PAG. 6 ZATERDAG P8 JULI mg T JUTTE RTJE Het vogelnest in buurmans tuin. De aan een stok hangende emmer. De kinderen maken zo'n leven Zij durven niet naar binnen toe te gaan Het vogelmoeder t jedat baar kinderen voert. door Violette Carr. Naast de tuin van den buurman is een zandbak voor de kinderen. Daar spelen zij de gehele dag, als zij niet met hun vader o£ moeder in de tuin zitten. En vooral 'S middags, als de zon zo heerlijk warm schijnt, zijn de kinderen daar en maken veel leven. Zij spelen nalopertje of zij bouwen tunnels van zand of bakken taar tjes van zand. Of ze spelen met de baL Maar daarbij schreeuwen zij tegen elkaar, dat horen en zien vergaat. En als de kinderen nu al te veel leven maken, komt buurman over de heining kijken, klapt in zijn handen, zodat de kinderen plotseling stil zijn. Dan neemt hg' zijn stenen pijp uit de mond, dreigt met zijn vinger en zegt; „Als jullie niet stil zijn, schreeuwlelijkerds, dan snijd ik jullie je oren af." Een andere keer zegt hflc „Wacht maar, bengels, straks plak ik een brede pleister over jullie mond heen, dan kunnen jullie nooit meer wat zeggen." En dan lachen de kinderen, omdat zij weten, dat de buurman maar een grapje maakt. Maar in ieder geval zijn ze weer een tijdje rustig. Op zekere dag waren de kinderen weer prettig aan het spelen en maakten een hoop drukte, toen buurman over de heining keek en riep, dat zij allemaal bij hem mochten komen. Maar zij kwamen niet, want zij dachten dat zij nu heus straf zouden krijgen. Toen riep buurman tegen hen, dat hij hen niets wilde doen, alleen wat moois wilde laten zien en ook iets treurigs. Maar dat geloofde de kinderen niet. Toen zei buurman tegen een jongen: „Hans, kom jij dan maar hier, jij kent me wel, ik zal het jou eerst laten zien, dan kan jij het aan de anderen vertellen." Zo nam buurman Hans mee naar zijn tuin. Na een paar minuten kwam Hans weer terug en riep: „He, komen jullie gauw. Meneer Huurman heeft werkelijk iets fijns! Hij heeft een vogelnest in de tuin kom dan, gauw!" Toen de kinderen over een vogelnest hoorden praten, liepen zij uit de zandbak weg en veegden hun handen aan hun kleren af. Niet alleen de jongens, maar ook de meisjes, die aan het winkeltje spelen waren, konden hun nieuwsgierig heid niet bedwingen. Toen bracht meneer Buurman, zoals de kinderen hem noemden, de zes schreeu wends naar het kreupelhout en daar tegen de schutting aan, helemaal verborgen had een vogel zijn nest gebouwd. Dat moesten de kinderen natuurlijk allemaal zien. Stuk voor stuk mochten zij op een bank klim men en het nest ru3tig bekijken. En toen weken konden de kleintjes al uit het nest komen en op een tak zitten. Hier op het plaatje zien jullie het vadertje, terwijl hij bezig is een van zijn kindertjes te voeren. EEN AARDIG RANDJE OM TE BORDUREN. Voor onze meisjes hebben wij een randje afgebeeld, als voorbeeld, dat met een een voudig borduursteekje bijvoorbeeld boven aan een schortje, of mischien wel langs het halsje van je jurk kan worden gebor duurd. Je kunt de blaadjes in gxoen en de bloemen in de versehilende kleuren nemen, of alle bloemen in één kleur maken. Ook onder aan een poppenjurk is het een dank baar werkje. Een mooi balanceerkunstje kan men op de volgende wijze uitvoeren. Men legt een stok, ongeveer zo dik als een bezemsteel, op de tafel en vraagt; „Wie kan een em mer zo aan deze stok hangen, dat lxg niet valt?" Kan niemand van de aanwezigen dit vraagstuk oplossen, dan snijd je zelf aan het voorstuk een inkeping in de stok, hangt daar de emmer aan en houdt de stok dan nog vast Daarna stut men met een andere stok, die in de inkeping wordt zagen de kinderen dat er vier jonge vogel tjes in het nest lagen. Zij waren nog bijna kaal, zij konden zelfs nog niet zien en hielden alleen hun snavel wijd open. Toen had ieder kind wat te zeggen. Hilda zei: „Ach, wat zijn die kleintjes lief!" En Frans meende: „Wat een prach tig nest!" Greta vond: „dat de kleintjes het wel koud zouden hebben zonder veer tjes, en FTitsje, die veel van eten hield, wilde weten of die vogeltjes erge honger hadden. En het mooiste was, dat zij tegen elkaar zeiden: „Wees toch stil, FTits, schreeuw niet zo, want de kleine vogeltjes willen slapen!" En al de kinderen vonden het nest en de kleine vogeltjes even aardig. Opeens zei Hilda: „Meneer Buurman, u wilde ons toch ook nog iets treurigs laten zien? Wat is dat dan?" Toen stak hij zijn hand in zijn jaszak en haalde daar een doden vogel uit. Hij legde het dier op de tafel, de kinderen wa ren muisstil en keken den man alleen maar strak aan. Toen zei hij zacht: „Dat is de moeder van de kleine vogeltjes!" Toen keken de kinderen heel treurig naar het vogeltje en zwegen. En eindelijk, na een paar minuten stilte vroeg Frits: „Oom Buurman, wie heeft dat gedaan?" Toen vertelde buurman; „De vogelmoe der zat op het nest en hield haar kinder tjes warm. Toen is er een wezel gekomen, die wilde de jonge vogeltjes doodbijten. Toen begon het vogelmoedertje te schreeu wen en met de vleugels te slaan. Zij was vreselijk bang voor haar kindertjes ge weest en had met haar snavel tegen den neus van den wezel gepikt, zoodat diens neus begon te bloeden. Maar eindelijk werd de vogelmoeder moe, toen kwam ik juist aan en zag, dat de wezel het moe dertje de keel doorbeet. Ik joeg de wezel weg, en draaide de vogel om, doch die was reeds dood. De vogelmoeder was dus voor haar kinderen gestorven. De jongen leven echter nog en de vogelvader is da delijk begonnen met hen te voeren en mis schien kan hij voedsel genoeg voor hen alle vier vinden, totdat zij zoo groot zijn, dat zij uit kunnen vliegen. Toen stonden de kinderen daar en zei den niets meer, zij moesten steeds aan het arme moédervogeltje denken en aan de slechte wezel, die haar de keel had door gebeten. Eindelijk haalde kleine Annie diep adem en zei: „Meneer Buurman, die vogelmoe der moet wel heel erg veel van haar kin deren hebben gehouden, gelooft u ook niet?" Daarop gaf hij geen antwoord en rookte rustig verder. En terwijl zij nog even draalden voordat zij weer naar hun eigen tuin teruggingen, kwam juist de vogel vader aangevlogen met een paar wormpjes in zijn snavel en bracht dit aan zijn kin dertjes. Hij zorgde er goed voor en na een paar De achterdochtige agent en de man, die zijn mes wilde laten slijpen. gedrukt en waarvan het andere einde in de emmer steekt, de bovenste stok. Met de tweede stok drukt men de emmer zo ver terug, dat het hoofdgewicht onder het tafelblad komt te rusten. Zodra men voelt het goede punt gevonden te hebben, wordt de emmer los gelaten en hij zal aan de op tafel liggende stok hangen zonder te vallen. Nog mooier is het kunststuk, als men de emmer gedeeltelijk met water vult, maar dan is het geen kunstje om in de kamer uit te voeren, denk daar wel aan. Dat is goed voor in de tuin. Maar als men de emmer met water vult, moet hij verder onder de tafel komen te hangen om het evenwicht te •vinden. Onderwijzer: Verleden week heb ik jullie geleerd, wie de eerste mens is geweest. Nu, wie weet het nog? FritsMeijers, mijnheer. Onderwijzer: Foei, Frits, hoe kun je dat zeggen Frits: Ja, meester, het staat op het marktplein op een uithangbord: Adam, voorheen Meijers. Hoeveel maanden hebben acht en twintig dagen? vroeg een onderwijzer. Allemaal hebben ze 28 dagen, antwoord de de guitige Kees, en de onderwijzer knik te goedkeurend. Boodschappen doen. Hector is steeds in zijn sas, Als hij mee mag gaan. Moeder geeft hij dan haar tas. Hjj neemt die voorzichtig aan. En je hoeft het niet te wagen. Hem te roepen of te lokken, Want dat kan hij niet verdragen En neemt dadelgk de sokken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 7