DE
STROOPER
Waar gaan we heen
Licht op voor alle voertuigen
FEUILLETON.
DOOR
PETER BARON
langs de stoet zou rijden, en waar gemeente
werklieden bezig waren in de straten de
laatste toebereidselen in orde te brengen.
Daar waren de winkeljongens, die eens zoo
hard als anders reden om vooral 's middags
maar niets van het bezoek te moeten missen
en daar waren de vrekoopers van „Oranje-
Nationaal" die menig strikje of lintje aan den
man (en vrouw) brachten.
Druk gevlagd.
Het is verblijdend dit alles te mogen
zien. Te mogen constateeren welk een
zeer belangrijke plaats dat eeuwen oude
Huis van Oranje ook in Den Helder in
neemt.
Tegen 11 uur 's morgens kon men zeggen
dat zoowel aan Hoofdgracht, als Kanaalweg
en omliggende straten bijna huis aan huis het
rood-wit-blauwe dundoek uithing, licht be
wogen door een merkwaardig zacht herfst-
windje.
Het was een vroolijk gezicht al die
vlaggen daar te zien. Het is iets wat opti
misme brengt. Ook in de binnenstad en op de
buitenwegen had men zich niet onbetuigd
gelaten, en een ieder die een vlag had,
maakte er gebruik van.
Tal van personen gingen reeds een kijkje
nemen op de Buitenhaven en met name bij
het Havenplein concentreerden zich reeds
velen? Of het geestdriftigen waren, die een
goed plaatsje gingen uitzoeken, of dat het
alleen maar een ondefineerbare drang was om
daar te zijn, waar over enkele uren de
Koningin, de Prinses en de Prins zouden
debarkeeren... wie zal het zeggen.
Oranje...
Zoo wordt het 12 uur en reeds ziet men
verscheidene personen zich langs den weg,
dien de stoet volgen zal, opstellen. Het zijn
de oudjes, die er natuurlijk niet gerust over
zijn, of ze wel een goed plaatsje zullen krij
gen...
En de kantoren gaan uit en eerst dan wordt
het recht gezellig op de straten. Overal ziet
men ze loopen, de jongens en meisjes met
oranje strikken en sjerpen, de ouderen ge
tooid met het bescheiden strikje. Een ieger
„Oranje Nationaal" verkoopers maakt beste
zaken en we zien bijna geen revers, dat niet
versierd is met de kleur van ons Vorstenhuis.
Het onverwachte.
Het wordt half twee en dan gebeurt
het wonder. Ineens, eigenlijk volkomen
onverwachts, scheuren de nevels, die over
Den Helder en het Marsdiep liggen, open
en daar, stralend en trillend valt de zon
over de stad.
En direct is daar de blijheid van het
Oranjefeest waarbij de Oranje-zon niet
mag ontbreken. De boomen worden
prachtig bruin getint, de vlaggen lijken
ééns zoo helder en in de grachten tee
kenen zich de weerkaatsingen der hui
zen af.
En we weten het: dit zal een féést
worden, en het zal slagen.
Inmiddels is de groote trek begonnen. De
trek der vele duizenden stadgenooten, die
niets van dit gebeuren willen missen. Overal
ziet men ze loopen, gestoken in hun Paasch-
best en met montere gezichten. De werf en
de kantoren hebben vrij-af gekregen en is het
wónder dat het daar in het centrum een ge
zelligheid van belang was?
De veldwachters komen.
Tusschen al dat optimisme en vroolijk
geren van jonge voeten klinkt plotseling het
gedreun van zware schoenen... En daar
komen ze aan, keurig in het gelid marchee-
rend, een 80-tal Rijksveldwachters, gerecru-
teerd uit Noord-Holland (het 6e district). Zij
verdeelen zich over Stationsplein, Prins Hen
driklaan, Kanaalweg en Hoofdgracht en wor
den geassisteerd door de plaatselijke politie
agenten.
Er gaat tegen tweeën teekening komen in
dat va et vient van dit groote publiek. Men
verdeelt zich over het parcours, waarlangs
zoo straks de-Koninklijke auto zal rijden.
Tal van vereenigingen.
Van verschillende kanten komen nu ook
de vereenigingen aangemarcheerd. Het zou
ondoenljjk zijn deze alle speciaal te vermel
den, doch we zagen o.a. een aantal stuur
mansleerlingen, de oude zee-ridders, pron
kend met hun medailles, die schitterden in
de gouden herfstzon, een aantal leerlingen
van de Vakschool voor Meisjes, gestoken in
witte schorten, wat een alleraardigst aspect
opleverde, een groot aantal padvinders, de
Burgerwacht, de Graal en voorts tal van ver
eenigingen, voor wie tevoren reeds een vaste
plaats gereserveerd was.
Dan komt de Oranjegarde en van verre
reeds hoort men de trommels en de
schallende trompetten. Vief loopen die
jongens en meisjes daar, hoog opgestoken
de vanen en een drietal borden waar op
oranje fond geschreven staat
,,'t Was en 't Is"
En 't bltfft alt(jd:
Oranje boven".
Ze gaan voorbij en dan volgen de school
kinderen, een schier eindelooze optocht. Ze
zijn er bij van 6 en 7, maar allen met blije
gezichten; met oranje sjerpen en strikken in
het haar. Anderen weer zwaaien met vlag
getjes.
Zoo wordt het half drie en langs de wegen
staat de duizendkoppige menigte nu opge
steld; keurig zijn de wegen afgezet door het
groote politie-apparaat, hetwelk hierin slaag
de zonder dat een enkele wanklank vernomen
werd. Hoog boven ons is de lucht blauw en
de zon blijft haar stralen uitgieten over de
zich in feestroes bevindende stad.
In het azuur zwalken een paar water
vliegtuigen, kleine vogels daar in die on
eindigheid. Ze laten zich soms plotseling
valien en eerst vlak bij het water trek
ken ze zich weer op. Rappe vogels, spe
lend in het zonlicht.
De belangstelling aan de Buitenhaven
was uiteraard zeer groot, omdat alle genoo-
digden en bevoorrechten, die een gereser
veerde plaats kregen, daar waren opgesteld.
Om half drie marcheerden de kinderen van
de openbare- en bizondere scholen dien kant
op, onder het zingen van vaderlandsche lie
deren.
De zee die lag daar met haar vriendelijksten
aanblik, als een speigel. Hoe anders was zij
juist een week geleden, toén zuilen water op
spoten tusschen de openingen van het plan
kier.
Alles was voor de ontvangst gereed. Het
vlot met de loopers en de brug naar den wal. Op
de schepen -in de haven was de bemanning ge-
instrueerd, de pavoiseervlaggen lagen gereed
om bijhet eerste sein geheschen té worden.
In de beste stemming wachtten de men-
schen. Van het Havenplein klinkt het vroo
lijke zingen uit duizenden kindermonden: „In
naam van Oranje", „Piet Hein", ,,'t Wilhel
mus". Men wordt niet moe.
Van de oorlogsbodems in de haven klinken
hoornsignalen. Het sein, dat men moetaan
treden voor de èere-wacht. De „Dorus Rij
kers" vaart met volledige bemanning, in olie
goed, naar buiten. Een motor ronkt van een
visschersbotter, die zich ook nog uit'de haven
spoedt om op zee de begroeting te maken.
De persfotografen verbijten zich. Dat hun dit
buitenkansje ontgaan is!
Op de Buitenhaven is een strenge afzetting
door marechaussee en burger-politie.
't Is kwart voor drie. Het katapult-vliegtuig
van de „De Ruyter", de Fokker C 11 W zwaait
in breede bocht boven de marine-gebouwen.
Het teeken dat de kruiser op komst is; de he
raut die voorafging.
Uit den tuin van het Instituut klinken
commando's, een tromroffel davert over de
haven. De eere-wacht van de adelborsten
stelt zich op, marcheert langs het Paleis,
over het Havenplein naar de plaats waar
de Koningin haar zal inspecteeren De
adelborsten, kwiek in hun baadje, mar-
cheeren prachtig. Het is een militair
schouwspel, dat pakt. De commandant
van de eere-wacht, kapitein der mari
niers W. A. J. Roelofsen, geeft de bevelen
en met het geweer aan den voet wachten
de jonkers tot de sloep in zicht zal zijn.
In het midden werd het Koninklijke vaan
del meegedragen.
De kruiser voor de haven.
Om 2.55 uur wordt op het directie-gebouw
het sein J. H. M. geheschen als teeken, dat de
seinvlaggen gereed gehouden moeten worden.
Op de marine-schepen gaat het contra-sein
naar boven. En dan wordt de boeg van den
kruiser voor de haven zichtbaar. Den Konink
lijken standaard in top, vaart het fraaie schip
tot op de reede en laat het anker vallen. Op
het directiegebouw gaat het sein naar beneden
en gelijktijdig gaan op alle schepen de pavoi
seervlaggen naar boven. De haven heeft plot-
ling een feestelijken aanblik.
In den tuin van het Commandementsge-
bouw nemen de hoofdofficieren en hun dames
plaats, bij wie wij ook opmerken den ge
meente-secretaris, mr. dr. E. v. Bolhuis. Er
komt actie onder de persfotografen en jouf-
nalisten. De filmoperateur van Provilty richt
zijn apparaat, de fotografen stellen hun toe
stellen in. Aan boord van den kruiser wordt
de valreep neergelaten en zakt de comman-
dantsssloep aan stuurboordzijde naar beneden.
De burgemeester, de havenmeester, ko
lonel Wakerlin, de stelling-commandant,
overste Bentz v. d. Berg begeven zich naar
de plaats van de aankomst. De comman
dant van het Kon. Instituut, overste ba-
ron C. J. v. Asbeck, staat bij de eere-
wacht van de adelborsten, om de Konink
lijke familie daar te begroeten.
Vice-admiraal Kruys heeft de reis van de
„De Ruyter" meegemaakt en zal straks met
de commandantssloep meekomen. Nog voor
dat de sloep los van de „De Ruyter" is, komt
de Texelsche boot binnen, in feestkleed, met
de pavoiseervlaggen op. De politie-autoriteiten
hebben de vriendelijkheid het publiek, dat zich
aan den kant van het Kon. Instituut heeft
opgesteld,'nog een vijftig meter naar voren te
laten, komen en ,d,aze vriendelijke attentie
wordt beloond met een dankbaar gejuich. De
Koninklijke auto's rijden nu achteruit de haven
op, de kap gaat naar beneden, de palfreniers
begeven zich naar het plankier om eventueel
bij de aankomst behulpzaam te zijn.
Dan dondert het eerste schot van den
kruiser. De bemanning aan boord van het
oorlogsschip staat in parade-opstelling, da
sloep maakt zich los van de „De Ruyter",
vijf en dertig schoten, aan stuur- en bak
boordzijde gelost, weerklinken. De beman
ning aan boord van de Z 7 en Z 8, die
straks door de koninklijke sloep zullen
gepasseerd worden, staan stram in de
houding en dan komt", snel en slank, de
commandantssloep van den oorlogsbodem
achter de jagers vandaan en meert aan
het vlot.
De bemanning op de schepen joelt. De
eere-wacht van adelborsten heeft de noo-
dige bevelen gekregen en staat als uit
marmer gegoten.
Het debarkeeren.
De Koningin, in paarschen mantel, met
zwart astrakan kraag en paarschen hoed,
stapt uit de motorsloep. De Koningin ziet
eenigszins vermoeid, haar trekken zijn
ouder geworden sinds het vorige bezoek.
Het leed heeft zijn sporen gedrukt en al
is er de laatste maanden vreugde in het
Paleis van onze Landsvrouwe, het gezicht
van de Koningin spreekt een te duidelijke
taal, dat Haar leven de laatste jaren vol
zorg is geweest.
De Prinses stapt direct achter Haar
Moeder uit de motorsloep. De Prinses, in
driekwart zwarte bontjas, met een vlug,
sportief hoedje, maakt een allereenvoudig-
sten indruk, evenals haar verloofde, Prins
Benno, die natuurlijk zoo sportief is, om
niet langs het trapje op het vlot te komen,
maar zoo van de motorsloep op het vlot
springt. De Prins en de Prinses, zooals
we ze kennen van honderden foto's van
de laatste maanden, eenvoudig, vriende
lijk lachend, als zij door den haven
meester, kolonel Wakerlin, begroet worden
op marine-bodem.
Het was de eerste kennismaking van den
Prin3 met de marine. Op den steiger staan
burgemeester Ritmeester en de stelling-com
mandant, overste Bentz v. d. Berg. Minzaam
groeten de Koningin, de Prinses en de Prins
deze autoriteiten en dan begeeft men zich, na
korte kennismaking, naar de eerewacht, waar
eerst nog kennismaking plaats heeft met den
commandant van het Instituut, overste van
Asbeck. De Koningin, in gezelschap van vice-
admiraal Kruys en vice-admiraal Bauduin,
gaat voorop. Daarachter volgt de Prinses,
vergezeld van den burgemeester en daarach
ter komt Prins Benno, blootshoofds, zijn deuk
hoed in zijn hand.
Het vaandel van de Adelborsten neigt, als
de Koninklijke leden passeeren en die buigen
eerbiedig.
Dan stappen de vorstelijke personen in de
gereedstaande auto's en hooren we het
juichen van de menschenzee op het Haven
plein.
In de stad.
Om 3 uur staat alles opgesteld langs het
traject, dat gevolgd zal worden. Met name op
de Hoofdgracht, Havenplein en Stationsplein
is het zwart van de menschen. Doch door een
uitstekende regeling is het nergens noodig, dat
krachtdadig opgetreden behoeft te worden en
men heeft blijkbaar het verzoek van den com
missaris van Politie ter harte genomen.
En we staan tusschen het publiek en men
hoort de opmerkingen die het maakt over
„onze" Koningin, „onze" Prinses en „onzen"
Prins. Het stemt tot verheugenis als men dan
verneemt, welke plaats deze drie menschen
ook in de Heldersche harten innemen. En dan
blijkt ook, dat dit komen zien niet alleen maar
nieuwsgierigheid zonder meer is.
Overal voor de huizen zijn nu de gordijnen
weggeschoven, en overal ziet men de vroolijke
gezichten der menschen, verwachtend,vol
spanning.
Het wordt half vier en de spanning wordt
grooter. Nu zal het moment wel spoedig daar
zijn, dat men de Koningin, de Prinses en den
Prins eindelijk zelf zal kunnëh zien. Een mo
ment, waaróp men al een paar maanden ge
wacht heeft.
En we wachten, en het publiek vermaakt
zich. De een koopt chocolade van de venters,
een ander vertelt zijn buurman of -vrouw
nimmer eindigende verhalen van bijzonder
heden ons Vorstenhuis betreffende, en weer
een ander vermaakt zich er mee zijn voor
staander een paar blauwe hielen te bezorgen.
Hetgeen, gezien de algemeene feeststem
ming, tot geen nadere complicaties aanleiding
geeft
Wij hebben ons opgesteld op het Konings
plein, en hebben daar een aardigen uitkijkpost
En we turen naar de Postbrug, waarvoor de
Burgerwacht met vaandel opgesteld staat en
daar tuurt men ook
Dankwart voor vieren, davert
plotseling een roffel van de leden der
Donderdag 5 November.
Musis Sacrum, 8 u. Feestavond voor begun-
gunstigers van de C.J.M.V.
Zaterdag 7 November.
Militair Tehuis, Spoorstraat, 8 u. Feestelijke
Vergadering van de Friesche Vereeniging
„Gysbert Japikx".
Donderdag 5 Nov. 16.52 uur
Burgerwacht over het plein. De stoet is
komende.
Allen rekken zich uit, hoewel er nog
niets te bespeuren is en de jongens en
meisjes zwaaien met hun vlaggen.
Het wordt stil en ineens, eigenlijk nog
onverwachtdaar zwenkt de eerste
auto den hoek om. Duizenden oogen turen
er naar en ontdekkenden Commis
saris van Politie, den heer van der Hoe
ven, die na de motorbrigade den stoet voor
uit gaat.
Na den commissaris volgt de burge
meester en dande Koninklijke auto
waarin gezeten Juliana en Bernhard.
Dan gaat een gejuich op uit die ontel
bare keelen, een geluich, dat een demon
stratie is van de verknochtheid aan Oranje.
De Prinses wuift vriendelijk, evenals
Bernhard. „Wat een prettig gezicht" zegt
iemand naast me, en een oude dame „wat
leuk jongensachtig nog"
In de volgende auto zit de Koningin en weer
juicht men. Zij knikt voor deze hulde en het
is weer als vroeger: onze Koningin.
En de andere auto's volgen, maar men tuurt
de beide eerste na, die nu al weer in de Prins
Hendriklaan zijn.
Nu wordt daar gejuicht en weer zal een
jong paar zich kunnen verheugen over een
ander deel van enthousiast Den Helder.
Bij het station.
Reeds om half twee waren de eersten present
om zich een goed plaatsje voor het Station uit
te zoeken. Snel nam het aantal aanwezigen toe
en om half drie, dat was dus bijna anderhalf
uur voor de aankomst van de Koninklijke
Familie, stonden de menschen rijen dik. Vrij
wel het geheele Stationsplein was door de
politie, die ook hier voor een keurige afzetting
gezorgd had, vrijgelaten. Naarmate het tijd
stip van de komst der Hooge Gasten naderde,
groeide de menschenmenigte aan. De deuren
van de derde klasse wachtkamer waren reeds
geopend, een looper was gelegd die door de
wachtkamer naar den Koninklijken trein leid
de. De geheele passage was opgevroolijkt door
palmen en ander groen. Aan den ingang wacht
te de inspecteur van de afdeeling vervoer der
Nederl. Spoorwegen, de heer Van Meurs,
de komst der Koninklijke reizigers af.
Men kortte zich den tijd door met verdub
belde aandacht te letten op alles wat op het
Stationsplein plaats greep. De burgemeester en
de commissaris van politie kwamen even per
auto kijken of alles in orde was, toen reden
zij naar de Buitenhaven. Een welkom inter
mezzo vormden de Koninklijke auto's, die een
proefrit van de Buitenhaven naar hier gemaakt
hadden. De fraaie Cadillac 1936 van de
Koningin en de slanke Packard van de Prinses
trokken sterk de aandacht, zoo ook de chauf
feurs en wagenbedienden in hun keurige
livrei's. Toen de wagens verdwenen waren, dat
was om kwart over drieën, duurde het geen
5 minuten meer of tromgeroffel en muziekklan-
ken kondigden de komst van de Stafmuziek en
de eeretroepen aan. Daar zwenkten zij onder
commando van den kapt. der mariniers J. A. J.
de Bruyn, het Stationsplein op en namen tot
groote teleurstelling van hen, die daar ston
den, recht tegenover den ingang van de derde
klasse wachtkamer plaats. Voorop de Stafmu
ziek onder leiding van- den heer L. H. F. Leis-
38)
Die verandering van onderwerp maakte
Brown een beetje duizelig, maar het herin
nerde hem ook aan iets dat hij bijna vergeten
had.
„Over de zaken gesproken, mijnheer," zei
hij, „hebt u den laatsten tijd nog iets van
inspecteur Keating gehoord?"
„Neen. Na dien brief in de „Roode Leeuw"
niets meer. Storm zegt, dat hjj nog brieven
van hem krjjgt, maar sinds ik de Ronde Tafel
heb meegedeeld, dat Larry hier in Reigate is,
beginnen ze 't hunne van Sam te denken."
„Ik geloof, dat Larry er meer van weet,
waar inspecteur Keating is, mijnheer. Hij
maakte zoo juist een vreemde opmerking,
wat dat betreft, mijnheer," zei Brown, en
herhaalde Larry's woorden.
„Dus dè.t is het," peinsde Kaye afgetrok
ken. „Larry verzamelt objets d'art in den
vorm van politiemannen. Hij zal tot de over
tuiging komen, dat het een kostbare lief
hebberij is. Iets anders, heb je dien looper
nog?"
„Help uzelf. Rechter broekzak," antwoord
de Brown.
„Dank je. En hoe is het met jullie wed
loop in de klassieken.
„Fijn," grinnikte Brówn. „Hjj plaatste een
Seneca en een Plinius en ik scoorde met
'n Socrates en een Cicero. Wie voor den dui
vel was Cicero mijnheer?"
Maar Kaye luisterde niet meer. Hij nam
de prop op en bracht hem, ondanks Brown's
levendig uitgedrukte bezwaren, weer op zijn
plaats.
„Ik zou een maand salaris geven, als ik
precies wist, waar Keating op het oogenblik
zit," zei hjj, „en dat zal ik ook, als ik het
binnen een paar uur niet uitvind. Goeden
dag, Brown, hou het' nog een poosje uit en
troost je met de onfeilbare wijsheid van den
ouden Plato: „Een goed begin is het halve
werk." Daar z't een heeleboel in."
Op welke opmerking Brown antwoordde
met een gegrom. Elk ander antwoord was
hem onmogelijk, en zijn gedachten over Kaye,
toerij die het huis verlaten had, waren niet al
te vriendelijk.
Kaye wandelde langzaam naar de villa en
zocht de bijkeuken op. Juffrouw Greer zat in
keuken te slapen in haar stoel. Jan was in
zijn eigen kamer aan 't lezen, en Larry oefen
de zich op het tennisveld in een trick service.
Barbara was met den wagen uit. Kaye dacht
een oogenblik na, verliet toen de bijkeuken
en liep onhoorbaar door de hal. Even luister
de hij aan de deur an Jan's kamer, daarna
sloop hij de trap op en ging de bovengang
over, met een eigenaardig glijdenden pas, die
elke trilling welke Jan's aandacht zou heb
ben kunnen trekken, ophief.
Kaye ging Larry's kamer binnen en keek
even door het raam om zich er van te over
tuigen, dat de bewoner nog aan het tennis
sen was. Vervolgens luisterde hij aan de
deur naar teekens van eenige activiteit van
de zijde van Jan en juffrouw Greer, maar
alles in huis bleef doodstil. In zooverre te
vreden, begon Kaye zijn onderzoek. Het
eerste was Larry's chique leeren koffer aan
de beurt, die na een paar vaardige handgre
pen met Brown's looper openknipte. Bovenop
zag Kaye Larry's nieuwe periscoop en vlak
daaronder een ongesloten enveloppe met een
brief er in, waarvan hij de beste hoop had.
Hij nam den brief er uit, sloot den koffer
dicht en ging nog eens aan het raam kijken,
natuurlijk met de noodige voorzichtigheid.
Larry was nog op de tennisbaan bezig, zoo
dat Kaye aannam, dat hij veilig zijn gang kon
gaan. Hij legde de enveloppe op de schrijf
tafel, haalde met een tangetje den brief er
behoedzaam uit en vouwde hem open. De
brief was niet geheel voltooid en van den
volgenden inhoud
„Amice Lou,
Binnen een paar dagen is mjjn werk hier
afgeloopen. Ik voorzie een weinig moeite met
onzen geheimzinnigen vriend dep Strooper,
maar ik geloof, dat ik dat heerschap door
heb. Als ik me niet sterk vergis, is de butler
hier van zeer nabijmet hem bekend
(Kaye's oogen glinsterden ironisch) maar
dat zal de toekomst wel leeren. Wat Keating
betreft, houd hem in elk geval tot het eind
van de week vast ik zal je telegrafisch
vanuit Sotuhampton laten weten, wanneer
het tijd is om hem weer op de lijdende
menschheid los te laten. De gewone manier,
geblinddoekt, en een rondritje, en dan neer
zetten ergens in een park of op een ander
open terrein. Zorg vooral, dat er geen ge
weld gebruikt wordt. Ik houd erg van Kea
ting, maar Chorley niet. Let ook op, dat die
idioot zijn gezicht niet laat zien, want dat
zou den heelen boel bederven."
Daarmee eindigde de brief, en Kaye keek
op de enveloppe naar het adres: Lou Staam
Esq. 4a Angels Crescent. The Barbican. E. C.
Dus dat was de plaats, waar Larry Keating
gevangen hield! Kaye stond een oogenblik te
peinzen. Het viel hem niet op, dat hij het
geluid van de ballen op het tennisveld niet
meer hoorde, zoozeer waren zijn gedachten
bij zijn vriend. Weliswaar scheen Keating niet
direct in gevaar te verkeeren, maar Kaye
kende Chorley goed genoeg om eenigszins
ongerust te zijn over het lot van den inspec
teur.
Ineens werd Kaye zich bewust, dat hjj zich
niet langer alleen in de kamer bevond. Met
één hand liet hij ongemerkt de enveloppe
onder het vloeiblad op de tafel glyden. terwijl
htö met de andere even voorzichtig den brief
in zjjn binnenzak borg. Gelukkig stond hij met
zijn rug naar de deur, zoodat zijn lichaam de
bewegingen van zijn handen voor iemand die
binnen kwam, onzichtbaar maakte. Hij bleef
nog even een paar boeken schikken, sloot het
raam en keerde zich toen pas om. Zijn verba
zing bij het zien van Larry was net echt
Larry stond bij de deur, tegen den muur
geleund; een sigaret hing tusschen zijn lippe„
en hij keek Kaye met half-dichtgeknejen
oogen loerend aan. «-"epen
„Wat ben je van plan!" vroeg hij kort af
-£2.» -
wóedromVoapTea"imenr'dan fa"atieke
„Gewoonte, mijnheer," antwoordde Kave
eerbiedig. „Men kan met een vasto L.V
niet ineens breken." £e«voonte
„Gewoonte? Op je vrijen middag? Wat zou
jullie bond daar wel van zeggen'"
„Ik zag toevallig in 't voorbijgaan hier een
paar dingen, die eh eenige opmerkzaam
heid behoefden, en kon niet laten even binr.en
te gaan om er orde op te stellen."
„Onzelfzuchtige man," zei Larry sarcas
tisch. „Ik vraag me af wat dat voor dingen
waren, die eh eenige opmerkzaaheid be
hoefden? Socrates had het wel bij het rechte
eind, toen hij zei: „Let op de bedoeling en
stoor u niet aan praatjes."
Nu was het Kaye's beurt om te glimlachen.
„Ik heb Brewer bij gelegenheid ook zeer
nuttig bevonden, mijnheer," zei hij met een
veelbeteekenenden blik naar de boeken, die hij
gerangschikt had.
De opmerking, die Larry op de lippen had,
bleef onuitgesproken, maar gelukkig hoorden
zij op dat oogenblik Barbara's wagen aan
komen, waardoor aan het gesprek een einde
gemaakt werd.
„Dat zal miss Teyst zijn," zei Kaye. „Als u
me wilt verontschuldigen, geloof ik, dat ik
vooi de thee zal gaan zorgen, mijnheer. Zelfs
al is het mijn vrije middag, juffrouw Greer zal
toch wel blij zijn, als zij eenige hulp heeft.*
Hij ging naar de deur en Larry trad terzijde
om hem door te laten. Toen Kaye hem pas
seerde, zei hij zacht:
„Crale, heb je ooit van den Strooper gehoord
aye bleef staan en keek den ander recht ln
de oogen.
„Wie zou daar ooit van gehoord hebben,
mynheer? Ik heb een speciale studie gemaakt
van e loopbaan van dien mynheer, en ik meen
wei te mogen zeggen, dat ik meer van hem
wee dan wie ook. Anders nog iets van uw
dienst, mijnheer?"
(Moordt vervolgd.)