TIELEMANS'WIJNHANDEL
WIERJNGEN
Hedenmiddag, drie uur
Kleine Advertentiën
„RsiMie Coorant'
M. Jb. HOSTERT.
GRATIS
EEN HOOGST MODERN DEJEUNER
OI WULP
DEN HELDER, SPOORSTRAAT 3
Hit de itoUtuï.
vertentiën.
ENGELSCH
openen wij de zeer modern ingerichte UNIE-winket
Van Donderdag, 11 tot en met Zaterdag, 20 Juni
bij aankoop van minstens f 1.- winkelwaren9
J. K. S.
HELDERSCHE COURANT \fAN DONDERDAG i„I JUNI 1936
Privaatlessen bij
OPROEPING
WEKELIJKSCHE RECLAME-AANBIEDINGEN
„DENNENHEUVEL"
HUISDUINEN
(gevraagd, te koop,te huur
enz.), v. 1 t/m. 4 regels 40 ct.,
elke regel meer 10 ct. Aan
ons Bureau te bevragen of
met brieven 10 cent extra
Aangifte voor
da Bevolklng-Regfsters.
Abonnementen en
Advertentiën voor de
worden gaarne aange
nomen door de bezorgers
of bij den Agent:
HIPPOLYTUSHOEF.
INTERC. TELEFOON No. 8.
Ter kennismaking met onze Zaak (kruidenierswaren, kaas,
fijne vleeswaren, enz.) houden wij een Vierweekse Reclame
Als eerste Attractie:
(bestaande uit Kop en Schotel- met Ontbijtbordje);
Zie ons Reclameboekje, hetwelk huis aan huls Is verspreid
door
•Uitgezonderd suiker, roomboter, margarine, slaolia.
De Heer en Mevrouw
PR ASS—Wezelman
geven hierbij kennis van de
geboorte van een Dochter.
Palembang, 9 Juni 1936.
Nassaulaan 20.
Ondertrouwd:
N. J. KINDT
en
L. BOON.
Den Helder,
Havikstraat 3, f 9 Juni
Amsterdam (C.), 1936.
Czaar Peterstraat 14\)
Huwelijksvoltrekking:
24 Juni a.s., te Amsterdam.
Heden nam de Heere zeer
onverwachts tot Zich in
Zijn Eeuwige Heerlijkheid
onze geliefde Moeder, Be
huwd-, Groot- en Over
grootmoeder,
LAMMERTJE SCHENK-KRAMER,
Weduwe van den Heer
C. SCHENK,
in den ouderdom van 86
jaar.
Uit aller naam,
Jb. SCHENK.
Den Helder, 9 Juni 1936.
Fazantenstraat 41.
De ter-aarde-bestelling zal
plaats hebben Vrijdag 12
Juni a.s., des namiddags
1.45 uur, vanuit het sterf
huis.
Geen bloemen.
Heden nam de Heere zeer
onverwachts tot Zich in
Zijn Eeuwige Heerlijkheid
onze geliefde Groot- en
Overgrootmoeder,
LAMMERTJE SCHENK-KRAMER,
Weduwe van den Heer
C. SCHENK,
in den ouderdom van 86
jaar.
Haar geliefde Klein
en Achterkleinkinderen.
Den Helder, 9 Juni 1936.
J. BAAS Rz.,
Polderweg 59
„Hellebrekers" maakt
Dat het glaasje smaakt.
Degene die te vorderen heeft
van, of verschuldigd is aan, of
borgtochten onder zijn berus
ting mocht hebben betreffende
de nalatenschap van den Heer
JOH. VAN DOK, particulier, ge
woond hebbende te Den Helder
en aldaar overleden den 4den
Juni j.1., wordt verzocht daar
van opgave of betaling te doen
bij P. KUNST, Zuidstraat 37,
Ex. test.
Koningstraat 85, Tel. 492 - Filiaal Sluisdijkstraat 39, Tel. 162
VRAAGT ONZE
OOK VERKRIJGBAAR BIJ ONZE WEDERVERKOOPERS
TEL. 402
De mooiste gelegenheid voor
Bruiloften, Diners en Partijen
Goede keuken, prima Consumpties
Burgemeester en Wethou
ders van DEN HELDER brsn-
gen, voor zooveel noodig, den
ingezetenen in herinnering
A., dat zij, die zich in deze
gemeente komen vestigen,hier
van binnen veertien dagen ter Se
cretarie der gemeente moeten
doen blijken, door overlegging
van een getuigschrift van woon
plaats-verandering (verhuisbil-
jet), of andere door de politie
deugdelijk verklaarde papieren
B., dat zij, die de gemeenta
verlaten, een getuigschrift, als
vorenbedoeld, behoore'n op te
vragen.
Overtreding der bepalingen
wordt gestraft met hechtenis
van ten hoogste 14 dagen of
geldboete van ten hoogste 1100.
O., dat van de verhuizing
binnen de gemeente binnen
14 dagen moet worden kennis
gegeven ter Secretarie, met
aanduiding van het perceel, dat
men verlaten en hetwelk men
weer betrokken heeft.
Het niet naleven der bepaling
wordt gestraft met hechtenis
van ten hoogste twee maanden
of geldboete van ten hoogste
f 300.—.
Den Helder, Juni 1936.
Boven de duinen klonk een nieuwe stem.
Tot dusver had alleen nog maar de leeuwe
rik het grootste woord gehad, stijgend langs
fle onzichtbare ladders van zfln zang; vóórdat
fle zon achter het donkere dennenbosch de
hemel rose kleurde daverde en schalde zijn
jubelzang reeds; zijn vroolijk lied klonk tot
hadat de vuurroode bol achter de duinenrij
Verdwenen was. Doch kaal bleven de velden
éénzaam bleef het duin. Eiken nacht kwam
Pr nog rijp aan de rietstengels.
Later kreeg hij steun van de kievit. Doch
h°e deze bonte heraut ook zwierde en zwa
telde boven de wei, en hoe luid hjj zijn
joelende kreten ook liet hooren: grauw bleef
het gras, geel het overjaarsche riet.
Toen, op een dag in April, klonk het nieuwe
lied boven het duin.
Een week, afgerond, luid en doordringend
gefluit is het, jammerende en klagende tril
lers, die aanzwellen en wegsterven: tlall, tlaü,
tlailied, keloeje, keloeje! Laag boven de
juinen klinkt het en hoog in de lucht, het
jjutchen en jubelen, tot het overgaat in een
lyeemoedig gejammer, dat eindigt in een gil
lenden juichtoon.
Opeens krijgen de kruipwilgen zilveren
katjes, als bij tooverslag schiet het jonge riet
langs de slootkanten omhoog, de velden wor
den eensklaps groen, els en hazelaar bloeien,
Crocus en sneeuwklokje doen de bloemen open.
Een groote, langgevleugelde vogel zweeft
Jhet veel wendingen boven de duinrichels, cir
kelt rond In groote bogen in glijvlucht. Als
Zilver blinkt hij in de zon, als goud schittert
k'j. als hij wendt, dan komt hij in de schaduw
Van een wolk, daalt langzaam, wordt een
jiwart kruis, strijkt, zweeft even en staat
Üoodstil op een grauwen duintop.
Hoog van beenen en hals Is hij en zijn
|aage, zwarte snavel is ver omlaag gebogen.
£ang kijkt hjj rond, bedachtzaam spiedend of
niet de kiekendief langs de met geel
flet omzoomde bruine boschjes komt zeilen,
jjf daar niet een mensch nadert, of geen wezel
**"1 komt sluipen. De kust is veilig. Hij ver
draait den langen nek, plukt met den snavel
Wat in de licht-roestgele zwartgestreepte be-
stippelde zij-veeren. Toilet maken! Maar plots
schiet de snavel uit de veeren, want daar
boven hem roeit langzaam een groote vogel
aan. Opmerkzaam tuurt de wulp ernaar, doch
gerustgesteld voltooit hij zijn toilet, want het
is slechts een bonte kraal, die op gevingerde
wieken overflapt en voorloopig is die nog on
schadelijk. Dan vliegt hij op en strijkt neer
in de groote, vochtige vallei, tusschen de
boschjes. Met deftige passen, terwijl hij telkens
met den kop knikt, waadt hij door het hooge
gras. Nu eens onderzoeken de donkerbruine
oogen het mos, dan weer turen ze de lucht
af. Schuw-voorzichtig blijft hij en wantrou
wend. De rups op een halm wordt ontdekt en
opgepakt, de kever van het zand opgepikt,
een slak uit het mos-kussen gepeuterd, de
kokerjuffrouw vischt de lange snavel uit de
greppel en de pop van een nachtvlinder uit
het mos.
Boven de duinrichel aan zee wankelt een
kiekendieven-paar. Suizend werpt zich het
mannetje, onder luid gillende kreten, tot op
den grond. De wulp jaagt rustig verder. Doch
dan opeens staat hij doodstil en onder een
schrillen, heeschen waarschuwingskreet: Kra,
Krk, Kriih! gooit hij zich op de lange wieken.
Een gefluit antwoordt hem. Daar zweeft een
andere wulp: het wijfje. Ze cirkelen boven de
wezel, die op zoek is naar eenden-eieren en
daarbij dwars het duinmoeras door komt. Gil
lend en schreeuwend en schril-fluitend stooten
ze op het roofdiertje, dat telkens in elkaar
duikt.. De kieften van de blnnenwei verleenen
assistentie en ook de bonte kraaien, die aas
den boven de hoogwaterlijn op strand, komen
erbij. Tot de roover in een gat verdwijnt en
het woedend gekras der kraaien en het ge
schreeuw der kieften ophoudt. Dan is het stil,
slechts de stem van de leeuwerik blijft over,
met het getjilp van een rietzanger.
Doch al spoedig klinkt van den anderen
kant opnieuw het gefluit en getril van de
twee wulpen, de zandtuters van de Gelder-
schen, de wjylp van de Frieschen. Hoog tegen
de blauwe lucht kringen ze, en de boer, die
werkt aan de door winterwater dicht geslibde
greppels, houdt de hand voor de oogen en
kijkt naar de vogels. Hij vindt de wisseling
van de kleuren hunner veeren: zilverwit of
goudglimmend al naar de zon erop valt, mooi,
al is 't misschien onbewust en onwillekeurig
fluit hij zacht bij het werk tusschen de toege
spitste lippen een vrooljjk liedje. Lachend
kriebel-zwermen boven de struiken hangen.
Buntgras, kraaihei, helm en gras vormen
bulten, waartusschen allerlei konijnenpaadjes
een doolhof vormen, hierin overwelfd door
rietgras, daar open en bloot, verderop droog
en bedekt met dor blad, elders vochtig en
moerassig en met moskussens begroeid. Hier
groeien de jonge wulpen op. Er is voedsel in
overvloed. Een paar kleine, moerassige plas
sen wemelen van vette, langstaartige maden
van de slijkvlies, van muggenlarven; allerlei
insecten kruipen in het gras, zoemen om de
struikjes; vette bremzen- en vliegenlarven
huizen in de moskussens; spinnen en rupsen
kruip-krabbelen rond; kevers en vlinders
snorren en fladderen boven slangenwortel en
kartelblad en vleugeltjesbloem; slakken krui
pen in menigte op het slibrandje langs de
sloot; zwemmend, kruipend, snorrend en
vliegend aas overal.
In de verte roept een koekoek eentonig en
maatvast, de rietgors sluipt hier rond, de
rietzanger zingt zijn liedje en het wekkertje
van een goudhaanje klinkt er. In de dorring
van overjaarsch riet liggen eendennesten.
De jonge wulpen worden groot en slaan de
vleugels al uit. Doch niet zoodra klinkt de
waarschuwingskreet van een der oude vogels
of zij zijn verdwenen in den ondoordringbaren
warwinkel.
Voor de tweede maal klinken op de landen
de zeisen. De dophei klingelt met rose klok
jes walstroo staat met zwaar-geurende gele
trossen te pronken, het is een geuren-kleu-
ren feest van rose stalkruid en gele tormen-
til, van blauwe wikke-trossen, en gele vlas
bek. Dagen lang broeit de Juli-hitte over de
landen. Aan de kim schimmen rijen donder
koppen.
Augustus komt; de wulpenjongen zijn vol
wassen.
Op een nacht hoor ik ze roepen. Hoog in
den nacht klinkt onophoudelijk hun geroep,
maar er zijn er honderden, uit Finland, Sibe
rië en Denemarken, uit Pruisen en Pommeren
en Oost-Frisland, en bij hen zijn de jonge
vogels, 's Nachts zijn zij voortgetrokken bij
troepen, overdag hebben ze voedsel gezocht,
oplettend, dat geen mensch binnen geweer
schotsafstand kwam. Dan vloog de troep
klagend op om eerst veel verder weer neer
te gaan. Zelden viel er één aan een jager
buit, ze waren te voorzichtig en op den trek
vlogen ze te hoog. De wulpen uit de duinen
voegen zich met hun vier jongen bij den
troep; dien nacht vertrokken ze..»
i
te gaan. Zelden viel er één aan een jagea
de woestijn met de ibis, of zoeken ze hut}
voedsel op de rotsige kusten van den Ntjl, of
staan ze te droomen langs den Blauwen- of
den Witten NtJl, of jagen ze in Spanje of
Griekenland, maar onverschillig waar: het
blijft dezelfde wulp: de voorzichtige, waak«
zame en schuwe vogel.
De laatste jaren neemt het aantal wulpen
af. Het komt ook deze mooie en onschadelijk®
vogel slecht van pas, dat venen in weiden en
hooilanden veranderen, evenals zooveel an-
dere vogels...
Mei '36.
KADIOTELEGRAFIE EN -TELEFONIE.
Leerboek behandelende de grondbe-
ginselen van de Radio-techniek, in het
bijzonder voor hen, die zich wenschen
te bekwamen tot scheepsradiotelegrafisL
door F. P. Roest. Uitgave van de N.Vj
Uitgevers Mij. AE. E. Kluwer, Deventer;
Dit werk, hetwelk een vervolg is op het ba*
kende studieboek van Haverkamp: „Electrlcl*
teitsleer" voorziet werkelijk in een behoeft®,
De heer Roest is er n.1. in geslaagd ons eea
boek te geven waarin zonder veel wiskunda
toch op duidelijke wijze de radiotechniek, voot
zoover deze bekend moet zijn aan scheeps*
radiotelegrafisten, verklaard wordt.
De bijna 200 keurig verzorgde schema's eif
teekeningen dragen op belangrijke wijze aan
die duidelijkheid bij.
Teneinde een denkbeeld te geven van da
uitgebreidheid laten wij hier een overzicht
der hoofdstukken volgen:
Eerste hoofdstukElectrische trillingen.
Vrije trillingen. Gedwongen trillingen. Trillin
gen In open betens. Bijzondere verschijnselen
bij h.f. stroomen.
Tweede hoofdstukStraling. Het electro*
magn. veld.
Derde hoofdstuk: Vonkzender.
Vierde hoofdstuk: Kristalontvangst.
Vijfde hoofdstuk: Ontvangst met radiolam
pen. Theorie der radiolampen. Detectie. VeA.
sterking.
Zesde hoofdstukKampzenders.
Zevende hoofdstuk: Telefonie.
Achtste hoofdstuk: Gerichte ontvangst.
Negende hoofdstuk: Meetinstrumenten.
Vooral het vijfde hoofdstuk kon ons in
hooge mate bevredigen.
Aan „Radiotelegrafie en .telefonie" werden
nog toegevoegd een uitvoerige inhoud en een
register waardoor het gebruik van het boek
veel vergemakkelijkt wordt. Kortomeen boell
dat zijn weg wel zal vinden,
UW 7®
luisteren de mannen, die aan den wegwerken,
naar het gefluit} lachend luister ook ik
ernaar.
Bij de slooten blinken de eerste gulden
paardebloemen, voorjaarsvroegeling bloeit
alom uitbundig, aan de dennen komen goud
bruine kaarsjes: van vroeg tot laat trilt het
welluidende gefluit van de wulpen.
De woudduiven roepen, meezen grinniken in
de dennen, watersnippen blaten in de vallende'
schemering, de diekendief krijscht, eenden
snateren verweg en de onheilspellend-zacht
vliegende velduil schreeuwt zijn huivering-
wekkenden roep, waar je onwillekeurig kippe-
vel van krijgt, doch dat alles wordt over
stemd door den minnezang der wulpen. Zelfs
midden in den nacht, als de maan hoog aan
den hemel staat, als alles zwijgt, klinkt het
over de maanlichte duinen.
Voor de gele, door winterstorm gehavende
rietranden vertoonen zich de groene dolken
van frissche spruiten, daartusschen peddelen
kopknikkende waterhoentjes, een paar vis-
schende futen trekken zilveren kringen. De
eerste vergeetmenietjes plekken blauw tus
schen geel helm, hondsdraf bloeit met vele
paarse lipjes, dotters stralen geel langs de
slooten en de speenkruidsterretjes glimmen.
De spreeuwen fluiten en kwetteren den mor
gen vol, musschen dansen achter elk veertje
aan, twetterend schieten zwaluwen heen en
weer boven de slooten, in de tuinen zingen
roodborstjes.
Maar het was slechts de voor-lente, die
merel en vink deed zingen, die hazelaar deed
stuiven en de kikkers brommen, maar de
lente was het niet.
Pm toen de eerste gele vlinder fladderde
boven de eerste groene spruiten, pas toen
kwam de lente binnen. We raakten gewend
aan de kleine wonderen. Verheugd begroetten
we de eerste blauwe oogen van de Maartsche
viooltjes, maar zien we ze ook nog als er
meer komen? We verlangen naar het alge-
heele lentewonder, maar de rjsheiligen kwa
men ertusschen, de Pan Serboni, Pancratius,
Servatius en Bonifacius, en ter eere van die
drie Sancten hebben we dit jaar menig
turfje moeten stoken, want vaak stond 's mor
gens alles stijf van de vorst en meermalen
leegden grijze hagelwolken hun inhoud mitrail-
leursgewijze. Dagen lang waait een slechte
wind, en als die gaat liggen plast de regen
neer.
En toch... De weiden in Mei zijn goudgeel,
een weelde van boterbloemen, ratelaar, pink
sterbloemen en koekoeksbloemen omgordt de
slooten. De zon neemt toe in kracht. De
akkereerprijs opent bleekblauwe bloemen en
daarnaast, de paardestaarten, tusschen de
vette aardkluiten, de gele zonnen van het
klein hoefblad. De wormen trekken de zon
tegemoet en de mol volgt hen. Kieviet en
scholekster hebben volle nestkuiltjes.
In de duinen ligt tusschen grauwe duin-
rijen een vallei, dicht begroeid met wilge-
boschjes. Daar broedt de kneu op de eitjes in
het warm-gevoerde nestje, daar bericht het
paapje driftig de nadering van een mensch
in zijn heiligdom, daar heeft de tapuit in een
oud konijnenhol zijn nest.
Op een droge plek, met hei, riet en wolle
gras begroeid, zit de wijfjes-wulp op de
vier bruinachtig-groene, donkerbruingevlekte
eierén, die met de punten naar elkaar toe in
het van gras en worteltjes gemaakte nest
liggen. Als de kiekendief boven haar zweeft,
houdt ze zich doodstil, haar roodgelen rug
met de zwarte strepen toovert, het scherpe
rooversoog droog, door zeggestengel-schadu-
wen bestreept mos voor. Hoog stegen de be
schermende rietstengels boven haar uit. Op
bepaalde tijden komt het mannetje stil aan
zweven. Hoog boven zijn broedend wijfje cir
kelt hij rond en strijkt ver vandaar neer. Heel
lang kijkt hij uit en sluipt dan omzichtig
door struikjes en boschjes naar het nest Even
stil sluipt zij weg en eerst ver van het nest
vliegt ook zij op. Terwijl zij haar honger stilt,
broedt het mannetje en als ze toilet gemaakt
heeft, lost ze het mannetje weer af. Dan mag
hij wormen zoeken en uitkijk houden. Nadert
er gevaar, dan klinkt zijn kwakende waar-
schuwingsroep en drukt het wijfje zich vast
op de eieren. Pas als de waarschuwingskreten
zwijgen, mag zij weer den kop opheffen.
Na 21 dagen barsten tenslotte de bonte
eischalen. Vier grauwe, gele en bruin-zwart
gevlekte jongen krabbelen de wereld in en
zitten onder het wijfje te piepen. Nadat ze
met de korte, iets gebogen snebbetjes het
wollige nestdons in orde hebben gemaakt,
wagen ze zich buiten het nest, voorgegaan
door het zacht-klokkende wijfje. Hier zitten
ze veilig in de hooge wirwar van kruipwilg,
hel, helm, stekelbraam of wikke. De blade
ren beschutten hen voor den scherpen blik
van kraai of kiekendief, velduil of ekster; het
droge helm en krakend-dorre takjes maken,
dat de wezel niet zonder geluid kan naderen,
en bovendien heeft die een hekel aan de mug
gen, steekvliegen en mugjes, die In dikke