ANNA PAULOWNA IN 1935.
Oudejaarsavond-Stratosfeer
DERDE BLAD
HELPERSCHE COURANT VAN DINSDAG 31 DECEMBER 1935.
Reist per W.A.C.O. naar
Westfriesland - Hoorn -
Edam - Amsterdam
3 X PER DAG
Ia dat men mij niet bemerkt.
Wie mij zocht, die vond mij altijd,
Want 'k heb eiken dag gewerkt.
Het gaat en staat niet stil, het oude uurwerk,
Dat jaar na jaar de uren samentelt;
En straks al weer een volgend (donker?) cijfer
In 't tijdentelwerk stil heeft ingesteld.
De slinger slingert en de wijzers, zij gaan,
Naar 't ons zoo dikwijls schijnt, steeds sneller
(voort.
Ons weten is te traag om nu reeds te begrijpen,
Dat weer een jaar 't verleden toebehoort.
Goeden avond, Lezersvrienden!
Hier is weer de rym'lary,
Die U soms, zoo tusschenbeide,
Wel verwachten kunt van mij.
Ditmaal vraag 'k niet lang Uw aandacht
Niet zoo lang als twee jaar t'rug!
Twee jaar moet U even denken...
Ach, wat gaat de tijd toch vlug
Maar, dét weet U langzaam-aan wel,
En vooral op dezen dag,
Nu het jaar, dat wij beleven
Afscheidswoorden spreken mag.
't Was November, schemerdonker, radio, een
[fijne stoel,
Echt zoo'n uurtje, waar ik nogal sympathie
[en lust voor voel,
Dat ik aan het peinzen raakte over 't jaar, het
[overzicht,
'n Tijd, die niemand kan doorgronden,
[!t sterkste denken kracht'loos zwicht.
'k Dacht er over; zou 'k 't kunnen, zou 'k
('t durven bovenal,
Staan in dezen tijd niet immers alle stuurlui
[aan den wal
Weten z' allen 't niet het beste? Hebben Z' allen
[niet een hoofd,
!Dat verzint, bedenkt: een mond, die rust en
[vreê en werk belooft
Schrijven z' allen niet brochures met een
1 (oplossing er inli
Krijgen z' allen niet wat aanhang, maar
['t voornaamste nooit: hun zin?
Staat er niet een tijdje lang één met z'n
[handen aan het roer,
Om dan straks weer plaats te maken voor een
[and're denkebroer?
Zegt U zelf, lijkt dat niet heel veel. op verspilde
[energie?
Ons ontbreekt ('t is daag'lijks merkbaar)
wereld-röntgenologie.
In onbekende hoogten.
Dus wat anders!
Nu ik zat daar. M'n gedachten dwaalden af
Over zeeën, door woestijnen, „namen" bergen,
[daalden af
Iri de diepten van ravijnen, stegen in de
(stratosfeer,
Zagen alles wat gebeurde, maar... noteerden
[dat niet meer,
Tot tenslotte zij belandden in een langvergeten
rriik-
Vol van wonderlijke huizen aan een hoogen
[wolkendjjk.
In de zeer bijzond're straten, breed en zind'lijk,
[liep ik daar
Met verbazing rond te kijken naar 't gewirwar
[door elkaar,
Van de mooist gekleede menschen.
1(dié luidruchtig roepend soms,
Op een pleintje samenstroomden, waar muziek
7 [met groote troms
Aller aandacht spoedig trok en waar een heer
[met hoogen hoed,
Met een reuzenstem begon te spreken met veel
[vuur en gloed,
Na de toespraak volgde stilte. Vrijwel ieder
[greep het aan,
('t Spijt me, dat ik 't vreemde taaltje toen zoo
[heel slecht kon verstaan),
'k Keek eens op de uithangborden,
[lichtreclames, enzoovoort,
En was spoedig op de hoogte van hetgeen
[daar thuis behoort:
Hier woont „Onheil", hier woont „Hoogmoed",
[„Mars" en „Onrust", „Water", „Vuur",
„De Gebroeders Bliksem-Donder", even verder
[bij een muur
Stond een groot paleis met klokken:
[*t woonverblijf van vader Tijd.
't Was een mengelmoes van namen en in die
[verscheidenheid
Las ik goden, elementen, 's menschen
[(ondeugd-) schaduwkant,
Eigenaardige bewoners van een wonderbaarlijk
[land!
'k Wilde meer van alles weten; zocht de
[buitenwijken op.
Daar zag ik ,hoe in een krotje in een
(doodarmzalig slop
's Menschen deugden bivakeerden.
('k Vroeg en men vertelde mij,
Dat,voor hen meestal geen plaats was...
[soms dan gingen, móésten zij
Naar de aarde, waar zij werkten, maar er ging
[geen dag voorbij
Of zij werden t'ruggedreven, d' ondeugd had
[daar heerschappij,
'n Enk'le maal verschenen z(j wel in een
[prachtig schitt'rend kleed;
('t Was hun eenigste bezitting). Ieder groette
[dan, men deed
Alle deuren voor hen open en hen wachtte
[allemaal
Bij hun vrienden (vele menschen) dan een
[hartelijk onthaal.
Dus zij toonden, dat z' er waren, maar hun
[macht was bitter klein.
Was men hen toch meer genegen: 't Zou een
[and're wereld zijn
De verteller ('t was de Eenvoud) zei de verder,
[dat vandaag
Iets bijzonders zou gebeuren. Vader Tijd zou
[immers graag
De bewoners van dat landje aan dien mooien
[wolkendijk
Allen, groot en klein, élite en die uit de
[sloppenwijk
In zijn groot paleis ontvangen; „voor een
[overzicht van 't jaar".
U kunt zonder twijfel ook heen! Goed, dan
[gaan wij met elkaar.
Iu het paleis van Vader T(jd.
In de schitterende Eeuwzaal van 't paleis van
[Vader Tijd
Was het spoedig druk, gezellig, feest'lijke
[verscheidenheid
Van de prachtigste gewaden, 'k Zag daar
[Bliksem en het Vuur,
'k Zag de Zon en 'k zag de goden, 'k Zag van
(alles; uur op uur
Werd 't schouwspel Imposanter. Al wat macht
[heeft op de aard,
Was in die zaal tegenwoordig. Arm en rijk
[bijeengegaard.
Doch helaas! Ook hier was schelding: 't waren
[groepjes bjj elkaar,
Onderling elkanders vijand: „Soort zoekt
[soort" 't was hier ook waar.
Vader Tijd kwam statig binnen, 't Werd heel
[rustig. Ieder zag
Zijn gelaat, waar is het wonder
['n ernstig-strakke trek op lag.
Nadat hij had plaatsgenomen, kwamen allen
[naderbij,
Schikten zich dan rond de tafel, 't Leek
[welhaast een schilderij.
Vader Tijd vertelde daarop, dat zijn wensch
[was, met elkaar
Na te gaan wat op de aarde zooal was gebeurd
[dit jaar.
Iedereen moest zelf vertellen van zijn werk op
('t-wereldrond,
Van zijn macht en wat hij alzoo bij de menschen
[ondervond.
'k Kan dat alles niet verhalen koos een
[paar fragmenten uit;
Voor een Oud'jaarsavondpraatje 'n vrij
[aantrekkelijke bult.
't Is een oud verhaal, (wie schreef het?
('k Gaf 't een nieuwe mantel aan,
Liet wat weg en completeerde: Slechts 't
(gegeven bleef bestaan.
't Water spreekt.
Ik ging en stroomde onvermoeibaar
Van d'allerhoogste bergen neer,
Langs klaterende watervallen,
En stortte mij in zee en meer.
Ik overstroomde vele landen,
En beukte dijken, muur en wal
Ik vormde vreeselijke bandjirs,
Vernielde bruggen overal.
Ik droeg de schepen op mijn golven,
Verzwolg er vele, wierp ze vaak
Op banken, riffen en de stranden,
Ja, waar ik kwam, daar schoot ik raak!
Ik liet mijn wolken dikwijls breken,
Verspoelde huizen, weg en straat,
'k Verleidde talloos vele zwemmers
En... „hielp" den „mensch-ten-einde-raad"..,
Een enk'le „rustpoos" had ik noodig,
(Al ben ik nimmer moe of mat),
En zie, dan kwamen weer die menschjes
Verbeeldden zich van dit en dat.
Trotseerden zelfs mijn sterke kaken,
Wat heb ik ze vaak beet gehad!
Mijn kracht was niet te evenaren,
-Ik stuwde alles voor mij heen.
En zeker ben ik dus de meerd're!
In kracht en vlugheid nummer één!
Bliksem's Woorden.
Ach, laat dat water pochen, Vader,
Daar leeft-ie van!
Hoe komt hij mijn verdiensten nader!
Zie, wat ik kan!
Ik trof de torens van de steden
Met woest geweld;
Ik zag de boomen, heb gestreden!
Ze neergeveld!
Ik sloeg de dieren op de velden,
En wee den mensch!
Liet over hem mijn machtarm gelden,
Deed naar mijn wensch!
Ik deed hen sidderen en beven
En flitste heen!
Ontnam iüijh prooien stief het levén
Ontzag niét één!
Géwis, hier valt toch niet té gissen
Naar Heerschers-macht
Men zal, dunkt mij, toch wel beslissent
„Mtj d'eer gebracht".
De Wind
Ik heb met medelij geluisterd...
(Zoo'n stumper en zoo'n mond!),
Mijn buurman reeds in 't oor gefluisterd,
Maar nu roep ik het rond:
Ik ben de grootste aardbeheerscher!
Ik ben het, die zijn wil volvoert!
Ik ben de altijd rustelooze,
Ik ben het, die de zee beroert!
Mijn wervelwinden went'len zuigend,
En op hun weg blijft niets bestaan!
Orkanen laat ik fluitend jagen
Op d' opgezwiepte oceaan!
Ik storm met schier ontemb're vlagen!
Ik ben de woedende typhoon!
Ik werk met onweerstaanb're krachten!
Ik ben de gierende cycloon!
Ik beuk de schepen! (Wat zei 't Water?
Het is een middel in mijn hand!)
Met woest geweld ram ik de kusten!
Ik doe mijn duren plicht gestand!
(En zoo kregen d'elementen
Allemaal op tijd het woord,
Maar hen laat ik verder rusten,
Ga met and're machten voort).
De Haat,
Gij, die luistert: „Haat elkander-!"
'k Heb dit jaar weer bést gemaaid!
En dat is ook niet zoo'n wonder,
Want daar heb ik naar gezaaid!
Als ik zoo de statistieken
Naga van de eeuwen door,
Dan kan ik tevreden wezen
Want weer dieper wordt mijn voor!
En mijn akker wordt niet schraler,
Levert honderdvoudig op!
Dikwijls heeft mijn „vriendin" „Liefde",
'n Allerheerlijkst zware strop
Bah, zoo'n misselijk mirakel
Heb ik nimmer meegemaakt.
Zij vergeeft en zegent hen zelfs,
Die haar hebben fijngekraakt!
Nee in mi) schuilt meer karakter
'k Heb een macht, niet één zóó sterk!
Daarom wil men doorgemeen wel
Mij tot hulp bjj 't levenswerk!
En ik zie dus met vertrouwen
Weer de toekomst tegemoet!
Ha, dat haten van elkander.
Doet mijn koude hart zoo goed!
Eenvoud.
Als ik hier dan iets moét zeggen,
Wat ik naliet soms of deed,
Dan wil ik voornaam'lijk wijzen
Op het diepe levensleed,
Dat de menschen zelf zich aandoen
Door 't verbergen van hun „zijn"
Om voor and'ren groot te wezen
Maar helaas, dat is slechts schijn. ,a
Door dien schijn zijn zrj gebonden,
Off'ren daar hun alles aan,
Als zij niets meer konden off'ren,
Dan... is 't vaak verkeerd gegaan...
En een voorbeeld was... géén voorbeeld
„Ach, met mij komt 't zoover niet",
Maar 't is dikwijls al te laat als
Men zichzelf dan eindiijk ziet:
Maar, gelukkig, nog bij velen
Ben 'k een graag geziene gast,
Daar weet ieder, zonder ophef,
Wat en hoe hem 't beste past.
't Ware kenmerk van mijn wezen
Hoogmoed.
Wat een nederig persoontje!
Nou, die brengt het toch niet ver.
Nee, dan moet je mij eens kijken!
'n Nachtpit wordt bij mij een ster!
Als je niets bent, moet je zorgen,
Dat het voor een ander schijnt,
Alsof jy hebt te bevelen!
Alsof
(Plots'llng klinkt er luid gestommel,
Iedereen kijkt wat ontsteld,
Naar de deur met zware sloten,
Die al spoedig met geweld
Wordt geopend. Heftig sprekend
Komt een troepje in de zaal.
Iedereen is hoogst verbolgen,
Groot tumult, geroep, kabaal.
„Hoogmoed" ziet al daad'lijk kennis,
„Ha, daar zijn m'n menschjes al!"
Vader Tijd kijkt norsch en zegt dan)t
„Hela, daar, dat wordt te mal!
Wat zjjn dat voor nietelingen
Waar komt al dat grut vandaan
'k Heb ze hier nog nooit ontvangen,
Waarvoor dienen zij zich aan?
Wat is dat voor binnenkomen?
't Is toch geen manier van doen!
Kennen zij soms geen beleefdheid?
Weten zij van geen fatsoen?"
De Menschen spreken
Vader Tijd, wij zijn de menschen,
Heerschers op het wereldrond,
Wij zijn hier nu eens gekomen,
Opdat U uit onzen mond
Nu eens zelf zult kunnen hooren,
Wat wij kunnen, wie wij zijn,
Wat wij hebben uitgevonden.
Wat wij kennen, wat,ons brein
Door de eeuwen heeft verzameld:
Wetenschap op elk gebied!
Reeds het feit, dat U vanavond
Ons hier allen voor U ziet,
Is een resultaat van denken.
Maar van kunnen bovendien!
De techniek, die wij beheerschen,
Is nog nooit zóó grootsch gezien!
Wij, wrj bouwden ons een vliegtuig
Voor 't gewin der stratosfeer.
En het bracht ons veilig hierheen:
Niets, neen niets belet ons meer!
Want wij wonnen reeds het luchtruim,
En ontrukten aan de zee
De geheimen van haar diepten!
Ach! Wij „zitten" nérgens mee!
Want wy klieven hare golven,
Varen onder 't oppervlak!
Voelen ons bij 't ergste stormweer
Knusjes en op ons gemak!
Onze dijken? Onverwoestbaar!
Onze schepen? Wondersterk!
Ach, de zee en haar grimmassen
Stellen wij thans paal en perk!
En de bliksem? Ook eenvoudig!
Vroeger was 't voor ons een straf,
Maar nu nemen wij een draadje,
Voeren hem naar d'aardkorst af!
Misschien bent U niet tevreden
Over hetgeen hier werd gebracht,
Inderdaad dat is goed moog'lijk,
'lc Heb Uw opmerking verwacht.
'k Weet heel goed: Het moest nog hooger...
Hier ontbreekt: 't voornaamste: Eén...
Maar... deez' kleine overpeinzing
Is bestemd voor iedereen!
Ieder zoek', wat hy kan vinden,
Mijn taak is zoover volbracht;
Naam'lyk deze, dat 'k U even
In de Oudejaars-ernst bracht.
Goede wenschen.
Hooggeachte Lezersvrienden!
Als de klok straks twaalf uur slaat
En het nieuwe Jaartje, jong nog,
Onze huizen binnengaat,
Dan is 't tijd voor goede wenschen.
Met een opgewekt gezicht
Schrijf ik nog de laatste regels
Want lk voel het als een plicht,
Om weer als de vroeg're malen
Namens d'„Heldersche Courant",
En een ieder, die zjjn aandeel
Daarin heeft met hoofd en hand,
U een héél goed jaar te wenschen
'n Jaar, zooals U zelden zag.
Dat geluk en kracht en moed geeft,
Doch geen tegenspoed of slag!
Ook de vele nieuwe vrienden,
Die de „Heldersche Courant"
Dit jaar feest'lijk mocht begroeten;
En hen in het buitenland.
Die in ons blad steeds nog voelen
'n üjjerke band met 't Vaderland
Wenschen wij het allerbeste!
En ik hoop dat nog heel vaak
't Overbrengen van die wenschen
Mag behooren tot m'n taak!
TH. J. VERBEIJ.
j\
VI
Hoe vijf of zes crisisjaren hun stempel heb
ben gedrukt op den Polder wordt wellicht het
beste geïllustreerd door de cijfers over „burger
lijken stand" en „loop der bevolking" in 1935,
die we hier onder laten volgen. Altijd nog
hebben we in de door ons gegeven overzichten
mogen gewagen van een groeiende bevolking,
al werd het getal dat de bevolkings-aanwas
aangaf, regelmatig kleiner. Dit laatste wees
ér ai op, dat er bij langeren duur van de
crisis-stilstand in dien groei, misschien zelfs
vermindering van het zielental zou komen.
Nu, aan het eind van 1935, moeten we dan
constateerende bevolking van Anna Paulowna
gaat in getal achteruit! Dat de crisis, meer
in het bijzonder de handelsbelemmering als
verschijnsel daarvan, de voornaamste oorzaak
van deze achteruitgang is, staat wel vast. We
zouden als bewijs kunnen aanvoeren het
samengaan van vermindering in groei met het
aanhouden van de crisis, wat op verband
tusschen beiden wijst, maar meenen vooral
I uit de volgende cijfers de gegrondheid van die
bewering te lezen.
Bevolking op 1 Jan.;
3150 m. 2718 vr. 5868 totaal.
Bevolking eind Dec.
3107 m. 2695 vr. 5802 totaal.
Met de groote watervallen
Wekken wy een sterkstroom op,
Die ons dient met licht en drijfkracht.
Als wij drukken op een knop!
Als 't een tijdje niet wil rèeg'nen,
Nemen wij een pompmachien,
En besproeien 't land kunstmatig!
(Heusch wel aardig om te zien!)
Ach, wat is voor ons verborgen
Zelfs de sterren en de maan
Wegen wij en wy ontleden
Waar zij feit'lijk uit bestaan!
W(j berekenen planeten,
Vóórdat zij nog zijn ontdekt,
En die theorie wordt later
Door de zekerheid gedekt!
Groote, uitgestrekte wat'ren
Malen wij eenvoudig droog!
En wij wroeten in de aardkorst,
Delven rijkdommen omhoog!
En zóó zijn wij, ach luister goed! de heerschei"
[op de aardej
En wie is daartoe meer geschikt. Wie haalt, bij
[ons in waarde!
Catastrophes.
Maar nauw'lijks had dit woord uit j
[menschenmond geklonken!,
Of plots'ling sloeg een slag, de felste bliksems
[blonken,
De lucht schoot vuur, het daverde en dreunde,
Het dak van het gebouw, het sidderde en
[kreunde
De zuilen in de zaal, zij wankelden en braken.
De muren scheurden weg met oorverdoovend
[kraken:
't Gebouw lag reeds in puin, scheen zonder
[fundamenten
Met donderend geweld vernield door
[d'elementen.
Op de aarde.
d'Aarde beefde, scheurde open,
Muren vielen t'rug in steen,
Huizen storten in elkander,
Menschen vluchtten angstig heen.
Schepen werden opgenomen.
Door een vloedgolf uit de zee,
Werden op de kust geslingerd,
Krakend braken zjj in twee.
In de mijnen klonk de doodsklok,
Gangen sloten zich heel wreed.
Afgesloten van de vrijheid
Slaakten mannen 'n wanhoopskreet.
Stormen gierden door de luchten.
Jaagden niets ontziend in 't rond, v
Alles met zich medevoerend
Wat zich op hun weg bevond
Onweer deed de menschen sidd'ren,
Immers zijn zij niet in tel.
Vuur vond voedsel, waar het wilde,
Woedde onweerstaanbaar fel.
Kranten schreven: Zware rampen,
Bystand is noodzakelijkheid!
Doch
Slechts zelden klonken stemmen
Over onze nietigheid
Ten slotte.
En het is ook geenszins prettig
Daarop juist het oog te slaan,
Men haalt niet te pas of onpas
Die gedachten nood'loos a'
Maar vanavond, Lezersvrienden,
Was het goed om dat te doen,
Aan de oppervlakte blijven
Kon ons nu toch niet voldoen.
Menschen staan zoo dikwijls macht'loos
Tegen krachten der Natuur,
Tegen aanvallen van „bulten".
Maar ook tegen... zelfbestuur.
Achteruitgang:
43 m. 23 vr. 66 totaal.
Deze getallen zeggen wel al iets, maar niet
veel. Van meer belang is een beschouwing van
de factoren, die het getal van den achteruit
gang bepaalden.
In 1935 werden geboren
66 j. -(- 81 m. 147 kinderen en
overleden 27 m. -j- 24 vr. 51 personen.
Het geboorte-overschot was dus 96.
Maar dit geboorte-overschot, dat de be
volking moest doen groeien, werd teniet ge
daan door iets anders, want in 1935 vestigden
zich in Anna Paulowna 104 m. en 116 vr
220 pers., maar er vertrokken 186 m. en 196 v.
382 personen. Er gingen dus veel meer per
sonen uit den polder dan er zich vestigden.
162 meer, en daardoor verkeerde de bevolkings
aanwas, die ontstaan zou door het geboorte
overschot, in een vermindering van 162—96 =p
66 personen. j
Pessimistische beschouwingen.
Juist in de wyze nu waarop de achteruit
gang tot stand kwam, zien we grond voor de
bewering, dat de crisis daar grooten invloed
op had. Het groote aantal vertrekkenden gaf
immers den doorslag! In het algemeen blijft
men natuurlijk waar men het goed heeft, of
men moest het elders beter kunnen krijgen,
en in tijden als deze, waarin het vrijwel ner
gens goed gaat, is de trek ongetwijfeld naar
die plaatsen, waar het het minst slecht is. De
conclusie ligt dus voor den hand, dat het
groote aantal vertrekkenden in verband zou
staan met het feit, dat onze gemeente naar
verhouding meer van de crisis heeft te lyden
dan vele andere plaatsen. Over het algemeen,
de polder als geheel gezien, is dat ook zéker
zoo, maar gaan we op de onderdeelen, op de
verschillende bestaansmiddelen letten, dan
blijkt die conclusie toch niet altijd volkomen
juist te zijn.
Dat deel van den polder, waar landbouw en
veeteelt den boventoon voeren heeft het wel
slechter dan vroeger, maar over het géheel
niet minder dan in andere streken.
De veehouder, die zich aangepast heeft aan
de gewijzigde omstandigheden, zal het in het
algemeen al weer, in 1935 niet beter," maar
ook niet minder hebben gehad dan het vorige
jaar. Wat ni,et weg neemt, dat de uitkomsten
in dit bedrijf nog altyd bedroevend zyn. Even,
by «jen stijgenden kaasprijs, was er een
vleugje van opleving, maar de melkprys bleef
te laag.
Zy, die op een gemengd bedryf, b.v. aard
appelen teelden, waren misschien slechter af
dan degenen, die met varkenshouden wat ge
lukkig waren, maar er was weinig aanleiding
om in dit bedrijf elders naar beter te zoeken.
En nog minder was daarvoor reden in het oos
telijk deel van den polder, waar de landbouw
door' een goeden oogst zelfs iets meer werk
gelegenheid gaf, dan een paar jaar geleden en
het loon niet lager, misschien zelfs iets beter
is, dan in soortgelijke streken. Ook hierbij
dient natuurlijk in 't oog gehouden, dat we
alles in groote trekken bezien, niet allen even
gelukkig waren en we niet mogen concludee-
ren dat 't goed gaat als het alleen wat min
der slecht gaat. Alleen door de betere oogsten
en met loontoeslag, kan men wat meer werk
laten verrichten en vaak waren dit werkzaam
heden, die in de allerslechtste jaren waren
blijven liggen (slooten opknappen b.v.). Maar
slechter dan in andere landbouwstreken is het
in den Oostpolder zeker niet, en al waren er
misschien enkele vaste arbeiders minder dan
in tijden van welvaart, de oorzaak van den
grooten trek naar buiten, zullen we elders
moeten zoeken.
De bollencultuur.
De bollenstreek, Breezand, kreeg in den
polder den ergsten klap van de crisis en voor
dit deel mogen we zeker zeggen, dat die klap
harder aankwam dan in andere streken, ook
dan in andere bollenstreken. Vooral na 1924
maakten de bollen van 't arme Breezand, in
korten tijd een welvarende streek, kwamen de
jaren, waarin de hulzen, noodig voor den groo
ten bevolkingsaanwas, bij tientallen verrezen,
de jaren, waarin alles kon, omdat er goed
geld verdiend werd Men liep in sommige ge
vallen wel eens wat al te hard van stapel en
toen de crisis kwam, bleek het fundament van
de welvaart geen stevigen grondslag te zjjn
gewees. De bedrijven waren nog zoo jong,
vaak te gVoot opgezet of te snel uitgebreid en
daardoor uit hun krachten geroeid, toen ze
door de crisis getroffen werden. Ze hadden
niet den ruggesteun van het oude gevestigde
bedryf, dat het toch ook al door den bijzonde
ren aard hard te verduren kreeg en soms ook
zyn de bedrijven hier nevenbedrijven van die
uit „de Zuid". In 't laatste geval had bjj de
inkrimping de concentratie plaats naar de be
drijven in de oude bollenstreek en kwam hier
dus naar verhouding meer land buiten cultuur,
terwijl daar in dezen tijd zoo moeilijk een an
dere teelt op uitgeoefend kan worden, die
eenigszins loonend is. Vooral in dit jaar is dat
gebleken nu velen met hun byteelt al heel
slecht zjjn uitgekomen. Niettegenstaande dC
oogst goed was en de afname der bollen ook
(uitgezonderd de vroege soorten) kwam men
met de saneeringsprtjzen, waar jle heffing
voor de afname van het surplus afgaat, niet
aan den productieprijs tóe, vooral omdat hét
bedrijf niet volwaardig als bollenbedrjjf in
werking is. Het bedrijf is veelal te duur van
opzet, om op het overige land een kosten
dekkende teelt uit te oefenen, laat staan, dat
die teelt het vérlies op de bollen goed zou
n aken. Elk ander gebrnik van den grond
vraagt bovendien veel minder arbeid dan de
bollenteelt. De inkrimping van de bollenteelt
is dan ook zeker wel, om weer tot ons uit
gangspunt terug te keeren, de groote oorzaak
van vermindering van werkgelegenheid. In an
dere bedrjjven mag eens een enkele werkman
minder zijn, enkelen, die bij de Zuiderzeewer
ken waren en hier zijn blijven wonen, mogen
nu weer naar hun heimat zjjn getrokken, mis
schien ook hebben verscheidene meisjes een
betrekking gezocht buiten de gemeente, maar
het meerendeel van hen die den polder ver
lieten kwam ongetwijfeld uit Breezand, waar
door de veranderde omstandigheden veel te
veel arbeidskrachten waren. Een paar kwee
kers trokken met hun gezinnen naar Enge
land; het geringe loon bjj werkverschaffing en
de kleine steun pij werkloosheid, deed vele ar
beiders verhuizen naar plaatsen waar een en
ander voor hen iets gunstiger was en van hen,
die in den bloeitijd van Breezand hierheen wa
ren gekomen, gingen er misschien pok enkelen
nu maar weer lievér terug naar de plaats
waar ze oorspronkelijk .vandaan kwamen, ook
al was het daar dan niet beter, maar toch
ook njet slechter dan hier.
We zeiden in het begin, dat de lange duur
van de crisis z'n stempel had gedrukt op deh
polder en noemden in het voorgaande reeds
verscheidene gevolgen van den slechten tijd.
Maar op velerlei ander gebied manifesteerden
die zich ook nog. Om b.v. iets te noemen, dat
dagelijks zichtbaar is, hoeveel stiiler is niet
het verkeer langs onze wegen, de bedrijvig
heid overal.
De middenstand.
De algemeene, voortgaande verarming trof
den middenstand natuurlijk mee en deze on
dervond in 1935, evenals en misschien nog
meer dan andere bedrijven, dat de lange duur
van de crisis de reserve, voor zoover ze nog
aanwezig waren, dat het by den dag moei
lijker wordt het hoofd boven water te houden.
Een vermindering van de bevolking doet den
middenstand zeker geen goed, want het aantal
middenstanders zelf vermindert niet zoo
gauw. Zij verweerden zich ook dit jaar weer
tegen het koopen buiten de gemeente, ver
zonnen attracties in den St. Nicolaastyd en
hielden een middenstandstentoonstelling om de
menschen te bewegen hier hun geld te beste
den en hadden daar ook wel succes mee.
Schoolbezoek.
Éen vermindering dér totale bevolking heeft
als regel ook een vermindering der school
bevolking tot gevolg, maar door verschillende
factoren is het één lang niet alijtd evenredig
aan het andere.
Werd het aantal leerlingen van school 1
(Kleine Sluis) iets meer van school 2 (Bree
zand) en school 3 (Oostpolder) verminderde
het en voor laatstgenoemde school heeft dat
tot gevolg dat er in het volgend jaar een leer
kracht minder les zal geven. Het leerlingen
aantal van de r.k. school in de Spoorbuurt en
van de school met den bijbel, bleef stabiel,
maar op de r.k. school in Breezand nam de
bevolking zoo toe, dat daar een lokaal aange
bouwd moet worden.
Huisvesting.
Bij een vermindering van bevolking behoeft
het niet te verwonderen, dat er thans eenige
huizen onbewoond zjjn. De woningbouwver-
eeniging heeft met medewerking van den mi
nister de huren kunnen verlagen en heeft dan
ook niet met dit euvel te kampen. De nieuw
bouw was begrijpelijk maar gering: 9 woon
huizen, 3 dubbele woonhuizen, 1 met winkel
en 1 winkel, wat schuren, 3 slachtplaatsen
en 2 benzinestations met wat aan- of ver
bouw van woonhuizen en een uitbreiding van
een tooneelzaal was alles, terwijl de bouw van
Veerburg werd voltooid.
De gemeenteraad Vfcrleende maar aan 2
personen een voorschot voor den aankoop
van een plaatsje (in gevolge de bepalingen
van de Landarbeiderswet), terwijl dat aantal
in 1929 wel 22 was.
Het vereeniglngsleven,
Ken heel slechten invloed hadden dit jaar
de tijdsomstandigheden ook op vele vereeni-
gingen. Van verschillende hoorden of zagen
we niets meer, zjj verdwenen zoo maar. De
andere hadden allen min of meer met leden
verlies te kampen, doordat de contributies
bezwaarlijk op te brengen zijn. De vereenigin-
gen kwamen daardoor en door hot verrain-
Alle Inlichtingen bij de agenten en de chauffeurs
derd bezoek van de uitvoeringen vaak finan
cieel in de knel. Het verminderen van het be
zoek en de verlaging der entréeprijzen blijkt
ook uit de vermindering van de opbrengst
der vermakelijkheidsbelasting, die nu maar
ongeveer 1450 was, of nog 200 minder
dan het vorige jaar, toen ze ook al in verge
lijking met andere jaren kleiner was.
Zooals altijd, bleven de beste leden in den
regel hun vereeniging trouw en van achter
uitgang in de prestaties bi) uitvoeringen,
enz. was dan ook over het geheel nog geen
sprake
Wij wijzen met genoegen nog op het op
treden van het gezelschap van mevrouw De
BoerVan Ryk in de zaal van den heer Slik
ker en van den redenaar Schermerhorn ln
Veerburg, waardeeren de pogingen van
de zaalhouders om het publiek van Anna
Paulowna iets goeds te brengen en stellen
daar direct naast den durf van „Ormenlo",
de tooneelvereenlging, die het aandurfde ln
dezen tijd, ter herdenking van haar 15-jarig
bestaan, een tooneelwedstrijd te organisee-
ren en daarmee ook zorgde, dat daardoor
van goede tooneelspelkunst was te genieten.
Van belang achten we eveneens, dat zoo
wel de heer Jonker, door den bouw van een
geheel' nieuwe zaal, als de heer Slikker door
den uitgebreiden aan- en verbouw van diens
zaal de gelegenheid hebben geschapen om een
groot publieke datgene te laten genieten, wat
het voorheen alleen buiten de gemeente kon
vinden, of waarbij het eerder genoegen
moest nemen met een omgeving en een acco-
modatie, die lang niet altyd en in alle om
standigheden aan zelfs maar matig gestelde
eischen voldeed. Hopen we alweer, dat die
gelegenheid in de toekomst veel en goed be
nut wordt.
Dat behalve „Ormenio", ook andere ver-
eenigingen, niettegenstaande het vaak moei
lijke bestaan, zich niet laten ter neer druk
ken bleek b.v. uit de resultaten die vereeni-
gingen als „Concordia", „Kunst en Eer",
„De Tango", „Soli Deo Gloria" en „Dokev."
op concoursen en wedstrijden wisten te be
reiken. We herinneren ook nog even aan de
Floralia-tentoonstelling en aan het houden
van cursussen voor algemeene ontwikkeling
en het leeren van Esperanto, aan de oprich
ting van een zwemclub en een vischclub.
Jeugdzorg.
Een verheugend verschijnsel is zeker ook,
weinig mogelijk de dupe te laten worden
van te betrachten zuinigheid als noodzakelijk
gevolg van de slechte tijden. De ouders der
kinderen van school II bleven uit eigen mid
delen een leerkracht aan die school hand
haven, waarschijnlijk (we weten den uitslag
naar het onderzoek hiernaar nog niet vol
ledig) zullen zij ook in voldoende mate be
reid zijn hun steentje bij te dragen, opdat
naast het geneeskundig schooltoezicht ook
de tandverzorging op school kan plaats vin
den. En wees de opening van het consultatie
bureau voor zuigelingen er ook niet op, dat
men juist in dezen tijd in de eerste plaat»
aan het opgroeiend geslacht blijft denken?
De arbeid van Polder- en Gemeente
bestuur.
Zagen we in het bovenstaande terug op
geestelijk verweer tegen den verlammenden
druk van de laagconjuntuur en merkten er
uit op, dat niettegenstaande de slechte tijden
toch belangrijke maatregelen zjjn genomen en
waarschijnlijk nog zullen volgen ter bescher
ming van de gezondheid der kinderen, wa
mogen nu eerst wel eens gaan wijzen op wat
polder- en gemeentebestuur ondernamen om
de werkloosheid, het allerergste kwaad van
de crisis, te bestrijden. Zeer belangrijk was
het besluit, alle wegen stofvrjj te maken, wat
aan velen werk verschafte en nog verschaft,
temeer daar aan het teren een verbetering
van het wegoppervlakte vooraf gaat. Werd
de polder zoo al voor een groot deel van een
goed wegennet voorzien, er werden daarbij
nog andere werkzaamheden uitgevoerd, die
werkverruiming gaven en verbeteringen in
hielden. De bruggen in den Stoom weg werden
vernieuwd, een enkele brug weggenomen en
ter plaatse een duiker gelegd, de opritten
naar de Driebruggen werden veel verbeterd.
Toch kon dit alles evenmin als de reeds ge
noemde mogelijkheid om te laten werken met
loonbijslag, niet verhinderen dat er vrijwel het
heele jaar door nog tal van werkloozen wan
en bedroevend was, dat niettegenstaande
pogingen het op het oude peil te mo
handhaven, van hoogerhand verordineufc
werd het werkverschafflngsloon met 1 ct.
per uur. te verminderen, nadat in het voorjaar
een verlaging van 27 c. op 25 o. weer wa»
herroepen.
Voor de toekomst misschien van groot be
lang was de medewerking van den raad,
inzake de liquidatie van de Coöp. Bloem
bollenveiling en het oprichten van de N.V,
Bloembollenveiling. Het gemeentebestuur nam
van de liquidatie-commissie de gebouwen voor
10.000 over, besloot deze ook voor 10.000
aan de op te richten N.V. af te staan en deze
som als le hypotheek te verstrekken. De
nieuwe N.V. bloembollenveiling, waarvan de
oprichting spoedig is te verwachten, daar
geen belemmeringen daartoe meer ln den weg
staan, kan dus met een schoone lei beginnen,
daar ze niets heeft uit te staan met de vorige
veiling. Dat kan vooral voor de toekomst van
belang zjjn, schreven we, want al is de om
zet van dit jaar maar ongeveer 96.000 ge
weest, er z(jn teekenen die er op wjjzen, dat
b(j herstel van normale verhoudingen Breo-
zand ln de bollenteelt weer een goede plaats
zal innemen, waardoor de veiling dan vooral
een instituut van belang voor deze streek
kan zjjn. Nu er minimumprijzen zijn vastge
steld en men dus overal vrijwel hetzelfde
moet betalen, blijkt het dat koopers steeds
weer de Breezander bollen prefereeren.
Voor de bedrijven uit andere streken wor
den op contract hier de bollen geteeld. Dat
belooft dus waarschijnlijk al iets meer werk
(het planten gaf dit al) in het komende Jaar,
maar achten we vooral, zooals we boven
reeds opmerkten, een verheugend verschijnsel
voor de toekomst,
We zouden met dit optimistisch gedeetts
ogs overzicht willen besluiten, waren er niet
eenige gebeurtenissen, die we toch zeker ook
dienen te vormeiden, doch die niet of minder
geschikt ln verband waren te brengen mat