Sensationeel slot aan de „Haagsche Zedenzaak'' Geen belastingverhooging in Noord-Holland Eden's „Etappenrede" Minister Van Schaik noemt bijzonderheden Von Ribbentrop opnieuw naar Berlijn Vorstelijke ontvangst van Horthy te Rome TWEEDE KAMER Justitie aangenomen DEN HAAG, 24 November. Een vergadering als die van hedeij-middag is in onze parlementaire historie gelukkig nooit voorgekomen en zal naar wij vurig mo gen hopen, ook wel tot de unica blijven be- hooren De j.1. Vrijdag afgebroken algemeene be schouwingen over de Justitie-begrooting door de ministerieele verklaringen omtrent de geruchtmakende zaak-Ries werden he den weder voortgezet, nu de leden, die ver leden week over de onverkwikkelijke affaire het woord hadden gevoerd, een nader oor deel konden uitspreken over de waarde van de uitlatingen des ministers. Heden voerden in'tweeden termijn over de zaak de heeren Donker (S.D.), Van der Hei de (s.d.), Boon (v.d.), Coops (v.b.) en Rut- gers van Rozenburg (C.H.) het woord, en zonneklaar bleek, dat geen der sprekers door de uiteenzettingen van mr. Van Schaik be vredigd was geworden. Bijkans unaniem vas men van meening, dat zoowel justitie als politie ernstige fouten hebben gemaakt. Mr. Donker zei b.v., dat een erkenning van die fouten meer geruststellend zou werken dan het door dik en dun verdedigen van de ge volgde methode. Ook de heer Van der Heide handhaafde zijn beschuldigingen, achtte de rede des ministers teleurstellend, wijl zij ruimte geeft voor allerlei praatjes en ver dachtmakingen. De heer Boon wilde een commissie ter onderzoek en mr. Coops vroeg zich af, of er iets met onze rechtsprocedure niet in orde is? Mr. Rutgers van Rozenburg ging wel het verst en betoogde, dat de minister nu ver plicht was, aan de hand van het dossier zijn woorden waar te maken. Persoonlijke over wegingen wenschte hij niet te tellen, het gaat hier om de algemeene rechtszekerheid, al dus de afgevaardigde. Vooral dit laatste woord was naar het hart van velen gesproken Men voelde, dat de Mi nister nu toch moeilijk met een vaag ant woord er af zou kunnen komen. Achter de Regeeringstafel werd dat blijkbaar ook al dus gevoeld. Minister Van Schaik zat daar, met naast hem Excellentie Oud. Beide be windslieden spraken nu en dan even met elkaar, men keek eenige stukken in, en toen eindelijk de replieken der leden geëindigd waren, stond mr. Van Schaik op om te ant woorden. Aanstonds leek het er op, alsof de minis ter slechts zou komen tot een korte herha ling van zijn woorden van j.1. Vrijdag, er op wijzend, dat de justitie te doen had met een complex van zaken, waarin getuigen verdachten en verdachten ook wel weer ge tuigen waren, zoozeer liepen diverse zaken dooréén. Daarom duurde het voor-onderzoek zoo lang. Men had, ook nu weer, geklaagd over het feit, dat de minister niet dadelijk allerlei inlichtingen bij de hand had gehad, b.v. over de gedragingen van den rechter-com- missaris, doch Z.Exc. verklaarde, dat het niet aan gaat, allerlei klachten en grieven zoo maar even af te doen, het onderzoek moet behoorlijk en minutieus geschieden. De bewindsman riep uit, dat de beschul digingen voor de rechterlijke ambtenaren hoogst-pijnlijk zijn, dat „hun bloed kookt!'', 't Is heel gemakkelijk aldus verder Z. Exc. rechterlijke ambtenaren aan te vallen, Wijl zij door hun ambtsgeheimen geen con tra-brochures kunnen schrijven. Mr. Van Schaik vond dan ook, dat verschillende be schuldigingen niet op goede gronden berus ten. De minister ging enkele feiten na. Nu wat de zaak-zelf betreft en wel het op treden van het O.M. en rechter-commissaris, de minister wees erop, dat 't hier aanvan kelijk alleen ging om de vraag, of de justi tie, die zorgen moest voor het bewijs van eenig misdrijf, de juiste maatregelen geno men heeft voor het tot goed recht komen van de zaak. En in dit verband wenschte de minister uiteen te zetten, hoe de zaak er voor stond, toen tot arrestatie werd overge gaan. In de Kamer daalde een spannende stilte neer, men voelde, dat er thans nadere uit eenzettingen gingen volgen. Dus toch! Z.Exc. legde er nadruk op, dat hij tot die openlijke verklaringen gedwongen werd, want zoo zei hij de rollen worden om gekeerd, de justitie en de politie worden op de banken der beschuldigden gezet. Ten overvloede verklaarde minister van Schaik nog, dat de ministerraad toestemming gaf tot het geven van nadere explicaties. Men spitste de ooren! Mr. Van Schaik ging voorlezing doen van het proces-verbaal, opgemaakt op 24 Mei., den dag vóór de arrestatie van mr. Rics. Natuurlijk zou de minister al te rauwe, stoo- tende gedeelten van de verklaringen achter wege laten, de leden konden het stuk later op de griffie ter inzage krijgen De minister wenschte aan te toonen, dat niet tot arrestatie werd overgegaan alléén op grond van de aanklacht van een min derjarige, als bedriegelijk bekend staande jongeling. En zoo citeerde hij de verklarin gen van een 20-jarigen getuige, die ten huize van een zekeren A., waar hij al eens een „feest", alleen bestaande uit mannen, had meegemaakt, wederom een avond was uitgenoodigd en daar voorgesteld werd aan diverse heeren, waaronder zich ook mr. Ries bevond. „Er werd veel gedronken", al dus las de minister verder op, en vervol gens kwam hij tot het schetsen van een zoodanig walgelijke situatie, dat ook slechts een lauwe aanduiding d«ar,">n te deren plaatse onmogelijk moet worden geacht. De hoofdzaak bleek te zijn, dat mr. Ries getuige was van „zeer ernstige homo-sexu- eele handelingen.." Voorts bevatte het dosier een verklaring van een 40-jarige getuige, die toegaf, zelf homo-sexueel te zijn en vaak bij mr. R. te komen, alwaar hij ook V. (de jeugdige fan tast) ontmoette. Hij verzekerde, mr. R. er voor gewaarschuwd te hebben .dat V. min derjarig was... Verder: In '35 kreeg de politie lucht van een samenkomst van homo-sexueelen in ze ker huis, waarbij ook mr. Ries werd aange troffen. Echter kon men bij het onderzoek geen strafbare feiten constateeren; de jongst-aanwezige was juist meerderjarig... „Was dit- alles nu niet voldoende om in te grijpen?!" riep mr. Van Schaik uit, die vond, dat de justitie heüsch niet „licht vaardig" is opgetreden. Tot den heer Van der Heide richtte de minister zich toen hij zei, dat het reclas- seeringsrapport over mr. Ries inderdaad gunstig luidt, maar... zoo ging de bewinds man door, en zijn stem werd hard en door dringend: Laat de heer Van der Heide eens aan mr. Ries vragen, wat er met hem hier in Den Haag gebeurd is op 23 Maart 1923?! De heer Van der Heide stoof op. Zijn woorden waren op de tribune niet goed verstaanbaar, maar blijkbaar protesteerde hij tegen de insituatie. De minister nam vastberaden een vel papier. .Dan zal ik ook dat voorlezen", zei hij. En hij citeerde een politie-rapport van ruim 13 jaar geleden, waarin wordt verklaard, dat in een huis aan den Wasse- naarschen weg een inval werd gedaan, en daar werd aangetroffen., mr. Ries, die n.b.. verklaarde zich daar met een korporaal uit de Alexanderkazerne op te houden, voor het plegen van ontucht, hoewel het daartoe nog niet gekomen was. Deze laatste ministerieele verklaring deed de deur finaal dicht, 't Spijt mij, aldus Z.Exc., dat ik al deze dingen hier heb moeten open baren, maar was de arrestatie nu licht vaardig?! Neen?... Neen!... daverde het door de zaal, er werd geschreeuwd, op de tribunes klon ken kreten en handgeklap, kortom, de zaal was één bewogen, woelige massa. En de behandeling der jammerlijke „zaak- Ries" naderde ras haar einde. Alleen kwam ds. Van der Heide nog verklaren, dat het laatstgenoemde rapport hem niet bekend kon zijn, ook niets met het reclasseeringsrapport te maken had. De afgevaardigde was kenne lijk onder den indruk van den loop van za ken en zal op dat moment, waarschijnlijk bitter-pijnlijk hebben gevoeld, hoe gevaarlijk het is, zich als verdediger van een zaak op te werpen, welke men niet ten voeten uit kent en waaraan zulke verdachte kanten zit ten. Intusschen blijft dat thans opgedoken po- litioneele rapport van dertiën jaar geleden toch iets onbevredigends opleveren. Was de politie (en justitie?) dan reeds zooveel eer der bekend met de verdachte relaties van mr. Ries? Dat blijkt nu toch! Hoe kon een zoodanig man dan nog verder gehandhaafd blijven en zelfs carrière maken, want in ^23 was mr. Ries nog géén thesaurier-generaal... Deze zijden van de zaak mogen ook nog wel eens bekeken worden. Dat de Kamer na de sensationeele mede- deelingen van mr. Van Schaik bitter weinig aandacht had v. d. na aanneming der Justi tie-begrooting aan de orde gekomen zaken laat zich denken. De heer K. ter Laan (s.d.) kreeg gelegen heid, zijn verdedingingsrede te houden op zijn initiatief-ontwerp nopens yerplichte in voering van het achtstè leerjaar, afschaf fing van het landbouwverlof voor school kinderen en verplichte verschaffing van kleeding en voedsel aan behoeftige scho liertjes. De afgevaardigde verdedigde zijn standpunt zoo goed als hij kon, doch de zaak was toch ten doode opgeschreven, het einde beteekende een verwerping van het initiatief-voorstel met 5825 stemmen. Waarna de Begrooting van. Handel, Nijver heid en Scheepvaart ter tafel verscheen De leden v. d .Tempel (s.d.) en Bakker (c. h.) spraken erover. Bij het ministerieele antwoord komen wij daarop terug. Tengevolge van koele houding der Engelsche regeering. Verdenking van de Britsche re geering. Het is opvallend dat Von Ribbentrop, de Duitsche gezant te Londen, tweemaal kort achter elkaar naar Duitschland reist. VON RIBBENTROP Dat men deze plotselinge reiswoede in verband brengt met de gewijzigde, meer positieve Britsche houding, is eigenlijk zeer begrijpelijk. In welingelichte kringen beweert men dat Baldwin op het Duitsche betoog over de gevaren van het communisme zeer koel heeft geantwoord, dat de bestuursvorm een binnenlandsche aangelegenheid van elk land afzonderlijk is: Ook meent men te weten, dat in Engel sche regeeringskringen een zeker wantrou wen bestaat ten aanzien van het torpedee- ren der „Cervantes" Men brengt de ontploffing in verband met de aanwezigheid van de Duitsche „Leopard" en het ziet er naar uit alsof Londen heeft te kennen gegeven ,dat aan zijn geduld een eind is gekomen. De Britsche vlootbeweging in de Middel- landsche zee schijnt niet vreemd te zijn aan de Britsche verdenkingen van een Duitsche schending der non-interventie. EEN ELEMENT VAN ONZEKER HEID IN DE BEGROOTING GE KOMEN DOOR DE DEPRECIATIE In de Memorie van Antwoord op het Alge meen Verslag der afdeelingen van de Pio Staten van Noord-Holland over de begrooting voor 1937 zeggen Ged. Staten, dat zij he zouden betreuren, indien de eerste zes blad zijden van het Algemeen Verslag zoyd®" worden gevolgd door een breed opgezet, op even scherpen toon gevoerd, debat in open bare zitting; voor een algemeen debat over de politiek in binnen- en buitenland zijn h. i. de Staten het lichaam niet. Zij zouden bovendien vreezen, dat daardoor een derge lijke behandeling van de begrooting zelve en van de belangrijke vraagstukken, die met de begrooting verband houden, in het ge drang zouden komen. Tot deze vraagstukken behoort in de eer ste plaats de belastingdruk. Gedeputeerde Staten hebben gemeend vooralsnog geen ver laging van het aantal opcenten te moeten voorstellen. Zij deelen de opvatting van die leden, die daartoe niet willen overgaan dan wanneer er uitzicht bestaat op een blijvende verlaging. Onder de gegeven omstandighe den is echter een verlaging slechts te ver dedigen door daartegenover te stellen het bedrag, waarmede het batige saldo 1934, dat aan deze begrooting ten goede komt, het ba tige saldo 1933, dat aan de vorige begrooting is ten goede gekomen, overtreft. Uiteraard is dit een toevallige bate. Het komt Gedeputeerde Staten daarom meer aanbevelenswaardig voor deze te be stemmen tot dekking van de bijdrage in de kosten van de schutsluis in het Nieuwe Meer. Ged. Staten kunnen niet ontkennen, dat in de begrooting, die vóór de devaluatie werd samengesteld, thans een element van onze kerheid is gekomen. Huns inziens is het evenwel niet mogelijk aan dit bezwaar tege moet te komen. Zij zullen, wanneer de ge volgen van de devaluatie zich duidelijker hebben afgeteekend, indien dit onvermijde. lijk is, een suppletoire begrooting aan de Staten ter vaststelling aanbieden. Ged. Staten erkennen gaarne, dat met het oog op den financieelen toestand groote voor zichtigheid geboden is. Zij kunnen intus. schcn niet toegeven, dat de cijfers van de laatste jaren een sombere stemming kunnen motiveeren. Medezeggenschap. Het bij de Staten nog aanhangige adres waarin verzocht wordt medezeggenschap in te voeren, heeft Ged. Staten aanleiding ge geven een ampel onderzoek omtrent dit be- langrijke vraagstuk in te stellen. Dit is ech ter zóó veelzijdig en de ingekomen adviezen zijn van zóó uiteenloopenden aard, dat Ged. Staten nogn iet tot een bepaalde conclusie zijn gekomen. Naar hun meening verdient het ook aanbeveling met elders opgedane er varing rekening te houden. Ged. Staten merken op, dat niet behoeft te worden gevreesd, dat voor directe werk verschaffing niet voldoende middelen be schikbaar zullen blijven, indien uit den post van f250.000 mede bijdragen beschikbaar zullen worden gesteld; naast genoemd be drag van f250.000 is op de begrooting nog een bedrag van f200.000 uitgetrokken, dat geheel voor bestrijding der werkloosheid zal worden aangewend. In dit verband zij voorts opgemerkt, dat in het voorstel van Gedeputeerde Staten om een gedeelte van meergenoemd bedrag van f250.000 voor steun aan de industrie beschik baar te stellen, geenszins erkentenis ligt op- gesloten, dat gelijk door verschillende le den wordt gesteld reeds tegelijk met de inselling van den Economisch-Technologi- schen Dienst tot oprichting van een In- dustriebank had moeten worden overgegaan. Over de vraag of oprichting van een der gelijke bank aanbeveling verdient, zullen Ged. Staten hun oordeel kenbaar maken in het door hen uit te brengen prae-advies over het voorstel F. van de Walle e.a. inzake de oprichting van een provinciale industrie- bank. De voorloopige opvatting van Ged. Staten is, dat er voorshands geen behoefte bestaat aan een eenigszins grootsch opgezet provin ciaal apparaat voor industriefinanciering, maar dat het wel gewenscht is over een ze ker bedrag te kunnen beschikken om aan kleine bedrijven zoo noodig de helpende hand te bieden, zulks ter aanvulling var het werk van het Centrale Financierings instituut. DIAMANTSMOKKELAARSTER IN NEW YORK GEARRESTEERD. De New Yorksche politie heeft Mevr. Pearl Josephine Weinberg gearresteerd, op het oogenblik, dat zij van de Normandie aan wal stapte. Een hoeveelheid diamant ter waarde van 150.000 dollar, welke zij het land probeerde binnen te smokkelen, werd in beslag genomen. Weinberg, die zijn vrouw aan de boot opwachtte, werd eveneens gearresteerd. De politie is er verder in geslaagd, eenige le den te arresteeren van een diamantsmok- kelaarsbende, welke van Antwerpen uit op New York werkte. De politie heeft maan denlang op de leden dezer bende geloerd. AARDVERSCHUIVING IN ALASKA. Men gelooft, dat bij de aardverschuiving op den Robertsberg, waardoor groote schade werd aangericht in een wijk van Jenuau, minstens acht personen het leven hebben ge laten. Het is niet uitgesloten, dat het aantal slachtoffers tot twintig stijgt. Verschillende reddingsbrigades zijn in actie. NOG GEEN VASTE LIJN IN DE ENGEL SCHE BUITENLANDSCHE POLITIEK. EERST LOCARNO EN DAN ZAL MEN VERDER ZIEN. LONDEN, November 1936. De laatste rede, die Eden voor zijn kiezers in Leaminton hield, heeft in Europa veel stof doen opwaaien en de commentaren wa ren dan ook talrijk. De houding van Enge land tegenover de politiek van de overige Europeesche landen is in de laatste twee jaren herhaaldelijk gedefiniëerd en zelfs ge preciseerd, maar nog nimmer met een open hartigheid, als thans door Eden geschied is. Intusschen moet hieraan onmiddellijk een beperking toegevoegd worden: in de politiek van het kabinet Baldwin viel nimmer een vaste lijn op te merken en dit zal ook in de toekomst wel niet anders worden. Eden zelf heeft zich reeds herhaaldelijk op standpun ten gesteld, waarvan hij zelf verklaarde, dat men deze met de allergrootste energie zou blijven vertegenwoordigen. Nu, met hetzelfde gemak, waarmede men een standpunt vorm de, werd dit ook weer verlaten. Het minste, wat men van Eden zou kunnen zeggen, is dan ook, dat hij een staatsman is, die met alle winden meewaait. Dat kan evengoed een verwijt als een verontschuldiging zijn. Het hangt er slechts van af, hoe men de si tuatie van Engeland in het algemeen en die van het kabinet Baldwin in het bijzonder beoordeelt. TWEE MEENINGEN. Er zijn namelijk twee verschillende ver sies over de houding van Groot-Brittannië. De een zegt dat de tegenw. regeering be staat uit louter onkundige lieden, die het land langzamerhand te schande maakten en de buitenlandsche politieke positie van Enge land ondermiinden. Men tracht deze bewe- MINISTER EDEN. ring met talrijke bewijzen te staven: de mis lukte sanctie-politiek, de Duitsche herbewa pening, de ineenstorting van het Verdrag van Locarno, de gespannen betrekkingen met Italië en de opstanden in Palestina en Irak. De ander meent, dat de Engelsche regee ring in het geheel niet zwak is, dat zij zeer nauwkeurig weet, wat zij wil en dat haar dikwijls onzekere houding ten aanzien van bepaalde moeilijkheden en gecompliceerde situaties in den grond van de zaak slechts een zeer handige tactiek is, om de dingen niet tot een beslissing te laten rijpen, alvo rens Engeland's bewapening weer op peil is gebracht en het land in staat zou zijn, de politiek in Europa en de wereld in eigen voordeel te beïnvloeden. Welke meening is de Juiste? Het is zeer moeilijk te zeggen, welke van deze beide meeningen nu de juiste is. Vermoedelijk ligt de waarheid ook hier in het midden, d.w.z., dat van beide overtui gingen bepaalde deelen juist zijn. Zoo valt het beslist niet te ontkennen, dat Baldwin en Eden eenige vaste concepties bezitten, maar dat bepaalde gebeurtenissen hen dwingen, steeds weer zijwegen te bewande len, compromissen te sluiten en dikwijls zelfs een terugwijkende houding aan te ne men. Op deze gronden mag men de laatste rede van Eden dan ook niet overschatten en nu aannemen, dat Engeland zijn hou ding ten aanzien van alle toekomstige con flicten in Europa bepaald heeft. In werke lijkheid heeft Eden, wanneer men zijn rede nog eens aandachtig doorleest, niets anders gedaan, dan zij het in een voor zijn doen ongewoon duidelijke formuleering, een laatsten oproep tot alle belanghebbende mo gendheden te richten, om zich nu eindelijk eens gereed te maken voor de onderhande lingen over het nieuwe Pact van Locarno. Dat is een zeer concreet deel en daar buiten heeft Eden, indien men zich aan zijn woorden houdt, niets gezegd. Wat er onopgehelderd bleef. Intusschen blijft er nog veel, zeer veel onopgehelderd: hij sprak slechts over Bel gië, Frankrijk en Duitschland, welke lan den Engeland in het geval, dat een van hen zou worden aangevallen, ter zijde zou slaan, waarbij hij ten aanzien van Duitsch land de voorwaarde stelde, dat het van te voren een nieuw Verdrag van Locarno zou hebben onderteekend. Heeft men hier dus met een pact van vier te doen? Eden heeft zeer uitdrukkelijk Italië en zelfs Polen niet genoemd, hoewel men toch weet, dat Polen er groote waarde aan hecht, mede-ondertee kenaar van het nieuwe Locarno te zijn Was de reis van overste Beek naar Lond-rn dan soms tevergeefsch? En zijn de banden die men langzamerhand weer tusschen Lon den en Rome knoopt, nu al weer gebroken? Reeds uit het bovenstaande blijkt, dat Eden s rede geenszins de toekomstige hou ding van Engeland in buitenlandsche poli- tieke aangelegenheden heeft vastgelegd Het w een der typische „etappenreden". Enge- lands buitenlandsche politiek loopt nu eenmaal van etappe naar etappe Eerst moet nu Locarno i„ kannen en" k^/en worde» gebracht en d,„ men „J*™ (V.P.B.) Een jubelende bevolking Juicht de Hongaarsche gasten toe. Rome heeft den Hongaarschen rijksbè- stuurder, admiraal Horthy, ontvangen met prachtig, zonnig weer. Overal wapperden de Hongaarsche en de Italiaansche vlaggen. Ge- ruimen tijd voor de trein met de hooge be zoekers was binnengeloopen, verdrong zich reeds een talrijke menigte in de straten, waar een uitgebreide politiemacht en troe pen in parade-uniform de orde handhaafden. HORTHY. Voortdurend toegejuicht door het langs den weg geschaarde publiek reed de stoet naar het Quirinaal. Ook voor dit paleis stond een ontzaggelijke menigte opeenge pakt, die, zwaaiende met vlaggetjes in de Hongaarsche kleuren de gasten luidkeels toejuichte, en nog bleef juichen, toen het ge zelschap reeds het palcis was binnengegaan, zoodat Horthy, zijn vrouw, de Koning en de Koningin, op het balcon verschenen om de menigte voor deze betooging dank te zeg gen, hetgeen verscheidene malen herhaald nioest worden. De Hongaarsche minister-president Dara- nyi en de Hongaarsche minister van buiten landsche zaken, de Kanya, zijn gistermid dag door Koning Victor Emanuel in audiën- ïe ontvangen. Vervolgens had Daranyi in 1 alazzo Venezia een hartelijk onderhoud met Mussolini. Om vijf uur heeft Mussolini zich naar het Quirinaal begeven, teneinde admiraal Hor- °l?wachting te maken. alf uur later begaven Horthy, Ha- ranyid en de Kanya zich naar 't Koninklijk ontv'ingVVaar de oninK tien in audiëntie Hi?? hongaarsche rijksbestuurder Horthy, Zondagmorgen te Weenen zal aankomen - aan het station worden verwelkomd door bondspresident Miklas. Van het sta tion tot het hotel waar hij zijn intrek zal z"llen troepen laners den weg °P* gesteld staan, die hem de eerbewijzen f"l,en brengen. Zondagavond zullen in het «asteel Schoenbrunn een banket en een groote receptie plaats vinden. Maandag* vond zal Horthy in de opera een galavoor* s elling bijwonen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 2