Stadsnieuws Waar men jonge menschen tot zeeofficieren vormt* Maandag 12 October 1936 Heldersche Courant Tweede Blad De Heer Alt verklaart de Faust-Tragedie* De voorstelling ten bate van het „Dorus Rijkers"- Fonds* Oude Redders en hun vrouwen beleven een vroolijken avond. Een ensemble, dat grootere belang stelling verdiend had. Een stukje geschiedenis over het Koninklijk Instituut voor de Marine* de feuilleton. De feuilleton vindt men vandaag op pag. 2 van dit blad. gij het laatst gehouden examen slaagde le 'g-Gravenhage voor het machinistendiploma Ai de heer H. C. Stofberg. grafmonument voor wijlen a.g. a. verstegen. Op initiatief van de Plaatselijke Raad uit de moderne arbeidersbeweging is besloten op het raf van wijlen den heer A. G. A. Verstegen fen waardig monument te plaatsen, als waar deering voor het vele en belangrijke werk, door hem in vele functies verricht. piaatsgenooten, die voor dit doel een bijdrage willen geven, kunnen zich schriftelijk wenden tot den secretaris der Plaatselijke Raad, den neer D. v. d. Mast, Crocusstraat 22, Per kwi tantie zal dan over het beschikbaar gestelde bedrag in de komende weken worden gedispo neerd. rijkspostspaarbank. Opgave betreffende het kantoor der poste ren "te Den Helder. In den loop der maand September 1936 werd aan bovengenoemd kantoor op spaarbankboek jes ingelegd 68.306.43, en terugbetaald f 91.129.64, derhalve minder ingelegd dan te rugbetaald 25.823.21. Het aantal nieuw uitgegeven boekjes be droeg 115' Boeiende lezing voor de Belangen- Ver. v. Onderoff. bij de Zeemacht. Voor een slechts matig gevulde Casino-zaal heeft Zaterdagavond de hier ter stede welbekende heer Alt, uit Bols- ward een met muziek geïllustreerde lezing gehouden over een van 's werelds bekendste dramatische werken, „Faust", zulks op uitnoodiging van de afdeeling der Belangenvereeniging voor Onderoffi cieren bij de Zeemacht. Het was de voorzitter van deze vereeni- ging, de heer Huivenaar, die een kort woord van welkom sprak tot de aanwezigen en daarbij speciaal noemde den adviseur, den kapitein-luit. ter zee W. A. de Jong, de Am- sterdamsche leden, en voorts de vertegen woordigers van de plaatselijke vereenigingen, als „Onderoff.-Ver. „Ons Belang", Kon. Ned. Bond van Oud-onderoff., het Marine-Sanato rium Fonds en de Katholieke Vereeniging „St. Jozef". Het was hierna, dat de heer Huivenaar het woord verleende aan den heer Alt, die een explicatie gaf van het dramatische werk „Faust", tevens geïllustreerd met lichtbeelden en versterkte gramofoonmuziek. Faust. De heer Alt ving zijn uiterst boeiende be spreking aan met in het kort aan te stippen, op welke wijze het werk, zooals wij het ken nen, uit Goethe's onsterflijke strophen en uit Gounod's werelbekende muziek, zijn ont staan, te danken heeft gehad. De oorzaak hiervan ligt eeuwen terug, in de schaduwen van de 15de eeuw, toen, vol gens legenden, in het Duitsche land geleefd moet hebben een zekere Doktor Faustus, een man, die zich door middel van mystieke wetenschappen met Satan zelf in verbinding gesteld had en hiervan in zijn leven de vruch ten plukte, maar daarna de vervloeking moest ondervinden. Het is de geschiedenis, die vertelt van den man, die na een leven van vruchteloos zoe ken, van moeizaam arbeiden, tot de con clusie komt, dat dit alles in feite hem niet verder bracht van het allereerste begin, en derhalve een contract met den Duivel op maakt, die zich eenerzijds verplicht Faust ijtdens zijn leven alle genietingen te zullen verschaffen, doch anderzijds" aanspraak maakt op zijn ziel, als het uur van sterven zal zijn gekomen. Men voelt, dat dit alles de meest dankbare stof is voor den van fantasie bezeten dich ter en verscheidene groote geesten hebben zich met de Faust-legende bezig gehouden en deze gedramatiseerd. Géén dier werken kan echter ook maar eenigszins in de schaduw staan van Johann Wolfgang von Goethe's levenswerk, zijn „Ur- Faust", een geniale schepping, waaraan hij het grootste deel van zijn leven gewerkt heeft. Het behoeft niet de minste verwondering te wekken, dat deze nimmer te evenaren „Tragödie" eveneens sprak tot de verbeelding van componisten en zoo zien we dan ook in de muziek diverse bewerkingen van het „meest menschelijke aller drama's." De be kendste hiervan is die van Charles Gounod, en de muziek is te bekend, te schoon, dan dat het noodig is hierover in bijzonder heden te treden. Wèl, aldus de heer Alt, moge men bedenken, dat Gounod aanvankelijk op zeer veel tegenstand in de artistieke wereld stuitte over het feit, dat hij het werk van Duitschlands grootsten poëet volgens hen mis bruikte voor het libretto van een mu ziekstuk. Inderdaad schuilt hierin veel waars. Hoe- vele libretti van muziekstukken zijn niet in wezen onsamenhangende brokken proza, die an sich niets meer bezitten van het origineel waarvan zij stammen. Ook aan Gounod's libretto kleefden deze fouten, zij het wellicht dan in iets mindere mate. De spreker geeft hiervan enkele markante voorbeelden en vangt dan aan met een chro nologische beschrijving van het opera-werk, zooals dat heden ten dage op de planken ge geven wordt. Uit den aard der zaak is het onmogelijk op deze plaats hiervan een weergave te ge ven. Dit lijkt ons evenwel, gezien de bekend heid van het werk, ook niet noodzakelijk. Wel willen wij vermelden, dat ook thans weer de heer Alt ons dit wondere verhaal bracht op de wijze, zooals wij die reeds vele jaren van hem kennen. Zooals hij ons heel lang geleden de „Nibelungen" verklaarde, „Lohengrin", „La Bohème" en nog tal van andere meesterwerken der dramatische mu ziek. Het systeem van den heer Alt is als volgt: Hij vertelt het verhaal en laat tevens door lichtbeelden de weergaven hiervan zien, zoo als prominente schilders deze in den loop der jaren vervaardigden. Daarbij illustreert hij de bekendste gedeelten persoonlijk op den vleugel of laat hiervan opnamen hooren (in casu van de Grand Opéra te Parijs). Het verhaal nam niet minder dan twee en een half uur in beslag, doch aan de aan dacht, die er onder het auditorium te be speuren viel, bleek zonneklaar, dat de heer Alt contact had. En dat behoeft, gezien zijn opvallend spreek-talent, zijn uitstekende dictie en zijn persoonlijke beleven van de stof, geen verwondering te wekken. En we kregen het verhaal te hooren, spre kend tot onze fantasie. Het verhaal van Faust, den zoeker, van Mefito, diens diabo lisch „ik", van Gretchen, van Martha en Siebel. En het verhaal, vol van diepe men- schelijkheid en ondanks het diepzinnige, tot de ziel van ieder sprekend, boeide, niet in het minst door den klaren verteltrant van den redenaar en door het uitstekend illustratie materiaal. De woorden van dank, aan het einde van de lezing, door den voorzitter gebracht, wa ren dan ook inderdaad een vertolking van de gevoelens van alle aanwezigen. Ook van deze plaats willen wij gaarne den wensch uitspreken den heer Alt spoedig weer te zien. Vermelden wij tenslotte nog, dat na dit ontwikkelingsgedeelte volgde een ontspan nend gedeelte. Nog geruimen tijd bleef men bijeen, op het bal, alwaar de stemming, door tal van attracties op hoog peil gehouden werd. T" i Gisteravond heeft in Casino plaatsgevon den de voorstelling ten bate van het Hel den der Zeefonds „Dorus Rijkers", welke verzorgd werd door het gezelschap van Ad. Timm, een ensemble, dat zijn sporen op cabarettistisch gebied reeds lang ge leden verdiende en dat op diverse plaat sen in den lande den laatsten tijd de Dorus Rijkers-avonden verzorgt. Wij schreven de vorige week herhaaldelijk, dat den belangstellenden ongetwijfeld een zéér vroolijke avond zou wachten en deze voor spelling is inderdaad uitgekomen. Jammer was het evenwel, dat, uitgezon derd de garde der oude ridders en hun vrouwen zelf, de opkomst van het Hel dersche publiek belangrijk te wenschen overliet. We willen thans niet nagaan wat de reden van deze absentie geweest kan zijn. Volstaan wij met er ons leedwezen over uit te spreken, dat Den Helder in deze niet een markant voorbeeld in den lande heeft kunnen zijn. Envertrouwen wij met optimisme op de volgende voorstelling! Casinogisterenavondreeds gerui men tijd voor achten kwamen ze de zaal de oude heeren, gestoken in hun beste zwart lakensche, en tal van revers blinkend en schit terend van het goud en zilver der eereteekenen. Daar waren hulpvaardige obers, die deze kerels, die zich beter thuis voelen in de vlet ten dan in „Casino", naar hun plaatsen brach ten en waar ze zich neerzetten, steeds twee aan twee, man en vrouw, want door de vereeni ging „Moed, Volharding, Zelfopoffering" was het mogelijk geweest, dat zij allen gratis entrée hadden verkregen. Dat ze het op hoogen prijs steldenwel, dat werd overduidelijk gedemonstreerd door de zéér groote opkomst dezer Blauwe Ridders. En onderwijl ving de Dorus Rijkersband aan te rhythmeeren en hier en daar neuriede een oude kust-ridder vast wat mee in z'n baard... Vooral Ed. Kalff, drummer van de band, had reeds de volle belangstelling, gezien de jong leursgaven die hij al drummende aan den dag legdeen ook de meneer met de harmonica, waarin velen al spoedig een rasechten Jutter- musicus ontdekten Zoo verstreek de tijd en werd het kwart over acht. De zaal is dan half vol, zij het goeddeels met oude en jongere redders en hun vrouwen, maar de stemming is perfect. De voorstelling. Een gongslag achter het tooneelhet Wagnerdoek zwaait open en daar staat hij: Ad. Timm, conférencier par excellence, die oogenblikkelijk begint met het bekende praatje dat hem het eveneens bekende contact met de zaal moet bezorgen. Welnu, het contact behoefde niet meer ge maakt te wordenhet was er reeds, zoodat het conferenceeren van een leien dakje ging. Het waren wat grappen, wat vroolijke uit gelatenheden van een optimist en het waren wat liedekens, geheel pretentieloos, maar spre kend tot de verbeelding der aanwezigen. Telkens weer klaterde de vroolijkheid in de zaal op en herhaaldelijk bracht men Timm een open doekje, daarbij pianist-begeleider Helle man niet vergetend. Crochet. Na deze daverende inleiding arriveerde Crochet, wiens nummer op het programma aangekondigd stond als „Verbluffend Gooche len". De heer Crochet klinkt specifiek Fransch, maar achter dit pseudoniem verbergt zich een pur sang Hollandsche boy, die zijn goochel-act op waarlijk opvallende wijze verzorgde. Hij was de man, die een soort verband-wat ten consumeerde zooals U en ik een uitsmijter, die spotte met alle wetten der eigen-waar neming en aan het einde van zijn nummer af daalde tot in de zaal en uit haren, neuzen en binnenzakken van een groot aantal Blauwe Ridders gave guldens tooverde! Volgde het eerste optreden van Ad en Mary Timm met een aantal levensliedjes en voor drachten. Ernstige en luimige en al naar ge lang was de zaal stemmig of uitgelaten. Wel, deze Ad en Mary verstaan hun métier en het was lachsalvo na lachsalvo. Oude Zee ridders, mannen met eerbiedwaardige baarden en doorgroefde koppen zaten te schudden van pret en tikten met hun voeten de maat aan Van succes gesproken! Een hoogtepunt werd bereikt toen het duo hun radio-nummer gaf en een groot aantal héél oude en ook nieuwe liedjes de revue passeerden. Stel U voordaar was het door onze vade ren reeds gezongen „Rije, rije met een wagen tje", het niet minder schoone en door deze generatie reeds millioenen malen gezongen „Geen geld en toch geen zorgen", daar was het schoone „Sarie Marijs"„Mooie Molen" en niet te vergeten „Mathilde" En ze zongen mee, de oude bazen en hun vrouwen, opgewekt en uitgelaten, en de me dailles hupten mee in de cadans van hun van intense pret schuddende lichamen. En nóg is men niet geheel bekomen of daar staat al weer voor het voetlicht Chargeni, mond-accordeon virtuoos. Weer een meester in zijn vak, iemand, die met een enorm aantal mond-„orgels" allereerst „De Klokkenwinkel" bracht, daarna op het kleinste mondaccordeon ter wereld (2 centimeter lang, 1 cm breed) een passage uit Rigoletto en tenslotte als overwel digend besluit de bekende feestmarsch van Willem Ciere. Een ovatie was de belooning voor Chargeni, die, dat verklapte Timm ons, ook een rasechte Hollandsche knaap is. Hierna is het pauze en heeft men gelegen heid zijn beenen even te strekken. En de oude gebaarde koppen buigen zich tot elkaar en nog né.-genietend borduren ze voort op het reeds gegevene. Daar is vroolijkheid onder deze menschen en ook dankbaarheid voor datgene wat zij hier mochten zien. De Luitenant. Tot besluit van den avond, kreeg men de éénacter „De luitenant in de Knel", en dit was de apotheose der dwaasheid. Het is niet mogelijk hier een idee te geven wat door Ad, Mary en Crochet in het genre van een allesovertreffende groteskiade gegeven werd. Laat het voldoende zijn, dat er in dat halfuur vele malen naar adem gehapt is en dat het één doorloopend gierend publiek was... Het was een einde, dat men zich niet vroo- lijker, niet daverender van pret had kunnen voorstellen. Te bij half twaalf kwam het einde en begaf men zich weer huiswaarts. Ook de Blauwe Ridders, waarvan velen nog schokten van den lach en wien het aan te zien was, dat zij zich dien avond wel zeer bijzonder geamuseerd moeten hebben. Jammer, dubbel jammer, dat niet meerderen dezen avond van den lach hebben bijgewoond. Het ensemble had beter verdiend. Een van de belangrijkste instellingen van de Koninklijke Marine is het Instituut aan de Buitenhaven, waar de adelborsten opgeleid worden tot officier, hetzij tot luitenant ter zee, officier van den Marinestoomvaartdienst, officier van administratie, of tot luitenant van de mariniers. Hier doen de jongelui, die van H.B.S. of andere hoogere onderwijsinstel lingen uit alle deelen van het land komen, hun eerste indrukken op van de Marine, waarin zij enkele jaren later reeds zulk een belangrijke functie hebben te vervullen. Hier worden zij opgeleid tot militair, wat zij met hart en ziel moeten zijn, willen zij ooit ge schikt zijn voor de loopbaan, die zij zichzelf gekozen hebben. Een juist begrip van het woord „dienen" moet den jonker eigen zijn. Zonder dat zal hij als officier nimmer sla gen. De opvoeding aan het Instituut is, zoo als men weet, van streng militairen aard: orde en netheid zijn eerste wetten des huizes. Een en ander heeft er niet weinig toe bij gedragen, dat het Marine-instituut buiten- gewoongewoon goed staat aangeschreven en zelfs de trots van het nautische deel van de Nederlandsche defensie genoemd mag worden. Wij tippen hier een en ander uit de historie van de opleiding der marine-officieren: Het was tijdens de regeering van Koning Willem III, dat in het jaar 1854, op voor dracht van den toenmaligen minister van marine, J. Enslie, een Koninklijk Besluit het daglicht zag, waarin bekend gemaakt werd, dat Z. M. besloten had, over te gaan tot het instellen van een opleiding voor adelborsten. Medegedeeld werd, dat deze opleiding aan boord van een der marineschepen zou moeten gaan plaats vinden. De vraag, in welke stad de opleiding zou moeten plaats vinden, werd ten gunste van de onze beantwoord, hetgeen eigenlijk niet meer dan vanzelfsprekend was, daar zij over de grootste zee- en oorlogshaven, Willems oord, beschikte. Als schip, waarop de oplei ding zou geschieden werd aangewezen Z. M. „De Rijn", dat in die dagen als Wachtschip dienst deed. Met even groote zorg, als waar mede dit ook thans geschiedt, werden de eerste adelborsten benoemd. Er waren 95 ad- spiranten, waarvan er bij Koninklijk Besluit van 26 Augustus 1854 vijfentwintig tot adel borst benoemd werden. Den 15en October d.a.v. kwamen de benoemde adelborsten „der derde klasse" aan boord van de „De Rijn", waar zij in de équipage van het schip opge nomen werden en onder commando kwamen te staan van den commandant van het schip. Er waren evenwel bijzondere bepalingen voor hen gemaakt, waarvan er een behelsde, dat de jonkers feitelijk toevertrouwd waren aan de leiding van den oudsten officier-instruc teur, die „voor hunne belangen waakte en de lessen regelde". Die lessen intusschen werden niet aan boord van het wachtschip gegeven, doch voorloopig in een der zalen van het paleis, omdat de lokalen, welke voor het onderwijs zouden dienen op het terrein van de Werf in aanbouw waren. Het eerste rapport over de opleiding. Nadat de opleiding eenige maanden aan den gang was, kregen de leden van de Commissie De eerste commandant van het Kon. Inst., Kapt.-Luit. ter Zee K. F. R. ANDRAU. tot het examineeren van Zeeofficieren en Adelborsten, de hoogleeraar J. van Heins- bergen en de kapitein-luitenant ter zee H. Huygens, opdracht om een rapport over de nieuwe instelling op te maken. In dat rapport spreken de beide genoemde heeren hun bij zondere tevredenheid over de opleiding uit, hetgeen ongetwijfeld er de aanleiding van was, dat op 9 Mei 1855 een Koninklijk Be sluit verscheen, waarin bepaald werd, dat de opleiding der adelborsten voortaan te Willemsoord zou blijven. Aardig is het te we ten, dat tevens bepaald werd, dat de jonge ling, die 2 jaar als adelborst derde klasse gediend had, toegelaten kon worden tot het examen voor adelborst der tweede klasse. De „De Rijn" wordt te klein. Een jaar nadat de eerste 25 adelborsten in opleiding waren genomen, werd de tweede ploeg, ditmaal uit 35 jongelui bestaande, in dienst genomen. Het bleek alras, dat de „De Rijn" te wei nig capaciteit had in het tusschendek om 60 De tegenwoordige commandant, Kapt.-Luit. ter Zee BARON C. J. VAN ASBECK. adelborsten tot verblijf te dienen. Daarom werd een gedeelte van het kuildek van ge noemd schip afgeschoten en hier was nu voor eenigen tijd een gedeelte adelborsten gehuis vest. Het was echter duidelijk, dat wanneer weer een nieuwe „lichting" zou komen, het schip positief te klein zou zijn. Daarom werd bepaald, dat het linieschip „De Kortenaer" voortaan tot huisvesting van de jonkers zou dienen. Er werd wat aan het schip vertim merd en klaar was Kees. Het praedicaat „Koninklijk". Bij Koninklijk Besluit van 25 April 1857 werd op voordracht van den Minister van Marine de Inrichting voor Opleiding van Adelborsten tot „Koninklijk Instituut voor de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 13