegeven heef'
De geyser aoet zich gewoonlijk voor als
een vlak waterbekken met een middellijn
van ongeveer 16 meter; middenin dit bek
ken bevindt zich een buis van 3 meter
doorsnee, die tot op 25 meter diepte door
loopt; Bunsen stelde nu vast, dat deze
buis zich uit onderaardsche bronnen met
water van meer dan 100 gr. Celsius vult,
welk water* geleidelijk naar het bekken
opstijgt. Evenals in de bekende Papiniaan-
sche pot het water tengevolge van den
hoogen druk bg 100 gr nog niet kookt,
kan ook het water op den bodem van de
buis tengevolge van den druk van de hooge
waterkolom zelfs bij 122 gr. nog niet ko-
„t echter het bovengedeelte
ken. Naa wordt, vormen zich
van de buis nee daalt de druk
hier dampbeden, baard den
op de waterkolom, het wa.er op
XJZ ^Ungerd wordt.
gende water aan de groote, vnj
vlakte te snel afkoelde en weer in de buis
terugvloeide, waar het de temperatuur
van het opsüjgende water zoozeer deed
dalen, dat er geen uitbarsting meer te
weeggebracht kon worden. Dus maak.e
men een zijdelingschen afvoer voor het af
gekoelde water en het onmiddellijk gevolg
bevestigde de theorie.
Of de geyser werkelijk 50 meter hoog
spuit, kan niet met zekerheid worden vast
gesteld, want de uitbarstingen gaan met
zoo'n geweldige stoomontwikkeling ge
paard, dat het onmogelgk is, absoluut
nauwkeurige waarnemingen of metingen
te verrichten, dan wel fotografische op
namen te maken. Een merkwaardig ver
schijnsel bij ae werk ng van den geyser
is nog, dat deze he e bron evenals in
vroeger tijden zijn hoogste fonteinen van
de vijftien dagelijksche erupties des mor
gens en voor midderr cht uitstoot.
Nu de geyser weer werkt en er dus een
irukker vreemdelingenbezoek kan worden
verwacht, is men begonnen me' het ver-
breeden en moderniseeren van den 118 kilo
meter langen straatw^ die naar dit merk
waardige natuurwonder voert, opdat de be
zoekers in de .ekomst ook met automo
bielen de grootste springbron der wereld
zullen Kunnen bereiken.
„Daar zijn werkelijk honden, die meer
verstand hebben dan hun meester."
„Ja, dat weet ik. Ik heb er zoo een."
Wie weet wat goed is voor den mensch
in dit leven?
Prediker.
ANGST.
Positieve gedachten zjjn ster
ker dan eenige angst!
Men kan angst gevoelen voor wezenlijke
en denkbeeldige dingen. Angst voor ziek-
worden, angst om te falen, of om een
minder goede indruk te maken.
Een angstig mensch staat geestelijk
open voor elke nagatieve invloed, want
angst leidt tot zelfbeklag, en zelfbeklag
is de aartsvijand van levensvreugde en
succes.
Een andere uiting van depressi
gevoeligheid en een verlangen U °Ver'
medelijden van anderen. h«t
Wat kan ons helpen om angst
klag en depressie te overwinnen
een juist gevoel van eigenwaarde 18
voel overtuigt ons van het recht Se"
te zijn. Helaas zitten velen
ward in een minderwaardigheldscom
dat het hen buitengewoon zwaar
zichzelf te zgn. Bedenkt dat, - onveJ^'
lig wat anderen van U mogen denken
onverschillig hoe onmogelgk li 2i ~-
moogt voorkomen, Uw eigen wezen iUi
gekenmerkt wordt door datgene, waarin^
verschilt van anderen.
Ieder mensch heeft het recht,
te zijn, zoolang hg tracht tegen zgn tekort'
komingen te strijden, en zoolang hij ziJ
ten doel stelt, om zeer gelijk te worde
aan wat in zijn oogen de ideale men jj
moet zijn. Maar wij hebben geen recht on
deze persoonlijkheid te verzwakken doo
ons uitvoerig te verdiepen in wat anderj
van ons denken, of door bang te zijn fc»
wij niet gelijkwaardig zijn aan anderen.
Natuurlijk kan men soms wel een voor
beeld nemen aan anderen, als het maaj
gaat in de lijn van; „dat wil ik ook trach-
ten te bereiken". Dat is heel iets andera
dan de negatieve gedachtengang: I>Wat
sukkel ben ik dat ik het nog niet bereikt
heb." Wie zichzelf wil aanmoedigen, die
vermijde tot eiken prijs zich in eigen
oogen te kleineeren.
Elke overwonnen moeilijkheid maakt het
overwinnen van de volgende moeilijkheid
lichter. En moeilijkheden bestaan heel dik.
wijls uit eigenaardigheden in ons eigö)
wezen, die wij moeten overwinnen.
Maar al te dikwijls koesteren wij het
dwaze ideaal, van te belanden in
wolkelooze levensfaze, waar zich heele-
piaal geen moeilijkheden voordoen en waar
al het verlangde ons zonder inspanning in
de schoot rolt. Een dergelijke illusie leidt
onvermijdelijk tot teleursteling, want het
leven is voor de meesten zoo, dat ze Zicj,
zelf moeten veroveren wat ze verlangen,
Een troostvol feit is, dat het ten koste
van veel inspanning verworvene heel wat
meer voldoening schenkt, dan wat ons
zonder meer in de schoot zou vallen.
Stelt Zelfvertrouwen en Energie tegen
over twijfel en angst. Twijfel is volkomen
onvruchtbaar, en angst trekt juist de din
gen aan die men vreest.
Wie bang is, om ziek te worden, die
brengt al een gevoel van lichamelijk
onwel-zijn teweeg alléén door zijn onge
zonde gedachtengang. Leeft liever matig
en gezond, en wijdt geen bizondere ge
dachten aan Uw lichaam. Onze organen
werken het beste, wanneer wij ze niet te
veel „op de vingers kijken".
Bijna iedere angst vangt aan met het
schenken van overdreven veel aandacht
aan één enkel punt. Zorgt daarom voor
een veelzijdige gedachten. Werkt zoo hard
als U wilt, maar zijn de werkuren voor
bij, zet dan ook radicaal elke directe of in
directe gedachte aan dat werk van U af.
Leert zelf-tucht, een van de krachtig
ste wapens tegen angst en depressie,
Kweekt een ruime blik aan, er zjjn
méér en belangrijker dingen in de we
reld dan Uw hoofdpijn. Uw teleurstelling.
Gedachten aan die kleine tegenspoeden
vermoeien Uw geest noodeloos, en nie
mand heeft er wat aan.
Daarentegen kunt U zichzelf beter en
gelukkiger maken en van deze zonneschijn
laten afstralen op anderen door gedachten
van hoop, kracht en illusie!
- S.OS. II Schip in nood!
Columbia op een rif
geworpenAlle booten
over boord Houden het
hoogstens drie uur uit 1'
Doch toen de radio voortging, herinner
de hij zich opeen, dat het verzoek om zijn
aanhouding ook aan alle scheeps-radio-
stations was gezonden. Dus zou hij zich,
ais hij da schipbreukelingen redde, meteen
in handan van de meer dan blinde gerech
tigheid uitleveren en daarmede zgn eigen
vonnis teekenen. Dit denkbeeld ontlokte
hem een grimmige verwensching. Woest
bracht hij den kotter in den ouden koers
terecht. Z$n eigen leven was hem toch
minstens evenveel waard ais dat van eiken
man op het zinkende schip.
Als een opgejaagd renpaard sprong de
kotter voor den storm uit, die met razen
de snelheid door de straf gesoannen tou
wen en toppenanten gierde. Reusachtige
stortzee ën sloegen over het dek. Dornings
gelaat was als versteend. Tusschen zijn
sterke tanden beet hij zijn lip tot bloedens
toe. „Schoft!", siste een heesche stem aan
zgn oor en hij wist niet, dat het zgn eigen
stem was. „S.O.S.! Een schip in nood! Een
fraaie zeeman ben jij om er tuscshenuit te
knrjpen! Schurk!"
Dorning zette het stuur vast. Hij
vluchtte voor de hatelijke stem in zijn ka
juit en haalde de cognacflesch voor den
dag. Doch zijn arm bleef met het glas
half opgeheven steken, toen hg de drin
gende noodkreten van het ten ondergang
gedoemde schip door de radio hoorde
weerklinken. Hij liet de flesch vallen en
greep het apparaat in een aanval van
machtelooze woede. Met een smak wierp
hij het tegen den grond, doch het kleine
toestel bood meer weerstand dan men ver
wacht zou hebben. „S.O.S.", bleef het ma
nen, „S.O.S.".
Dornings besluit was genomen. Met een
paar sprongen was hij weer op het dek.
Met vaste hand greep hij het stuur en
zette koers naar het wrak. Weldra kreeg
hij het aan den horizon in 't zicht. Alleen
het voorschip, dat op het rif zat vastge
klemd, stak nog boven de woedende bran
ding uit. Hier stonden de angstige schip
breukelingen dicht opeen gedrongen en
spiedden naar alle windrichtingen rond.
Daar kreeg er een den kotter van Dor
ning in het oog. Als een pijl uit den boog
kwam deze nader. Armen en petten zwaai
den door de lucht. Reddingsgordels hadden
de schipbreukelingen reeds aan. Nu wer
den ze door den kapitein naar de loefzijde
gestuurd, om vandaar overboord te sprin
gen en naar den kotter over te zwem
men, zoodra deze zou bijdraaien. Tot hun
verbazing zagen ze echter, dat de voort
jagende kotter niet bijdraaide, doch voor
bijschoot. Een kille teleurstelling greep
allen aan. Het scheen, dat de kotter geen
poging tot redding durfde te ondernemen,
omdat het gevaar voor hemzelf te groot
was. Vuisten werden gebald, toornige uit
roepen weerklonken.
Doch daar zwenkte de kotter ook reeds
om en ging overstag. „Drommels!", was
de kapitein de eerste, die begreep. „Hij
legt aan ons aan!"
De naderende kotter had thans wind en
zee bijna recht tegen. Hullend gierde en
rukte de storm aan zgn zeilen en want.
Hoog werd het schip op de witte schuim
koppen opgeheven, om onmiddellijk daarop
met een smak ln een volgend golvendal te
worden neergestort. Maar telkens werkte
het zich weer omhoog en worstelde zich
hardnekkig voort.
In ademlooze spanning keek de beman
ning toe. Hun wel een wee hing thans van
Dornings stuurmanskunst af. Nu was
hij nog honderd meter van hen verwijderd.
Tachtig was het alzestigveertig.
Toen zette hrj loodrecht koers op het
wrak. Reeds scheen hij het te zullen ram-
metn, toen Dorning den kotter met los-
geworpen groot in den wind liet schieten.
Met een sprong was hij dan op den boe?
om de toegeworpen reddingslijn te vanges.
Hij legde de lijn vast, terwijl de kotter
langs het wrak schuurde. Een touwladder
viel over de ftiiling van het wrak en vlug
als de weerlicht lieten de schipbreukelin
gen zich in het reddende schip glijden. Als
laatste kwam de kapitein met zijn stalen
cassette, waarin hij zijn geld en scheeps
papieren bewaarde.
,,'n Kranig stukje zeemanskunst!", prees
hij dankbaar, ,,'t Is ons geluk, dat U juist
in de buurt was en onze noodkreet hoorde."
Dorning perste zijn lippen opeen en
balde zijn vuisten, tot het wit in
knokkels kwam. „Je moest eens weten',
dacht hij.
Nauwelijks was de kotter van het wrak
los gekomen, of een machtige stortzee
sloeg er over heen en sleurde het ten
doode opgeschreven schip in de diepte.
In den nacht kwam de mailboot op
plek des onheils aan en nam de schip
breukelingen aan boord. Hij kwam ook sU
redder van Dorning. Want onder zijn pa3'
sagiers bevond zich een detective met den
gearresteerden „vermoorde", die door
onderschuiven van een verminkt 10^
tracht had, het geld voor zijn hoog v
zekerd leven zelf ln de wacht te sleep»1-