DE STROOPER Waar gaan we heen Licht op voor alle voertuigen FEUILLETON. DOOR PETER BARON langs de stoet zou rijden, en waar gemeente werklieden bezig waren in de straten de laatste toebereidselen in orde te brengen. Daar waren de winkeljongens, die eens zoo hard als anders reden om vooral 's middags maar niets van het bezoek te moeten missen en daar waren de vrekoopers van „Oranje- Nationaal" die menig strikje of lintje aan den man (en vrouw) brachten. Druk gevlagd. Het is verblijdend dit alles te mogen zien. Te mogen constateeren welk een zeer belangrijke plaats dat eeuwen oude Huis van Oranje ook in Den Helder in neemt. Tegen 11 uur 's morgens kon men zeggen dat zoowel aan Hoofdgracht, als Kanaalweg en omliggende straten bijna huis aan huis het rood-wit-blauwe dundoek uithing, licht be wogen door een merkwaardig zacht herfst- windje. Het was een vroolijk gezicht al die vlaggen daar te zien. Het is iets wat opti misme brengt. Ook in de binnenstad en op de buitenwegen had men zich niet onbetuigd gelaten, en een ieder die een vlag had, maakte er gebruik van. Tal van personen gingen reeds een kijkje nemen op de Buitenhaven en met name bij het Havenplein concentreerden zich reeds velen? Of het geestdriftigen waren, die een goed plaatsje gingen uitzoeken, of dat het alleen maar een ondefineerbare drang was om daar te zijn, waar over enkele uren de Koningin, de Prinses en de Prins zouden debarkeeren... wie zal het zeggen. Oranje... Zoo wordt het 12 uur en reeds ziet men verscheidene personen zich langs den weg, dien de stoet volgen zal, opstellen. Het zijn de oudjes, die er natuurlijk niet gerust over zijn, of ze wel een goed plaatsje zullen krij gen... En de kantoren gaan uit en eerst dan wordt het recht gezellig op de straten. Overal ziet men ze loopen, de jongens en meisjes met oranje strikken en sjerpen, de ouderen ge tooid met het bescheiden strikje. Een ieger „Oranje Nationaal" verkoopers maakt beste zaken en we zien bijna geen revers, dat niet versierd is met de kleur van ons Vorstenhuis. Het onverwachte. Het wordt half twee en dan gebeurt het wonder. Ineens, eigenlijk volkomen onverwachts, scheuren de nevels, die over Den Helder en het Marsdiep liggen, open en daar, stralend en trillend valt de zon over de stad. En direct is daar de blijheid van het Oranjefeest waarbij de Oranje-zon niet mag ontbreken. De boomen worden prachtig bruin getint, de vlaggen lijken ééns zoo helder en in de grachten tee kenen zich de weerkaatsingen der hui zen af. En we weten het: dit zal een féést worden, en het zal slagen. Inmiddels is de groote trek begonnen. De trek der vele duizenden stadgenooten, die niets van dit gebeuren willen missen. Overal ziet men ze loopen, gestoken in hun Paasch- best en met montere gezichten. De werf en de kantoren hebben vrij-af gekregen en is het wónder dat het daar in het centrum een ge zelligheid van belang was? De veldwachters komen. Tusschen al dat optimisme en vroolijk geren van jonge voeten klinkt plotseling het gedreun van zware schoenen... En daar komen ze aan, keurig in het gelid marchee- rend, een 80-tal Rijksveldwachters, gerecru- teerd uit Noord-Holland (het 6e district). Zij verdeelen zich over Stationsplein, Prins Hen driklaan, Kanaalweg en Hoofdgracht en wor den geassisteerd door de plaatselijke politie agenten. Er gaat tegen tweeën teekening komen in dat va et vient van dit groote publiek. Men verdeelt zich over het parcours, waarlangs zoo straks de-Koninklijke auto zal rijden. Tal van vereenigingen. Van verschillende kanten komen nu ook de vereenigingen aangemarcheerd. Het zou ondoenljjk zijn deze alle speciaal te vermel den, doch we zagen o.a. een aantal stuur mansleerlingen, de oude zee-ridders, pron kend met hun medailles, die schitterden in de gouden herfstzon, een aantal leerlingen van de Vakschool voor Meisjes, gestoken in witte schorten, wat een alleraardigst aspect opleverde, een groot aantal padvinders, de Burgerwacht, de Graal en voorts tal van ver eenigingen, voor wie tevoren reeds een vaste plaats gereserveerd was. Dan komt de Oranjegarde en van verre reeds hoort men de trommels en de schallende trompetten. Vief loopen die jongens en meisjes daar, hoog opgestoken de vanen en een drietal borden waar op oranje fond geschreven staat ,,'t Was en 't Is" En 't bltfft alt(jd: Oranje boven". Ze gaan voorbij en dan volgen de school kinderen, een schier eindelooze optocht. Ze zijn er bij van 6 en 7, maar allen met blije gezichten; met oranje sjerpen en strikken in het haar. Anderen weer zwaaien met vlag getjes. Zoo wordt het half drie en langs de wegen staat de duizendkoppige menigte nu opge steld; keurig zijn de wegen afgezet door het groote politie-apparaat, hetwelk hierin slaag de zonder dat een enkele wanklank vernomen werd. Hoog boven ons is de lucht blauw en de zon blijft haar stralen uitgieten over de zich in feestroes bevindende stad. In het azuur zwalken een paar water vliegtuigen, kleine vogels daar in die on eindigheid. Ze laten zich soms plotseling valien en eerst vlak bij het water trek ken ze zich weer op. Rappe vogels, spe lend in het zonlicht. De belangstelling aan de Buitenhaven was uiteraard zeer groot, omdat alle genoo- digden en bevoorrechten, die een gereser veerde plaats kregen, daar waren opgesteld. Om half drie marcheerden de kinderen van de openbare- en bizondere scholen dien kant op, onder het zingen van vaderlandsche lie deren. De zee die lag daar met haar vriendelijksten aanblik, als een speigel. Hoe anders was zij juist een week geleden, toén zuilen water op spoten tusschen de openingen van het plan kier. Alles was voor de ontvangst gereed. Het vlot met de loopers en de brug naar den wal. Op de schepen -in de haven was de bemanning ge- instrueerd, de pavoiseervlaggen lagen gereed om bijhet eerste sein geheschen té worden. In de beste stemming wachtten de men- schen. Van het Havenplein klinkt het vroo lijke zingen uit duizenden kindermonden: „In naam van Oranje", „Piet Hein", ,,'t Wilhel mus". Men wordt niet moe. Van de oorlogsbodems in de haven klinken hoornsignalen. Het sein, dat men moetaan treden voor de èere-wacht. De „Dorus Rij kers" vaart met volledige bemanning, in olie goed, naar buiten. Een motor ronkt van een visschersbotter, die zich ook nog uit'de haven spoedt om op zee de begroeting te maken. De persfotografen verbijten zich. Dat hun dit buitenkansje ontgaan is! Op de Buitenhaven is een strenge afzetting door marechaussee en burger-politie. 't Is kwart voor drie. Het katapult-vliegtuig van de „De Ruyter", de Fokker C 11 W zwaait in breede bocht boven de marine-gebouwen. Het teeken dat de kruiser op komst is; de he raut die voorafging. Uit den tuin van het Instituut klinken commando's, een tromroffel davert over de haven. De eere-wacht van de adelborsten stelt zich op, marcheert langs het Paleis, over het Havenplein naar de plaats waar de Koningin haar zal inspecteeren De adelborsten, kwiek in hun baadje, mar- cheeren prachtig. Het is een militair schouwspel, dat pakt. De commandant van de eere-wacht, kapitein der mari niers W. A. J. Roelofsen, geeft de bevelen en met het geweer aan den voet wachten de jonkers tot de sloep in zicht zal zijn. In het midden werd het Koninklijke vaan del meegedragen. De kruiser voor de haven. Om 2.55 uur wordt op het directie-gebouw het sein J. H. M. geheschen als teeken, dat de seinvlaggen gereed gehouden moeten worden. Op de marine-schepen gaat het contra-sein naar boven. En dan wordt de boeg van den kruiser voor de haven zichtbaar. Den Konink lijken standaard in top, vaart het fraaie schip tot op de reede en laat het anker vallen. Op het directiegebouw gaat het sein naar beneden en gelijktijdig gaan op alle schepen de pavoi seervlaggen naar boven. De haven heeft plot- ling een feestelijken aanblik. In den tuin van het Commandementsge- bouw nemen de hoofdofficieren en hun dames plaats, bij wie wij ook opmerken den ge meente-secretaris, mr. dr. E. v. Bolhuis. Er komt actie onder de persfotografen en jouf- nalisten. De filmoperateur van Provilty richt zijn apparaat, de fotografen stellen hun toe stellen in. Aan boord van den kruiser wordt de valreep neergelaten en zakt de comman- dantsssloep aan stuurboordzijde naar beneden. De burgemeester, de havenmeester, ko lonel Wakerlin, de stelling-commandant, overste Bentz v. d. Berg begeven zich naar de plaats van de aankomst. De comman dant van het Kon. Instituut, overste ba- ron C. J. v. Asbeck, staat bij de eere- wacht van de adelborsten, om de Konink lijke familie daar te begroeten. Vice-admiraal Kruys heeft de reis van de „De Ruyter" meegemaakt en zal straks met de commandantssloep meekomen. Nog voor dat de sloep los van de „De Ruyter" is, komt de Texelsche boot binnen, in feestkleed, met de pavoiseervlaggen op. De politie-autoriteiten hebben de vriendelijkheid het publiek, dat zich aan den kant van het Kon. Instituut heeft opgesteld,'nog een vijftig meter naar voren te laten, komen en ,d,aze vriendelijke attentie wordt beloond met een dankbaar gejuich. De Koninklijke auto's rijden nu achteruit de haven op, de kap gaat naar beneden, de palfreniers begeven zich naar het plankier om eventueel bij de aankomst behulpzaam te zijn. Dan dondert het eerste schot van den kruiser. De bemanning aan boord van het oorlogsschip staat in parade-opstelling, da sloep maakt zich los van de „De Ruyter", vijf en dertig schoten, aan stuur- en bak boordzijde gelost, weerklinken. De beman ning aan boord van de Z 7 en Z 8, die straks door de koninklijke sloep zullen gepasseerd worden, staan stram in de houding en dan komt", snel en slank, de commandantssloep van den oorlogsbodem achter de jagers vandaan en meert aan het vlot. De bemanning op de schepen joelt. De eere-wacht van adelborsten heeft de noo- dige bevelen gekregen en staat als uit marmer gegoten. Het debarkeeren. De Koningin, in paarschen mantel, met zwart astrakan kraag en paarschen hoed, stapt uit de motorsloep. De Koningin ziet eenigszins vermoeid, haar trekken zijn ouder geworden sinds het vorige bezoek. Het leed heeft zijn sporen gedrukt en al is er de laatste maanden vreugde in het Paleis van onze Landsvrouwe, het gezicht van de Koningin spreekt een te duidelijke taal, dat Haar leven de laatste jaren vol zorg is geweest. De Prinses stapt direct achter Haar Moeder uit de motorsloep. De Prinses, in driekwart zwarte bontjas, met een vlug, sportief hoedje, maakt een allereenvoudig- sten indruk, evenals haar verloofde, Prins Benno, die natuurlijk zoo sportief is, om niet langs het trapje op het vlot te komen, maar zoo van de motorsloep op het vlot springt. De Prins en de Prinses, zooals we ze kennen van honderden foto's van de laatste maanden, eenvoudig, vriende lijk lachend, als zij door den haven meester, kolonel Wakerlin, begroet worden op marine-bodem. Het was de eerste kennismaking van den Prin3 met de marine. Op den steiger staan burgemeester Ritmeester en de stelling-com mandant, overste Bentz v. d. Berg. Minzaam groeten de Koningin, de Prinses en de Prins deze autoriteiten en dan begeeft men zich, na korte kennismaking, naar de eerewacht, waar eerst nog kennismaking plaats heeft met den commandant van het Instituut, overste van Asbeck. De Koningin, in gezelschap van vice- admiraal Kruys en vice-admiraal Bauduin, gaat voorop. Daarachter volgt de Prinses, vergezeld van den burgemeester en daarach ter komt Prins Benno, blootshoofds, zijn deuk hoed in zijn hand. Het vaandel van de Adelborsten neigt, als de Koninklijke leden passeeren en die buigen eerbiedig. Dan stappen de vorstelijke personen in de gereedstaande auto's en hooren we het juichen van de menschenzee op het Haven plein. In de stad. Om 3 uur staat alles opgesteld langs het traject, dat gevolgd zal worden. Met name op de Hoofdgracht, Havenplein en Stationsplein is het zwart van de menschen. Doch door een uitstekende regeling is het nergens noodig, dat krachtdadig opgetreden behoeft te worden en men heeft blijkbaar het verzoek van den com missaris van Politie ter harte genomen. En we staan tusschen het publiek en men hoort de opmerkingen die het maakt over „onze" Koningin, „onze" Prinses en „onzen" Prins. Het stemt tot verheugenis als men dan verneemt, welke plaats deze drie menschen ook in de Heldersche harten innemen. En dan blijkt ook, dat dit komen zien niet alleen maar nieuwsgierigheid zonder meer is. Overal voor de huizen zijn nu de gordijnen weggeschoven, en overal ziet men de vroolijke gezichten der menschen, verwachtend,vol spanning. Het wordt half vier en de spanning wordt grooter. Nu zal het moment wel spoedig daar zijn, dat men de Koningin, de Prinses en den Prins eindelijk zelf zal kunnëh zien. Een mo ment, waaróp men al een paar maanden ge wacht heeft. En we wachten, en het publiek vermaakt zich. De een koopt chocolade van de venters, een ander vertelt zijn buurman of -vrouw nimmer eindigende verhalen van bijzonder heden ons Vorstenhuis betreffende, en weer een ander vermaakt zich er mee zijn voor staander een paar blauwe hielen te bezorgen. Hetgeen, gezien de algemeene feeststem ming, tot geen nadere complicaties aanleiding geeft Wij hebben ons opgesteld op het Konings plein, en hebben daar een aardigen uitkijkpost En we turen naar de Postbrug, waarvoor de Burgerwacht met vaandel opgesteld staat en daar tuurt men ook Dankwart voor vieren, davert plotseling een roffel van de leden der Donderdag 5 November. Musis Sacrum, 8 u. Feestavond voor begun- gunstigers van de C.J.M.V. Zaterdag 7 November. Militair Tehuis, Spoorstraat, 8 u. Feestelijke Vergadering van de Friesche Vereeniging „Gysbert Japikx". Donderdag 5 Nov. 16.52 uur Burgerwacht over het plein. De stoet is komende. Allen rekken zich uit, hoewel er nog niets te bespeuren is en de jongens en meisjes zwaaien met hun vlaggen. Het wordt stil en ineens, eigenlijk nog onverwachtdaar zwenkt de eerste auto den hoek om. Duizenden oogen turen er naar en ontdekkenden Commis saris van Politie, den heer van der Hoe ven, die na de motorbrigade den stoet voor uit gaat. Na den commissaris volgt de burge meester en dande Koninklijke auto waarin gezeten Juliana en Bernhard. Dan gaat een gejuich op uit die ontel bare keelen, een geluich, dat een demon stratie is van de verknochtheid aan Oranje. De Prinses wuift vriendelijk, evenals Bernhard. „Wat een prettig gezicht" zegt iemand naast me, en een oude dame „wat leuk jongensachtig nog" In de volgende auto zit de Koningin en weer juicht men. Zij knikt voor deze hulde en het is weer als vroeger: onze Koningin. En de andere auto's volgen, maar men tuurt de beide eerste na, die nu al weer in de Prins Hendriklaan zijn. Nu wordt daar gejuicht en weer zal een jong paar zich kunnen verheugen over een ander deel van enthousiast Den Helder. Bij het station. Reeds om half twee waren de eersten present om zich een goed plaatsje voor het Station uit te zoeken. Snel nam het aantal aanwezigen toe en om half drie, dat was dus bijna anderhalf uur voor de aankomst van de Koninklijke Familie, stonden de menschen rijen dik. Vrij wel het geheele Stationsplein was door de politie, die ook hier voor een keurige afzetting gezorgd had, vrijgelaten. Naarmate het tijd stip van de komst der Hooge Gasten naderde, groeide de menschenmenigte aan. De deuren van de derde klasse wachtkamer waren reeds geopend, een looper was gelegd die door de wachtkamer naar den Koninklijken trein leid de. De geheele passage was opgevroolijkt door palmen en ander groen. Aan den ingang wacht te de inspecteur van de afdeeling vervoer der Nederl. Spoorwegen, de heer Van Meurs, de komst der Koninklijke reizigers af. Men kortte zich den tijd door met verdub belde aandacht te letten op alles wat op het Stationsplein plaats greep. De burgemeester en de commissaris van politie kwamen even per auto kijken of alles in orde was, toen reden zij naar de Buitenhaven. Een welkom inter mezzo vormden de Koninklijke auto's, die een proefrit van de Buitenhaven naar hier gemaakt hadden. De fraaie Cadillac 1936 van de Koningin en de slanke Packard van de Prinses trokken sterk de aandacht, zoo ook de chauf feurs en wagenbedienden in hun keurige livrei's. Toen de wagens verdwenen waren, dat was om kwart over drieën, duurde het geen 5 minuten meer of tromgeroffel en muziekklan- ken kondigden de komst van de Stafmuziek en de eeretroepen aan. Daar zwenkten zij onder commando van den kapt. der mariniers J. A. J. de Bruyn, het Stationsplein op en namen tot groote teleurstelling van hen, die daar ston den, recht tegenover den ingang van de derde klasse wachtkamer plaats. Voorop de Stafmu ziek onder leiding van- den heer L. H. F. Leis- 38) Die verandering van onderwerp maakte Brown een beetje duizelig, maar het herin nerde hem ook aan iets dat hij bijna vergeten had. „Over de zaken gesproken, mijnheer," zei hij, „hebt u den laatsten tijd nog iets van inspecteur Keating gehoord?" „Neen. Na dien brief in de „Roode Leeuw" niets meer. Storm zegt, dat hjj nog brieven van hem krjjgt, maar sinds ik de Ronde Tafel heb meegedeeld, dat Larry hier in Reigate is, beginnen ze 't hunne van Sam te denken." „Ik geloof, dat Larry er meer van weet, waar inspecteur Keating is, mijnheer. Hij maakte zoo juist een vreemde opmerking, wat dat betreft, mijnheer," zei Brown, en herhaalde Larry's woorden. „Dus dè.t is het," peinsde Kaye afgetrok ken. „Larry verzamelt objets d'art in den vorm van politiemannen. Hij zal tot de over tuiging komen, dat het een kostbare lief hebberij is. Iets anders, heb je dien looper nog?" „Help uzelf. Rechter broekzak," antwoord de Brown. „Dank je. En hoe is het met jullie wed loop in de klassieken. „Fijn," grinnikte Brówn. „Hjj plaatste een Seneca en een Plinius en ik scoorde met 'n Socrates en een Cicero. Wie voor den dui vel was Cicero mijnheer?" Maar Kaye luisterde niet meer. Hij nam de prop op en bracht hem, ondanks Brown's levendig uitgedrukte bezwaren, weer op zijn plaats. „Ik zou een maand salaris geven, als ik precies wist, waar Keating op het oogenblik zit," zei hjj, „en dat zal ik ook, als ik het binnen een paar uur niet uitvind. Goeden dag, Brown, hou het' nog een poosje uit en troost je met de onfeilbare wijsheid van den ouden Plato: „Een goed begin is het halve werk." Daar z't een heeleboel in." Op welke opmerking Brown antwoordde met een gegrom. Elk ander antwoord was hem onmogelijk, en zijn gedachten over Kaye, toerij die het huis verlaten had, waren niet al te vriendelijk. Kaye wandelde langzaam naar de villa en zocht de bijkeuken op. Juffrouw Greer zat in keuken te slapen in haar stoel. Jan was in zijn eigen kamer aan 't lezen, en Larry oefen de zich op het tennisveld in een trick service. Barbara was met den wagen uit. Kaye dacht een oogenblik na, verliet toen de bijkeuken en liep onhoorbaar door de hal. Even luister de hij aan de deur an Jan's kamer, daarna sloop hij de trap op en ging de bovengang over, met een eigenaardig glijdenden pas, die elke trilling welke Jan's aandacht zou heb ben kunnen trekken, ophief. Kaye ging Larry's kamer binnen en keek even door het raam om zich er van te over tuigen, dat de bewoner nog aan het tennis sen was. Vervolgens luisterde hij aan de deur naar teekens van eenige activiteit van de zijde van Jan en juffrouw Greer, maar alles in huis bleef doodstil. In zooverre te vreden, begon Kaye zijn onderzoek. Het eerste was Larry's chique leeren koffer aan de beurt, die na een paar vaardige handgre pen met Brown's looper openknipte. Bovenop zag Kaye Larry's nieuwe periscoop en vlak daaronder een ongesloten enveloppe met een brief er in, waarvan hij de beste hoop had. Hij nam den brief er uit, sloot den koffer dicht en ging nog eens aan het raam kijken, natuurlijk met de noodige voorzichtigheid. Larry was nog op de tennisbaan bezig, zoo dat Kaye aannam, dat hij veilig zijn gang kon gaan. Hij legde de enveloppe op de schrijf tafel, haalde met een tangetje den brief er behoedzaam uit en vouwde hem open. De brief was niet geheel voltooid en van den volgenden inhoud „Amice Lou, Binnen een paar dagen is mjjn werk hier afgeloopen. Ik voorzie een weinig moeite met onzen geheimzinnigen vriend dep Strooper, maar ik geloof, dat ik dat heerschap door heb. Als ik me niet sterk vergis, is de butler hier van zeer nabijmet hem bekend (Kaye's oogen glinsterden ironisch) maar dat zal de toekomst wel leeren. Wat Keating betreft, houd hem in elk geval tot het eind van de week vast ik zal je telegrafisch vanuit Sotuhampton laten weten, wanneer het tijd is om hem weer op de lijdende menschheid los te laten. De gewone manier, geblinddoekt, en een rondritje, en dan neer zetten ergens in een park of op een ander open terrein. Zorg vooral, dat er geen ge weld gebruikt wordt. Ik houd erg van Kea ting, maar Chorley niet. Let ook op, dat die idioot zijn gezicht niet laat zien, want dat zou den heelen boel bederven." Daarmee eindigde de brief, en Kaye keek op de enveloppe naar het adres: Lou Staam Esq. 4a Angels Crescent. The Barbican. E. C. Dus dat was de plaats, waar Larry Keating gevangen hield! Kaye stond een oogenblik te peinzen. Het viel hem niet op, dat hij het geluid van de ballen op het tennisveld niet meer hoorde, zoozeer waren zijn gedachten bij zijn vriend. Weliswaar scheen Keating niet direct in gevaar te verkeeren, maar Kaye kende Chorley goed genoeg om eenigszins ongerust te zijn over het lot van den inspec teur. Ineens werd Kaye zich bewust, dat hjj zich niet langer alleen in de kamer bevond. Met één hand liet hij ongemerkt de enveloppe onder het vloeiblad op de tafel glyden. terwijl htö met de andere even voorzichtig den brief in zjjn binnenzak borg. Gelukkig stond hij met zijn rug naar de deur, zoodat zijn lichaam de bewegingen van zijn handen voor iemand die binnen kwam, onzichtbaar maakte. Hij bleef nog even een paar boeken schikken, sloot het raam en keerde zich toen pas om. Zijn verba zing bij het zien van Larry was net echt Larry stond bij de deur, tegen den muur geleund; een sigaret hing tusschen zijn lippe„ en hij keek Kaye met half-dichtgeknejen oogen loerend aan. «-"epen „Wat ben je van plan!" vroeg hij kort af -£2.» - wóedromVoapTea"imenr'dan fa"atieke „Gewoonte, mijnheer," antwoordde Kave eerbiedig. „Men kan met een vasto L.V niet ineens breken." £e«voonte „Gewoonte? Op je vrijen middag? Wat zou jullie bond daar wel van zeggen'" „Ik zag toevallig in 't voorbijgaan hier een paar dingen, die eh eenige opmerkzaam heid behoefden, en kon niet laten even binr.en te gaan om er orde op te stellen." „Onzelfzuchtige man," zei Larry sarcas tisch. „Ik vraag me af wat dat voor dingen waren, die eh eenige opmerkzaaheid be hoefden? Socrates had het wel bij het rechte eind, toen hij zei: „Let op de bedoeling en stoor u niet aan praatjes." Nu was het Kaye's beurt om te glimlachen. „Ik heb Brewer bij gelegenheid ook zeer nuttig bevonden, mijnheer," zei hij met een veelbeteekenenden blik naar de boeken, die hij gerangschikt had. De opmerking, die Larry op de lippen had, bleef onuitgesproken, maar gelukkig hoorden zij op dat oogenblik Barbara's wagen aan komen, waardoor aan het gesprek een einde gemaakt werd. „Dat zal miss Teyst zijn," zei Kaye. „Als u me wilt verontschuldigen, geloof ik, dat ik vooi de thee zal gaan zorgen, mijnheer. Zelfs al is het mijn vrije middag, juffrouw Greer zal toch wel blij zijn, als zij eenige hulp heeft.* Hij ging naar de deur en Larry trad terzijde om hem door te laten. Toen Kaye hem pas seerde, zei hij zacht: „Crale, heb je ooit van den Strooper gehoord aye bleef staan en keek den ander recht ln de oogen. „Wie zou daar ooit van gehoord hebben, mynheer? Ik heb een speciale studie gemaakt van e loopbaan van dien mynheer, en ik meen wei te mogen zeggen, dat ik meer van hem wee dan wie ook. Anders nog iets van uw dienst, mijnheer?" (Moordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 8