Op bezoek bij een over
levende van de „Adder".
Schetsen
DE WEEK:
uit de Heldersche
Samenleving
Museitmnieuw!?»
IN FEITEN EN
FA NT ASIEËN
Ons Leeszaalhoekje»
Hoe een Marine-matroos vijftig jaar geleden driemaal op
wonderbaarlijke wijze aan den dood ontsnapte. Op kaap
Rif bijna met zijn schip vergaan. In het heetst van den
strijd op Atjeh gespaard. Aan het verschrikkelijk
lot, dat de „Adder" trof, ontkomen!
De avondschemering valt over Amsterdam.
Bjj den overweg van het Muiderpoortstation
is het een wirwar van menschen, fietsen en
auto's, die zich tusschen de spoorslagboomen
haasten naar huis.
Voor het raam van zijn woning, Tweede
Van Swindenstraat 125, zit een heel oude
man. Eens, vele jaren geleden, was hij ma
rinematroos, en diende aan boord van de on
gelukkige monitor „De Adder".
Al zijn kameraden vonden een ontzetenden
dood in de golven. De oude man, die nu, in
de Van Swindenstraat, voor het venster staat,
bleef op wonderlijke wijze gespaard voor een
lang en gelukkig leven. Naast hem zit een
oude vrouw. Boven hun hoofd hangen guir
landes en bloemen. Hun leunstoelen zijn rijk
versierd. Borden tegen den wand vertellen,
dat Kunst met zijn vrouw 50 jaar getrouwd is.
Is 't al heel lang geleden, dat je voor
het eerst bij de Marine in Den Helder kwam,
mijnheer Kunst?
Zeker als een kleine zestig jaar geleden!
Ik heb nog den zeil tijd meegemaakt. Wat nu
„De Ruyter", dat nieuwe, moderne schip, voor
de marine beteekent, dat was toen in mijn
dagen ,,'t Zilveren Kruis".
Och man, ik zou je heel wat uit die dagen
kunnen vertellen! Den Helder was toen Den
Helder van teugeswoordig niet. Ik heb toen
heel wat reizen meegemaakt en meer dan
eens had ik er bijna het leven bij ingeschoten.
We hebben met een marineboot deres op
Kaap Rif gezeten!
Kaap Rif noemen zehet matrozenkerkhof,
das ok een heele kwaje plek mot je wete.
Drie dagen hebbe we daar in Afrika op ver
gaan gelegen. Ik stond aan stuurboord tot
mijn heupen in het water en aan bakboord
sloeg de bliksem in!
We waren toen ook in Gods hand en konden
niets doen. De storm had ons er tegen aan
gesmeten. We konden niet van het Rif los
komen.
Onze commandant stond die drie dagen op
de brug te bidden. Na drie dagen uit een
hoek gestormd te hebben, draaide de wind en
kwam de orkaan van een anderen, van den
walkant, dat was voor ons geluk, want nu
kwamen we vrij van Kaap Rif en kwamen
we weer overeind en konden wonder boven
wonder weer zee kiezen.
Toen we later binnenliepen, kwam er be
richt, dat de „Marnix" was vergaan... Dat
was de eerste keer, dat ik den dans ont
sprong.
Den volgenden morgen gingen we rustig
passagieren en zijn we den Tafelberg opge
gaan. Tjonge, tjonge, als je daar op staat,
zijn de menschen en huizen net stippels, zoo
klein, hé, als mieren, en dan hebben ze niks
te beteekenen.
Je mot niet denken, dat het vroeger zoo
goed was bij de marine als nu, maar we wa
ren tevreden en we aten onze rijst met rot-
mok net, als dat ze nou keekies eten.
De oogen van den ouden man lichten
vreugdig als hij het over de rijst met rotmok
heeft en op vereerend verzoek van een juf
frouw, die in de kamer zit en Opa Kunst is
komen feliciteeren, vertelt hij het recept van
„echte" marine-rotmok. Zoo maakten we die
rotmok.
De oude vertelt met veel leut in zijn stem
en zit als een koning getroond onder het in
gulden papieren leder aan den zolder han
gende: „Ter eere van Uw 50-jarige Echt-
vereeniging".
Kijk, zegt ie vol trots naar een oud
portret wijzend, waarop een marinematroos
staat, daar hang ik nog.
Ik diende op 't Wachtschip in Nieuwediep.
Ik heb nog met de marine de expeditie
meegemaakt met Kareltje van der Heyden,
die vechtgeneraal.
We stonden in vijandelijk land. Ik stond
Vlak bij dien generaal, hè!
Nou, toen wilde Karei van der Heyde alle
mannen een carree laten vormen van reuze
groote afmeting. Hij wil net zijn sabel trek
ken en commandeeren: Carree vormen, maar
ineens, onverwacht, klinkt er een schot, en
precies raakt de kogel het oog van Karei v.
de Heyde. Hij valt niet neer. Hij geeft geen
kik, blijft kalm, haalt uit zijn broekzak zijn
zakdoek, legt die op zijn bloedend oog, en
roept: „Pötdikkie, roept ie, wat nou?" Daar
hebben die Atsjineesen een van m$n lampies
uitgeblazen, en dat was ook zoo, want sinds
dien tijd had Karei van der Heyde maar één
oog meer.
Ook daar in Atjeh ben ik er zonder kleer
scheuren afgekomen. Toch was ik als mari
neman in het heetst van den oorlog.
Als ik alles naga, is het nou, vijftig jaar
later, wonder, dat ik hier levend sta in mijn
eigen woning, en me eige als matroos gekleed
tegen den muurkant zie hangen. Drie maal
den dood ontsnapt... 't Is Gods hand.
Dat is zeker, mijnheer Kunst, zeg ik.
Maar hoe ben je nu eigenlijk den dood in de
golven met de „Adder" ontsprongen?
Dat was zoo, zie je, zegt Kunst naden
kend. De „Adder was een ramtorenschip, die
had voor in den boeg onder water twee ram
men.
Als 't oorlog werd, zou de „Adder volle
kracht op den vijand losstoomen, en die flinke
gaten in zijn huid drukken.
Onherroepelijk moest zoo'n door de „Adder
getroffen boot naar de haaien gaan. Ik ge-
loof, dat zijn kanonnen van 23 centimeter
waren, maar dat weet ik niet zeker meer.
De „Adder" liep acht mijl en was voorzien
van twee sloepen en een vlet. De monitor was
een drijvende batterij, maar voor zeeschip
deugde het niet.
Op de reis van IJmuiden naar Hellevoet
ging de „Adder" naar den kelder. De baro
meter was lillijk gedaald en een verschrikke
lijke storm kwam opzetten.
Hoe 't kwam, weet ik niet, maar inplaats
van zooals gewoonlijk op tijd naar ons schip
te gaan, hadden we ons verlaat en toen we
aan de haven kwamen, was de „Adder" al
vertrokken.
Om 10 uur had-ie zee gekozen, ze signaleer
den hem nog in Katwijk en in Scheveningen,
maar er stond zoo'n zware zee, dat de moni
tor steeds maar weer opnieuw in het water
dook. 't Was heel erg kwaad water, waarin
mijn maats voeren. Hij lag erg gevaarlijk.
Aan boord bevond zich een onvoltallige be
manning.
Om acht uur werd de noodvlag geheschen.
Later gaven ze stakelvuren en roode flam
bouwen.
Ze hebben 't schip nog gezien, visschers op
zee.
Hoe is 't mogelijk dat ze niet begrepen
hebben dat er hulp werd gevraagd... Op zee
moet je elkaar toch helpen, maar ook dat was
een bestiering. Als het leven gevraagd wordt
dan staat de mensch machteloos. Toen later
mijn makkers aanspoelde, stond hun horloge
op 9.10...
Het was een zonderling toeval. Ik hield
niet van spijbelen en zorgde anders altijd, dat
ik op tijd terug was. Bij mijn familie werd ik
echter toen langer opgehouden en toen ik
terug kwam was de „Adder" weg. Wij gingen
vlug heen naar Hellevoet en melden ons daar.
Toen we daar aankwamen vroeg de comman
dant wie wij waren. We waren matrozen van
de „Adder", zeiden we.
Dat is altijd de ouwe ziekte, achterblijven,
zei de commandant grimmig. Maar dit keer
is het niet jullie eigen wil geweest! Het was
Gods hand! Die heeft je in 't hart gegeven
de „Adder" te doen misloopen.
Wij keken den commandant stomverbaasd
aan, want er lag zoo'n vreemde toon in zijn
stem.
En het was alsof we door den grond gingen,
toen de marineofficier tegen ons zei:
„Al jullie makkers zijn vergaan! De „Adder"
ligt op de bodem van de zee!"
Straf hebben we niet gehad. Maar van daar
moesten we naar Den Helder, ons melden bij
den commandant van het „Wachtschip" en
die zei precies het zelfde: 't Is Gods bestie
ring. Wij moesten aan boord blijven, al die
dagen, net zoo lang, tot al onze makkers
waren aangespoeld, en met militaire eer in
Den Helder werden begraven.
Nu schokt het even in Den ouden Kunst, en
hij is diep onder den indruk. Uit zijn zak haalde
ie z'n zakdoek en wrijft daarmee in zijn oogen
waarin tranen staan. Snikkend vertelt de
oude man.
Er waren duizenden en duizenden militairen
langs de Hoofdgracht en Kanaalweg die ach
ter de stoet gingen. Wij liepen achter de lijk
koetsen. Alle huizen in Den Helder rouwden,
en de menschen langs den weg stonden te
huilen als kinderen. Wij hebben er het leven
afgebracht... Alleen onze plunje was nog aan
boord die ligt op den bodem van de zee...
Het is nu geheel donker geworden.
Om de spoorwegovergangen van het Mui
derpoortstation gloeien fel roode lichten.
Zware zwarte treinen tenderen in de duister
nis voorbij... Alles en allen zijn in Gods hand.
Amsterdam, November 1936.
YVEL DLAWNURG.
Door
P. N, V. R.
Onder de menschen.
Het regende dien avond stil en regelmatig
en uit effen, grijzen hemel, schoven de fijne
stralen langs de huizenmuren en als natte
dweilen hingen de doorweekte mantels en
jassen in de garderobe.
In het griezelige weer reden auto's naar
den Kanaalweg en met de paraplu als een
schild voor zich uit dragende kwamen de
menschen over de oude Molenbrug, op weg
naar Casino en steeds golfde een eindelooze
stoet belangstellenden naar binnen, sommige
bejaarde lieden, arm in arm, en jongelui,
zorgeloos in breede rijen.
De groote, gezellige zaal liep inmiddels vol.
Dan ineens komen de muzikanten van ach
ter de coulissen en als even later de kapel
meester verschijnt met een buiging voor de
a-rootsche hulde en het teeken geeft, dan
klinkt plechtstatig het Wilhelmus en als in
machtigen aanval, dreunend en vervaarlijk
door dichtklapende stoelen, staan de men
schen rechtop, sprakeloos en zonder beweging,
in de heilige overtuiging dat het zoo behoort.
Als het Volkslied uit is, zegt een buurman
in het drukkend zwegen:
„Altijd mooi of je het nou tien of hon
derd maal hoort en dan zóó."
Dat gaf wind in de zeilen van zijn vrouw.
„Wat weet jij daarvan?" snauwde ze. „Of
heb je nou ineens geen last van je doofheid?"
De bezoekers achteraan grinnikten.
Hij keerde zich om, de wangen gloeiend
rood van drift, de zwarte oogen dreigend,
maar zij luisterde al weer, met strak-geslo-
ten lippen, de vingers nijdig aan de stoel
leuning vastgeklampt, naar de muzikale veel
zijdigheid van een heerlijke compositie.
„Dat hebben we nou aan Mendelssohn te
danken," sprak ze fluisterend tegen een
dochtertje, dat stil over de hoofden keek.
„Zoo," begon het halfwasje en moe voelde
zich weer rustig worden. Maar aanstonds
kwam ze in gemeenschap met een muziek
kenner.
„Eigenaardig is het effect in die zomer-
klanken vindt u ook niet?"
„Waarheid is het, dat voor zulke kunst het
aantal bewonderaars met den dag toeneemt."
„Ik ik begrijp daar nou geen snars van,"
glimlacht iemand, „geef mij maar zooiets van
van de straat."
Opeens werd het alom weer heel stil, want
van niet geringe beteekenis was de Aria van
Mozart en een feit van zeer groot belang
was natuurlijk de zangeres, die met haar
sympathieke stem den rechten weg naar het
hart wist te vinden.
Toen zij de bloemen had ontvangen en het
publiek juiste en in de handen klapte, begon
iemand zachtjes te redeneeren:
„Ik kan mijn dochter toch niet naar zoo'n
concert krijgen. Ze is dol op lezen romans
verslinden maar muziek ho maar."
Dit baarde in een kringetje eenig opzien
en gaf tot zachten, gedempten woordenstrijd
aanleiding.
„Als je prijs stelt op je kinderen, moet je
ze geen gif laten drinken en doodelijk krank
maken."
„Wat meent u met vergift?"
„U moet iemand niet met dergelijke boeken
zijn ziel laten verwoesten."
„Dat begrijp ik niet."
„Men moet zijn zoons en dochters niet ver
gunnen om zich te vermengen met dieven en
moordenaars."
Met zijn hand verzocht de spreker stilte en
de directeur van het korps, die de zangeres
had weggeleid, stond weer gereed en dit was
voldoende. En het was of de Koning der
symphonieën Ludwig van Beethoven
in eigen persoon op het muzikaal gebied van
Den Helder verscheen. Maar in de volheid van
het Allegro hoorde men plots iemand in het
gezelschap:
„Dat is nou de opvliegende, hartstochte
lijke natuur van Beethoven het slaat vuur
uit zijn ziel."
„Wat een verbeelding", werd achter hem
gefluisterd, na de machtige ontroering, die de
schitterend fraaie instrumentatie naliet.
De ander zat rechtop, onbewegelijk, en
sprak niet meer. Geen stom woord. En met
een glimlach hoorde zij het afkeurend oordeel.
„Het past niet om elkaar hier dwars te
zitten", zei een juffrouw.
Haar buurman haalt de schouders op en
vóór de schoone Aria van Meijerbeer, werd
een honden-discussie geopend tusschen twee
bezoekers, die eerst zwijgend hadden geluis
terd, toen de stilte nog volkomen en diep was.
„Hoe maakt jouw hond het tegenwoordig?"
„O, best, best."
,,'t Is toch een poedel?"
vJa, een poedel. Een prachtdier en z'n ka
rakter is goud waard. Alléén: het is een
lekkerbek en onderscheidt alle spijzen. Maar
pienter hij haalt brood bij den bakker en
vleesch van den slager en dan bekommert hij
zich in het geheel niet om andere honden en
veracht ze. Eigenaardig is de indruk, dien
muziek op hem maakt. De piano mag hij wel,
maar spelen ze op het orgel, dan smeert
hij 'm. Hebben jullie dien rattenvanger nog?"
„Gelukkig wel".
„Heeft hij niet zoo'n forschen kop en af-
geknotten snoet?"
„Precies maar goedhartig en trouw
en vroolijk en speelsch. Verleden week was
hij haast door een auto overreden. Het was
mijn dood geweest. Hij is ook zoo innig ge
hecht aan ons en reken maar, nu we hier zit
ten, dat de buren zijn gehuil en gekef kunnen
hooren."
Een juffrouw, stijf en krakend in haar Zon-
dagsch kieed, die al geruimen tijd haar erger
nis zat te verkroppen, stootte haar vriendin
aan. „Je kan veilig zeggen, dat zóó een be
langstelling hier zoo goed als nul is."
,Die dierenverhalen passen beter bij 'n
kopje thee of bij een kermisstuk."
„Wat zegt u?" mengt een ander zich in
het gesprek, „een komedie-avond met een
komiek wat de kwade wereld ook zeggen
moge heeft ook verdienstelijke elementen."
„Een goed Hollandsch stuk met onze taal
met onze historie, onze zeden en onze ge
woonten nou, ook niet te versmaden."
„Ik dweep met het genre van het treur
spel."
„Geef mij maar het blijspel."
„Nou, ik ga liever naar de opera en zie
Roland te Roncevaux sterven of je stort
tranen bij een zwanenzang."
„Er ontbreekt aan jou een schakeling, mijn
heer."
Hij wees naar mijn voorhoofd.
En iemand had gedwee geknikt voor dit
lesje, maar die het zich aantrok, kon haast
geen adem halen en vol verontwaardiging en
met hevige gebaren sleepte hjj eenige toe
hoorders mee in zijn geestdrift.
De vervelende, rumoerige pauze liep ten
einde en met zichtbare aandacht werd een
Suite van Kjerulf beluisterd.
Zóó was men in dit werk van gratie en
melodischen rijkdom verdiept, dat men één
was met het orkest, door groot verdienstelijk
dirigeerstalent beheerscht.
Het slot van de idylle breekt aan en in de
donker-kjj kende oogen van een buurvrouw
vermoedde men onweer. Na het hartelijk
applaus wordt het gespannen stil als de kapel
meester de soliste weer haalt.
„Zeg, zit je te slapen ben jij nou een
liefhebber van den echten stempel jij, die
den morita steeds vol hebt van de muziek
jij zit met je gedachten elders."
Een mager manneke, behagelijk geleund
in zjjn klapstoel, ontwaakt als uit een droom.
„Ik ben elk uur van den dag bereid er naar
te luisteren", stamelt hij, „en ik was er nou
ook bij, al hield ik m'n oogen dicht."
De sopraan buigt naar links en naar rechts
en de vreugde stijgt en het volk klapt
zonder ophouden en zegevierend om het
succes van de Romance, volgt nog een toegift.
Een vreemde stilte daalt nu over de honder
den menschen neer. Alles zweeg met gespan
nen verwachting. Nu eens geheimzinnig zacht,
dan als een machtige stroom kwam de zang
aangezweefd. En na de stilte brak een ge
jubel van belang los. Het weergalmde lang
en men hoorde uitroepen van bewondering.
Het is een aangenaam tijdverdrijf zoo
nu en dan het gemompel, het fluisterend
spreken van sommige groepen achteraan op
te vangen.
Een indrukwekkende heer, met ronden
strengen bol op het hoofd, rolde zijn onderkin
onverschillig op, zijn neusvleugels trilden en
maakte zich kwaad over een kring jongens.
„Jullie dwazen, gaat de straat op met je
gekwebbel."
Ze kregen ontzag en inmiddels werd hun
aandacht gevestigd op iemand, die karika-
tuurtjes zat te teekenen van muzikanten
achter de lessenaars en het was aardig om
de resultaten te zien.
Twee vrouwen spreken gemeenzaam over
de rol, die werkhuizen kunnen spelen.
„Geheel en al fout is het om je leven te
offeren voor den rommel van anderen", fluis
terde de een naar de ander.
En ze hadden hun hoeden telkens en tel
kens juister gezet en bij een lichte aanraking
der ellebogen zeiden ze in goed Fransch:
pardon.
„Houw je mond eens", snauwde een man,
die tegen hun ruggen zat te kijken.
„Heb jij voor ons betaald o, nou dan
wat 'n vent!"
Hij zat zijn boosheid stil in te slikken.
Maar een groote rust daalde neer toen de
muziek kwam met een slotnummer van edel
gehalte, dat met zijn geliefde populaire ro
mantische stemmingsbeelden een geweldig
succes beleefde.
En de groote waarde van de volksconcerten
zagen we met welgevallen als de menschen
tegen elkaar gedrukt, schouder aan schouder,
in langszaam schuifelenden tred de zaal ver
laten en wanneer ze dan, als in een optocht,
vertrouwelijk naast elkander, zich naar bui
ten bewegen, dan gaan ze heen in den stijl
van stemming over het schoone, meesterlijke
spel en dat maar voor dertig centen.
De maand October is voor het Museum een
belangrijke maand geweest. We behoeven
maar te herinneren aan de nieuwe huisves
ting en de bizondere belangstelling, die er
was van het publiek voor de tentoonstelling.
De belangstelling is ook uitgekomen in de
groote hoeveelheid nieuwe aanwinsten, die
we in de afgeloopen maanden te boeken heb
ben gehad. We willen ze hier weer als ge
woonlijk vermelden en daarbij onzen bizonde
ren dank betuigen aan de velen, die ons weer
iets afstonden.
Hier volgt dan de lijst:
Zoogdieren: Vischotter (ruiling met het
Schoolmuseum te Den Haag). Jonge zeehond,
kop van een ree (G. A. L. Bisseling, Den
Haag). Dwergspitsmuis (C. Chatelain). Egel
(Leenhouwers). Konijn (Rienstra). Herten
gewei (Dirk Rood). Schedel van een bok, id.
van een ree (G. A. L. Bisseling, Den Haag).
Vogels: 2 zilvermeeuwen (Jo Smith, Huis
ken). 2 kokmeeuwen (Aatje Visser, Koning).
2 Drieteenmeeuwen (H. Scoorl, P. Koster). 6
Zanglijsters (Leenhouwers, Jo Fahrenhorst,
Piet de Vries, Troost). Grasmus (C. Govers).
Waterhoen (Schroevers). Ral (Nieuwhoff).
Dodaars (Troost en Klomp). Oeverpieper (G.
J. Schut). Smelleke (Schroevers). 4 Zeekoe
ten (Wim Groen, via Mej. Held, Nel Verwey).
5 Spreeuwen (Jo Pottinga, C. Chatelain, L.
Klomp, Dolf van Driel, Jan Klomp). 5 zwarte
zee-eenden (Jo Minkels, J. v. d. Veen, Henk
de Stigter). Alk (J. v. d. Veen). Roodkeel-
duiker (Jan Linder en Walter Mol). 2 Koper
wieken (Schroevers, S. F. van Dijk, Bree-
zand). Rotgans (Haagen). Houtsnip (via
Daalder). Sijsje (Klomp). Stormvogeltje
(Leen). Jan van Gent (Kees Stam en Piet
Scheltis). Reiger (J. v. d. Veen). Merel (Piet
de Vries). Notenkraker en Middelste zaagbek
(Nederl. Natuurhist. Vereeniging, afd. Den
Helder). Een collectie vogeleieren (de Does,
Rijkers).
Lagere dieren: Gipsmodel van een tong
(„Rasbona"). Visschen voor het Aquarium
(Nico Luit). Schelpen (Kees v. d. Wel, Rij
kers). Tak met cocon van zijderups (via
Kemna). Poppen en eieren van vlinders (S.
Kr(jnen), een collectie van tot 17 soorten be-
hoorende zeedieren (Zoöl. Station, Den Hel
der). Kruisspin (Haverkamp), een collectie
kevers (G. Groen).
Diversen. Een collectie mineralen (Mej. C.
de Vos, Den Haag). Een collectie van 118
lantaarnplaatjes van planten en dieren. En
kele boeken.
In verband met de laatst vermelde schen
king zouden we nog een heel groot verzoek
willen doen. Wie wil aan het museum afstaan
boeken en plaatwerken op het gebied van de
Natuurlijke Historie? In dit verband willen
we de zoogenaamde „Verkade-albums" en
andere reclame-uitgaven noemen. Het „lees-
hoekje" in het museum is zeer in trek. Wie
dus op dat gebied ons zou kunnen helpen, zou
aan het Museum een grooten dienst bewijzen.
Ten overvloede wijzen we nog weer op het
adres van den heer J. A. N jj k a m p, Java-
s t r a at 134. Niemand loope meer verkeerd.
Het Museum is gevestigd in de le Vroonstraat
en geopend: 's Woensdags van 35 en van
8—10 uur; 's Zaterdags van 36 uur en op
den eersten Zondag van iedere maand van
3—5 uur.
MH.LIOENENSCHEMERING OP DE
KERKGRACHT.
Het is deze week Raad geweest, zelfs „spoed-
raad" wat nog iets meer is en men heeft het
daar gehad over een miljoen.
Een miljoen... ja, daarover is gesproken
door de vaderen en daar het heele geval in
comité bediscussieerd is gewordren, kunnen
wij alleen maar via onze geestelijke visie
vermoeden op welke wijze men achter de
breede deuren gemiljoend heeft.
Een miljoen: zou er wel één raadslid zijn,
dat precies weet en precies dóórheeft wat
dat eigenlijk zeggen wil. Een miljoen, zou
een van hen dit bedragje, waarover hij ge
sproken heeft ooit wel eens in z'n vestzakje
gehad hebben en zou zelfs de wethouder der
financiën, de officieel gesanctionneerde mil-
lioenen-goochaar (met alle respect) een idee
hebben wat hij met dit poetje zou kunnen
beginen als het van hem was...
Dit alles overdachten we, toen we Dins
dagavond in de hal (spreek uit: hóóól) liepen
te ijsbeeren en toen we voor de 43ste maal
de wel artistieke maar niet charmante man
netjes en vrouwtjes in het glas-in-lood be
zagen.
Het was voorts koud in de hóóól, omdat
de deur openstond en niet dicht mocht in
verband met de belangstelling die óók niet
kwam, en we hebben ons moeten tevreden
stellen aan de welgedane gestalten van het
koppel De RuiterBels, dat ondanks crisis
en aanpassing nog steeds in deze slagader
van Den Helder rondhuppelt met men zou
bijkans zeggen, jeugdigen overmoed.
En we droomden over een miljoen en
dachten na wat wjj er mee zouden doen: je
zou er bijv. iederen dag een hors d'oeuvre
variée van kunnen nemen, en een jonge
haas, en aan het diner Champagne toe.
Voorts zou ik Den Helder weer boomen ge
ven, mooie eiken en pupulieren, die 's avonds
lyrisch ritselen, en ik zou het Doolhof nieu
we straten geven, net als vele andere wegen,
en ik zou de helft aan onze gemeentekas
schenken, maar niet in het geheim, omdat
anders niemand het zou weten...
Om kwart over negen werden de poorten
geopend en was het ineens allemaal weer
openbaar. Voor den anderhalven man en
den paardenkop (zelfs meester Hoek was
thuisgebleven...) vroeg toen de voorzitter
nog of er gestemd moest worden en of
iemand er iets tegen had, en wij weten
nog niet waartégen en alleen dat ze alle
maal knikten en niets zeiden. Zelfs de heer
Schoeffelenberger knikte devotelijk, en dat
wil wat zeggen.
Dat er nog steeds lieden zjjn, die achter
een keurig pakje en een_ beschaafd uiterlijk
een minder geciviliseerd innerlijk verbergen,
weten we allemaal, en het werd weer eens
overduidelijk bewezen vorige week Zater
dagavond, bij de opvoering van Meyer Ha
meis revue.
Toen kwam een 3- of 4-tal jongelui bin
nengewandeld, zeer nette jongelui, die blijk
baar hadden besloten roet in 't eten te
gooien. Helaashoewel revuemenschen wel
eens heel erg gek doen, staan ze au fond
toch maar een stuk brood te verdienen en
aan een zaal waar de rust zoek is, valt het
verdienen van die boterham dubbel-zwaar.
Zoodat eenige mannelijke mannen genoemde
lastposten, die érg demonstratief deden, en
érg hard konden lachen (enfin U ként het
systeem...) kwiekelijk de zaal uitwerkten,
zoodat ze op den regenachtigen Kanaalweg
verder revuen konden.
Het onaangenaamste van dit alles is even
wel het feit, dat genoemde Jongelui zoo door
de week met een keurig pakje met strepen
loopen en aan de hoogste eischen van orde
moeten voldoen en tenslotte zelf in zeker
opzicht tot de nationale orde-handhavers be-
hooren...
Pijnlijk, zoo iets...
Voor ditmaal willen wij uit de nieuw-aan-
gekochte werken, zooals die in ons nummer
van Donderdag 5 November zjjn vermeld, een
tweetal wat nader bezien. Uit den aard der
zaak moet men zich daarbij beperken tot een
loutere opsomming van titels. Wij willen in
dit hoekje nu en dan een greep doen in den
stapel en daarvan iets vertellen. Deze boeken
blijven een maand in de leeszaal en komen
dan in de uitleen.
Allereerst het groote werk van prof. Brug
man over den Wereldoorlog 19141918. Prof.
Brugman is hoogleeraar aan de Amster-
damsche gemeentelijke universiteit. Zijn boek
is zeer gedocumenteerd en volledig. Voor het
jongere geslacht is die wereldoorlog al haast
historie; al bijna 22 jaar geleden brak hij los
en de vrede is óók al weer 18 jaar geleden
gesloten. Maar de anderen die van veertig
jaar en ouder, kunnen u verhalen vertellen
van de mobilisatie, de brood-, melk-, vet- en
andere kaarten, de zilverbons en het in de rij
staan om een brood of wat suiker te be
machtigen. Niet, dat u zulke verhalen in dit
werk vindt; dat kan niet natuurlijk, prof.
Brugman geeft daarin een overzicht over het
krijgen we ook het relaas van de mobilisatie
in ons land, de invasie der Belgische vluchte
lingen en alles wat in die bewogen dagen nog
meer heeft plaatsgehad. De schr. heeft uit
tal van officieele bronnen zijn materiaal ge
put. Er staan voorts massa's photo's in,
maar de illustratie-pers is eigenlijk pas na
den oorlog ontstaan en zoo is niet alles even
belangrijk of fraai, wat is opgenomen. Onze
tegenwoordige photo-reporters doen het
anders!
Het tweede boek, waarop wij als nieuwe
aanwinst de aandacht willen vestigen, is een
heel merkwaardig werk, n.1. een geromanti
seerde geschiedenis van Rembrandt den