PAO. 6
ZATERDAG M JULI Ï936
T JUTTERT.fr
k
wm
4J'
^L.
n
Zuivel in den rugzak.
Tien jongens maken een
wandeltocht.
Dop en mop gaan uit rijden
door
MARTINE WITTOP KONING.
De tgd voor het kampeeren is weer aan
gebroken; fiets- en wandeltochten voor
vacantiedagen of voor een week-end op
touw gezet komen weer aan de orde
van den dag.
En de leuze daarbij is: hoe eenvoudiger
hoe beter; geen luxe, geen overbodige
hallast, vooral geen onnoodige uitgaven,
want hoe zuiniger we te werk gaan, des
te meer keeren kunnen we in dit seizoen
van het buitenleven genieten.
Toch moeten we er allerminst aan den
ken, om op het voedsel te bekrimpen.
Waar er voor lichaamsbeweging in de
frlsschen lucht heel wat energie vereischt
wordt, daar kan het wel niet andérs of er
moet op tijd gedacht worden aan voedsel,
dat die energie vernieuwt. Welk voedsel
dat zijn zal, is een punt van belang en het
is zeker de moeite waard, dat we die
vraag eens wat nader samen bekijken.
De rugzak is tot op zekere hoogte ge
duldig, maar waar er toch altijd allerlei
onontbeerlijke dingen een plaats in moeten
hebben, daar zullen we er goed aan doen
geen overbodig voedsel mee te nemen.
Brood b.v. kunnen we overal gemakkelijk
op onzen tocht koopen: daarvan nemen
we dus niet méér, dan voor een bepaal
den maaltijd noodig is wat het voor
deel meebrengt, dat we het dan ook altijd
versch kunnen hebben.
Boter daarentegen kunnen we in een
van de gemakkelijke lichte aluminium-
doosjes best voor een paar dagen tege
lijk meenemen, vooral als de warmte niet
Bl te fel is.
Iets om de boterham te beleggen?
Ik zou zeggen, er is op dat gebied niets
beters dan een flink stuk kaas: het laat
zich gemakkelijk inpakken, het ondergaat
gedurende den toch geen minder ge-
wenschte veranderingen, het laat zich ge
makkelijk enkel met behulp van een
mes verdeelen. Bovendien zijn er wei
nig voedingsmiddelen, die ons in een klein
volume zóóveel stoffen aanbrengen, die
het lichaam noodig heeft, terwijl ik er als
slot nog de verzekering aan wil toevoegen
dat het moeilijk zal zijn om voor den
lagen prijs van kaas andere levensmidde
len in te slaan, die een gelijke waarde
hebben.
Trouwens, waarom zouden we bij dit
punt eigenlijk langer stilstaan? Kaas be
hoort nu eenmaal tot onze meest gewaar
deerde Hollandsche broodbelegsels en het
is een gelukkige samenloop van omstan
digheden, die het ons mogelijk maakt er
ook buitenshuis op onze verschillende toch
ten naar hartelust van gebruik te maken.
Brood, boter, kaaszoo zijn we al
een heel eind op streek! Maar wande
len, fietsen, lichaamsbeweging in het
algemeen (vooral in de warmte!) maakt
ook dorstig. Hebben we in verband hier
mede misschien voorzorgen genomen?
*t Is zeker aan te raden, dat de veld-
flesch wordt omgehangen: lang niet
overal zal op de tocht betrouwbaar drink
water te verwachten zijn. En eischt de
tocht véél van onze lichaamskracht, dan
zal een flesch melk in den rugzak mis
schien nog beter het doel treffen: dddrin
vinden we dan niet alleen het middel om
de dorst te lesschen, maar tegelijkertijd
de mogelijkheid om de verloren krachten
weer aan te vullen.
Met een flink stuk kaas en liefst ook
een flesch melk in den rugzak zijn we op
alle gevallen voorbereid; we kunnen er
tegen!
Hoe heerlgk is het slapen in het stro.
Z(j besluiten den boer te helpen.
Van de ene dag in de ander.
door Carly Vos.
Het was avond geworden en wij stonden
midden in een klein dorp tien zwaarbe-
pakte jongens en wachtten op Hans,
die voor onderdak was gaan zorgen. Het
duurde lang, tot hij terug kwam en tot
onze teleursteling had hij niets gevonden,
maar hij had de raad gekregen, dat wij
naar de boerderij zouden gaan, die verder
op op de landweg lag.
Wij zetten Qns dus weer in beweging,
langzaam stap voor stap. Gelukkig was
de boerderij niet al te ver weg en na een
minuut of tien hadden wij hem bereikt.
De boer zat met zijn vrouw voor het huis
en rookte een pijp. Toen wij hem vroegen
of wij in de schuur mochten slapen, nam
hij zijn pijp uit de mond en zei langzaam:
„In de schuur? Dat zal niet gaan, want
die zit vol hei... Maar als jullie wilt... wij
hebben boven nog een vliering, waarop
bossen stro liggen, daar kunnen jullie wel
slapen."
De boerin liep ons vooruit, het ging de
trap op, door een lange gang aan het eind
waarvan zg een deur opende. Wij kwamen
toen na een steile ladder te zgn opgeklom
men op een grote vliering, waar in een
hoek verschillende bossen stro lagen.
„Hier is het," zei ze.
Nauwelijks hadden wij de ruimte gezien,
of een juichkreet brak los. Wij deden vlug
onze ransels af, legden het stroo uit en
gingen weer naar beneden. In de grote
keuken van de boerderij gingen wij eten.
Maar wij mochten niets van onze eigen I
voorraad nemen, doch moesten toetasten
wat de vrouw ons bracht: bruinbrood,
roggebrood, spek, boter, en ieder een groot
glas melk. Wij zaten daar gezamenlijk te
smullen tot we allemaal werkelijk genoeg
gegeten hadden. Toen vroeg de oude boer
of wij buiten wilden komen. Wij haalden
twee lange banken en zetten ons bij hem
neer. In de hoge bomen woei een lekker
briesje; het was ondertussen bijna donker
geworden, alleen aan de horizont, waar de
zon zo juist was onder gegaan, hadden de
wolken nog een lichte rand. De boer vroeg
ons zo nu en dan iets en tenslotte ook, of
wij zingen konden.
„Natuurlijk!" riepen wij uit. En toen be
gon het lieve leventje. Wij zongen allerlei
vaderlandse liederen, kampliederen en
andere, die wij zoo hier en daar hadden
geleerd. De oude mensen hoorden stil toe,
terwijl hun handen in hun schoot lagen. J
Eindelijk was het bedtijd. Wij klommen
allemaal weer het steile laddertje op en
het duurde niet lang, of we waren in een
diepe gezonde slaap verzonken.
Toen wij de volgende morgen heel
vroeg wakker werden, hoorden wij de kip
pen over het erf scharrelen, terwijl de
haan zijn trots gekraai liet horen. Maar de
boer en zijn knecht waren met de vrouwen
reeds lang naar het veld. Wij wasten ons
bij de waterput, waaruit wij met een em
mer heerüjk fris water ophaalden. Het be
loofde een stralende dag te zullen worden
en ofschoon het nog vroeg was, stond de
zon reeds strak aan de hemel. Tegen ne
gen uur kwam de boer naar huis om een
oogstwagen te halen en toen hij ons zag,
riep hg vriendelijk: Zo vroeg al uit de
veren?"
„Zeg vrouw", wendde hg zich nu tot de
boerin, die juist uit de koestal kwam, „het
ziet er naar uit, dat wij onweer krijgen."
Wij stonden bij elkaar en pakte onze
wasbenodigdheden in. Opeens vroeg Piet,
die tussen ons in stond: „Zeg jongens, hoe
is het, zullen wij hem niet aanbieden hem
te helpen?" Wij keken hem verbaasd aan.
„Waarmee moeten wij hem helpen?"
vroeg er een, terwijl een ander opmerkte:
„En onze wandeltocht dan?" Doch nu
riepen weer anderen uit: „Jullie stomme
lingen, jullie hebben altijd wat tegen te
pruttelen."
Toen maakte Hans zich uit ons midden
los, liep naar den boer toe en zei: Nu het
vandaag oogstdag is, en u ons zo vrien
delijk ontvangen hebt, zouden wij graag
willen helpen bij het binnenhalen van het
graan."
De boer keek hem verheugd aan, toen
lachte hij: „Nu als jullie dat willen, dan
graag!" Wij waren er blij om en zetten
ons op de lange oogstwagen, waarop de
boer een paar grote hooivorken legde. De
paarden werden ingespannen en in draf
ging het naar het land. De oude boer stond
voor op de wagen, de teugel los in de hand.
Soms keek hg ons aan en lachte dan.
Spoedig waren wjj op het veld. Lange
rijen korenschoven stonden daar opgesteld.
Twee vrouwen zaten aan de rand te ont
bijten. „Kom, we zullen beginnen!" riep
de boer. Nu begon het werken. De boer en
zijn knecht laadden links en rechts, een
van ons moest de teugel nemen en verder
rijden, als de schoven opgeladen waren. En
anderen van ons liepen vooruit, om de
schoven uit elkaar te leggen. De mannen
namen zo'n schoof met hun hooivork op,
gaven die aan de vrouwen, die ze aan
pakten en op den wagen stapelden, de ene
schoof netjes tegen de ander aan. Tot de
wagen volgeladen was. Toen nam de
knecht de teugels over en langzaam reed
de wagen dwars over het veld naar de
boerderij. Soms zonken de wielen diep in
de grond, doch wij behoefden niet te wach
ten, want er kwam reeds een lege wagen
aanrijden, zodat wij het werk konden
voortzetten. Onbarmhartig brandde de zon
op onze ruggen. Ieder hielp, waar hij kon.
Wij hadden rode, gloeiende gezichten. Onze
hemden waren drijfnat en de aren staken
ons, waar zij ons maar raakten. Toen het
eindelijk avond was, hadden wij alle scho
ven opgeladen en was de oogst binnenge
haald. Het veld was niets anders dan een
grote vlakte vol stoppels, met hier en
daar nog een paar korenaren.
Toen zaten wij weer bij elkaar de
boer de boerin en wij jongens. Wij spra
ken opgewekt, waren in een best humeur
en besloten den boer de volgende morgen
weer te helpen. Toen wij ons eindelijk in
het stro neervleiden bemerkten wg, dat al
spoedig onze spieren pijn deden, maar wg
verzwegen dat voor elkander.
Zo ging het door, de ene dag na de
andere tot het een week werd, twee weken
Ook de andere oogsten werden binnenge
haald; gerst, haver en boekweit. Van de
vroege morgen tot de late avond waren wjj
in touw.
Nauwelijks was de laatste oogst binnen
of het begon te regenen, maar de boer grin
nikte, want alles was opgeborgen. Toen
bleven wij nog een dag uitrusten, en be
sloten toen verder te gaan en nog een klein
stukje te wandelen, want de vacantie liep
op zg'n eind. Onze ransels werden weer
gepakt en spoedig stonden wij startklaar
op de hof.
De boer en de boerin kwamen naar
buiten. Eerst hadden zij allerlei eetwaar in
onze rugzakken gestopt. Toen wij hen
beiden hartelijk de hand drukten, zei de
boer: „En als het volgend jaar weer oogst
tijd is, verwacht ik jullie hier weer alle
maal. Want wij hebben nu gezien, dat jullie
niet alleen kunt eten, maar ook werken..."
En met een vrolijk lied trokken wij weg
en namen een heerlijke herinnering mee.
Een rytuig van een hoed en een
touw!
„Kom, ouwe jongen," zegt Dop, „we
gaan vanmiddag 'ns fijn spelen; de baas
is uit en de vrouw doet haar dutje."
,Wat zullen we doen?" vraagt Mop
nieuwsgierig.
„Natuurlijk iets, dat niet mag," ant
woordt Dop brutaal.
Daar heeft Dop wel oren naar. Als Dop
iets verzint, is het altijd leuk, maar altijd
iets, wat niet mag. Maar komaan, de baas
zal wel laat thuiskomen en de vrouw had
vanmiddag reuzeslaap!
De beide katten sluipen de zolder op
en zoeken naar iets, wat ze zouden kunnen
gebruiken om er mee te spelen.
„Niets dan ouwe rommel," zegt Dop,
„kom, we gaan naar beneden. Misschien
valt er wel iets te eten in de keuken."
Mop huppelt achter Dop aan. Hij doet
alles wat Dop zegt.
„Wat Dop graag doet, doe ik ook graag,
dacht hij altijd. En verder geeft hij zich
geen moeite met er over na te denken, of
het eigenlijk mag.
„Zeg, hier moet je komen, fijne Jam, pas
vers," roept Dop en Mop mag ook eens
even 'n pootje in de jampot steken.
„Ja, fijn", zegt Mop en steekt zijn pootje
nogmaals in de jampot.
„Nu niet meer hoor," maant Dop, „we
gaan wat spelen!"
De katten likken htm pootjes schoon en
hollen dan door de gang naar de huiska
mer, waar de vrouw nog steeds in da
grote stoel ligt te slapen.
„Kijk 'ns!" fluistert Dop ineens verrukt.
Mop kijkt, maar ziet niets.
„Daar, natuurlgk," Dop wgst op de
bolhoed van den baas. Mop knikt, maar
begrijpt er eigenlgk niets van.
„Daar gaan we mee spelen."
„Met die malle dophoed?" vraagt Mo?
verwonderd.
„Ja, dommert, natuurlijk!" En vóór Mq?
nog wat kan zeggen, springt Pop °P de