Op bezoek bij een over levende van de „Adder". Schetsen DE WEEK: uit de Heldersche Samenleving Museitmnieuw!?» IN FEITEN EN FA NT ASIEËN Ons Leeszaalhoekje» Hoe een Marine-matroos vijftig jaar geleden driemaal op wonderbaarlijke wijze aan den dood ontsnapte. Op kaap Rif bijna met zijn schip vergaan. In het heetst van den strijd op Atjeh gespaard. Aan het verschrikkelijk lot, dat de „Adder" trof, ontkomen! De avondschemering valt over Amsterdam. Bjj den overweg van het Muiderpoortstation is het een wirwar van menschen, fietsen en auto's, die zich tusschen de spoorslagboomen haasten naar huis. Voor het raam van zijn woning, Tweede Van Swindenstraat 125, zit een heel oude man. Eens, vele jaren geleden, was hij ma rinematroos, en diende aan boord van de on gelukkige monitor „De Adder". Al zijn kameraden vonden een ontzetenden dood in de golven. De oude man, die nu, in de Van Swindenstraat, voor het venster staat, bleef op wonderlijke wijze gespaard voor een lang en gelukkig leven. Naast hem zit een oude vrouw. Boven hun hoofd hangen guir landes en bloemen. Hun leunstoelen zijn rijk versierd. Borden tegen den wand vertellen, dat Kunst met zijn vrouw 50 jaar getrouwd is. Is 't al heel lang geleden, dat je voor het eerst bij de Marine in Den Helder kwam, mijnheer Kunst? Zeker als een kleine zestig jaar geleden! Ik heb nog den zeil tijd meegemaakt. Wat nu „De Ruyter", dat nieuwe, moderne schip, voor de marine beteekent, dat was toen in mijn dagen ,,'t Zilveren Kruis". Och man, ik zou je heel wat uit die dagen kunnen vertellen! Den Helder was toen Den Helder van teugeswoordig niet. Ik heb toen heel wat reizen meegemaakt en meer dan eens had ik er bijna het leven bij ingeschoten. We hebben met een marineboot deres op Kaap Rif gezeten! Kaap Rif noemen zehet matrozenkerkhof, das ok een heele kwaje plek mot je wete. Drie dagen hebbe we daar in Afrika op ver gaan gelegen. Ik stond aan stuurboord tot mijn heupen in het water en aan bakboord sloeg de bliksem in! We waren toen ook in Gods hand en konden niets doen. De storm had ons er tegen aan gesmeten. We konden niet van het Rif los komen. Onze commandant stond die drie dagen op de brug te bidden. Na drie dagen uit een hoek gestormd te hebben, draaide de wind en kwam de orkaan van een anderen, van den walkant, dat was voor ons geluk, want nu kwamen we vrij van Kaap Rif en kwamen we weer overeind en konden wonder boven wonder weer zee kiezen. Toen we later binnenliepen, kwam er be richt, dat de „Marnix" was vergaan... Dat was de eerste keer, dat ik den dans ont sprong. Den volgenden morgen gingen we rustig passagieren en zijn we den Tafelberg opge gaan. Tjonge, tjonge, als je daar op staat, zijn de menschen en huizen net stippels, zoo klein, hé, als mieren, en dan hebben ze niks te beteekenen. Je mot niet denken, dat het vroeger zoo goed was bij de marine als nu, maar we wa ren tevreden en we aten onze rijst met rot- mok net, als dat ze nou keekies eten. De oogen van den ouden man lichten vreugdig als hij het over de rijst met rotmok heeft en op vereerend verzoek van een juf frouw, die in de kamer zit en Opa Kunst is komen feliciteeren, vertelt hij het recept van „echte" marine-rotmok. Zoo maakten we die rotmok. De oude vertelt met veel leut in zijn stem en zit als een koning getroond onder het in gulden papieren leder aan den zolder han gende: „Ter eere van Uw 50-jarige Echt- vereeniging". Kijk, zegt ie vol trots naar een oud portret wijzend, waarop een marinematroos staat, daar hang ik nog. Ik diende op 't Wachtschip in Nieuwediep. Ik heb nog met de marine de expeditie meegemaakt met Kareltje van der Heyden, die vechtgeneraal. We stonden in vijandelijk land. Ik stond Vlak bij dien generaal, hè! Nou, toen wilde Karei van der Heyde alle mannen een carree laten vormen van reuze groote afmeting. Hij wil net zijn sabel trek ken en commandeeren: Carree vormen, maar ineens, onverwacht, klinkt er een schot, en precies raakt de kogel het oog van Karei v. de Heyde. Hij valt niet neer. Hij geeft geen kik, blijft kalm, haalt uit zijn broekzak zijn zakdoek, legt die op zijn bloedend oog, en roept: „Pötdikkie, roept ie, wat nou?" Daar hebben die Atsjineesen een van m$n lampies uitgeblazen, en dat was ook zoo, want sinds dien tijd had Karei van der Heyde maar één oog meer. Ook daar in Atjeh ben ik er zonder kleer scheuren afgekomen. Toch was ik als mari neman in het heetst van den oorlog. Als ik alles naga, is het nou, vijftig jaar later, wonder, dat ik hier levend sta in mijn eigen woning, en me eige als matroos gekleed tegen den muurkant zie hangen. Drie maal den dood ontsnapt... 't Is Gods hand. Dat is zeker, mijnheer Kunst, zeg ik. Maar hoe ben je nu eigenlijk den dood in de golven met de „Adder" ontsprongen? Dat was zoo, zie je, zegt Kunst naden kend. De „Adder was een ramtorenschip, die had voor in den boeg onder water twee ram men. Als 't oorlog werd, zou de „Adder volle kracht op den vijand losstoomen, en die flinke gaten in zijn huid drukken. Onherroepelijk moest zoo'n door de „Adder getroffen boot naar de haaien gaan. Ik ge- loof, dat zijn kanonnen van 23 centimeter waren, maar dat weet ik niet zeker meer. De „Adder" liep acht mijl en was voorzien van twee sloepen en een vlet. De monitor was een drijvende batterij, maar voor zeeschip deugde het niet. Op de reis van IJmuiden naar Hellevoet ging de „Adder" naar den kelder. De baro meter was lillijk gedaald en een verschrikke lijke storm kwam opzetten. Hoe 't kwam, weet ik niet, maar inplaats van zooals gewoonlijk op tijd naar ons schip te gaan, hadden we ons verlaat en toen we aan de haven kwamen, was de „Adder" al vertrokken. Om 10 uur had-ie zee gekozen, ze signaleer den hem nog in Katwijk en in Scheveningen, maar er stond zoo'n zware zee, dat de moni tor steeds maar weer opnieuw in het water dook. 't Was heel erg kwaad water, waarin mijn maats voeren. Hij lag erg gevaarlijk. Aan boord bevond zich een onvoltallige be manning. Om acht uur werd de noodvlag geheschen. Later gaven ze stakelvuren en roode flam bouwen. Ze hebben 't schip nog gezien, visschers op zee. Hoe is 't mogelijk dat ze niet begrepen hebben dat er hulp werd gevraagd... Op zee moet je elkaar toch helpen, maar ook dat was een bestiering. Als het leven gevraagd wordt dan staat de mensch machteloos. Toen later mijn makkers aanspoelde, stond hun horloge op 9.10... Het was een zonderling toeval. Ik hield niet van spijbelen en zorgde anders altijd, dat ik op tijd terug was. Bij mijn familie werd ik echter toen langer opgehouden en toen ik terug kwam was de „Adder" weg. Wij gingen vlug heen naar Hellevoet en melden ons daar. Toen we daar aankwamen vroeg de comman dant wie wij waren. We waren matrozen van de „Adder", zeiden we. Dat is altijd de ouwe ziekte, achterblijven, zei de commandant grimmig. Maar dit keer is het niet jullie eigen wil geweest! Het was Gods hand! Die heeft je in 't hart gegeven de „Adder" te doen misloopen. Wij keken den commandant stomverbaasd aan, want er lag zoo'n vreemde toon in zijn stem. En het was alsof we door den grond gingen, toen de marineofficier tegen ons zei: „Al jullie makkers zijn vergaan! De „Adder" ligt op de bodem van de zee!" Straf hebben we niet gehad. Maar van daar moesten we naar Den Helder, ons melden bij den commandant van het „Wachtschip" en die zei precies het zelfde: 't Is Gods bestie ring. Wij moesten aan boord blijven, al die dagen, net zoo lang, tot al onze makkers waren aangespoeld, en met militaire eer in Den Helder werden begraven. Nu schokt het even in Den ouden Kunst, en hij is diep onder den indruk. Uit zijn zak haalde ie z'n zakdoek en wrijft daarmee in zijn oogen waarin tranen staan. Snikkend vertelt de oude man. Er waren duizenden en duizenden militairen langs de Hoofdgracht en Kanaalweg die ach ter de stoet gingen. Wij liepen achter de lijk koetsen. Alle huizen in Den Helder rouwden, en de menschen langs den weg stonden te huilen als kinderen. Wij hebben er het leven afgebracht... Alleen onze plunje was nog aan boord die ligt op den bodem van de zee... Het is nu geheel donker geworden. Om de spoorwegovergangen van het Mui derpoortstation gloeien fel roode lichten. Zware zwarte treinen tenderen in de duister nis voorbij... Alles en allen zijn in Gods hand. Amsterdam, November 1936. YVEL DLAWNURG. Door P. N, V. R. Onder de menschen. Het regende dien avond stil en regelmatig en uit effen, grijzen hemel, schoven de fijne stralen langs de huizenmuren en als natte dweilen hingen de doorweekte mantels en jassen in de garderobe. In het griezelige weer reden auto's naar den Kanaalweg en met de paraplu als een schild voor zich uit dragende kwamen de menschen over de oude Molenbrug, op weg naar Casino en steeds golfde een eindelooze stoet belangstellenden naar binnen, sommige bejaarde lieden, arm in arm, en jongelui, zorgeloos in breede rijen. De groote, gezellige zaal liep inmiddels vol. Dan ineens komen de muzikanten van ach ter de coulissen en als even later de kapel meester verschijnt met een buiging voor de a-rootsche hulde en het teeken geeft, dan klinkt plechtstatig het Wilhelmus en als in machtigen aanval, dreunend en vervaarlijk door dichtklapende stoelen, staan de men schen rechtop, sprakeloos en zonder beweging, in de heilige overtuiging dat het zoo behoort. Als het Volkslied uit is, zegt een buurman in het drukkend zwegen: „Altijd mooi of je het nou tien of hon derd maal hoort en dan zóó." Dat gaf wind in de zeilen van zijn vrouw. „Wat weet jij daarvan?" snauwde ze. „Of heb je nou ineens geen last van je doofheid?" De bezoekers achteraan grinnikten. Hij keerde zich om, de wangen gloeiend rood van drift, de zwarte oogen dreigend, maar zij luisterde al weer, met strak-geslo- ten lippen, de vingers nijdig aan de stoel leuning vastgeklampt, naar de muzikale veel zijdigheid van een heerlijke compositie. „Dat hebben we nou aan Mendelssohn te danken," sprak ze fluisterend tegen een dochtertje, dat stil over de hoofden keek. „Zoo," begon het halfwasje en moe voelde zich weer rustig worden. Maar aanstonds kwam ze in gemeenschap met een muziek kenner. „Eigenaardig is het effect in die zomer- klanken vindt u ook niet?" „Waarheid is het, dat voor zulke kunst het aantal bewonderaars met den dag toeneemt." „Ik ik begrijp daar nou geen snars van," glimlacht iemand, „geef mij maar zooiets van van de straat." Opeens werd het alom weer heel stil, want van niet geringe beteekenis was de Aria van Mozart en een feit van zeer groot belang was natuurlijk de zangeres, die met haar sympathieke stem den rechten weg naar het hart wist te vinden. Toen zij de bloemen had ontvangen en het publiek juiste en in de handen klapte, begon iemand zachtjes te redeneeren: „Ik kan mijn dochter toch niet naar zoo'n concert krijgen. Ze is dol op lezen romans verslinden maar muziek ho maar." Dit baarde in een kringetje eenig opzien en gaf tot zachten, gedempten woordenstrijd aanleiding. „Als je prijs stelt op je kinderen, moet je ze geen gif laten drinken en doodelijk krank maken." „Wat meent u met vergift?" „U moet iemand niet met dergelijke boeken zijn ziel laten verwoesten." „Dat begrijp ik niet." „Men moet zijn zoons en dochters niet ver gunnen om zich te vermengen met dieven en moordenaars." Met zijn hand verzocht de spreker stilte en de directeur van het korps, die de zangeres had weggeleid, stond weer gereed en dit was voldoende. En het was of de Koning der symphonieën Ludwig van Beethoven in eigen persoon op het muzikaal gebied van Den Helder verscheen. Maar in de volheid van het Allegro hoorde men plots iemand in het gezelschap: „Dat is nou de opvliegende, hartstochte lijke natuur van Beethoven het slaat vuur uit zijn ziel." „Wat een verbeelding", werd achter hem gefluisterd, na de machtige ontroering, die de schitterend fraaie instrumentatie naliet. De ander zat rechtop, onbewegelijk, en sprak niet meer. Geen stom woord. En met een glimlach hoorde zij het afkeurend oordeel. „Het past niet om elkaar hier dwars te zitten", zei een juffrouw. Haar buurman haalt de schouders op en vóór de schoone Aria van Meijerbeer, werd een honden-discussie geopend tusschen twee bezoekers, die eerst zwijgend hadden geluis terd, toen de stilte nog volkomen en diep was. „Hoe maakt jouw hond het tegenwoordig?" „O, best, best." ,,'t Is toch een poedel?" vJa, een poedel. Een prachtdier en z'n ka rakter is goud waard. Alléén: het is een lekkerbek en onderscheidt alle spijzen. Maar pienter hij haalt brood bij den bakker en vleesch van den slager en dan bekommert hij zich in het geheel niet om andere honden en veracht ze. Eigenaardig is de indruk, dien muziek op hem maakt. De piano mag hij wel, maar spelen ze op het orgel, dan smeert hij 'm. Hebben jullie dien rattenvanger nog?" „Gelukkig wel". „Heeft hij niet zoo'n forschen kop en af- geknotten snoet?" „Precies maar goedhartig en trouw en vroolijk en speelsch. Verleden week was hij haast door een auto overreden. Het was mijn dood geweest. Hij is ook zoo innig ge hecht aan ons en reken maar, nu we hier zit ten, dat de buren zijn gehuil en gekef kunnen hooren." Een juffrouw, stijf en krakend in haar Zon- dagsch kieed, die al geruimen tijd haar erger nis zat te verkroppen, stootte haar vriendin aan. „Je kan veilig zeggen, dat zóó een be langstelling hier zoo goed als nul is." ,Die dierenverhalen passen beter bij 'n kopje thee of bij een kermisstuk." „Wat zegt u?" mengt een ander zich in het gesprek, „een komedie-avond met een komiek wat de kwade wereld ook zeggen moge heeft ook verdienstelijke elementen." „Een goed Hollandsch stuk met onze taal met onze historie, onze zeden en onze ge woonten nou, ook niet te versmaden." „Ik dweep met het genre van het treur spel." „Geef mij maar het blijspel." „Nou, ik ga liever naar de opera en zie Roland te Roncevaux sterven of je stort tranen bij een zwanenzang." „Er ontbreekt aan jou een schakeling, mijn heer." Hij wees naar mijn voorhoofd. En iemand had gedwee geknikt voor dit lesje, maar die het zich aantrok, kon haast geen adem halen en vol verontwaardiging en met hevige gebaren sleepte hjj eenige toe hoorders mee in zijn geestdrift. De vervelende, rumoerige pauze liep ten einde en met zichtbare aandacht werd een Suite van Kjerulf beluisterd. Zóó was men in dit werk van gratie en melodischen rijkdom verdiept, dat men één was met het orkest, door groot verdienstelijk dirigeerstalent beheerscht. Het slot van de idylle breekt aan en in de donker-kjj kende oogen van een buurvrouw vermoedde men onweer. Na het hartelijk applaus wordt het gespannen stil als de kapel meester de soliste weer haalt. „Zeg, zit je te slapen ben jij nou een liefhebber van den echten stempel jij, die den morita steeds vol hebt van de muziek jij zit met je gedachten elders." Een mager manneke, behagelijk geleund in zjjn klapstoel, ontwaakt als uit een droom. „Ik ben elk uur van den dag bereid er naar te luisteren", stamelt hij, „en ik was er nou ook bij, al hield ik m'n oogen dicht." De sopraan buigt naar links en naar rechts en de vreugde stijgt en het volk klapt zonder ophouden en zegevierend om het succes van de Romance, volgt nog een toegift. Een vreemde stilte daalt nu over de honder den menschen neer. Alles zweeg met gespan nen verwachting. Nu eens geheimzinnig zacht, dan als een machtige stroom kwam de zang aangezweefd. En na de stilte brak een ge jubel van belang los. Het weergalmde lang en men hoorde uitroepen van bewondering. Het is een aangenaam tijdverdrijf zoo nu en dan het gemompel, het fluisterend spreken van sommige groepen achteraan op te vangen. Een indrukwekkende heer, met ronden strengen bol op het hoofd, rolde zijn onderkin onverschillig op, zijn neusvleugels trilden en maakte zich kwaad over een kring jongens. „Jullie dwazen, gaat de straat op met je gekwebbel." Ze kregen ontzag en inmiddels werd hun aandacht gevestigd op iemand, die karika- tuurtjes zat te teekenen van muzikanten achter de lessenaars en het was aardig om de resultaten te zien. Twee vrouwen spreken gemeenzaam over de rol, die werkhuizen kunnen spelen. „Geheel en al fout is het om je leven te offeren voor den rommel van anderen", fluis terde de een naar de ander. En ze hadden hun hoeden telkens en tel kens juister gezet en bij een lichte aanraking der ellebogen zeiden ze in goed Fransch: pardon. „Houw je mond eens", snauwde een man, die tegen hun ruggen zat te kijken. „Heb jij voor ons betaald o, nou dan wat 'n vent!" Hij zat zijn boosheid stil in te slikken. Maar een groote rust daalde neer toen de muziek kwam met een slotnummer van edel gehalte, dat met zijn geliefde populaire ro mantische stemmingsbeelden een geweldig succes beleefde. En de groote waarde van de volksconcerten zagen we met welgevallen als de menschen tegen elkaar gedrukt, schouder aan schouder, in langszaam schuifelenden tred de zaal ver laten en wanneer ze dan, als in een optocht, vertrouwelijk naast elkander, zich naar bui ten bewegen, dan gaan ze heen in den stijl van stemming over het schoone, meesterlijke spel en dat maar voor dertig centen. De maand October is voor het Museum een belangrijke maand geweest. We behoeven maar te herinneren aan de nieuwe huisves ting en de bizondere belangstelling, die er was van het publiek voor de tentoonstelling. De belangstelling is ook uitgekomen in de groote hoeveelheid nieuwe aanwinsten, die we in de afgeloopen maanden te boeken heb ben gehad. We willen ze hier weer als ge woonlijk vermelden en daarbij onzen bizonde ren dank betuigen aan de velen, die ons weer iets afstonden. Hier volgt dan de lijst: Zoogdieren: Vischotter (ruiling met het Schoolmuseum te Den Haag). Jonge zeehond, kop van een ree (G. A. L. Bisseling, Den Haag). Dwergspitsmuis (C. Chatelain). Egel (Leenhouwers). Konijn (Rienstra). Herten gewei (Dirk Rood). Schedel van een bok, id. van een ree (G. A. L. Bisseling, Den Haag). Vogels: 2 zilvermeeuwen (Jo Smith, Huis ken). 2 kokmeeuwen (Aatje Visser, Koning). 2 Drieteenmeeuwen (H. Scoorl, P. Koster). 6 Zanglijsters (Leenhouwers, Jo Fahrenhorst, Piet de Vries, Troost). Grasmus (C. Govers). Waterhoen (Schroevers). Ral (Nieuwhoff). Dodaars (Troost en Klomp). Oeverpieper (G. J. Schut). Smelleke (Schroevers). 4 Zeekoe ten (Wim Groen, via Mej. Held, Nel Verwey). 5 Spreeuwen (Jo Pottinga, C. Chatelain, L. Klomp, Dolf van Driel, Jan Klomp). 5 zwarte zee-eenden (Jo Minkels, J. v. d. Veen, Henk de Stigter). Alk (J. v. d. Veen). Roodkeel- duiker (Jan Linder en Walter Mol). 2 Koper wieken (Schroevers, S. F. van Dijk, Bree- zand). Rotgans (Haagen). Houtsnip (via Daalder). Sijsje (Klomp). Stormvogeltje (Leen). Jan van Gent (Kees Stam en Piet Scheltis). Reiger (J. v. d. Veen). Merel (Piet de Vries). Notenkraker en Middelste zaagbek (Nederl. Natuurhist. Vereeniging, afd. Den Helder). Een collectie vogeleieren (de Does, Rijkers). Lagere dieren: Gipsmodel van een tong („Rasbona"). Visschen voor het Aquarium (Nico Luit). Schelpen (Kees v. d. Wel, Rij kers). Tak met cocon van zijderups (via Kemna). Poppen en eieren van vlinders (S. Kr(jnen), een collectie van tot 17 soorten be- hoorende zeedieren (Zoöl. Station, Den Hel der). Kruisspin (Haverkamp), een collectie kevers (G. Groen). Diversen. Een collectie mineralen (Mej. C. de Vos, Den Haag). Een collectie van 118 lantaarnplaatjes van planten en dieren. En kele boeken. In verband met de laatst vermelde schen king zouden we nog een heel groot verzoek willen doen. Wie wil aan het museum afstaan boeken en plaatwerken op het gebied van de Natuurlijke Historie? In dit verband willen we de zoogenaamde „Verkade-albums" en andere reclame-uitgaven noemen. Het „lees- hoekje" in het museum is zeer in trek. Wie dus op dat gebied ons zou kunnen helpen, zou aan het Museum een grooten dienst bewijzen. Ten overvloede wijzen we nog weer op het adres van den heer J. A. N jj k a m p, Java- s t r a at 134. Niemand loope meer verkeerd. Het Museum is gevestigd in de le Vroonstraat en geopend: 's Woensdags van 35 en van 8—10 uur; 's Zaterdags van 36 uur en op den eersten Zondag van iedere maand van 3—5 uur. MH.LIOENENSCHEMERING OP DE KERKGRACHT. Het is deze week Raad geweest, zelfs „spoed- raad" wat nog iets meer is en men heeft het daar gehad over een miljoen. Een miljoen... ja, daarover is gesproken door de vaderen en daar het heele geval in comité bediscussieerd is gewordren, kunnen wij alleen maar via onze geestelijke visie vermoeden op welke wijze men achter de breede deuren gemiljoend heeft. Een miljoen: zou er wel één raadslid zijn, dat precies weet en precies dóórheeft wat dat eigenlijk zeggen wil. Een miljoen, zou een van hen dit bedragje, waarover hij ge sproken heeft ooit wel eens in z'n vestzakje gehad hebben en zou zelfs de wethouder der financiën, de officieel gesanctionneerde mil- lioenen-goochaar (met alle respect) een idee hebben wat hij met dit poetje zou kunnen beginen als het van hem was... Dit alles overdachten we, toen we Dins dagavond in de hal (spreek uit: hóóól) liepen te ijsbeeren en toen we voor de 43ste maal de wel artistieke maar niet charmante man netjes en vrouwtjes in het glas-in-lood be zagen. Het was voorts koud in de hóóól, omdat de deur openstond en niet dicht mocht in verband met de belangstelling die óók niet kwam, en we hebben ons moeten tevreden stellen aan de welgedane gestalten van het koppel De RuiterBels, dat ondanks crisis en aanpassing nog steeds in deze slagader van Den Helder rondhuppelt met men zou bijkans zeggen, jeugdigen overmoed. En we droomden over een miljoen en dachten na wat wjj er mee zouden doen: je zou er bijv. iederen dag een hors d'oeuvre variée van kunnen nemen, en een jonge haas, en aan het diner Champagne toe. Voorts zou ik Den Helder weer boomen ge ven, mooie eiken en pupulieren, die 's avonds lyrisch ritselen, en ik zou het Doolhof nieu we straten geven, net als vele andere wegen, en ik zou de helft aan onze gemeentekas schenken, maar niet in het geheim, omdat anders niemand het zou weten... Om kwart over negen werden de poorten geopend en was het ineens allemaal weer openbaar. Voor den anderhalven man en den paardenkop (zelfs meester Hoek was thuisgebleven...) vroeg toen de voorzitter nog of er gestemd moest worden en of iemand er iets tegen had, en wij weten nog niet waartégen en alleen dat ze alle maal knikten en niets zeiden. Zelfs de heer Schoeffelenberger knikte devotelijk, en dat wil wat zeggen. Dat er nog steeds lieden zjjn, die achter een keurig pakje en een_ beschaafd uiterlijk een minder geciviliseerd innerlijk verbergen, weten we allemaal, en het werd weer eens overduidelijk bewezen vorige week Zater dagavond, bij de opvoering van Meyer Ha meis revue. Toen kwam een 3- of 4-tal jongelui bin nengewandeld, zeer nette jongelui, die blijk baar hadden besloten roet in 't eten te gooien. Helaashoewel revuemenschen wel eens heel erg gek doen, staan ze au fond toch maar een stuk brood te verdienen en aan een zaal waar de rust zoek is, valt het verdienen van die boterham dubbel-zwaar. Zoodat eenige mannelijke mannen genoemde lastposten, die érg demonstratief deden, en érg hard konden lachen (enfin U ként het systeem...) kwiekelijk de zaal uitwerkten, zoodat ze op den regenachtigen Kanaalweg verder revuen konden. Het onaangenaamste van dit alles is even wel het feit, dat genoemde Jongelui zoo door de week met een keurig pakje met strepen loopen en aan de hoogste eischen van orde moeten voldoen en tenslotte zelf in zeker opzicht tot de nationale orde-handhavers be- hooren... Pijnlijk, zoo iets... Voor ditmaal willen wij uit de nieuw-aan- gekochte werken, zooals die in ons nummer van Donderdag 5 November zjjn vermeld, een tweetal wat nader bezien. Uit den aard der zaak moet men zich daarbij beperken tot een loutere opsomming van titels. Wij willen in dit hoekje nu en dan een greep doen in den stapel en daarvan iets vertellen. Deze boeken blijven een maand in de leeszaal en komen dan in de uitleen. Allereerst het groote werk van prof. Brug man over den Wereldoorlog 19141918. Prof. Brugman is hoogleeraar aan de Amster- damsche gemeentelijke universiteit. Zijn boek is zeer gedocumenteerd en volledig. Voor het jongere geslacht is die wereldoorlog al haast historie; al bijna 22 jaar geleden brak hij los en de vrede is óók al weer 18 jaar geleden gesloten. Maar de anderen die van veertig jaar en ouder, kunnen u verhalen vertellen van de mobilisatie, de brood-, melk-, vet- en andere kaarten, de zilverbons en het in de rij staan om een brood of wat suiker te be machtigen. Niet, dat u zulke verhalen in dit werk vindt; dat kan niet natuurlijk, prof. Brugman geeft daarin een overzicht over het krijgen we ook het relaas van de mobilisatie in ons land, de invasie der Belgische vluchte lingen en alles wat in die bewogen dagen nog meer heeft plaatsgehad. De schr. heeft uit tal van officieele bronnen zijn materiaal ge put. Er staan voorts massa's photo's in, maar de illustratie-pers is eigenlijk pas na den oorlog ontstaan en zoo is niet alles even belangrijk of fraai, wat is opgenomen. Onze tegenwoordige photo-reporters doen het anders! Het tweede boek, waarop wij als nieuwe aanwinst de aandacht willen vestigen, is een heel merkwaardig werk, n.1. een geromanti seerde geschiedenis van Rembrandt den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 9