t1 DE GEBROEDERS „GOOCHEM" L__Ï Hans en Eddy naar het circus. □□□BDC BnOCOC CMDDQC ODHCOC JEÜBDIIIC KNIPPLAAT T JUTTER JTE ZATERDAG T5 AUGUSTUS 1936 PAG. 7 mi inr~11 ir Li door MARY S. P. Een heerlijke vrije middag. Een vroolijke menigte. De stallen der wilde dieren. „Ftjn Hans, nog een nacht slapen en dan gaan we naar het circus", roept Eddy van uit zijn bedje naar Hans, zijn twee jaar ouder broertje. „Hé, ja, leuk jö", antwoordt Hans al slaperig. Eddy denkt er nog lang over na en kan haast niet in slaap komen. „Als de wilde beesten maar allemaal goed achter tralies zitten, en als wij de kleine mensch- jes maar goed kunnen zien", denkt hij. Dan overmant hem de slaap ook en spoedig daarna ligt Eddy in diepe rust. Den volgenden morgen.!.... wat was het vandaag ook weer o, javanmid dag naar het circusmaar eerst naar school. Zoo waren ongeveer Eddy's gedach ten bij het ontwaken. Hans was al uit zijn bed gesprongen en stond aan de waschtafel te boenen en te plassen, dat het een lust was. „Was het maar twaalf uur, hé Hans", zoo begroet hij zijn broer. „Nou", roept deze, zijn hoofd in den handdoek geduwd. „Schiet op, kerel", maant Hans Eddy aan een holt naar beneden. De „Kerel" gaat zich nu ook vlug wasschen en aankleeden en neemt zich voor niet meer aan het circus te denken voor het twaalf uur is, anders kon de onderwijzer hem wel eens school laten blijven, als hij niet oplet... De beide jongens hollen naar school en kunnen nog even op de speelplaats ravotten voor de bel gaat. Hé, hé, wat duurde die morgen voor Eddy lang, er kwam geen eind aan. Voor Hans niet, want die had dien morgen teekenles, en daar hield hij veel van. Thuis teekent hij ook dikwijls, maar op school in een echte teekenzaal en dan met een teekenbord voor zich, dat vindt hij „knal". Toen zij 's middags uit school thuis kwa men, zouden zij het liefst zonder boterham te eten maar dadelijk op weg gegaan zijn, maar moeder zei: „Neen, neen, jongens, eerst eten, en alle drie zetten zij zich aan tafel. Vader kwam tusschen den middag nooit naar huis, zijn kantoor was veel te ver weg. Moeder zou ook met de jongens mee gaan, maar zij was heel gewoon. Eddy kon zich maar niet begrijpen, dat moeder er ook niet opgewonden over was, net als hij en Hans Eindelijk zijn ze klaar met eten, de jon gens ruimen de tafel af, moeder wascht de vaten, terwijl Hans afdroogt en Eddy de boel opbergt en nu gaan ze op weg. Van het huis van de beide jongens naar het veld waar het circus opgeslagen is, is het slechts een kwartiertje loopen, en nu doen zij er zelfs nog korter over. O, wat is het daar een drukte eii een ge jool! In de verte staan een heeleboel menschen de jongens en meisjes: gade te slaan, die de tenten inwil- len. Buiten voor den ingang staat bij wijze van reclame een groote olifant, die een grappig huisje op zijn rug draagt, waarin een sultan zit. Moeder neemt drie kaartjes bij de juffrouw aan de kassa en langzaam, voetje voor voetje schuifelt men achter de lange rij menschen het circus binnen. De voorstelling zal dadelijk beginnen, ze zijn dus mooi op tijd. „Jammer, dat het nu al begint, ik had zoo graag de leeuwen en tijgers in hun hokken gezien, moeder", zegt Hans, maar moeder antwoordt: „Dat kan straks in de pauze gebeuren, jongen. Nu wordt het heel donker in de groote tent, maar even later wordt er een groote kroon in het midden aangestoken, met alle maal roode gloeilampjes, wat een aardig effect geeft. Als eerste nummer zien zij gedresseerde paarden. Hans en Eddy ge nieten van de prachtige beesten en hun moedige ruiters, die zoo maar op de ruggen van de dieren durven staan en zelfs nog gaan duikelen. Eddy kan nauwelijks adem halen van spanning. Dan gaat het groote witte licht weer op en het eerste nummer is uit. Geestdriftig klappen de jongens met de menschen mee, want zij vinden dat de ruiters wel een applaus verdiend hebben. Dan volgt een prachtig nummer aan de trapeze, nog spannender dan het eerste. Daarna het optreden van een fakir met zijn geheimzinnige slangen en als dat nummer ook uit is, gaat de bel voor de pauze en de jongens staan vlug op om naar de stallen met de wilde dieren te gaan kijken. Na de pauze kwamen de leeuwen en tijgers aan de beurt. Hans vond het num mer met de leeuwen het mooist van alles. „Wat gehoorzamen die dieren netjes en wat brullen ze hard", zei Hans tegen zijn moeder, „die temmer moet wel een reuze kerel zijn". Eddy vindt het nummer van de leeuwen eigenlijk een beetje griezelig, maar dat wil hij voor zijn grooteren broer niet bekennen en wijselijk knikt hij mee, als Hans het nog eens over dien leeuwentemmer heeft. Tus schen de nummers door, komt er iederen keer een rare clown naar voren, die de menschen bezig houdt met zijn grollen en grappen en zijn buitelingen. Eddy zou dien leelijken man met zijn dikke roode neus en rare witte wangen wel eens wat dichterbij willen zien. Nu komt het laatste nummer van het middagprogramma, namelijk de lilliputters met gedresseerde hondjes. De lilliputters zijn heele kleine menschen, die de hondjes allerlei toeren laten verrichten, mooi zitten, door een hoepel springen, wandelen op de achterpootjes en sommige hondjes zijn aan gekleed met een jasje aan en een hoedje op, en iedereen vindt dit nummer even aardig. Dan gaan de lichten weer aan en de voor stelling is afgeloopen. „Jammer, hé moeder, dat het nu al uit is", zegt Eddy. „Ja, jongetje, aan alle dingen komt een eind, maar aan. de prettige dingen het gauwst", zegt moeder. Nu, dat vindt Hans ook, maar wat zal je er aan doen 's Avonds toen vader thuis kwam, hebben zij hem alle nummers verteld en wel zoo duidelijk, dat vader het in zijn gedachten zien kon, zoo dat hij zelf niet naar het circus toe behoefde te gaan. Of ze genoten hadden, de jongens! EEN STRATENPUZZLE. Probeer in de kortste weg zo te lopen, dat alle winkels worden bezocht en je ner gens tweemaal langs behoeft te komen. RAADSELS. 1. Welke meisjesnaam kan men zo draaien en keren, dat hij toch altijd het zelfde blijft? 2. Wat doet een ezel, als hij op dria poten staat? 3. Wat vermindert, hoe meer men er aan trekt? 4. Kinderen gebruiken mijn eerste deel, een boom is mijn tweede deel, mijn geheel is een stad, in de geschiedenis wel bekend, 5. De boer rijdt met een of twee paai* den, de graaf met vier, de keizer met ze» Wie raadt wier er met zeven rijdt? Oplossing raadsels vorige week. Antwoord: Boterhammen. Antwoord: Die het hardst kunnen lopen. Antwoord: aal, bal, dal, gal, hal, val, wal, zaL Antwoord: Izaak. 197. Met enige moeite sneden zij met hun zakmes de dikke kabel door, waarop zij de ballon langzaam voelden stijgen. Verbaasd en verheugd keken zij over de rand van de gondel en stegen steeds meer. Hoe hoo- ger zij kwamen, hoe sterker zich de wind deed voelen. 198. De wind dreef hen in een bepaalde richting mee en terwijl zij zich van geen gevaar bewust waren, schreeuwden de mensen op de kermis ontsteld bij het zien van de voortdrijvende ballon. De eigenaar was ten einde raad, toen hij zag, dat zijn ballon verdwenen was. 199. Zij dreven steeds in dezelfde richting, doch nu met een verbazende snelheid, daar de wind hoe langer hoe sneller werd. Zjj vonden het na een paar uur lang niet meer zo leuk als in het begin. Pit keek eens over de rand naar beneden en zag tot zijn grote schrik niets daa water onder zich.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 17