DE STROOPER Licht op voor alle voertuigen DOOR PETER BARON Waarom moet het geld waardevast zyn? Uit de theoretische economie weten we, dat de waarde van elk goed, dus ook van het geld, bepaald wordt door de vraag naar en het aan bod van een goed. Zoo is het by elk goed, ook bif het geld. Stijging van de hoeveelheid geld of daling van de vraag naar geld doet den prijs van het geld dalen, daling van de hoeveelheid geld of stij ging van de vraag naar geld doet daarentegen den prijs van het geld stijgen. Maar wat be- teekent eigenlqk de prijs van het geld? Dat beteekent de hoeveelheid goederen, die men voor dat geld kan verkrijgen. Bij een stijging van den prijs van het geld zal derhalve dien van de goederen dalen, bij een daling van den prys van het geld zal daarentegen dien van de goederen dalen. In de eerste plaats veronderstellen we een stijging van den geldprijs hetzij door daling van het aanbod, hetzij door stijging van de vraag naar geld. De prijs der goederen, van alle goederen, met uitzondering van het goed geld, zal dan dalen, want voor een bepaalde hoeveel heid geld zal men dan meer goederen kunnen koopen. Tengevolge van deze prijsdaling zullen verschillende fabrikanten hun fabriek moeten sluiten, terwijl andere fabrikanten hun produc tie inkrimpen. Daardoor ontstaat werkloosheid, terwijl de loonen dalen, kortom het verschijnsel, dat men malaise noemt. Veronderstellen we nu een daling van den geldprys hetzij door stijging van het aanbod, hetzij door daling van de vraag naar geld. De prijs van de goederen zal dan stijgen, want voor een bepaalde hoeveelheid geld zal men dan minder goederen kunnen koopen. Tengevolge van deze prijsstijging zullen verschillende fabri kanten hun fabrieken uitbreiden, terwijl andere fabrikanten nieuwe fabrieken zullen openen. De werkloosheid zal afnemen, de loonen zullen stijgen. We krijgen het verschijnsel, dat men als boomperiode aanduidt. De gouden standaard. Zooals men in de afgeloopen weken herhaal delijk heeft kunnen lezen, hadden wij in ons vaderland tot 27 September 1936 den gouden Standaard. Wat wil dat nu precies zeggen? Dat wil zeggen, dat in ons land het goud tot ieder be drag wettig betaalmiddel is of liever was en voor rekening van particulieren mag wor den aangemunt. De grootste beteekenis heeft het goud niet als binnenlandsche munt, doch als middel om de verhouding tusschen de munteenheden in verschillende landen op een vast peil te hou den. Dat wil niet zeggen, dat het goud als regel betaalmiddel is voor het buitenland, doch alleen, dat het goud een middel is om schommelingen in de z.g. wisselkoersen te gen te gaan. De wisselkoersen drukken uit de waarde van de beide munteenheden van twee landen ten opzichte van elkaar. Zoo was de wissel koers van Amsterdam op Londen tot in 1931 12.10, d.w.z. waarde sovereign (Engelsche standaard munt in goud)waarde gulden in goud (i/io gouden tientje) of 7.322 6.048 X 10 12.10. Het papieren geld. Het bankpapier, krachtens octrooi van onze regeering uitgegeven door onze circulatie bank, is in ons land eveneens wettig betaal middel. Waaraan ontleent dit papieren geld nu wel zijn waarde? Alleen aan het feit, dat de uitgifte gedekt is door den goudvoorraad van de Nederlandsche Bank, die verplicht is voor ieder bankbiljet van 1000.dat zij uitgeeft tenminste 400.goud en 600. goede wissels in voorraad te hebben. De Ne derlandsche Bank moet steeds zorgdragen, dat de waarde van het papieren geld op peil blijft, d.w.z., dat men met een bankbiljet van 10.evenveel koopen kan dan met een gouden tientje. Indien het vertrouwen in het papieren geld gehandhaafd kan blijven is het handelen met papieren geld veel economischer dan met goud geld. Het crisis-conjunctuurvraagstuk. Over de vraag hoe het komt, dat in het economisch leven perioden van opgang perioden van hoogconjunctuur, zooals men die noemt en perioden van neergang perioden van laagconjunctuur elkaar afwis selen en crisis, d.w.z. de dieptepunten van den neergang, dus ook het begin van den opgang, zich voordoen, bestaan verschillende theorieën, die zooals dat zoo dikwijls gaat met theo rieën allemaal verschillende waarheden be vatten, doch lijden aan eenzijdigheid en onvolledigheid. In de tijden van hoogconjunctuur ziet men toeneming van omvang van het bedrijfsleven, stijging van alle prijzen, dus ook van loonen en interest en geringe werkloosheid, in de tijden van laagconjunctuur ziet men daaren tegen afneming van den omvang van het bedrijfsleven, daling van alle prijzen, dus ook van loonen en interest en groote werkloosheid. Stellen wij ons thans voor, dat wij leven in een periode van opgang. Dan gebeurt er plotseling iets. Laten wij aannemen, dat een ondernemer de hoogconjunctuur heeft overschat en zoo veel producten op de markt heeft geworpen, dat zij ondanks de toegenomen koopkracht geen afzet meer vinden. Deze ondernemer moet zijn overschatting met een faillissement betalen. Indien het nu een derdehandsch ondernemertje is, zal van dit faillissement weinig nadeel uitgaan, doch wanneer deze ondernemer een groote bankinstelling is, die ook te veel kan produceeren in den vorm van geldleeuingen, zooals in 1890 het bankhuis Baring of in 1931 de Oestereichische Kredit Anstalt, is het mis. Welke de oorzaken zijn van de periode van laagconjunctuur van nu zijn, valt niet met een enkel woord te zeggen. Het vertrouwen is geschokt en de menschen gaan Hun geld minder uitgeven en trachten hun aan de banken geleend geld terug te krijgen. Door de mindere vraag naar goede ren, zullen deze in prijs dalen, ondernemers zullen met verliezen gaan werken, personeel zal ontslagen worden, loonen zullen dalen, enz, enz. Men ziet dus door zuiver economische oor zaken een daling van de prijzen optreden, die zeer ongunstig werkt. Maar daar komt nog iets by. Naast de intredende prijsdaling der goederen door oorzaken by de goederen zelf gelegen, dus door het vergroote aanbod en de afgenomen vraag, zal men een verscher ping van de prijsdaling zien optreden door de op dat moment blijkende weinige waardevast heid van het geld. De bevolking zal geneigd zijn het goud geld op te potten, dientenge volge zal de goudvoorraad van de circulatie bank afnemen, dus ook het chartaalgeld min der in hoeveelheid worden. Om kort te gaan, men ziet een enorme daling der goederenprijzen met als gevolg faillissementen, daling der loonen, werkloos heid, enz. enz. Aanpassing door deflatie en door devaluatie. Wanneer men zoover gekomen is, is het noodzakelijk maatregelen te nemen tot aan passing van het economisch leven aan de ge wijzigde maatschappelijke omstandigheden en bezien wij de aanpassingsmaatregelen, die gevolgd zijn, dan springen dadeiyk twee methodes in het oog: de aanpassing door deflatie en de aanpassing door devaluatie. De deflatie-aanhangers gaan uit van de vol komen juiste opvatting, dat om 't economisch leven weer in gang te brengen het noodig is de kosten aan te passen aan de prijzen. Zij zeggen: de prijzen zijn gedaald, dus ook de kosten moeten dalen. Tegenover het standpunt van de deflation nisten staat dat der devaluïsten, dat spr. per soonlijk meer bevrediging schenkt. De aan hangers van de devaluatie-methode van aan passing redeneeren: Wij gaan niet de kosten, die in wezen prijzen zijn, aanpassen aan de prijzen, maar wij gaan de waarde van het geld aanpassen aan de prijzen of m.a.w. wij gaan niet de waarde van de kosten, maar van het geld verlagen door meer geld in de circulatie te brengen. Wanneer men meer geld in om loop brengt, zullen de prijzen der goederen vanzelf stijgen, zoodat een verlaging van de kosten niet noodig is. In geen land der wereld is de devaluatie om haar zelfs wil toegepast. Het eerste land, dat in de huidige periode van laagconjunctuur devalueerde, d.w.z. de goudwaarde van zijn standaardmunt losliet, was Engeland, dat op 21 September 1931, evenals wij op 26 Septem ber 1936 deden een gouduitvoerverbod uit landen moeten mool-wlt zijn èn gezond. Zorg dat U witte en gezonde tanden hebt door 's morgens en 's avonds Chlorodont te gebrui ken, de bekende kwaliteits-tandpasta. De prijzen zijn nu verlaagd25 ct. per tube, groote tube 45 ct. vaardigde en daardoor geen steun meer ver leende we hebben het reeds gezien aan de verhouding tusschen de koers van het pond sterling en die van de munteenheden van andere landen. Na Engeland volgden dra de Scandinavische landen en in 1933 de Vereenigde Staten. De Scandinavische landen besloten tot devaluatie, omdat zij inzagen, dat toen Enge land tot devaluatie had besloten, concurrentie met Engeland op de wereldmarkt was uit gesloten. Want devaluatie beteekent versterking van de exportpositie, van een land. Spreker toonde dit met cijfers aan. De door de regeering voorgestane deflatie- politiek achtte spr. theoretisch uitvoerbaar. De devaluïsten gelooven niet aan de prac- tische uitvoerbaarheid. Indien Gy, Regeering, deze deflatiepolitiek volgt, ontketent gy revo luties en opstanden en veroorzaakt gy een verlaging van het levenspeil op zoodanige wijze, dat alle kracht uit de bevolking ver dwenen is en er van de theoretische hausse, die gij verwacht na deze wyze van aanpassing, toch niet meer geprofiteerd kan worden. Voor gij er in geslaagd zyt de kapitaallasten zoo danig te drukken, dat zij de prijzen mede zul len verlagen tot het internationale peil, is het bedrijfsleven ten gronde. Om deze practische onmogelijkheid der regeeringsplannen aan te toonen, beschikken de devaluïsten over twee gegevens, die zeer sprekend zijn. In de eerste plaats wyzen zy er op, dat de regeering, die voor alles moet streven naar verlaging van de overheidslasten, de begroo ting voor 1936 sluitend moet maken door het opleggen van nieuwe lasten aan de contri- buabelen. En in de tweede plaats vestigen zij de aan dacht op het feit, dat naast het streven van de regeering naar loonsverlaging, de kosten van het levensonderhoud niet dalen door de verhooging van de vaste lasten in die kosten (belastingen) en de verhooging van pryzen van bepaalde voor het levensonderhoud nood zakelijke goederen door de gevoerde crisis- politiek. De deflationnisten antwoorden daarop, dat niet in eens bezuinigd kan worden en dat men bepaalde bedrijven niet te niet kan laten gaan. Er is berekend, dat om aan te passen aan het internationale prijsniveau de groothandels- prijzen zullen moeten dalen met 20, de kos ten van levensonderhoud met 40 en de loonen met 36 De devaluïsten achten de mogeiykheid van zulk een daling onmogeiyk. De devaluïsten betoogen, dat men moet aan passen, door middel van het geld en wel door de waarde daarvan dusdanig te verlagen, dat er overeenstemming zal zijn tusschen de koop kracht van het geld in het binnenlandsch en het internationale verkeer. Op deze wijze, zoo zeggen zij: past gij niet alleen aan, maar schept gij tevens waarborgen voor een betere toekomst. In de eerste plaats de vraag hoe de deva luïsten zich deze muntverzwakking voorstel len. Zij wijzen op die mogelijkheden: 1. door het scheppen van een eigen deva luatie-maat, zooals b.v. België en Tsjecho- Slowakije deden; 2. door de waarde van het geld geheel los te maken van de waarde van het goud en naar de omstandigheden te laten fluctueeren; 3. door de waarde van den gulden te kop pelen aan die van de voornaamste buiten- landsche munteenheid, het f. Een eerste gevolg van devaluatie zal zijn uitbreiding van den export, een doel dat ook door de deflationnisten wordt nagestreefd. Overeenstemming zal worden bereikt tus schen de koopkracht van den Nederlandschen gulden op de binnenlandsche en de internatio nale markt. Nederland verschijnt weer als concurrent op de markt van industnee markt, op de scheepvaartmarkt en op markt voor agrarische producten, dit laatste zonder dat hooge exportpremies (denk eens aan die op boter en op varkensvleesch) noo dig zullen zgn. Het is te begrijpen, dat de uitbreiding v den export mede zal brengen een grootere levendigheid in het Nederlandsch bedrijfs leven, dus een afneming van de werkloosheid. Dat de vaste lasten een verlaging zullen ondergaan door devaluatie ontkent niemand en zou moeilijk ontkend kunnen worden. Vast staat de devaluïsten geven dat onomwonden toe dat twee groepen zware stroppen zullen hebben door devaluatie. Dat zijn de buitenlanders, die hun eigen munt mede ondermijnd hebben door in den veiligen Hollandschen gulden te vluchten en dat zijn de Nederlanders, die hun geld in het buiten land verteren. Het cardinale punt waar het om gaat is dit: wat zullen de kosten van het levens onderhoud doen bij devaluatie? Deze kosten toch zyn voor de geheele positie van loon- trekkenden van belang. Hier ligt het kern punt en naar spr. meening moet die beant woording van deze vraag de oplossing geven van het vraagstuk der devaluatie of deflatie De deflationisten zijn van oordeel, dat de kosten van het levensonderhoud zullen stij gen al naar de waarde van den gulden daalt. Ziet naar België, zoo zeggen zij, waar de prijzen een stuk omhoog liepen na de deva luatie. Zij wijzen naar de stijging van de prij zen der geïmporteerde goederen, die inder daad in prijs zullen stijgen. Een van de knapste verdedigers der deva luatie, de Rotterdamsche hoogleeraar Polak, heeft in een artikel in „De Economist" van November 1933, uitgerekend, dat bij deva luatie van 25 of 33i/3% de kosten van levens onderhoud met ten hoogste 7 9 zullen stijgen. Bij devaluatie van 40 zal de stij ging ongeveer bedragen 11 Devaluatie zal dus voor de ambtenaren een weddeverlaging van 11 beteekenen. Wordt de vraag deflatie of devaluatie van ambtenaar's belang uit beschouwd, dan is de vraag welke van de beide methoden van aan passing zij moeten verkiezen, bepaald door de verwachting van de komende salarisverlagin gen by het voortzetten van de deflatiepolitiek. Spr. eindigde met de volgende persooniyke ontboezeming: Bij mijn bespreking heb ik er op gewezen, dat wij ambtenaren een duisteren tijd tegemoet gaan en dat verdere salarisver lagingen onafwendbaar te wachten staan. De tegenwaarde in goederen, die wij voor onzen arbeid zullen ontvangen, zal minder worden. Predik ik nu défaitisme? Dat is verre van my. Laten wy ons toch goed realiseeren, dat men ons tenslotte slechts ongunstiger dan anderen zal kunnen behandelen by de ver deeling van het kleinere brood, wanneer onze organisatie zwakker is dan die van onze tegenspelers. Het debat. Van de gelegenheid om vragen te stellen werd door enkele aanwezigen gebruik ge maakt. Daar de inleiding zelf al zooveel plaatsruimte vraagt, kunnen wij er slechts in het kort iets over zeggen. De heer Kamman heeft van den spreker vernomen, dat de regeering op den goeden weg was met haar politiek. Doch het zou tot 1948 duren aleer herstel zou volgen. Tot zoo lang zouden de gemeenten en het Rijk het zeker niet hebben kunnen volhouden, consta teert de voorzitter. Sprekende over de ambtenaren in België, vertelt de heer Kamman nog, dat deze abso luut niet klagen over de in hun land inge voerde devaluatie. Hoe komt dat? Dinsdag 10 Nov16'44 UUt De heer L. van Loo wilde nader uiteen, gezet zien wat de voordeelen zouden zijn van volledige devaluatie in ons land. De heer Fels vroeg: Hoe zit het met de goudclausule? Is deze al van toepassing? De heer Brander constateerde, dat de rentestand in Nederland daalt. En na inVoe. ring van devalutie zou die stygen. Hoe 2(t dat? De heer Peters vestigt de aandacht 0p de V. S., waar stemmen opgaan om een zil veren standaard in te voeren. Wat denkt de inleider van een invoeren van een zilveren standaard in ons land De heer G. H. F. Meyer is steeds van meening geweest, dat de aanpassingspolitiek van Colijn gefaald heeft. Z. i. had ons land tegelijk met Engeland moeten devalueeren, dan waren de catastrophale gevolgen van de deflatiepolitiek, zooals die de laatste jaren in ons land gevoerd werd, achterwege gebleven. Echter onze regeering heeft maar ten deele gedevalueerd. Zijn we nu niet nog op den ver- keerden weg? Een „zuinige devaluatie is net zoo onjuist als heelemaal geen devaluatie. Onze export zal er op deze manier niet op vooruitgaan, zoo betoogt de heer Meyer. Dr. F. Breedvelt antwoordt, Dr. Breedvelt, de vragen beantwoordende, begon mede te deelen, dat het niet te zeggen is, wanneer de opleving met handhaving van de deflatiepolitiek gekomen zou zijn. Zeker ie, dat voor het Nederlandsche bedrijfsleven op de wereldmarkt in de eerste jaren geen resul- taten te verwachten zouden zijn geweest. Dat de Belgisch, ambtenaren niets op de devaluatie tegen hadden, achtte spr. begrij. pelijk, want zij hebben van de prijsstijgingen geen last, daar zij een index-salaris en dus geen nadeelen van de devaluatie hebben. Het groote voordeel van devaluatie in ons land noemde spreker de te verwachten ople ving in het bedryfsleven (meer export). En daarnaast dienen de psychologische factoren niet onderschat te worden. Wat de toepassing van de goudclausule be treft, zegt spr., dat deze geheel af zal han- gfen van het standpunt, dat door den Hoogen Raad ingenomen zal worden. Dat de rentestandaard momenteel daalt, ziet spr. in het feit, dat vele financiers in afwachting van de devaluatie van den Neder landschen gulden met hun kapitalen in het buitenland gevlucht waren. Nu is er ruim kapitaalaanbod, doch zoo gauw dat voorbij is, zal de rentestandaard zich in stijgende lijn gaan bewegen. Spr. voegde er aan toe, dat het kapitaal eerst recht zal toestroomen als de nieuwe waarde van den gulden defini tief vastgesteld zal zijn. •Aangaande den zilveren standaard zegt Dr. Breedvelt, dat deze altijd onbetrouwbaar is geweest. Voor Nederland zou invoer daarvan een buitengewoon gewaagd experiment zijn. In antwoord op hetgeen de heer Meyer op merkt, zegt spr o.m., dat door de betrekke lijk geringe kracht van het egalisatiefonds de Ned. regeering wellicht op den duur gedwon gen zal worden een volledige devaluatie in te voeren. Misschien dat de komende verkiezingen ook invloed op die beslissing zullen hebben. Een Kamerlid heeft spr. n.1. eens gezegd, dat 60 procent van de Kamerleden voor devaluatie is. Spr. is het overigens eens met den heer Meyer, waar deze zeide, dat gedeeltelijke devaluatie niet voldoende is om het zaken leven te doen opleven. Op een desbetreffende vraag van den heer Meyer zegt de heer Breedvelt nog, dat het tegenwoordige systeem van distributie ge faald heeft en dat het geremd moet worden. De groote kwestie is echter: hoe wordt de juiste productieverhouding bepaald Een goede stap in de richting zou al zijn, als de banken bij hoogconjunctuur iets voorzichtiger waren met het verleenen van credieten en by laagconjunctuur het credietnemen zouden trachten te stimuleeren. Nadat de heer Breedvelt ook nog op vragen van den heer P. B. P 1 a s m e y e r, die in wezen niet veel verschilden met die van den FEUILLETON. 41) „Zeker, zou u liever hebben, dat ik u openiyk mijn liefde verklaarde?" „Doe niet zoo dwaas. Ik zal u wel een eindje op weg helpen. Ik weet bijvoorbeeld, dat Jan niet werkt voor den kost." „Toch is dat niet waar. Hy werkt er zeker voor, en harder dan de meeste menschen net als alle bandieten." Larry bedacht bitter, hoe gegrond die op merking was. „Bandieten? Dus dat geeft u toch toe, al zegt me dat niets, wat ik nog niet wist. Ik heb Ralph's bakersprookjes over zijn effec tenhandel nooit geloofd, en ik ben ook niet dom genoeg om niet te snappen, dat Jan van hetzelfde kaliber is. Nu schynt hy ergens over te piekeren. Een van zgn twijfelachtige ondernemingen is zeker misgeloopen, niet?" „Waarom vraagt u 't my, als u 't zelf zoo goed weet?" „U doet als een super-detective," pruilde Barbara. „Ik weet zeker, dat ik dien ver waanden kwast, Sherlock Holmes, gelaat zou hebben, als hy ooit bestaan had, en u doet al precies hetzelfde." „Ik schijn aanleg te hebben om dingen te zeggen, die u ergeren," lachte Larry. „Nee, meer om heelemaal niets te zeggen, ik wou zooveel weten. Over Clem, bijvoor beeld. Dat was werk van den Strooper het stond in de kranten, en Jan denkt het ook, maar hij wil het niet uitspreken. Ik geloof zeker, dat Clem den kogel kreeg, die voor Jan bestemd was en dien anderen keer zag de Strooper u voor Jan aan." „Nou, wie spreekt hier als ae geduchte Sherlock? Ga door. Uw theoriëen zijn heel onderhoudend." En u zoudt ook onderhoudend zyn, als u niet zoo geheimzinnig deed. Ik geloof, dat uw werk, altyd onder misdadigers, u erg- denkend heeft gemaakt." „Dank u, misschien hebt u wel gelijk." „Ik zou tenminste niet graag in uw schoenen staan," zei Barbara peinzend. „Al tijd met wetsovertreders te doen te hebben, lykt me niet erg verheffend." „Dat is het ook niet. Maar iemand, die niet met misdadigers zou willen omgaan, zou alleen moeten leven." „D&t is nogal een verregaande bewering;" „Maar waar. Er zijn maar twee soorten menschen in de wereld: zij die misdaden be gaan en zij, die er op betrapt worden." „Dat klinkt heel wijs, maar 't is erg cy nisch," berispte Barbara. „U moet niet cy nisch zijn, mynheer Kaye. Cynisme is ge woonlijk het wapen, waarmee de knoeier zijn eigen fouten verdedigt, en een ander, die meer tot stand heeft gebracht, aanvalt. Maar u hebt waarschijnlyk toch gelyk in uw be wering, dat er in de meeste menschen een misdadige neiging aanwezig is. Dat voel ik in mezelf vooral als juffrouw Greer aan 't zingen is. Ze keek op haar horloge en gaf een gilletje van schrik. „Goeie hemel, is 't al zoo laat? Ik zal me gauw toonbaar moeten gaan maken voor het diner." „O, 'tis nog tyd genoeg," wierp Larry te gen, maar Barbara liet zich niet overhalen. „Nee, ik weet zeker, dat myn neus glimt, en ongepoederde neuzen veroorzaken de helft van de verbroken verlovingen." Ze knikte wijs en ging er tusschen uit. Later herinnerde zy zich, dat zy vergeten had, hem te vertellen van haar ontmoeting met Keating, waardoor zy misschien maar dat wist ze natuurlyk niet spoedig van het gezelschap van „superintendant Kaye" be roofd geweest zou zijn, hoewel als vergoeding daarvoor de eerstvolgende twaalf uren een heel wat vreedzamer verloop genomen zou den hebben. Ook aan 't diner vergat ze het, en later had ze geen gelegenheid meer, want Jan en Larry hadden hun gebruikelyken woor dentwist verwisseld voor een gevecht op het schaakbord. Onder het zeer aannemelijk voor wendsel, dat hy hoofdpijn had, ging Larry tamelyk vroeg naar bed, om nog een paar uurtjes te slapen, alvorens tot de ontknoo ping van het drama over te gaan. Zijn vroege aftocht had intusschen de be langstelling van zyn gastheer opgewekt, en ook Jan trok zich vroeger dan anders in zyn slaapkamers terug, met de bedoeling, „Kay's" doen en laten in 't oog te houden. Want Jan was ongerust, en Larry was daar de onbewuste oorzaak van. Tweemaal in den loop van dien dag had hy zyn beide blauwe papiertjes bestudeerd en zwaar gepeinsd. De zoogenaamde superintendant Kaye had niet over zyn verlies gerept, hoewel hy het zeker bemerkt moest hebben. Dat kwam Jan vreemd voor, hij had er zich den heelen dag mee bezig gehouden, en toen hij 's avonds op den rand van zyn bed er nog eens over zat te denken, kreeg hij de eerste vage vermoe dens van wat er werkelijk gebeurde. Lang zamerhand kwam hij tot. de overtuiging, dat hem ergens een valstrikt gespannen werd hoewel hij nog niet kon uitmaken, van welken aard. Daarom draaide hij zijn licht uit en bleef in het donker zitten wachten op iets dat hij voelde dat komen moest, en dat een uur later dan ook kwam. Het was een vaag geritsel, te hoorbaarder door de nachtelijke stilte van het huis. Maar het kwam ergens van beneden, en niet uit Larry's kamer, die vlak naast de zijne lag, en vanwaar Jan eenige verstoring van dé rust het meest verwacht had. Onder Larry's kamer en die van hemzelf lag de studeer kamer, en daar, meende Jan, kwam het ge rucht vandaan. Hij glipte op de gang en luis terde aan Larry's deur. Na een paar secon den hoor hij hem zich in bed omdraaien, zoo dat „Kaye" in elk geval was, waar hij thuis hoorde. Jan vroeg zich af, wie dan het ver dachte geluid veroorzaakt kon hebben en dacht aan Crale. Als die daar beneden rondspookte, dan verried hij daarmee zijn identiteit, en Jan's hand gleed in zyn jaszak waar zij het eenige argument omklemd daé waarschijnlijk tegenover iemand, die zichzelf „den Strooper" noemde, van kracht zou zijn Jan sloop de trappen af en loerde naar de studeerkamer. De deur was dicht, maar hij was niet van plan, die te gebruiken. Een paa seconden wachtte hy, zonder nog iets te hm- ren, hoewel hij instinctief voelde, dat er ach ter die deur meer was dan enkel meubels Daarom vervolgde Jan zijn geruid tocht door de keuken en door ingang naar buiten dat h« e«n*e asur„ alle sloten en scharnieren op Marske House waren goed gesmeerd; het was een liefheb berij van den vorigen bewoner, den kolonel, geweest ze in olie te drenken. Vlak tegen den muur gedrukt, ging Jan den hoek om, en kwam op het gazon, waar de glazen deuren van de studeerkamer op uit kwamen met een laag bordes, dat glansde in het maanlicht. Meteen kreeg Jan de zeker heid, dat er inderdaad iets gebeurde in de studeerkamer, want deuren, zelfs glazen deu ren, die gesloten zijn, openen zich zelden van zelf. Met een vreemden glimlach keek hij naar de zware gordynen, die op den nacht wind een beetje heen en weer gingen. Wie zich ook in die kamer bevond, hij moest er een reden voor hebben, en Jan was er zeker va.n, dat hy die reden kende; wat meer zegt, hij dacht binnen een paar seconden den in* dringer ook te kennen. Met twee schreden, zoo zacht en vlug dat een kat ze hem zou hebben benijd, was Jan hij de open deur, en luisterde maar vin? niet het minste geluid op. Dat bracht hem een oogenblik in verwarring. Hy was er zeker van, dat hij zich bij zyn afdaling u'1 zij slaapkamer, die hy natrwelyks anderhalve minuut geleden verlaten had, niet had ver raden, en 't was ook nauweiyks aan te ne men, dat de indringer niet meer binnen was. Maar hy vergat, dat een heldere maan iemand soms leeiyk dwars kon zitten, en wel eens schaduwen werpt, die zich op een gras- vel heel duideiyk afteekenen. Dat was Jan'3 eenige fout, en om een tweede te maken reeg hy, evenmin als anderen, die met den Strooper te doen hadden gehad, geen gele' genheid, (Wordt vervolgd-)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 6