DE
STROOPER
Licht op voor alle voertuigen
DOOR
PETER BARON
Waarom moet het geld waardevast
zyn?
Uit de theoretische economie weten we, dat
de waarde van elk goed, dus ook van het geld,
bepaald wordt door de vraag naar en het aan
bod van een goed.
Zoo is het by elk goed, ook bif het geld.
Stijging van de hoeveelheid geld of daling van
de vraag naar geld doet den prijs van het geld
dalen, daling van de hoeveelheid geld of stij
ging van de vraag naar geld doet daarentegen
den prijs van het geld stijgen. Maar wat be-
teekent eigenlqk de prijs van het geld? Dat
beteekent de hoeveelheid goederen, die men
voor dat geld kan verkrijgen. Bij een stijging
van den prijs van het geld zal derhalve dien
van de goederen dalen, bij een daling van den
prys van het geld zal daarentegen dien van
de goederen dalen.
In de eerste plaats veronderstellen we een
stijging van den geldprijs hetzij door daling
van het aanbod, hetzij door stijging van de
vraag naar geld. De prijs der goederen, van alle
goederen, met uitzondering van het goed geld,
zal dan dalen, want voor een bepaalde hoeveel
heid geld zal men dan meer goederen kunnen
koopen. Tengevolge van deze prijsdaling zullen
verschillende fabrikanten hun fabriek moeten
sluiten, terwijl andere fabrikanten hun produc
tie inkrimpen. Daardoor ontstaat werkloosheid,
terwijl de loonen dalen, kortom het verschijnsel,
dat men malaise noemt.
Veronderstellen we nu een daling van den
geldprys hetzij door stijging van het aanbod,
hetzij door daling van de vraag naar geld. De
prijs van de goederen zal dan stijgen, want voor
een bepaalde hoeveelheid geld zal men dan
minder goederen kunnen koopen. Tengevolge
van deze prijsstijging zullen verschillende fabri
kanten hun fabrieken uitbreiden, terwijl andere
fabrikanten nieuwe fabrieken zullen openen.
De werkloosheid zal afnemen, de loonen zullen
stijgen. We krijgen het verschijnsel, dat men
als boomperiode aanduidt.
De gouden standaard.
Zooals men in de afgeloopen weken herhaal
delijk heeft kunnen lezen, hadden wij in ons
vaderland tot 27 September 1936 den gouden
Standaard.
Wat wil dat nu precies zeggen? Dat wil
zeggen, dat in ons land het goud tot ieder be
drag wettig betaalmiddel is of liever was
en voor rekening van particulieren mag wor
den aangemunt.
De grootste beteekenis heeft het goud niet
als binnenlandsche munt, doch als middel om
de verhouding tusschen de munteenheden in
verschillende landen op een vast peil te hou
den. Dat wil niet zeggen, dat het goud als
regel betaalmiddel is voor het buitenland,
doch alleen, dat het goud een middel is om
schommelingen in de z.g. wisselkoersen te
gen te gaan.
De wisselkoersen drukken uit de waarde
van de beide munteenheden van twee landen
ten opzichte van elkaar. Zoo was de wissel
koers van Amsterdam op Londen tot in 1931
12.10, d.w.z. waarde sovereign (Engelsche
standaard munt in goud)waarde gulden in
goud (i/io gouden tientje) of 7.322 6.048 X
10 12.10.
Het papieren geld.
Het bankpapier, krachtens octrooi van onze
regeering uitgegeven door onze circulatie
bank, is in ons land eveneens wettig betaal
middel. Waaraan ontleent dit papieren geld
nu wel zijn waarde? Alleen aan het feit, dat
de uitgifte gedekt is door den goudvoorraad
van de Nederlandsche Bank, die verplicht is
voor ieder bankbiljet van 1000.dat zij
uitgeeft tenminste 400.goud en 600.
goede wissels in voorraad te hebben. De Ne
derlandsche Bank moet steeds zorgdragen,
dat de waarde van het papieren geld op peil
blijft, d.w.z., dat men met een bankbiljet van
10.evenveel koopen kan dan met een
gouden tientje. Indien het vertrouwen in het
papieren geld gehandhaafd kan blijven is het
handelen met papieren geld veel economischer
dan met goud geld.
Het crisis-conjunctuurvraagstuk.
Over de vraag hoe het komt, dat in het
economisch leven perioden van opgang
perioden van hoogconjunctuur, zooals men
die noemt en perioden van neergang
perioden van laagconjunctuur elkaar afwis
selen en crisis, d.w.z. de dieptepunten van den
neergang, dus ook het begin van den opgang,
zich voordoen, bestaan verschillende theorieën,
die zooals dat zoo dikwijls gaat met theo
rieën allemaal verschillende waarheden be
vatten, doch lijden aan eenzijdigheid en
onvolledigheid.
In de tijden van hoogconjunctuur ziet men
toeneming van omvang van het bedrijfsleven,
stijging van alle prijzen, dus ook van loonen
en interest en geringe werkloosheid, in de
tijden van laagconjunctuur ziet men daaren
tegen afneming van den omvang van het
bedrijfsleven, daling van alle prijzen, dus ook
van loonen en interest en groote werkloosheid.
Stellen wij ons thans voor, dat wij leven in
een periode van opgang.
Dan gebeurt er plotseling iets.
Laten wij aannemen, dat een ondernemer
de hoogconjunctuur heeft overschat en zoo
veel producten op de markt heeft geworpen,
dat zij ondanks de toegenomen koopkracht
geen afzet meer vinden. Deze ondernemer
moet zijn overschatting met een faillissement
betalen. Indien het nu een derdehandsch
ondernemertje is, zal van dit faillissement
weinig nadeel uitgaan, doch wanneer deze
ondernemer een groote bankinstelling is, die
ook te veel kan produceeren in den vorm van
geldleeuingen, zooals in 1890 het bankhuis
Baring of in 1931 de Oestereichische Kredit
Anstalt, is het mis. Welke de oorzaken zijn
van de periode van laagconjunctuur van nu
zijn, valt niet met een enkel woord te zeggen.
Het vertrouwen is geschokt en de menschen
gaan Hun geld minder uitgeven en trachten
hun aan de banken geleend geld terug te
krijgen. Door de mindere vraag naar goede
ren, zullen deze in prijs dalen, ondernemers
zullen met verliezen gaan werken, personeel
zal ontslagen worden, loonen zullen dalen,
enz, enz.
Men ziet dus door zuiver economische oor
zaken een daling van de prijzen optreden, die
zeer ongunstig werkt. Maar daar komt nog
iets by. Naast de intredende prijsdaling der
goederen door oorzaken by de goederen zelf
gelegen, dus door het vergroote aanbod en
de afgenomen vraag, zal men een verscher
ping van de prijsdaling zien optreden door de
op dat moment blijkende weinige waardevast
heid van het geld. De bevolking zal geneigd
zijn het goud geld op te potten, dientenge
volge zal de goudvoorraad van de circulatie
bank afnemen, dus ook het chartaalgeld min
der in hoeveelheid worden.
Om kort te gaan, men ziet een enorme
daling der goederenprijzen met als gevolg
faillissementen, daling der loonen, werkloos
heid, enz. enz.
Aanpassing door deflatie en door
devaluatie.
Wanneer men zoover gekomen is, is het
noodzakelijk maatregelen te nemen tot aan
passing van het economisch leven aan de ge
wijzigde maatschappelijke omstandigheden en
bezien wij de aanpassingsmaatregelen, die
gevolgd zijn, dan springen dadeiyk twee
methodes in het oog: de aanpassing door
deflatie en de aanpassing door devaluatie.
De deflatie-aanhangers gaan uit van de vol
komen juiste opvatting, dat om 't economisch
leven weer in gang te brengen het noodig is
de kosten aan te passen aan de prijzen. Zij
zeggen: de prijzen zijn gedaald, dus ook de
kosten moeten dalen.
Tegenover het standpunt van de deflation
nisten staat dat der devaluïsten, dat spr. per
soonlijk meer bevrediging schenkt. De aan
hangers van de devaluatie-methode van aan
passing redeneeren: Wij gaan niet de kosten,
die in wezen prijzen zijn, aanpassen aan de
prijzen, maar wij gaan de waarde van het geld
aanpassen aan de prijzen of m.a.w. wij gaan
niet de waarde van de kosten, maar van het
geld verlagen door meer geld in de circulatie
te brengen. Wanneer men meer geld in om
loop brengt, zullen de prijzen der goederen
vanzelf stijgen, zoodat een verlaging van de
kosten niet noodig is.
In geen land der wereld is de devaluatie om
haar zelfs wil toegepast. Het eerste land, dat
in de huidige periode van laagconjunctuur
devalueerde, d.w.z. de goudwaarde van zijn
standaardmunt losliet, was Engeland, dat op
21 September 1931, evenals wij op 26 Septem
ber 1936 deden een gouduitvoerverbod uit
landen moeten mool-wlt zijn èn gezond. Zorg
dat U witte en gezonde tanden hebt door
's morgens en 's avonds Chlorodont te gebrui
ken, de bekende kwaliteits-tandpasta. De prijzen
zijn nu verlaagd25 ct. per tube, groote tube 45 ct.
vaardigde en daardoor geen steun meer ver
leende we hebben het reeds gezien aan
de verhouding tusschen de koers van het pond
sterling en die van de munteenheden van
andere landen.
Na Engeland volgden dra de Scandinavische
landen en in 1933 de Vereenigde Staten.
De Scandinavische landen besloten tot
devaluatie, omdat zij inzagen, dat toen Enge
land tot devaluatie had besloten, concurrentie
met Engeland op de wereldmarkt was uit
gesloten.
Want devaluatie beteekent versterking van
de exportpositie, van een land.
Spreker toonde dit met cijfers aan.
De door de regeering voorgestane deflatie-
politiek achtte spr. theoretisch uitvoerbaar.
De devaluïsten gelooven niet aan de prac-
tische uitvoerbaarheid. Indien Gy, Regeering,
deze deflatiepolitiek volgt, ontketent gy revo
luties en opstanden en veroorzaakt gy een
verlaging van het levenspeil op zoodanige
wijze, dat alle kracht uit de bevolking ver
dwenen is en er van de theoretische hausse,
die gij verwacht na deze wyze van aanpassing,
toch niet meer geprofiteerd kan worden. Voor
gij er in geslaagd zyt de kapitaallasten zoo
danig te drukken, dat zij de prijzen mede zul
len verlagen tot het internationale peil, is
het bedrijfsleven ten gronde.
Om deze practische onmogelijkheid der
regeeringsplannen aan te toonen, beschikken
de devaluïsten over twee gegevens, die zeer
sprekend zijn.
In de eerste plaats wyzen zy er op, dat de
regeering, die voor alles moet streven naar
verlaging van de overheidslasten, de begroo
ting voor 1936 sluitend moet maken door het
opleggen van nieuwe lasten aan de contri-
buabelen.
En in de tweede plaats vestigen zij de aan
dacht op het feit, dat naast het streven van
de regeering naar loonsverlaging, de kosten
van het levensonderhoud niet dalen door de
verhooging van de vaste lasten in die kosten
(belastingen) en de verhooging van pryzen
van bepaalde voor het levensonderhoud nood
zakelijke goederen door de gevoerde crisis-
politiek.
De deflationnisten antwoorden daarop, dat
niet in eens bezuinigd kan worden en dat men
bepaalde bedrijven niet te niet kan laten gaan.
Er is berekend, dat om aan te passen aan
het internationale prijsniveau de groothandels-
prijzen zullen moeten dalen met 20, de kos
ten van levensonderhoud met 40 en de
loonen met 36 De devaluïsten achten de
mogeiykheid van zulk een daling onmogeiyk.
De devaluïsten betoogen, dat men moet aan
passen, door middel van het geld en wel door
de waarde daarvan dusdanig te verlagen, dat
er overeenstemming zal zijn tusschen de koop
kracht van het geld in het binnenlandsch en
het internationale verkeer. Op deze wijze, zoo
zeggen zij: past gij niet alleen aan, maar
schept gij tevens waarborgen voor een betere
toekomst.
In de eerste plaats de vraag hoe de deva
luïsten zich deze muntverzwakking voorstel
len. Zij wijzen op die mogelijkheden:
1. door het scheppen van een eigen deva
luatie-maat, zooals b.v. België en Tsjecho-
Slowakije deden;
2. door de waarde van het geld geheel los
te maken van de waarde van het goud en
naar de omstandigheden te laten fluctueeren;
3. door de waarde van den gulden te kop
pelen aan die van de voornaamste buiten-
landsche munteenheid, het f.
Een eerste gevolg van devaluatie zal zijn
uitbreiding van den export, een doel dat ook
door de deflationnisten wordt nagestreefd.
Overeenstemming zal worden bereikt tus
schen de koopkracht van den Nederlandschen
gulden op de binnenlandsche en de internatio
nale markt. Nederland verschijnt weer als
concurrent op de markt van industnee
markt, op de scheepvaartmarkt en op
markt voor agrarische producten, dit laatste
zonder dat hooge exportpremies (denk eens
aan die op boter en op varkensvleesch) noo
dig zullen zgn.
Het is te begrijpen, dat de uitbreiding v
den export mede zal brengen een grootere
levendigheid in het Nederlandsch bedrijfs
leven, dus een afneming van de werkloosheid.
Dat de vaste lasten een verlaging zullen
ondergaan door devaluatie ontkent niemand
en zou moeilijk ontkend kunnen worden.
Vast staat de devaluïsten geven dat
onomwonden toe dat twee groepen zware
stroppen zullen hebben door devaluatie. Dat
zijn de buitenlanders, die hun eigen munt
mede ondermijnd hebben door in den veiligen
Hollandschen gulden te vluchten en dat zijn
de Nederlanders, die hun geld in het buiten
land verteren.
Het cardinale punt waar het om gaat is
dit: wat zullen de kosten van het levens
onderhoud doen bij devaluatie? Deze kosten
toch zyn voor de geheele positie van loon-
trekkenden van belang. Hier ligt het kern
punt en naar spr. meening moet die beant
woording van deze vraag de oplossing geven
van het vraagstuk der devaluatie of deflatie
De deflationisten zijn van oordeel, dat de
kosten van het levensonderhoud zullen stij
gen al naar de waarde van den gulden daalt.
Ziet naar België, zoo zeggen zij, waar de
prijzen een stuk omhoog liepen na de deva
luatie. Zij wijzen naar de stijging van de prij
zen der geïmporteerde goederen, die inder
daad in prijs zullen stijgen.
Een van de knapste verdedigers der deva
luatie, de Rotterdamsche hoogleeraar Polak,
heeft in een artikel in „De Economist" van
November 1933, uitgerekend, dat bij deva
luatie van 25 of 33i/3% de kosten van levens
onderhoud met ten hoogste 7 9 zullen
stijgen. Bij devaluatie van 40 zal de stij
ging ongeveer bedragen 11 Devaluatie zal
dus voor de ambtenaren een weddeverlaging
van 11 beteekenen.
Wordt de vraag deflatie of devaluatie van
ambtenaar's belang uit beschouwd, dan is de
vraag welke van de beide methoden van aan
passing zij moeten verkiezen, bepaald door de
verwachting van de komende salarisverlagin
gen by het voortzetten van de deflatiepolitiek.
Spr. eindigde met de volgende persooniyke
ontboezeming: Bij mijn bespreking heb ik er
op gewezen, dat wij ambtenaren een duisteren
tijd tegemoet gaan en dat verdere salarisver
lagingen onafwendbaar te wachten staan. De
tegenwaarde in goederen, die wij voor onzen
arbeid zullen ontvangen, zal minder worden.
Predik ik nu défaitisme? Dat is verre van
my. Laten wy ons toch goed realiseeren, dat
men ons tenslotte slechts ongunstiger dan
anderen zal kunnen behandelen by de ver
deeling van het kleinere brood, wanneer onze
organisatie zwakker is dan die van onze
tegenspelers.
Het debat.
Van de gelegenheid om vragen te stellen
werd door enkele aanwezigen gebruik ge
maakt. Daar de inleiding zelf al zooveel
plaatsruimte vraagt, kunnen wij er slechts
in het kort iets over zeggen.
De heer Kamman heeft van den spreker
vernomen, dat de regeering op den goeden
weg was met haar politiek. Doch het zou tot
1948 duren aleer herstel zou volgen. Tot zoo
lang zouden de gemeenten en het Rijk het
zeker niet hebben kunnen volhouden, consta
teert de voorzitter.
Sprekende over de ambtenaren in België,
vertelt de heer Kamman nog, dat deze abso
luut niet klagen over de in hun land inge
voerde devaluatie. Hoe komt dat?
Dinsdag 10 Nov16'44 UUt
De heer L. van Loo wilde nader uiteen,
gezet zien wat de voordeelen zouden zijn van
volledige devaluatie in ons land.
De heer Fels vroeg: Hoe zit het met de
goudclausule? Is deze al van toepassing?
De heer Brander constateerde, dat de
rentestand in Nederland daalt. En na inVoe.
ring van devalutie zou die stygen. Hoe 2(t
dat?
De heer Peters vestigt de aandacht 0p
de V. S., waar stemmen opgaan om een zil
veren standaard in te voeren. Wat denkt de
inleider van een invoeren van een zilveren
standaard in ons land
De heer G. H. F. Meyer is steeds van
meening geweest, dat de aanpassingspolitiek
van Colijn gefaald heeft. Z. i. had ons land
tegelijk met Engeland moeten devalueeren,
dan waren de catastrophale gevolgen van de
deflatiepolitiek, zooals die de laatste jaren in
ons land gevoerd werd, achterwege gebleven.
Echter onze regeering heeft maar ten deele
gedevalueerd. Zijn we nu niet nog op den ver-
keerden weg? Een „zuinige devaluatie is net
zoo onjuist als heelemaal geen devaluatie.
Onze export zal er op deze manier niet op
vooruitgaan, zoo betoogt de heer Meyer.
Dr. F. Breedvelt antwoordt,
Dr. Breedvelt, de vragen beantwoordende,
begon mede te deelen, dat het niet te zeggen
is, wanneer de opleving met handhaving van
de deflatiepolitiek gekomen zou zijn. Zeker ie,
dat voor het Nederlandsche bedrijfsleven op
de wereldmarkt in de eerste jaren geen resul-
taten te verwachten zouden zijn geweest.
Dat de Belgisch, ambtenaren niets op de
devaluatie tegen hadden, achtte spr. begrij.
pelijk, want zij hebben van de prijsstijgingen
geen last, daar zij een index-salaris en dus
geen nadeelen van de devaluatie hebben.
Het groote voordeel van devaluatie in ons
land noemde spreker de te verwachten ople
ving in het bedryfsleven (meer export). En
daarnaast dienen de psychologische factoren
niet onderschat te worden.
Wat de toepassing van de goudclausule be
treft, zegt spr., dat deze geheel af zal han-
gfen van het standpunt, dat door den Hoogen
Raad ingenomen zal worden.
Dat de rentestandaard momenteel daalt,
ziet spr. in het feit, dat vele financiers in
afwachting van de devaluatie van den Neder
landschen gulden met hun kapitalen in het
buitenland gevlucht waren. Nu is er ruim
kapitaalaanbod, doch zoo gauw dat voorbij
is, zal de rentestandaard zich in stijgende
lijn gaan bewegen. Spr. voegde er aan toe,
dat het kapitaal eerst recht zal toestroomen
als de nieuwe waarde van den gulden defini
tief vastgesteld zal zijn.
•Aangaande den zilveren standaard zegt Dr.
Breedvelt, dat deze altijd onbetrouwbaar is
geweest. Voor Nederland zou invoer daarvan
een buitengewoon gewaagd experiment zijn.
In antwoord op hetgeen de heer Meyer op
merkt, zegt spr o.m., dat door de betrekke
lijk geringe kracht van het egalisatiefonds de
Ned. regeering wellicht op den duur gedwon
gen zal worden een volledige devaluatie in te
voeren.
Misschien dat de komende verkiezingen ook
invloed op die beslissing zullen hebben. Een
Kamerlid heeft spr. n.1. eens gezegd, dat 60
procent van de Kamerleden voor devaluatie
is. Spr. is het overigens eens met den heer
Meyer, waar deze zeide, dat gedeeltelijke
devaluatie niet voldoende is om het zaken
leven te doen opleven.
Op een desbetreffende vraag van den heer
Meyer zegt de heer Breedvelt nog, dat het
tegenwoordige systeem van distributie ge
faald heeft en dat het geremd moet worden.
De groote kwestie is echter: hoe wordt de
juiste productieverhouding bepaald Een
goede stap in de richting zou al zijn, als de
banken bij hoogconjunctuur iets voorzichtiger
waren met het verleenen van credieten en by
laagconjunctuur het credietnemen zouden
trachten te stimuleeren.
Nadat de heer Breedvelt ook nog op vragen
van den heer P. B. P 1 a s m e y e r, die in
wezen niet veel verschilden met die van den
FEUILLETON.
41)
„Zeker, zou u liever hebben, dat ik u
openiyk mijn liefde verklaarde?"
„Doe niet zoo dwaas. Ik zal u wel een
eindje op weg helpen. Ik weet bijvoorbeeld,
dat Jan niet werkt voor den kost."
„Toch is dat niet waar. Hy werkt er zeker
voor, en harder dan de meeste menschen
net als alle bandieten."
Larry bedacht bitter, hoe gegrond die op
merking was.
„Bandieten? Dus dat geeft u toch toe, al
zegt me dat niets, wat ik nog niet wist. Ik
heb Ralph's bakersprookjes over zijn effec
tenhandel nooit geloofd, en ik ben ook niet
dom genoeg om niet te snappen, dat Jan
van hetzelfde kaliber is. Nu schynt hy ergens
over te piekeren. Een van zgn twijfelachtige
ondernemingen is zeker misgeloopen, niet?"
„Waarom vraagt u 't my, als u 't zelf zoo
goed weet?"
„U doet als een super-detective," pruilde
Barbara. „Ik weet zeker, dat ik dien ver
waanden kwast, Sherlock Holmes, gelaat zou
hebben, als hy ooit bestaan had, en u doet al
precies hetzelfde."
„Ik schijn aanleg te hebben om dingen te
zeggen, die u ergeren," lachte Larry.
„Nee, meer om heelemaal niets te zeggen,
ik wou zooveel weten. Over Clem, bijvoor
beeld. Dat was werk van den Strooper het
stond in de kranten, en Jan denkt het ook,
maar hij wil het niet uitspreken. Ik geloof
zeker, dat Clem den kogel kreeg, die voor
Jan bestemd was en dien anderen keer zag
de Strooper u voor Jan aan."
„Nou, wie spreekt hier als ae geduchte
Sherlock? Ga door. Uw theoriëen zijn heel
onderhoudend."
En u zoudt ook onderhoudend zyn, als u
niet zoo geheimzinnig deed. Ik geloof, dat
uw werk, altyd onder misdadigers, u erg-
denkend heeft gemaakt."
„Dank u, misschien hebt u wel gelijk."
„Ik zou tenminste niet graag in uw
schoenen staan," zei Barbara peinzend. „Al
tijd met wetsovertreders te doen te hebben,
lykt me niet erg verheffend."
„Dat is het ook niet. Maar iemand, die niet
met misdadigers zou willen omgaan, zou
alleen moeten leven."
„D&t is nogal een verregaande bewering;"
„Maar waar. Er zijn maar twee soorten
menschen in de wereld: zij die misdaden be
gaan en zij, die er op betrapt worden."
„Dat klinkt heel wijs, maar 't is erg cy
nisch," berispte Barbara. „U moet niet cy
nisch zijn, mynheer Kaye. Cynisme is ge
woonlijk het wapen, waarmee de knoeier zijn
eigen fouten verdedigt, en een ander, die
meer tot stand heeft gebracht, aanvalt. Maar
u hebt waarschijnlyk toch gelyk in uw be
wering, dat er in de meeste menschen een
misdadige neiging aanwezig is. Dat voel ik in
mezelf vooral als juffrouw Greer aan 't
zingen is.
Ze keek op haar horloge en gaf een gilletje
van schrik.
„Goeie hemel, is 't al zoo laat? Ik zal me
gauw toonbaar moeten gaan maken voor het
diner."
„O, 'tis nog tyd genoeg," wierp Larry te
gen, maar Barbara liet zich niet overhalen.
„Nee, ik weet zeker, dat myn neus glimt,
en ongepoederde neuzen veroorzaken de helft
van de verbroken verlovingen."
Ze knikte wijs en ging er tusschen uit.
Later herinnerde zy zich, dat zy vergeten
had, hem te vertellen van haar ontmoeting
met Keating, waardoor zy misschien maar
dat wist ze natuurlyk niet spoedig van het
gezelschap van „superintendant Kaye" be
roofd geweest zou zijn, hoewel als vergoeding
daarvoor de eerstvolgende twaalf uren een
heel wat vreedzamer verloop genomen zou
den hebben. Ook aan 't diner vergat ze het,
en later had ze geen gelegenheid meer, want
Jan en Larry hadden hun gebruikelyken woor
dentwist verwisseld voor een gevecht op het
schaakbord. Onder het zeer aannemelijk voor
wendsel, dat hy hoofdpijn had, ging Larry
tamelyk vroeg naar bed, om nog een paar
uurtjes te slapen, alvorens tot de ontknoo
ping van het drama over te gaan.
Zijn vroege aftocht had intusschen de be
langstelling van zyn gastheer opgewekt, en
ook Jan trok zich vroeger dan anders in zyn
slaapkamers terug, met de bedoeling,
„Kay's" doen en laten in 't oog te houden.
Want Jan was ongerust, en Larry was daar
de onbewuste oorzaak van. Tweemaal in den
loop van dien dag had hy zyn beide blauwe
papiertjes bestudeerd en zwaar gepeinsd.
De zoogenaamde superintendant Kaye had
niet over zyn verlies gerept, hoewel hy het
zeker bemerkt moest hebben. Dat kwam Jan
vreemd voor, hij had er zich den heelen dag
mee bezig gehouden, en toen hij 's avonds op
den rand van zyn bed er nog eens over zat
te denken, kreeg hij de eerste vage vermoe
dens van wat er werkelijk gebeurde. Lang
zamerhand kwam hij tot. de overtuiging, dat
hem ergens een valstrikt gespannen werd
hoewel hij nog niet kon uitmaken, van welken
aard. Daarom draaide hij zijn licht uit en
bleef in het donker zitten wachten op iets
dat hij voelde dat komen moest, en dat een
uur later dan ook kwam.
Het was een vaag geritsel, te hoorbaarder
door de nachtelijke stilte van het huis. Maar
het kwam ergens van beneden, en niet uit
Larry's kamer, die vlak naast de zijne lag,
en vanwaar Jan eenige verstoring van dé
rust het meest verwacht had. Onder Larry's
kamer en die van hemzelf lag de studeer
kamer, en daar, meende Jan, kwam het ge
rucht vandaan. Hij glipte op de gang en luis
terde aan Larry's deur. Na een paar secon
den hoor hij hem zich in bed omdraaien, zoo
dat „Kaye" in elk geval was, waar hij thuis
hoorde. Jan vroeg zich af, wie dan het ver
dachte geluid veroorzaakt kon hebben en
dacht aan Crale. Als die daar beneden
rondspookte, dan verried hij daarmee zijn
identiteit, en Jan's hand gleed in zyn jaszak
waar zij het eenige argument omklemd daé
waarschijnlijk tegenover iemand, die zichzelf
„den Strooper" noemde, van kracht zou zijn
Jan sloop de trappen af en loerde naar de
studeerkamer. De deur was dicht, maar hij
was niet van plan, die te gebruiken. Een paa
seconden wachtte hy, zonder nog iets te hm-
ren, hoewel hij instinctief voelde, dat er ach
ter die deur meer was dan enkel meubels
Daarom vervolgde Jan zijn geruid
tocht door de keuken en door
ingang naar buiten dat h«
e«n*e asur„
alle sloten en scharnieren op Marske House
waren goed gesmeerd; het was een liefheb
berij van den vorigen bewoner, den kolonel,
geweest ze in olie te drenken.
Vlak tegen den muur gedrukt, ging Jan
den hoek om, en kwam op het gazon, waar
de glazen deuren van de studeerkamer op uit
kwamen met een laag bordes, dat glansde in
het maanlicht. Meteen kreeg Jan de zeker
heid, dat er inderdaad iets gebeurde in de
studeerkamer, want deuren, zelfs glazen deu
ren, die gesloten zijn, openen zich zelden van
zelf. Met een vreemden glimlach keek hij
naar de zware gordynen, die op den nacht
wind een beetje heen en weer gingen. Wie
zich ook in die kamer bevond, hij moest er
een reden voor hebben, en Jan was er zeker
va.n, dat hy die reden kende; wat meer zegt,
hij dacht binnen een paar seconden den in*
dringer ook te kennen.
Met twee schreden, zoo zacht en vlug dat
een kat ze hem zou hebben benijd, was Jan
hij de open deur, en luisterde maar vin?
niet het minste geluid op. Dat bracht hem
een oogenblik in verwarring. Hy was er
zeker van, dat hij zich bij zyn afdaling u'1
zij slaapkamer, die hy natrwelyks anderhalve
minuut geleden verlaten had, niet had ver
raden, en 't was ook nauweiyks aan te ne
men, dat de indringer niet meer binnen was.
Maar hy vergat, dat een heldere maan
iemand soms leeiyk dwars kon zitten, en wel
eens schaduwen werpt, die zich op een gras-
vel heel duideiyk afteekenen. Dat was Jan'3
eenige fout, en om een tweede te maken
reeg hy, evenmin als anderen, die met den
Strooper te doen hadden gehad, geen gele'
genheid,
(Wordt vervolgd-)