Sensationeel slot aan de
„Haagsche Zedenzaak''
Geen belastingverhooging
in Noord-Holland
Eden's
„Etappenrede"
Minister Van
Schaik noemt
bijzonderheden
Von Ribbentrop
opnieuw naar Berlijn
Vorstelijke ontvangst van
Horthy te Rome
TWEEDE KAMER
Justitie aangenomen
DEN HAAG, 24 November.
Een vergadering als die van hedeij-middag
is in onze parlementaire historie gelukkig
nooit voorgekomen en zal naar wij vurig mo
gen hopen, ook wel tot de unica blijven be-
hooren
De j.1. Vrijdag afgebroken algemeene be
schouwingen over de Justitie-begrooting
door de ministerieele verklaringen omtrent
de geruchtmakende zaak-Ries werden he
den weder voortgezet, nu de leden, die ver
leden week over de onverkwikkelijke affaire
het woord hadden gevoerd, een nader oor
deel konden uitspreken over de waarde van
de uitlatingen des ministers.
Heden voerden in'tweeden termijn over de
zaak de heeren Donker (S.D.), Van der Hei
de (s.d.), Boon (v.d.), Coops (v.b.) en Rut-
gers van Rozenburg (C.H.) het woord, en
zonneklaar bleek, dat geen der sprekers door
de uiteenzettingen van mr. Van Schaik be
vredigd was geworden. Bijkans unaniem vas
men van meening, dat zoowel justitie als
politie ernstige fouten hebben gemaakt. Mr.
Donker zei b.v., dat een erkenning van die
fouten meer geruststellend zou werken dan
het door dik en dun verdedigen van de ge
volgde methode. Ook de heer Van der Heide
handhaafde zijn beschuldigingen, achtte de
rede des ministers teleurstellend, wijl zij
ruimte geeft voor allerlei praatjes en ver
dachtmakingen. De heer Boon wilde een
commissie ter onderzoek en mr. Coops vroeg
zich af, of er iets met onze rechtsprocedure
niet in orde is?
Mr. Rutgers van Rozenburg ging wel het
verst en betoogde, dat de minister nu ver
plicht was, aan de hand van het dossier zijn
woorden waar te maken. Persoonlijke over
wegingen wenschte hij niet te tellen, het gaat
hier om de algemeene rechtszekerheid, al
dus de afgevaardigde.
Vooral dit laatste woord was naar het hart
van velen gesproken Men voelde, dat de Mi
nister nu toch moeilijk met een vaag ant
woord er af zou kunnen komen. Achter de
Regeeringstafel werd dat blijkbaar ook al
dus gevoeld. Minister Van Schaik zat daar,
met naast hem Excellentie Oud. Beide be
windslieden spraken nu en dan even met
elkaar, men keek eenige stukken in, en toen
eindelijk de replieken der leden geëindigd
waren, stond mr. Van Schaik op om te ant
woorden.
Aanstonds leek het er op, alsof de minis
ter slechts zou komen tot een korte herha
ling van zijn woorden van j.1. Vrijdag, er
op wijzend, dat de justitie te doen had met
een complex van zaken, waarin getuigen
verdachten en verdachten ook wel weer ge
tuigen waren, zoozeer liepen diverse zaken
dooréén. Daarom duurde het voor-onderzoek
zoo lang.
Men had, ook nu weer, geklaagd over het
feit, dat de minister niet dadelijk allerlei
inlichtingen bij de hand had gehad, b.v.
over de gedragingen van den rechter-com-
missaris, doch Z.Exc. verklaarde, dat het
niet aan gaat, allerlei klachten en grieven
zoo maar even af te doen, het onderzoek
moet behoorlijk en minutieus geschieden.
De bewindsman riep uit, dat de beschul
digingen voor de rechterlijke ambtenaren
hoogst-pijnlijk zijn, dat „hun bloed kookt!'',
't Is heel gemakkelijk aldus verder Z. Exc.
rechterlijke ambtenaren aan te vallen,
Wijl zij door hun ambtsgeheimen geen con
tra-brochures kunnen schrijven. Mr. Van
Schaik vond dan ook, dat verschillende be
schuldigingen niet op goede gronden berus
ten. De minister ging enkele feiten na.
Nu wat de zaak-zelf betreft en wel het op
treden van het O.M. en rechter-commissaris,
de minister wees erop, dat 't hier aanvan
kelijk alleen ging om de vraag, of de justi
tie, die zorgen moest voor het bewijs van
eenig misdrijf, de juiste maatregelen geno
men heeft voor het tot goed recht komen
van de zaak. En in dit verband wenschte
de minister uiteen te zetten, hoe de zaak er
voor stond, toen tot arrestatie werd overge
gaan.
In de Kamer daalde een spannende stilte
neer, men voelde, dat er thans nadere uit
eenzettingen gingen volgen.
Dus toch!
Z.Exc. legde er nadruk op, dat hij tot die
openlijke verklaringen gedwongen werd,
want zoo zei hij de rollen worden om
gekeerd, de justitie en de politie worden op
de banken der beschuldigden gezet. Ten
overvloede verklaarde minister van Schaik
nog, dat de ministerraad toestemming gaf
tot het geven van nadere explicaties. Men
spitste de ooren!
Mr. Van Schaik ging voorlezing doen van
het proces-verbaal, opgemaakt op 24 Mei.,
den dag vóór de arrestatie van mr. Rics.
Natuurlijk zou de minister al te rauwe, stoo-
tende gedeelten van de verklaringen achter
wege laten, de leden konden het stuk later op
de griffie ter inzage krijgen
De minister wenschte aan te toonen, dat
niet tot arrestatie werd overgegaan alléén
op grond van de aanklacht van een min
derjarige, als bedriegelijk bekend staande
jongeling. En zoo citeerde hij de verklarin
gen van een 20-jarigen getuige, die ten
huize van een zekeren A., waar hij al eens
een „feest", alleen bestaande uit mannen,
had meegemaakt, wederom een avond was
uitgenoodigd en daar voorgesteld werd aan
diverse heeren, waaronder zich ook mr.
Ries bevond. „Er werd veel gedronken", al
dus las de minister verder op, en vervol
gens kwam hij tot het schetsen van een
zoodanig walgelijke situatie, dat ook slechts
een lauwe aanduiding d«ar,">n te deren
plaatse onmogelijk moet worden geacht.
De hoofdzaak bleek te zijn, dat mr. Ries
getuige was van „zeer ernstige homo-sexu-
eele handelingen.."
Voorts bevatte het dosier een verklaring
van een 40-jarige getuige, die toegaf, zelf
homo-sexueel te zijn en vaak bij mr. R. te
komen, alwaar hij ook V. (de jeugdige fan
tast) ontmoette. Hij verzekerde, mr. R. er
voor gewaarschuwd te hebben .dat V. min
derjarig was...
Verder: In '35 kreeg de politie lucht van
een samenkomst van homo-sexueelen in ze
ker huis, waarbij ook mr. Ries werd aange
troffen. Echter kon men bij het onderzoek
geen strafbare feiten constateeren; de
jongst-aanwezige was juist meerderjarig...
„Was dit- alles nu niet voldoende om in
te grijpen?!" riep mr. Van Schaik uit, die
vond, dat de justitie heüsch niet „licht
vaardig" is opgetreden.
Tot den heer Van der Heide richtte de
minister zich toen hij zei, dat het reclas-
seeringsrapport over mr. Ries inderdaad
gunstig luidt, maar... zoo ging de bewinds
man door, en zijn stem werd hard en door
dringend: Laat de heer Van der Heide eens
aan mr. Ries vragen, wat er met hem hier
in Den Haag gebeurd is op 23 Maart 1923?!
De heer Van der Heide stoof op. Zijn
woorden waren op de tribune niet goed
verstaanbaar, maar blijkbaar protesteerde
hij tegen de insituatie.
De minister nam vastberaden een vel
papier. .Dan zal ik ook dat voorlezen",
zei hij. En hij citeerde een politie-rapport
van ruim 13 jaar geleden, waarin wordt
verklaard, dat in een huis aan den Wasse-
naarschen weg een inval werd gedaan, en
daar werd aangetroffen., mr. Ries, die n.b..
verklaarde zich daar met een korporaal
uit de Alexanderkazerne op te houden,
voor het plegen van ontucht, hoewel het
daartoe nog niet gekomen was.
Deze laatste ministerieele verklaring deed
de deur finaal dicht, 't Spijt mij, aldus Z.Exc.,
dat ik al deze dingen hier heb moeten open
baren, maar was de arrestatie nu licht
vaardig?!
Neen?... Neen!... daverde het door de zaal,
er werd geschreeuwd, op de tribunes klon
ken kreten en handgeklap, kortom, de zaal
was één bewogen, woelige massa.
En de behandeling der jammerlijke „zaak-
Ries" naderde ras haar einde. Alleen kwam
ds. Van der Heide nog verklaren, dat het
laatstgenoemde rapport hem niet bekend kon
zijn, ook niets met het reclasseeringsrapport
te maken had. De afgevaardigde was kenne
lijk onder den indruk van den loop van za
ken en zal op dat moment, waarschijnlijk
bitter-pijnlijk hebben gevoeld, hoe gevaarlijk
het is, zich als verdediger van een zaak op
te werpen, welke men niet ten voeten uit
kent en waaraan zulke verdachte kanten zit
ten.
Intusschen blijft dat thans opgedoken po-
litioneele rapport van dertiën jaar geleden
toch iets onbevredigends opleveren. Was de
politie (en justitie?) dan reeds zooveel eer
der bekend met de verdachte relaties van
mr. Ries? Dat blijkt nu toch! Hoe kon een
zoodanig man dan nog verder gehandhaafd
blijven en zelfs carrière maken, want in ^23
was mr. Ries nog géén thesaurier-generaal...
Deze zijden van de zaak mogen ook nog
wel eens bekeken worden.
Dat de Kamer na de sensationeele mede-
deelingen van mr. Van Schaik bitter weinig
aandacht had v. d. na aanneming der Justi
tie-begrooting aan de orde gekomen zaken
laat zich denken.
De heer K. ter Laan (s.d.) kreeg gelegen
heid, zijn verdedingingsrede te houden op
zijn initiatief-ontwerp nopens yerplichte in
voering van het achtstè leerjaar, afschaf
fing van het landbouwverlof voor school
kinderen en verplichte verschaffing van
kleeding en voedsel aan behoeftige scho
liertjes. De afgevaardigde verdedigde zijn
standpunt zoo goed als hij kon, doch de
zaak was toch ten doode opgeschreven, het
einde beteekende een verwerping van het
initiatief-voorstel met 5825 stemmen.
Waarna de Begrooting van. Handel, Nijver
heid en Scheepvaart ter tafel verscheen
De leden v. d .Tempel (s.d.) en Bakker (c.
h.) spraken erover. Bij het ministerieele
antwoord komen wij daarop terug.
Tengevolge van koele houding
der Engelsche regeering.
Verdenking van de Britsche re
geering.
Het is opvallend dat Von Ribbentrop, de
Duitsche gezant te Londen, tweemaal kort
achter elkaar naar Duitschland reist.
VON RIBBENTROP
Dat men deze plotselinge reiswoede in
verband brengt met de gewijzigde, meer
positieve Britsche houding, is eigenlijk zeer
begrijpelijk.
In welingelichte kringen beweert men
dat Baldwin op het Duitsche betoog over
de gevaren van het communisme zeer koel
heeft geantwoord, dat de bestuursvorm een
binnenlandsche aangelegenheid van elk
land afzonderlijk is:
Ook meent men te weten, dat in Engel
sche regeeringskringen een zeker wantrou
wen bestaat ten aanzien van het torpedee-
ren der „Cervantes"
Men brengt de ontploffing in verband
met de aanwezigheid van de Duitsche
„Leopard" en het ziet er naar uit alsof
Londen heeft te kennen gegeven ,dat aan
zijn geduld een eind is gekomen.
De Britsche vlootbeweging in de Middel-
landsche zee schijnt niet vreemd te zijn
aan de Britsche verdenkingen van een
Duitsche schending der non-interventie.
EEN ELEMENT VAN ONZEKER
HEID IN DE BEGROOTING GE
KOMEN DOOR DE DEPRECIATIE
In de Memorie van Antwoord op het Alge
meen Verslag der afdeelingen van de Pio
Staten van Noord-Holland over de begrooting
voor 1937 zeggen Ged. Staten, dat zij he
zouden betreuren, indien de eerste zes blad
zijden van het Algemeen Verslag zoyd®"
worden gevolgd door een breed opgezet, op
even scherpen toon gevoerd, debat in open
bare zitting; voor een algemeen debat over
de politiek in binnen- en buitenland zijn
h. i. de Staten het lichaam niet. Zij zouden
bovendien vreezen, dat daardoor een derge
lijke behandeling van de begrooting zelve
en van de belangrijke vraagstukken, die met
de begrooting verband houden, in het ge
drang zouden komen.
Tot deze vraagstukken behoort in de eer
ste plaats de belastingdruk. Gedeputeerde
Staten hebben gemeend vooralsnog geen ver
laging van het aantal opcenten te moeten
voorstellen. Zij deelen de opvatting van die
leden, die daartoe niet willen overgaan dan
wanneer er uitzicht bestaat op een blijvende
verlaging. Onder de gegeven omstandighe
den is echter een verlaging slechts te ver
dedigen door daartegenover te stellen het
bedrag, waarmede het batige saldo 1934, dat
aan deze begrooting ten goede komt, het ba
tige saldo 1933, dat aan de vorige begrooting
is ten goede gekomen, overtreft. Uiteraard
is dit een toevallige bate.
Het komt Gedeputeerde Staten daarom
meer aanbevelenswaardig voor deze te be
stemmen tot dekking van de bijdrage in de
kosten van de schutsluis in het Nieuwe Meer.
Ged. Staten kunnen niet ontkennen, dat
in de begrooting, die vóór de devaluatie werd
samengesteld, thans een element van onze
kerheid is gekomen. Huns inziens is het
evenwel niet mogelijk aan dit bezwaar tege
moet te komen. Zij zullen, wanneer de ge
volgen van de devaluatie zich duidelijker
hebben afgeteekend, indien dit onvermijde.
lijk is, een suppletoire begrooting aan de
Staten ter vaststelling aanbieden.
Ged. Staten erkennen gaarne, dat met het
oog op den financieelen toestand groote voor
zichtigheid geboden is. Zij kunnen intus.
schcn niet toegeven, dat de cijfers van de
laatste jaren een sombere stemming kunnen
motiveeren.
Medezeggenschap.
Het bij de Staten nog aanhangige adres
waarin verzocht wordt medezeggenschap in
te voeren, heeft Ged. Staten aanleiding ge
geven een ampel onderzoek omtrent dit be-
langrijke vraagstuk in te stellen. Dit is ech
ter zóó veelzijdig en de ingekomen adviezen
zijn van zóó uiteenloopenden aard, dat Ged.
Staten nogn iet tot een bepaalde conclusie
zijn gekomen. Naar hun meening verdient
het ook aanbeveling met elders opgedane er
varing rekening te houden.
Ged. Staten merken op, dat niet behoeft
te worden gevreesd, dat voor directe werk
verschaffing niet voldoende middelen be
schikbaar zullen blijven, indien uit den post
van f250.000 mede bijdragen beschikbaar
zullen worden gesteld; naast genoemd be
drag van f250.000 is op de begrooting nog
een bedrag van f200.000 uitgetrokken, dat
geheel voor bestrijding der werkloosheid zal
worden aangewend.
In dit verband zij voorts opgemerkt, dat
in het voorstel van Gedeputeerde Staten om
een gedeelte van meergenoemd bedrag van
f250.000 voor steun aan de industrie beschik
baar te stellen, geenszins erkentenis ligt op-
gesloten, dat gelijk door verschillende le
den wordt gesteld reeds tegelijk met de
inselling van den Economisch-Technologi-
schen Dienst tot oprichting van een In-
dustriebank had moeten worden overgegaan.
Over de vraag of oprichting van een der
gelijke bank aanbeveling verdient, zullen
Ged. Staten hun oordeel kenbaar maken in
het door hen uit te brengen prae-advies over
het voorstel F. van de Walle e.a. inzake de
oprichting van een provinciale industrie-
bank.
De voorloopige opvatting van Ged. Staten
is, dat er voorshands geen behoefte bestaat
aan een eenigszins grootsch opgezet provin
ciaal apparaat voor industriefinanciering,
maar dat het wel gewenscht is over een ze
ker bedrag te kunnen beschikken om aan
kleine bedrijven zoo noodig de helpende
hand te bieden, zulks ter aanvulling
var het werk van het Centrale Financierings
instituut.
DIAMANTSMOKKELAARSTER IN NEW
YORK GEARRESTEERD.
De New Yorksche politie heeft Mevr.
Pearl Josephine Weinberg gearresteerd, op
het oogenblik, dat zij van de Normandie
aan wal stapte. Een hoeveelheid diamant
ter waarde van 150.000 dollar, welke zij het
land probeerde binnen te smokkelen, werd
in beslag genomen.
Weinberg, die zijn vrouw aan de boot
opwachtte, werd eveneens gearresteerd. De
politie is er verder in geslaagd, eenige le
den te arresteeren van een diamantsmok-
kelaarsbende, welke van Antwerpen uit op
New York werkte. De politie heeft maan
denlang op de leden dezer bende geloerd.
AARDVERSCHUIVING IN ALASKA.
Men gelooft, dat bij de aardverschuiving
op den Robertsberg, waardoor groote schade
werd aangericht in een wijk van Jenuau,
minstens acht personen het leven hebben ge
laten. Het is niet uitgesloten, dat het aantal
slachtoffers tot twintig stijgt. Verschillende
reddingsbrigades zijn in actie.
NOG GEEN VASTE LIJN IN DE ENGEL
SCHE BUITENLANDSCHE POLITIEK.
EERST LOCARNO EN DAN ZAL MEN
VERDER ZIEN.
LONDEN, November 1936.
De laatste rede, die Eden voor zijn kiezers
in Leaminton hield, heeft in Europa veel
stof doen opwaaien en de commentaren wa
ren dan ook talrijk. De houding van Enge
land tegenover de politiek van de overige
Europeesche landen is in de laatste twee
jaren herhaaldelijk gedefiniëerd en zelfs ge
preciseerd, maar nog nimmer met een open
hartigheid, als thans door Eden geschied is.
Intusschen moet hieraan onmiddellijk een
beperking toegevoegd worden: in de politiek
van het kabinet Baldwin viel nimmer een
vaste lijn op te merken en dit zal ook in de
toekomst wel niet anders worden. Eden zelf
heeft zich reeds herhaaldelijk op standpun
ten gesteld, waarvan hij zelf verklaarde, dat
men deze met de allergrootste energie zou
blijven vertegenwoordigen. Nu, met hetzelfde
gemak, waarmede men een standpunt vorm
de, werd dit ook weer verlaten. Het minste,
wat men van Eden zou kunnen zeggen, is
dan ook, dat hij een staatsman is, die met
alle winden meewaait. Dat kan evengoed
een verwijt als een verontschuldiging zijn.
Het hangt er slechts van af, hoe men de si
tuatie van Engeland in het algemeen en die
van het kabinet Baldwin in het bijzonder
beoordeelt.
TWEE MEENINGEN.
Er zijn namelijk twee verschillende ver
sies over de houding van Groot-Brittannië.
De een zegt dat de tegenw. regeering be
staat uit louter onkundige lieden, die het
land langzamerhand te schande maakten en
de buitenlandsche politieke positie van Enge
land ondermiinden. Men tracht deze bewe-
MINISTER EDEN.
ring met talrijke bewijzen te staven: de mis
lukte sanctie-politiek, de Duitsche herbewa
pening, de ineenstorting van het Verdrag
van Locarno, de gespannen betrekkingen met
Italië en de opstanden in Palestina en Irak.
De ander meent, dat de Engelsche regee
ring in het geheel niet zwak is, dat zij zeer
nauwkeurig weet, wat zij wil en dat haar
dikwijls onzekere houding ten aanzien van
bepaalde moeilijkheden en gecompliceerde
situaties in den grond van de zaak slechts
een zeer handige tactiek is, om de dingen
niet tot een beslissing te laten rijpen, alvo
rens Engeland's bewapening weer op peil
is gebracht en het land in staat zou zijn,
de politiek in Europa en de wereld in eigen
voordeel te beïnvloeden.
Welke meening is de Juiste?
Het is zeer moeilijk te zeggen, welke
van deze beide meeningen nu de juiste is.
Vermoedelijk ligt de waarheid ook hier in
het midden, d.w.z., dat van beide overtui
gingen bepaalde deelen juist zijn. Zoo valt
het beslist niet te ontkennen, dat Baldwin
en Eden eenige vaste concepties bezitten,
maar dat bepaalde gebeurtenissen hen
dwingen, steeds weer zijwegen te bewande
len, compromissen te sluiten en dikwijls
zelfs een terugwijkende houding aan te ne
men. Op deze gronden mag men de laatste
rede van Eden dan ook niet overschatten
en nu aannemen, dat Engeland zijn hou
ding ten aanzien van alle toekomstige con
flicten in Europa bepaald heeft. In werke
lijkheid heeft Eden, wanneer men zijn rede
nog eens aandachtig doorleest, niets anders
gedaan, dan zij het in een voor zijn doen
ongewoon duidelijke formuleering, een
laatsten oproep tot alle belanghebbende mo
gendheden te richten, om zich nu eindelijk
eens gereed te maken voor de onderhande
lingen over het nieuwe Pact van Locarno.
Dat is een zeer concreet deel en daar
buiten heeft Eden, indien men zich aan zijn
woorden houdt, niets gezegd.
Wat er onopgehelderd bleef.
Intusschen blijft er nog veel, zeer veel
onopgehelderd: hij sprak slechts over Bel
gië, Frankrijk en Duitschland, welke lan
den Engeland in het geval, dat een van
hen zou worden aangevallen, ter zijde zou
slaan, waarbij hij ten aanzien van Duitsch
land de voorwaarde stelde, dat het van te
voren een nieuw Verdrag van Locarno zou
hebben onderteekend. Heeft men hier dus
met een pact van vier te doen? Eden heeft
zeer uitdrukkelijk Italië en zelfs Polen niet
genoemd, hoewel men toch weet, dat Polen
er groote waarde aan hecht, mede-ondertee
kenaar van het nieuwe Locarno te zijn
Was de reis van overste Beek naar Lond-rn
dan soms tevergeefsch? En zijn de banden
die men langzamerhand weer tusschen Lon
den en Rome knoopt, nu al weer gebroken?
Reeds uit het bovenstaande blijkt, dat
Eden s rede geenszins de toekomstige hou
ding van Engeland in buitenlandsche poli-
tieke aangelegenheden heeft vastgelegd Het
w een der typische „etappenreden". Enge-
lands buitenlandsche politiek loopt nu
eenmaal van etappe naar etappe Eerst
moet nu Locarno i„ kannen en" k^/en
worde» gebracht en d,„ men „J*™
(V.P.B.)
Een jubelende bevolking Juicht
de Hongaarsche gasten toe.
Rome heeft den Hongaarschen rijksbè-
stuurder, admiraal Horthy, ontvangen met
prachtig, zonnig weer. Overal wapperden de
Hongaarsche en de Italiaansche vlaggen. Ge-
ruimen tijd voor de trein met de hooge be
zoekers was binnengeloopen, verdrong zich
reeds een talrijke menigte in de straten,
waar een uitgebreide politiemacht en troe
pen in parade-uniform de orde handhaafden.
HORTHY.
Voortdurend toegejuicht door het langs
den weg geschaarde publiek reed de stoet
naar het Quirinaal. Ook voor dit paleis
stond een ontzaggelijke menigte opeenge
pakt, die, zwaaiende met vlaggetjes in de
Hongaarsche kleuren de gasten luidkeels
toejuichte, en nog bleef juichen, toen het ge
zelschap reeds het palcis was binnengegaan,
zoodat Horthy, zijn vrouw, de Koning en de
Koningin, op het balcon verschenen om de
menigte voor deze betooging dank te zeg
gen, hetgeen verscheidene malen herhaald
nioest worden.
De Hongaarsche minister-president Dara-
nyi en de Hongaarsche minister van buiten
landsche zaken, de Kanya, zijn gistermid
dag door Koning Victor Emanuel in audiën-
ïe ontvangen. Vervolgens had Daranyi in
1 alazzo Venezia een hartelijk onderhoud
met Mussolini.
Om vijf uur heeft Mussolini zich naar het
Quirinaal begeven, teneinde admiraal Hor-
°l?wachting te maken.
alf uur later begaven Horthy, Ha-
ranyid en de Kanya zich naar 't Koninklijk
ontv'ingVVaar de oninK tien in audiëntie
Hi?? hongaarsche rijksbestuurder Horthy,
Zondagmorgen te Weenen zal aankomen
- aan het station worden verwelkomd
door bondspresident Miklas. Van het sta
tion tot het hotel waar hij zijn intrek zal
z"llen troepen laners den weg °P*
gesteld staan, die hem de eerbewijzen
f"l,en brengen. Zondagavond zullen in het
«asteel Schoenbrunn een banket en een
groote receptie plaats vinden. Maandag*
vond zal Horthy in de opera een galavoor*
s elling bijwonen.