De merkwaardige rechtspraak. PAG. 6 ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1936 T JUTTERTJE Nippie en Nappie en Noppie. Drie kleine jongens holden de trap af, Eepen de gang door en kwamen in de keuken terecht, waar voor ieder een bord met boterhammen en een groot glas melk klaar stond. Nippie, Nappie en Noppie, drie broers en gezworen kameraden, vlo gen op het brood af en al spoedig was er geen kruimeltje meer over. Zij deden nu de tuindeur open en gingen op het plaatsje staan. Juist wilden zq elkaar vragen, wat zij zouden gaan doen, toen moeder ook naar buiten kwam met vier mandjes. Het kleinste mandje gaf zij aan Noppie, het grootste aan Nippie, Nappie kreeg er een tussen beide in en moeder zelf hield de allergrootste. Iedere mand had een deksel en een hengsel, zodat men ze aan de arm kon hangen. De jon gens lichtten ieder het deksel van hun mandje op, maar tot hun verwondering zat er helemaal niets in. Ze keken hun moeder eens aan en zei den: „Wat moeten wij met die lege man den doen?" „Wacht maar af en kijk uit!" lachte moeder vrolijk, terwijl het net was alsof haar mand heel zwaar was. Het was net of de jongens iets heerlijks roken. Noppie ging dicht bij zijn moeder staan, hield zijn neus bij de mand en riep op eens: „Hoe ra, picknicken in het bos", terwijl hq om zijn moeder heen sprong. „Fijn, fijn!" „O"! riep Nappie uit, „is het heus moeder?" „Lang leve moeder," riep Nippie uitge laten uit. Moeder keek haar zoons eens aan en zei: „Wacht maar af en kijk uit!" tege lijk verdween zij in de garage en kwam een ogenblik later terug met een groen geverfd wagentje, dat vader zelf had ge maakt. De jongens waren even stil van verbazing, maar dat duurde niet lang en allerlei uitroepen van verrukking volgden. Eindelijk gingen zij op weg. Moeder had haar zware mand in het wagentje gezet en de jongens trokken dit nu om de beurt. Na een stevige wandeling kwamen zq aan het bos en liepen nu enige zijpaadjes in, totdat moeder tenslotte riep: „halt, jongens, hier blijven we!" Met een ruk stonden zij stil op een kleine, groene, open plek. Moeder gaf ieder eerst een paar boterhammen en zei toen: „Nu zoeken jullie ieder een stevige stok, dan gaan we het bos in." Dat leek Nippie niets aardig en hij wilde veel liever wat gaan spelen. Maar moe der, die al een stok gevonden had, liep vooruit, haalde met haar stok de blade ren uit elkaar en zei: „Hé, daar is er al een". De jogens kwamen toelopen om te zien, wat zij gevonden had en zagen een noot, die zijn groene bolsterjas nog aan had. „O, nu weten wij, waarom wij ieder een mand mee kregen," zei Nappie, „daar gaan we de noten indoen, die wij gevon den hebben". Moeder lachte en zocht verder. Nippie vond het toch wel prettig en maakte zo'n spektakel als hij een noot had gevonden, dat een eekhoorntje, in een boom, verder, luid schreeuwde van schrik en boosheid. Moeder keek eens naar het diertje en zei zachtjes: „Wees maar niet bang hoor, wq nemen niet al jou nootjes mee, er blijven er genoeg voor je over". Nadat alle vier de manden vol waren, werden zij op de nieuwe groene wagen geladen. Mieder gaf ieder nog een paar boterhammen en een kroes melk, waarna zij wat gingen uitrusten. Eindelqk tegen vier uur riep moeder haar kinderen weer bij zich en werd de terugweg aangevan gen. Zingend en lachend trokken zij weer om de beurt de wagen, die nu veel zwaarder was met al die noten en toen zij thuis kwamen leerde vader hun hoe zq het gemakkelijkst de noten konden ont bolsteren. Het was een hele voorraad noten, toen zij klaar waren en de kinde ren hadden er nog lang pleizier van. De Kalief, die wat leerde. door CARLI VOS. Heel lang geleden regeerde er te Bag dad een Kalief. Hoewel hq Haroen heette, werd hij „Al Rasjied", genoemd, wat „de Grote" betekent. Op zekere dag kwam de opperste rech ter naar den vorst en vroeg om een audiëntie. Hij moest recht spreken in een zaak, waarmede hij eigenlijk geen raad wist en daarom wilde hq deze aan den vorst zelf voorlezen. Hij maakte, toen hij in het vertrek van den vorst gekomen was de voorgeschreven zes buigingen, knielde daarna op de onderste trede van de troon en zette de reden van zijn komst uiteen. Op zekere dag waren er twee mannen bq hem gekomen, die een vreselijke twist met elkander hadden. De eene heette Has- san en stond bekend als een vrek. De an dere was Husein, een eenvoudige kleer maker. Husein klaagde den vrek aan als dief en deze beschuldigde op zijn beurt den kleermaker van laster. Het moest gezegd, dat er geen enkel bewijs voor de diefstal van Hassan te vinden was.. Maar de oude Kadi was een mensenkenner. Wanneer hij zijn bril eens goed op het puntje van zijn neus zette en dan den vrek recht aankeek, sloeg deze zijn ogen neer. „Ziet ge, dat was het, wat de opperkadi niet vertrouwde en daarom kwam hij, vóór Hassan vrij te spreken en Hussein schul dig te verklaren van laster, om raad vragen aan den Kalief Haroen Al Rasjied. Deze, bekend om zijn rechtvaardigheid, stelde veel belang in de zaak. Hij nodig de den opper-kadi uit, om de volgende dag met de twee twistenden voor hem te ver schijnen omdat hij zelf de zaak wilde onderzoeken. De volgende morgen ging hij naar het huis van de rtjke Hassan, waarin Husein een kelder had gehuurd. Husein was dade lijk gereed om aan het verzoek van den kalief te voldoen, maar het duurde lang, eer Hassan klaar was. Deze zat namelijk juist zijn geld te tellen en moest dit eerst zorgvuldig opbergen. Onderweg ondervond de Kadi veel last van de beide mannen. Zodra zij elkander haden gezien, waren zij al begonnen te schelden. Hoe dichter zij bij het paleis kwamen, hoe erger het werd. Tenslotte ging de Kadi tusschen hen in lopen, want hij vreesde dat zij elkaar in de haren zou den vliegen. Er liepen een groot aantal bedelaars en kwajongens achter hen aan, die zich vro lijk maakten over de twist. Voorafgegaan door een dienaar en ge volgd door Hassan en Husein werd de Ka di, toen hjj in het paleis kwam, dadelijk naar de vertrekken van den groten Kalief gevoerd, waar deze reeds op de troon zat te regeren. Op het ogenbök waarop zij het paleis betraden, was er een eind gekomen aan de vloed van scheldwoorden van de beide ruziemakenden. Maar nu zjj de blik be merkten, die de Kalief op hen wierp, durf den zij zelfs bijna geen adem te halen. Toen klonk streng de stem van den Kallef: „Vertel mq alles wat er gebeurd ia." Husein snoot zqn neus en wilde juist be ginnen te spreken toen Hassan hem in de rede viel „Sta mij toe, Heer, dat ik u (\e zaak uit eenzet. Deze kleermaker is de grootste kwaadspreker van uw rijk. Ik ben de oud ste en verreweg de verstandigste van ons beiden. „Het is u vergund", sprak kortweg Ka lief Haroen. Toen schraapte Hassan zijn keel en be gon aldus: „Vooraf moet ik u zeggen, dat er op de wereld twee dingen zijn, die ik lief heb. Het eerste dezer is de waarheid." Husein wilde opspringen en iets zeggen maar een blik van den Kalief hield hem in bedwang en Hassan vervolgde: „Het tweede voorwerp mijner liefde zqt gij, Edele Kalief, want gij zqt de eerlijkheid en rechtvaardigheid zelf, en gij zult mq daarom zeker dadelijk vrijspreken." Hierbij keek hjj triomfantelijk Husein aan, en ziende, dat deze zich slechts met de grootste moeite kon inhouden, ging hij minachtend voort; „Wat deze kleermaker en lasteraar betreft, vertrouw hem niet Laat ook nooit een jas of tulband bq hem maken, want..." Nu werd het Husein toch te bont en woedend schreeuwde hq uit: „Jq, uitge droogde vrek en dief, wiens huid op een dor blad geiqkt, jij wilt aanmerkingen maken op mqn werk? Ik verzoek u hoog mogende en Verheven Kalief, laat de mond van dien man met twintig doeken dicht binden, want zijn woorden beledigen en ergeren mq." Hierop wilde Hassan weer antwoorden, maar de Kalief was nu werkeiqk zó boos geworden, dat hq zqn vuist dreunend op de leuning van zqn troonzetel deed neer komen. „Wie het waagt nog iets anders te zeg gen, dan precies datgene, dat hem ge vraagd is, laat ik onmiddellqk ophangen," bulderde hq. Dat sloeg in. En toen hij nogmaals aan Hassan vroeg: „Zeg mq alles wat er ge beurd is", begon deze bedeesd te ver tellen. „Deze man", zo sprak hq, met zqn duim in de richting van Husein wqzend, kwam op zekere dag bq mq. Hq vroeg mq, of ik voor hem een aantal kruiken en potten wou bewaren waarin hq oiqven had inge maakt. Hq moest namelijk voor enige tqd op reis en wilde die kruiken niet onbe heerd achterlaten. Nu ik ben zeer goedhar tig van inborst en vond dit dadehjk goed. Hq zetten dus zijn twaalf potten in mijn bergplaats en ging op reis. Wat mq be treft, ik sloot het vertrek, waarin zich de oiqven bevonden af, en droeg de sleutel in mqn zak, omdat niemand iets zou kunnen stelen. Na een jaar was de eigenaar van de oiqven terug van zqn reis. In zqn bqzijn ontgrendelde ik de deur en gaf hem zijn potten terug. Hij bedankte mq, smeekte Allah's zegen af over mqn vriendendaad en wilde mij zelfs belonen met een pot vruchten. Goed als ik ben, weigerde ik echter deze beloning te aanvaarden, omdat ik meende met een arm mens te doen te hebben. De man vertrok dus met zqn krui ken vol oüjven, maar wie beschrijft mqn verwondering toen hq enkele ogenblikken later met gebalde vuisten weerom kwam. Ik had hem bestolen, geruïneerd, zoo be weerde hq, maar ik herhaal..." Hier onderbrak hem den Kalief, die zeer aandachtig had geluisterd. Hq wendde zich tot Husein en vroeg: „Stemt gq tot zover met het verhaal in? Husein boog en verklaarde dat dit de waarheid was. „En waarom", zo vervolgde de Kalief, „hebt gij dien man van diefstal beschul digd.?" TWEE MATROOSJES. Hier zqn twee matroosjes in dit prentje. Jullie zien er zeker maar een, is het niet? Welnu, verbindt de cijfers van 18 en je zult vanzelf de tweede ook te voorschijn zien komen. „Dat zal ik u uitleggen, heer" was het antwoord, „met uw verlof tenminste. „De kruiken die ik aan Hassan te bewaren gaf, bevatten niet alleen olijven doch ook goud. Toen ik op reis ging om mqn oude moeder te bezoeken in Smirna, legde ik een deel van mqn geld dat ik niet mee nam op reis, in de twaalf kruiken. Daar gooide ik oiqven en olie op, opdat het zou schq- nen, dat de kruiken niets dan ingemaakte olqven bevatten. Dit verzweeg ik voor een ieder, ook voor mqn buurman, die de krui ken zou bewaren. Toen ik nu terug kwam van mqn reis en de potten weer ontving, bleken zq niets anders meer te bevatten dan oiqven. Al het geld was er uit verdwenen en deze vrek," zo vervolgde hij met verheffing van stem, „die van mqn afwezigheid gebruik heeft gemaakt om het vermogentje te stelen, dat ik mq met hard werken be spaard heb, wil mq thans in uw ogen zwart maken en mq zelfs voor lasteraar uitschelden. De Kalief was zeer nadenkend gewor den. Het duurde lang, heel lang voor hq weer sprak. Hq zou de zaak overdenken en hen terug laten roepen, zodra zqn oor deel vast zou staan. Hiermede konden zq die dag vertrekken. Intussen verliepen er vele dagen zon der dat de Kalief het met zich zelf eens kon worden. Hq raadpeegde ten slotte den wqzen vizier van het Rqk, den Groot- Vizier en een hele stoet van geleerde ad vocaten, maar niemand, die hem een op lossing aan de hand kon doen. Het geval werd bekend gemaakt en het gerucht ging van mond tot mond dat zelfs Haroen Al Rasjied in deze zaak geen oordeel wist te vellen! Op zekere avond wandelde de Kalief in diep gepeins door de stadsstraten, toen hq eensklaps uit zqn gedachten werd opge schrikt, door het heldere geluid van luid ruchtige kinderstemmen. Hierop afgaand® bereikte hq een binnenplaatsje, waar enk®1® kinderen bq het licht van een grote l*11" taarn aan het spelen waren. De Kallef, di® een groot kindervriend was zette zich een ogenblik neer om het spel der kleintjes gade te slaan. Zq hadden een bank neer gezet en hierachter troonde op een kist een der jongens. „Wel vriend" zo vroeg de Kalief hem „wat spelen jullie?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 16