ZATERDAG 11 JANUARI 1936 'T JUTTERTJE Van Achmed en Salem, die zo gierig waren. ^AG. 6 Beste jongens en meisjes. „Een goed begin is het halve werk", zoals jullie weten. Welnu ik heb het goede voornemen eens ouderwets met jullie te gaan babbelen. Ik heb tamelijk veel tijd en er liggen op m'n bureau een stapel briefjes waar ik ternauwernood overheen kan klim men. Dus dat zjjn twee goede dingen om een pagina vol te schrijven. Eens kijken hoever ik kom, want op een radactie kantoor moet je altijd rekening houden met de onverwachte dingen. Het kan zijn dat je vol bent met goede voornemens en dat er plotseling iets gebeurt, dat alles in de war stuurt. En daar zit je dan. Je kan hoogstens een armoedig gezicht trekken, maar overigens heb je dat maar te doen waar het meeste haast bij is. Maar kom. laat ik hopen dat er vanmiddag niets tussenkomt dat de boel in de war gooit. Aan de grote stapel oplossingen kan ik zien dat Januari in het land is. December met z'n vele feestdagen en z'n fijne kerst- vacantie, levert nooit zo'n grote oogst op als de eerste maand van het Jaar. En straks, tegen Februari en ook nog in Maart, dan is het heel gewoon als er meer dan honderd vriendjes en vriendinnetjes meedoen met de raadsels en de briefjes. De gelukkige prijswinnaar van het boel: is deze week: EDUARD v. d. POL, Artilleriestraat 22. Loeki v. d. Wal, Den Haag. Hoe vind je het, Loeki, dat de eerste brief vandaag in 't Jutterjte bestemd is voor jou? En dan niettegenstaande jjj toch eigenlijk een beetje een ontrouw vriendje bent, want ik heb in maanden niets van je gehoord, maar dat kwam zeker omdat ik de vorige keer een meisje van je gemaakt had en natuurlijk is iedere stevige Hollandse jongen daarover verontwaardigd. Ik ben een klein beetje jaloers op je, omdat je zo'n fijn wit paardje hebt, met een wagentje waarmee je door Den Haag kan rijden. Hè, dat zou ik zelf nog wel willen wil je dat wel geloven en als ik eens in Den Haag kom, dan kom ik eens kijken naar je paardje en dan mag ik natuurlijk ook eens een keertje van je sturen. Nu, ik moet stoppen aan jou, anders kijken m'n andere vriendjes boos. De groeten, ook aan je broertje van 1%. Trnusje Brinkman. Dat snap ik, Truusje, als Je elf broertjes en zusjes hebt, dan is er teveel geld nodig voor kleren en eten, zodat er geen contributie voor de leeszaal op overschiet. Nu, laat ik hopen met jou dat je gauw een boek wint met de raadsels. We gunnen het je heus allemaal graag. Marietje v. d. Berg. Breezand. Je mag meedoen, Marietje, maar ik schrtff niet aan je onder schuilnaam. De vorige week heb ik nog juist geschreven, dat alleen de oudere vriendjes en vriendinnetjes, dus laat ik zeggen, die de 13 gepasseerd zijn, een schuilnaam mogen gebruiken, omdat ze zich anders te groot vinden. Maar jij bent pas 7, dus je bent nog onder de wet Vroni Bos, Eierland (T.) Wat fijn, dat je zo'n pret hebt gehad, dat je mij helemaal vergeten hebt nieuwjaar te wen sen, Vroni. Ik wilde dat alle kinderen zo'n pleizier in hun leven hadden, dat ze ge woon geen tijd meer hadden om me te schrijven. Niet omdat ik niet graag met jullie babbel, hoor, maar omdat ik jullie graag zo'n massa genoegen gun, dat je het niet op kunt. Je hebt dus weer gezien, dat al regent het en al stormt het, je het huis toch evengoed plezier kunt hebben. Antle Eelman, De Waal (T.) Zo, zijn jullie op de meisjeskrans alweer begonnen voor het Kerstfeest van dit jaar, Anti. Nu, dan ben je vast niet te laat, maar er zal ook een hele massa te doen zijn, voor dat de stapels kleren klaar zijn, die in December ter bezichtiging worden gesteld. Onze Kerstboom is Maandag j.1. ook naar de tuin verhuisd. Hij zag er nog zo mooi en fris groen uit, dat we het nog niet over ons hart konden verkrijgen hem met de vuilnisman mee te geven en nu genie ten we nog van z'n groene pracht in de tuin. Vertel je me, wanneer jullie eerste crocusjes zijn uitgekomen Ons huis is doortrokken van narcisgeur, we hebben bollen op grint staan. Een wonder, dat ze uitkomen, hè 't Blauwe druifje. Jij mag je verschuilen, Blauw druifje, omdat jij met April van school gaat en dus de grens hebt bereikt. Ik geloof niet, dat ik de vorige week een versje van Je heb ontvangen. Ik zal hier nog eens bij deze stapel kijken, maar an ders is het zoek geraakt met de verhui zing. Je moet weten dat ik in een nieuw kantoor zit Echt fijn rustig. Je hebt ge lezen, dat ik je nichtjes graag onder de raadselvriendinnetjes opneemIk heb je versje nog gevonden hoor, maar vond het minder geschikt. Je hebt ze veel beter gemaakt Mary Geus. Dus jij bent een van de vele nieuwe vriendinnetjes, die we met de laatste reclame-campagne hebben gewon nen, Mary. Je zal eens zien, hoe gezellig we het met elkaar hebben in het grote Heldersche Courant-gezin. Dat je daarin welkom bent, heb ik je natuurlijk niet te vertellen, dat wist je al toen ze thuis nog maar zo nu en dan de krant eens lazen. Frans Groote. Natuurlijk, Frans, als we van de zomer iets ondernemen, ben jij van de partij. Je kan dan mee als de jong ste verslaggever van de Heldersche Cou rant. Daar kan je van op aan, hoor. Ont houd het dus maar goed, want het zou mi) eens door m'n hoofd kunnen gaan. Hoe is het nu met je oor? Theo Punt. Over vijf weken stap je dus op de boot, Theo, met je vader en moeder, om de grote reis naar de Tropen aan te vangen. Je droomt er 's nachts van, denk ik. en je loopt er overdag over te prakkizeren. Je vindt het fijn en zou toch ook wel weer graag hier willen blijven. Ik kan me begrijpen, dat het een beetje moeilijk is om ons fijne Holland te ver laten en tochhet vreemde, het onbe kende, trekt ook. Je gaat en je laat mij nog eens horen hoe het je bevalt, daar onder de brandende zonnestralen. Jammer, dat je de lente niet meer meemaakt in ons Holland. Harmpje de Vries. Wat trouwer zijn, Harmpje, dat is nodig in de wereld. Ik zal eens opletten, wanneer je volgende briefje komt. Rie Leys, Rotterdam. Kom. dat doet m'n „oude hart" goed, Rie, dat ik weer eens wat van jou hoor. Je bent veranderd, dat zie ik aan je nette, regelmatige schrift en je rustig gestelde zinnen. Je bent toch niet alle malle kuren kwijt en je leuke spontaniteit? Ja, ja, ik vraag dat zo maar als je grote vriend, omdat ik dat niet graag zou willen. Je moet zolang mogelijk vrolijk en opgewekt en spontaan blijven. Ik zie het verkeerde van volksdansen niet in en begrijp niet waarom ze bij jullie niet uitgevoerd konden worden. Het adres van Dina Wismeyer is: Seroenistraat 28, Soe- rabaia. Clairy Polak, Amsterdam. Dat gaat best met jou, Clairy, wat betreft het vol schrijven van een brief. Er staat in jouw brief meer dan in 50 pet. van de brieven van m'n andere vriendinnetjes. En als ik op al je vragen serieus antwoord moest geven, ik geloof niet, dat ik met een ko lom van 't Juttertje klaar kwam. Of ik graag naar school ging, na de vacantie, vroeg je. Nee, natuurlijk niet, ik was pre cies een jongen als de andere jongens en ik had niet veel met school op. 't Fijnste uurtje vond ik 's Zaterdags van 11 tot 12. dan werd er voorgelezen en daar was ik dol op. Waarom kan je me de leuke din gen niet schrijven, die je beleeft? Volgen de week krijg ik een brief vol leuke be levenissen, hoor. Aan een goed vriend kan je alles vertellen. En een goed vriend wil ik voor jullie zijn, dus heb ik recht op je vertrouwen. Rika Slnnige, Julianadorp. Jullie zijn dus met de Kerstvacantie op stap geweest, al waa de reden daarvan (de ziekte van je broer), nu ook niet prettig. Is je broer alweer beter en hebben jullie veel pret gehad. Ja, ik weet, dat die zoon van de fam. Kooiman, die vlak bij je oom woont, mee geweest is naar Texel. Ik ben z'n voornaam op het ogenblik vergeten. Hoor ik volgende week hoe het met je broer is? Tony Sinnige, Julianadorp. Dat is in lang niet gebeurd, Tony, dat wij met elkaar babbelden, hier in dit hoekje, en als dit briefje in 't Juttertje staat ben jij al weer naar Bergen. Ik wens ook jou heel veel goeds, hoor, in dit nieuwe jaar. Doe maar flink je best. Ik hoop, dat je gezond en blij hent. Nelly Boot, De Waal (T.). Maar na tuurlijk, Nel, wij vonden het wat leuk, die gelukwens van onze oudste jongen en be grepen, al was het dan ook een nieuw jaarskaart, dat zij bestemd was voor z'n verjaardag en hij gaat toch ook een nieuw levensjaar in en nog wel een heel gewich tig ook, het jaar, dat hij voor 't eerst naar „grote school" moet. Hoe is het met de zieke mensen op Texel? 't Is maar te hopen, dat de zon gauw wat langer komt kijken, want anders gaat het verkeerd. Hartelijke groeten ook aan je hele familie en alle bekenden van De Waal. Alie Baanders, Julianadorp. Ik zie vandaag zooveel nieuwe gezichten, ach ik bedoel briefjes, Alie, dat ik de kluts bijna kwijt zou raken, wie nu een kersvers vriendinnetje is en wie tot de oude garde behoren, 't Is dus goed, dat jij schreef, dat je vandaag voor 't eerst meedoet en ik weet dus, dat dit voor eerst is dat je naam in 't Juttertje staat en dat je voor 't eerst kans maakte op een boek. En hoe veel maal zullen er nog volgen? Hans Lever. Weet je wat leuk is, Hans, dat ik jou ken, en al ben je dus eigenlijk ook een nieuw vriendje, je bent voor mij toch ook weer niet nieuw. En ik ken ook Piet en Jan. Hoe vind je dat? Leo Conjjn. Je hebt gelijk, Leo, in derdaad kwamen in die zin twee plaats namen voor. Jongens en meisjes, 't is nu al een heel lange brief geworden en er moet toch ook een verhaaltje in 't Kinderhoekje en een tekening en een grapje. Dus stop ik hier. De briefjes, die zijn blijven liggen hoop ik volgende week te beantwoorden. Dan schrijven me dus alleen de vriendjes en vriendinnetje van buiten de stad. Kinder vriend. door Elsa van der Echt. In Bagdad woonden eens twee broers, Achmed en Salem. Beiden verkochten rozen-olie en verdienden daarmee ruim hun brood, doch zij waren daarbij zó ver bazend gierig, dat zjj dit brood steeds droog aten en het met water doorspoelden. Zo deden zjj reeds jaren. Maar op een dag, toen ze met het inkopen en weer ver kopen van hun rozenolie goede winsten hadden gemaakt, kreeg opeens Achmed groote lust om het er die dag eens goed van te nemen. Dat wil zeggen, om geen droog brood te eten. Hij begon daarom tot Salem: „Broeder, nu we voor onze rozen olie zoveel geld kregen, moesten we van daag toch eens iets bijzonders eten. Wat zoudt gjj er van denken, als we vandaag eens wat honing kochten, om op ons brood te smeren?" „Wel, dat lijkt me nog zoo slecht niet", was Salem's antwoord. „We hebben in geen tijd zoo iets fijns geproefd. Maar laten we dan ook dadelijk naar den honingverkoper gaan, want ik val ge woon om van de honger." Zo vlug als ze op hun versleten slofjes voort konden, want natuurlijk droegen zij beiden óók ver sleten kleren en ze waren te gierig om iets nieuws te kopen, liepen zij naar den honingverkooper, die hen verbaasd aan keek en toen vroeg: „Vieren jullie van daag feest? En komen jullie mijn heerlijke geurige honing kopen? Kijk maar eens, hoe heerlijk en blank hij er uitziet! En h(j is geel als vers gekarnde boter!" Als vers gekarnde boter even mooi van kleur is als deze honing dan kunnen we evengoed wat boter kopen en die op ons brood eten", begon weer Achmed: „Boter is toch veel voedzamer en vetter dan honing". „Als je denkt, dat boter voedzamer is en vetter dan honing, laat ons dan dade lijk naar den boterverkoper gaan", bromde Salem, die erge honger had.. Natuurlijk werd toen de honingverkoper woedend op de beide gierigaards. „Akelige vrekken zijn jullie!" riep hij hen na. Doch de broeders waren er reeds lang aan ge wend om uitgejouwd te worden en nage schreeuwd, dus gingen ze, nu ook in dit geval, doodkalm verder en wel regelrecht naar den boterverkoper, die óók niet wist wat hij zag, daar hij de twee gierigaards heel goed kende. Toen hij Achmed hoorde vragen: „Heb je vandaag vers-gekarnde boter, Joesoef?", scheen de boterkoop- man over deze vraag, we eenigszins be ledigd, want hij sprak op norse toon: „Denk jij misschien, dat ik mijn klanten oude boter zal verkopen? Neen hoor, ze is altijd even vers! Kijk maar eens, hoe prachtig ze er uit ziet! Ze is zo helder als verse olijfolie „Mij dunkt, dat we dan maar beter doen met olijfolie te kopen en daarin ons brood te dopen", fluisterde Salem tot zijnj broer. „Olie is toch veel voordeliger dan boter en ook even vet „Ja, je hebt gelijk, broeder," stemde Achmed toe, „we kunnen veel beter olie nemen. Kom, laten we naar den oliever koper gaanHij keerde toen den bo terverkoper de rug toe, en Salem deed als zijn broer. Woedend was de boterverkoper op de twee gierigaards, doch Salem noch Achmed stoorden zich aan de woorden, die, de man hem nariep en liepen rustig verder, totdat ze op de markt kwamen waar zij al dadelijk een olieverkoper za gen met twee lederen zakken vol olijf olie. „Komt ge olie kopen?" begon de olie verkoper, zodra hij zag, dat Achmed zijn broeder aanstootte en op de zakken wees. „Ja, mogen Wij de olie eens zien?", vroeg Salem. Tot antwoord opende de koopman een der zakken, liet enige druppels olie in zijn handpalm druppelen en begon meteen te vertellen over de hoedanigheid van zijn olie. „Ze is zuiver van smaak en de geur der oljjven heeft ze behouden," ze' hij, „en zie toch eens, hoe helder en vloei baar ze is, dun en vloeibaar als water— „Als die olie dan toch zo op watef lijkt, dan kunnen we wel, zoals we iede re dag doen, ons brood in zuiver bron water dopen," zei Achmed lachend tot Salem. „Kom broeder, laat ons dan naar huis gaan en ons brood eten, wan ik heb vreeselijke honger." „Ja, ik vind het ook beter om ons broo te eten, zooals we dit gewend zijn, broe der," stemde Salem toe. „Maar nu we vandaag zulke goede win sten gemaakt hebben met onze rozenol moesten we toch eens iets bijzonde doen. Laten we daarom eens een bad u® men in het grote badhuis, waar ook kadi (rechter) altijd gaat baden." „Als jij een bad wilt nemen, doe he^ dan gerust," zei Achmed, „maar ik liever een slaapje onder de palmen. mijn brood in water heb gedoopt, heb ik geen bad meer nodig, dan ik van binnen al zo nat, dat ik van bui niet nog natter wil worden „Het is zoals je zegt, broeder," zei lem, „dan is het nemen van een bad helemaal niet meer nodig en een slaap onder de palmen is óók best". Zoo pratend waren Achmed en °a thuisgekomen. Daar aten ze toen smaak het droge brood in water £e L en daarna silenen z(j onder de pal"1 weldra rustig in.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 18