De nachtelijke schietpartij
te Broek op Langendijk
De ramp van de
Tegen elk der drie verdachten
2 jaar geëischt
Scheveniogsche
loggers
Visscherslot
Woensdag 25 November 1936
Derde blad
Voor 3e Alkmaarscfie Rechtbank werd
gisteren behandeld de zaak tegen de drie
.verdachten, Dirk Slot, Simon Groen en Dirk
Krap, die in den nacht van 21 op 22 Septem
ber 1936, terugkeerende van de kermis te
Zuidscharwoude, voor de woning van den
Brigadier der Rijksveldwacht, R. C. van den
Bosch, burengerucht hadden gepleegd en be-
jdreigingen hadden geuit, hetgeen tot nood
lottig gevolg had, dat v. d. Bosch naar buiten
komende, van zijn vuurwapen had gebruik
gemaakt en een kameraad van verdachten
jyi. Kool, had neergeschoten.
Voor deze zaak bestond een geweldige be-
fengstelling, vooral uit Langendijk en omge-
RÏD&
Als Wtf tien trtrr de rechtbank binnentreedt,
|5l ij kt deze als volgt te zijn samengesteld:
Mft A. M. Ledeboer, president; Mr H M
gï-uin en Mr. W. Bosman, rechters.
Het Openbaar Ministerie wordt waargeno
men door Mr. G. C. B. v. d. Feen de Lille.
Griffier is Mr. G. Couvée.
Als verdediger van verdachten treedt op
Ei Langeyeld uit Alkmaar.
'•pyw
De ten laste legging.
De Öffïcïer yan 'Justitie leest de dagvaar-
05ng voor.
Aan verdachten wordt ten laste gelegd, dat
r!j in den nacht van 21 op 22 September
[1936, tezamen en in vereeniging met M. K.,
openlijk met vereende krachten te Broek
pp Langendijk geweld hadden gepleegd te
gen den Rijksveldwachter Brigadier R. C.
y. d. Bosch. In dien nacht was wrijving ge
weest met R. C. v. d. Bosch in verband met
hët sluiten van een café, waarna verdach
ten zich naar de woning van den veldwach
ter begaven, en daar misbaar maakten door
luid schreeuwen en schelden. De veldwach
ter begaf zich vervolgens uit zijn woning
naar buiten, waarop verdachten op hem af
[kwamen en grijpbewegingen naar hem maak
ten. De veldwachter trok zijn klewang en
öeed daarmede op hen een uitval, waarop
yerdachten bleven opdringen en M. K. aan
stalten maakte, om den veldwachter van ach
teren te bespringen. Deze gelastte hen toen
Uiteen te gaan, en gaf, toen aan dit bevel
geen gehoor werd gegeven, met zijn revolver
één of meer schoten in de lucht. Dit hielp
friet, want verdachten drongen tegen den
[veldwachter op. Hierop volgde wederom eene
Verdediging met de klewang, en toen ver
dachten bleven opdringen, loste de veldwach
ter wederom een schot, waardoor M. K. doo-
Idelijk werd getroffen, waarna het geweld een
leinde nam,
Het verhoor van verdachten.
De president vraagt aan den eersten verd.
Dirk Slot, of hij op den avond van 21 en
22 September met zijn twee mede-verdach
ten is uit geweest?
Verd.: Ja, Mijnheer de President.
Pres.: Was er kermis?
Verd.: In, Zuidscharwoude.
Pres.: U heeft toen verschillende café's
Jjezocht; is daar bier gedronken?
Verd.: Zeker, Edelachtbare.
Pres: U heeft ieder ongeveer 20 glazen
[Bier gedronken; U bent bij elkaar gebleven
en toen terecht gekomen bij de woning van
den Rijksveldwachter R. C. v. d. Bosch. Wat
hadden jullie daar voor boodschap?,
Verd.: Geen boodschap.
Pres.; Heeft u dan niet gehoord, dat de
verslagene Kool, v. d. Bosch spreken wil
de?
Verd.r Daar heb ik niets van gehoard.
Pres: Maar U heeft hem toch wel bij de
woning zien aanbellen?
Verd.; Ja zeker.
Pres.; En waar waren Jullie toen?
Verd.; Ongeveer 25 meter van de woning
van v. d. Bosch verwijderd.
Pres.: Op den straatweg?
Verd.: Ja, op den straatweg.
De president toont verd. een foto, waarop
deze precies moet aangeven ,waar hij zich
met z'n kameraden bevond.
Pres.: Het was toch wel een brutaliteit,
bij een veldwachter aan te bellen. Was dat
afgesproken?
Verd.: Niet, dat ik weet!
Pres; Maar kerel, zeiden Jullie dan niet
tot Kool: „Zeg, wat begin je, wat doe je
om bij den veldwachter in den nacht aan
te bellen?
Verd.: We deden het niet.
Pres.: En wat gebeurde er toen na het
bellen?
Verd.: We zijn de Zuid ingeloopeni,
Pres.: En waar was Kool toen?
Verd.: Die kwam achter ons aan.
Pres.: Wat deed de veldwachter; liep die
achter jullie aan en sommeerde hij jullie
naar huis te gaan?
Verd.: Ja.
Pres.: En zijn jullie naar huis gegaan,
of zijn jullie teruggekeerd?
Verd.: Teruggekeerd.
Pres.: Namen jullie toen een dreigende
houding aan?
Verd.: Heelemaal niet.
Pres.: Maar waarom keerden Jullie dan
terug?
Verd.: We waren nieuwsgierig te weten,
waar Kool was.
Pres.; Hebben jullie schieten gehoord?
Verd.: Ja zeker.
Pres: Het is na lef om aan de woning
te bellen, ook brutaal terug te keeren, na
dat jullie gesommeerd waren weg te gaan.
Hebben julie Kool nog gezien?
Verd.: Ja, voor de woning van den veld
wachter, in diens gezelschap.
De Officier merkt op, dat in de stukken
deze verd. heeft verklaard, dat hij op 50 M.
afstand stond van de woning, toen Kool er
aanbelde. Nu verklaart hij hier. dat die af
stand 25 M. was; deze afstand is dus wel
belangrijk gereduceerd.
De verd. vraagt verd. in welke houding
deze Kool zag staan in gezelschap van den
veldwachter.
Verd.: Recht op, met de handen omhoog.
De tweede verd., Simon Groot, vervolgens
gehoord, vertelt hetzelfde als verd. Slot
over het nachtelijke bezoek aan de bewuste
woning.
Pres.: Welk mensch gaat nu voor de lol
's nachts om drie uur aan de bel hangen
bij een veldwachter? Zijn jullie in verschil
lende café's geweest.
Verd.: In twee of drie.
Pres.; Twee en een half dus. Dat is be
langrijk minder dan in de stukken is ver
meld. Toen je daar wachtte op kool, heb
je toen niet gehoord, dat de veldwachter
jullie sommeerde door te loopen?
Verd.: Heb ik niet gehoord.
Pres.: Is er niet iemand geweest, die jul
lie aangeboden heeft, jullie kosteloos van
Zuidscharwoude naar huis te brengen?
Verd.; Dat is zoo.
Pres.: En hebben jullie dat niet gedaan?
Verd.: Nee, we hadden onze fiets bij ons.
De officier vraagt verd. of hij niet heeft
gehoord, dat Kool riep: ,Laat hij maar eens
durven eruit te komen!
Verd.; Zooiets is er wel geroepen, of iets
anders.
Pres.: Heb Je een dreigende houding te
gen v. d. Bosch aangenomen?
Verd. Nee, heelemaal niet.
Pres.: En de verslagene dan?
Verd.: Ook niet.
Pres.: Maar die stond toch met z'n armen
in de lucht?
Verd.j Ja, dat wel, maar dat was geen
dreigen.
Pres.: Als de houding van Kool anders
was geweest, zou er misschien geen schot
zijn gevallen. Jij had een stuk van een biels
bij je; dat is een gevaarlijk wapen om bij
je te dragen. Of was het misschien bestemd
om sigarenkistjes dicht te timmeren? (Ge
lach).
De derde verd. Dirk Krap wordt vervol
gens gehoord en vertelt eveneens hetzelfde
als zijn beide medeverdachten over het
nachtelijk bezoek bij v. d. Bosch.
Pres.: Kende je van den Bosch?
Verd.: Jawel, die kende ik wel.
Pres.: Hoeveel café's bezochten Jullie op
de kermis in Zuidscharwoude?
Verd.: Drie.
Pres.: En hoeveel biertjes dronken jul
lie in elk? i
Verd.; Drie in elk café.
Pres.: Was er tevoren al een plan be
raamd om bij v. d. Bosch aan te bellen?
Verd.: Heelemaal niet.
Pres.: Is er verder nog iets gebeurd be
halve het trekken aan den bel; heb je niet
hooren roepen?
Verd.: Jawel, er is wel iets geschreeuwd.
Pres.: Toen is v. d. Bosch er uit gekomen,
nietwaar?
Verd.: Ja, met een klewang,
Pres.: Sloeg hij daarmee?
Verd.: Jawel, met den scherpen kant
Pres.: En heeft de brigadier jullie gesom
meerd door te loopen?
Verd.: Nee, hij heeft alleen gezegd: Ik ben
hier de baas, jullie niet.
Pres.; Dat is sommeeren .Maar waarom
zijn jullie niet naar huis gegaan, dan was
er niets gebeurd. Maar jullie zijn terugge
keerd.
Verd.: Dat Is wel zoo, maar Kool liep met
z'n handen in de lucht naar v. d. Bosch toe.
Pres.: Dat kan ook een bedreiging zijn,
zooiets als: „Kom maar op!" Deden jullie
toen niets?
Verd.; We hebben geroepen: Kom terug,
Jo!
Pres.: Maar dat gebeurde niet. Jullie heb
ben toen plotseling een schot gehoord en
Kool zien vallen, nietwaar?
Verd.5 Juist,
Het getuigenverhoor.
Het verhoor van verdachten is hiermede
afgeloopen, waarna als eerste getuige wordt
voorgeroepen R. C. v. d. Bosch, brigadier
Rijksveldwachter te Broek op Langendijk.
De Pres. vraagt get. of dit de eerste nacht
was dat hij moeilijkheden had.
Get.: Nee, den nacht tevoren was ik in
Café de Geus geweest in Zuidscharwoude
en moest daar proces-verbaal opmaken we
gens te laat sluiten.
Pres.: Heeft U Kool daar gesproken?
Get.: Nee, Edelachtbare.
Pres.: Den volgenden nacht bent U lank
moedig opgetreden, nietwaar? U heeft zelfs
Kool nog gelegenheid gegeven z'n biertje
leeg te drinken, toen het sluiten was. Dat
hoefde U niet te doen. Ook de caféhouder
vond niets in houding, dat niet in den
haak was, want hij heeft nog aangeboden
Kool naar huis te brengen.
Get.: Juist, zoo is het.
Pres.: En vertelt U verder eens, wat er
bij Uw woning later is gebeurd.
Get.: Ik hoorde aan m'n huis bellen, ook
heb ik hooren schreeuwen en met een fiets
bel bellen.
Pres.: Dus uw nachtrust werd gestoord?
Get.: Juist Edelachtbare.
Pres.: U heeft toen uw woning aan de
zijde van de steeg verlaten, U bent militair
geweest en heeft dat dus tactisch gedaan.
Vertelt U nu eens, waar de .verdachten zich
toen bevonden.
Getuige toont zulks op de foto aan en de
drie verdachten mogen kijken, of een en
ander juist is. Get, vertelt verder, dat hij
bedreigd werd door verdachten en den ver
slagene. Een van hen trachtte hem te schep
pen; een ander wilde op hem springen.
Toen heeft hij geschoten, maar eerst in de
lucht.
Pres.: Zag u, dat Kool met de handen
in de hoogte naar U toe kwam, toen u in
de lucht had geschoten?
Get.: Dat kon niemand zien; t* was er
pikke donker.
Verd. Krap merkt op, dat Kool vlak naast
een lantaarn stond, en dus best was te zien.
Pres.: U bent toch al lang politieman?
Get.: Al sinds 1 December 1914.
Pres.: Heeft U een dergelijk optreden wel
eens meer meegemaakt?
Get.: Nee, nog nooit, Edelachtbare.
De Officier vraagt, wanneer get. op Broek
op Langendijk is gekomen?
Get.: Met 1 Juli 1936; maar door omstan
digheden deed ik heel weinig dienst op
Broek op Langendijk.
Officier van Justitie: Dus u kende de men-
schen niet zoo goed op die plaats; herkent
u echter verdachten als de schuldigen?
Get.: O ja; absoluut!
De verdediger vraagt waarom get. deze
zaak dadelijk zoo ernstig inzag?
Get.: Meneer, ze hebben me getart en som
meerden me buiten te komen. Als ik op bed
lig, dan kom ik er uit. Ik heb Kool gezegd:
ga terug naar je kameraden, maar hij deed
het niet.
De tweede getuige is S. P. Bood, Briga-
dier-tit. Rijksveldwachter te Oudkarspel.
Deze vertelt, dat verd. in een café waren
toen het tijd was om te sluiten. Zij weiger
den het café te verlaten.
Pres. tot verd.: Dat is geen kermisvieren
meer; dat is opzettelijk tarten van de politie.
Een half uur na sluiting was u nog niet
weg. Jullie deden net of de politie lucht was;
dat is toch geen manier van doen. Niet van
jou Slot, niet van jou Groen en ook niet
van jou Krap. Jullie hebben noch medeleven,
noch menschelijk gevoel, noch respect voor
de politie die z'n plicht doet. Ik wil dat hier
nu eens nadrukkelijk in het publiek verklar
ren.
Get. verklaart voorts, dat hij zich in de
richting van Broek op Langendijk heeft be
geven, omdat hij vreesde dat v. d. Bosch
moeilijkheden zou krijgen met verdachten
en verslagene en legt er den nadruk op, dat
Krap steeds de lastigste is. Get. heeft van
dezen verd. eens een trap tegen z'n rechter
been gekregen.
Pres.: En Krap heeft ook eens een muzi
kant mishandeld.
Get.: Juist, Edelachtbare.
De verdediger wil weten, of er een motief
was voor v. d. Bosch om te schieten; werd
hij dan bedreigd?
Get. kan hierop geen afdoend antwoord
geven, aangezien hij niet bij de schietpartij
is geweest.
Gehoord wordt voorts als get. décharge
Dr. W. Verdonk, arts te Broek op Langen-
dijk.
De verdediger vraagt get. wanneer deze
ter plaatse is geweest, waar Kool werd neer
geschoten en of hij lijkschouwing heeft ver
richt?
Get.: Om half vier 's nachts ben ik geroe
pen.
Verdediger: Heeft u iets gehoord van een
dreigende houding welke verd. aannamen?
Get.: Niets.
Verdediger: Ze namen toch niet de hou
ding aan van oproerkraaiers?
Get.: Absoluut niet.
Pres.: Dus ze waren wel sympathiek.
Get.: Ze waren heel gewoon.
Daarna wordt als get. décharge gehoord
C. v. Schoorl te Broek op Langendijk, die
verklaart de drie verdachten in loondienst
te hebben gehad. Zij maakten steeds een-
gunstigen indruk.
Tegen één uur wordt dan de zitting ge
schorst tot kwart vóór twee.
Voortzetting getuigenverhoor.
Als de zitting wordt heropend, wordt
nogmaals voorgeroepen getuige S. P. Rood.
De president vraagt, hoe lang het loopen
is van Zuidscharwoude naar de plaats waar
v. d. Bosch woont?
Get.: Een half uur Edelachtbare.
Pres. tot verd.: Jullie zijt om twee uur uit
het café gegaan en jullie hebt dus twee uur
noodig gehad om naar huis te gaan. Dat
bewijst, dat jullie geen zin hadden om huis
waarts te keeren.
Verd. Krap: We hadden niks geen haast
om naar huis te gaan.
Pres.: Jullie hadden je fiets bij Je, waar
om hebben jullie die tegen een hek gezet
en niet meegenomen, toen jullie gesommeerd
werden heen te gaan? Jullie hebben gezegd,
dat aan de sommatie werd voldaan, maar
dat is in strijd met het feit, dat jullie de fiets
achterlieten.
De volgende getuige is E. G. Feugter, ma
joor, brigade-commandant Rijksveldwacht.
De Pres. wil van dezen getuige weten, hoe
veel de breedte is van den weg voor de wo
ning van v. d. Bosch?
Get.: Vier meter, vijf en tachtig, Edelacht
bare..
Pres.: Er zijn verschillende lichtpunten op;
den weg; die brandden niet alle niet waar?
Get.: Niet allemaal, Edelachtbare.
De getuige toont op de foto, welke lam
pen er wel en welke er niet brandden, en
zegt, dat de weersomstandigheden in den be-
wusten nacht niet gunstig waren, om veel te
kunnen zien. Als Slot alles duidelijk heeft
gezien, moet get. dit zeer betwijfelen, daar
hij den volgenden morgen, toen get. hem
verhoorde, nog niet erg lekker was.
Daarna wordt voorgeroepen get. A. ten
Bruggencate, oliehandelaar te Broek op Lan
gendijk. Deze zegt, dat de caféhouder de
Boer, verdachten nog had gewaarschuwd.
Pres.: Heeft u nog een verklaring gehoord
van een buurman van v. d. Bosch?
Get.: Ja, die zei: Ik had al lang geschoten.
De volgende getuige is J. de Boer, caféhou
der te Broek op Langendijk.
Pres.: De drie verdachten zijn in uw café
geweest, niet waar?
Get.: Dat wil zeggen alleen Kool en Slot.
Pres.: Heeft u verdachte Slot of den ver
slagene nog iets hooren zeggen?
Get.: Neen, Later, 's nachts omh alf drie,
heb ik de drie verdachten op den weg ont
moet bij de woning van v. d. Bosch.
Hadt u den indruk, dat v. d. Bosch beza
digd en kalm optrad?
De vrouw van den brigadier, Cornelïa de
Gooyer, komt dan als getuige voor het hekje.
Pres.: Hoorde u uw man thuis komen?
Get.: Ja, om een uur of drie.
Pres.: En wanneer werd u wakker?
Get.: Om een uur of vier.
Pres.: Wat hoorde u toen wel?
Get.; Een helsch kabaal, geschreeuwvan
meerdere menschen en gelui aan de beL
Pres.: En wat deedt u toen?
Get.: Ik ging uit het raam hangen. Mijn
man was naar buiten gegaan; ik zag hem
achteruit loopen, twee mannen waren voor
Onderzoek door den raad voor
de scheepvaartHet verhaal
van een vreeselijken strijd tegen
de elementen,
Amsterdam 24 November In de gister-
tniddag onder leiding van prof. Mr. B .M.
tTaveme gehouden zitting van den raad voor
3e scheepvaart heeft het onderzoek gediend
Haar de oorzaak van twee scheepsrampen,
Welke een gevolg zijn geweest van den he-
yigen storm in de laatste dagen van October
3ie in zoo vele gezinnen rouw heeft ge
bracht.
Het betreft hier het op 26 of 27 October
Habij IJmuiden met man en muis vergaan
Van den motorlogger „Cornelis Vrolijk Fzn
Sch. 179 zoomede het zinken op 27 October,
Van den motorlogger „Zuid-Holland „Sch.
168" welke ramp waarbij vier opvarenden
Verdronken, gebeurd is binnen de pieren
Van IJmuiden, nadat door een stortzee de
Stuurhut uit elkaar was geslagen.
Bij den aanvang der zitting, waarvoor
Veel belangstelling bestond, vertolkte de
Voorzitter de gevoelens van deelneming van
3en raad met het ernstig verlies, dat de na
bestaanden der omgekomenen geleden heb
ben.
In de zaak van de Sch. 179 was de reeder
3e heer C. Vrolijk opgeroepen, teneinde me-
dedeelingen te doen over den trawler en
over de bijzonderheden, die nog bekend zijn
geworden voor de ramp moet zijn gebeurd.
Terzake moge dienen dat de „Cornelis
Vrolijk Fzn." „Sch. 179, schipper W. de Niet,
en eigendom van de N.V. v.h. Frank. Vro
lijk te Scheveningen, in 1914 als zeil logger
is gebouwd In 1927 werd het schip verbouwd
tot motorlogger, waarbij het werd uitgerust
met een Kromhout-motor van 80 PK..
In Juli 1933 heeft de tweede survey plaats
gehad, terwijl op 10 October 1.1. de Sch. 179
heeft drooggestaan en door de scheepvaart
inspectie in orde is bevonden.
Wat de jongste reis betreft, waarvan geen
der opvarenden is teruggekeerd, bleek dat
de Sch. 179 op 12 October, te 1 uur n.m.
bemand met 14 personen, uit Schevenin
gen was vertrokken. Op 27 October had de
reederij nog bericht ontvangen, dat de
trawler, in den namiddag van 26 October
bezig was te halen.
Op dien datum was ook bericht ont
vangen dat er een boot van de Sch. 179 bij
Wijk aan zee was aangespoeld. Het vaar
tuig moet zijn gezonken in de buurt van
de lichtboei voor de haven van IJmuiden,
Visscherslot.
In de zaak van de ramp der „Zuidholland"
Sch. 68 werden gehoord de heer P. den
Duik, zoon van den reeder A. den Duik Pzn.
die zijn door ziekte verhinderden vader
verving en twee geredden: de monteur H.
Toet en de matroos M. de Ruiter.
Het was, terwijl prof. Taverne zijn vragen
stelde, het verhaal van een vreeselijken
strijd tegen de elementen, een strijd om
het leven zelf, doch dat verteld werd op de
sobere wijze, die den in 4e oneindigheid
van lucht en water zijn taak verrichtenden
visscherman eigen is, waarvan de raad ken
nis nam.
Op 26 October, 's middags 12 uur, was de
Sch. 68 van IJmuiden, waar een gedeelte
van de haring was gelost, vertrokken met
bestemming naar Scheveningen, waar het
restant gelost zou worden. Te zeven uur
n.m. was men ter hoogte van Noordwijk,
dat tengevolge van het slechte zicht aan
vankelijk voor Scheveningen werd aange
zien. Toen het ruwe weer eenigszins op
klaarde, kon de schipper vaststellen, dat hij
zich in zijn waarneming vergist had. Het
grootzeil, dat niet bijstond, werd door den
schipper versteld om het bij het binnen-
loopen van Scheveningen te gebruiken.
De wind was van West Zuid West, West
Noord West geworden, het vaartuig lag
West Zuid West voor. Onder deze omstan
digheden was het 27 October, 5 uur v.m. ge
worden. Terwijl de Sch. 68 streed met de
elementen, scheurde het grootzeil, onderaan
tegen den mast, waar het was versteld. De
luiken waren goed gesloten.
Het was 6.15 uur geworden toen de schip
per besloot met den koers Noord ten Oost
en Noord Noord-Oost naar IJmuiden terug te
keeren. Nadat IJmuiden O. Z. O. was gepeild
op een afstand van ongeveer vier mijl, werd
te 8.30 uur afgehouden. Stagfok en bezaan
stonden bij, de bezaan is weggenomen en de
gaffel gesjord.
Toen de Sch. 68 veertig meter binnen de
brulboei was, kwam een zware breker over,
die het stuurhuis vernielde, het begin van
de ramp, die volgen zou
Met het stuurhuis was ook het stuurrad
vernield. Er waren nog vier spaken over, de
stuurinrichting was echter nog intact.
Onmiddellijk werden noodseinen gehe-
schen, met man en macht werd het stuur-
gerei vrijgemaakt en, daar de motor nog
werkte, wist men nog tusschen de pieren
te komen. Toen de Sch. 68 honderd meter
binnen de pieren was, werd het vaartuig een
prooi van de wilde zeeën, en snel wegzonk.
Voor de bemanning, waaronder 'n knaap,
was er, in deze vreeselijke oogenblikken, elk
voor zich de zware strijd om het lijfsbehoud.
Ongetwijfeld zou de ramp nog meer slacht
offers geëischt hebben, als niet van IJmui
den uit was waargenomen, dat de Sch. 68 in
nood verkeerde, zoodat sleepbooten van Wijs
muller en later ook de motorreddingboot te
hulp kwamen om te redden wat er te redden
viel. Vier van de opvarenden, o.w. de schip
per, kwamen echter in de woedende golven
om.
Mede aan de hand van nadere vragen,
door den voorzitter gesteld, zoomede van een
voorgelezen verklaring, bleek nog dat, wat
de pamp van de Sch. 68 betreft, dit vaar
tuig in 1916 is gebouwd en een zeewaardig
schip was.
De matroos De Ruiter, die het gedeelte van
zijn verklaring dat in hoofdzaak op de ramp
zelve betrekking had, had opgeschreven en
dit van het papier voorlas waarbij de her
innering aan de vreeselijke oogenblikken, die
hij en de zijnen hadden doorgemaakt, hem
nu en dan te machtig werd deelde nog
mede, dat de bemanning liever de geheele
lading te IJmuiden had gelost en niet naar
Scheveningen was gegaan, doch deze bezwa
ren hielden geen verband met het weer.
Hierin zag men geen bezwaar om zee te
kiezen. Getuige droeg er kennis van dat de
reeder nog voor het vertrek met den schipper
had getelefoneerd.
Toen de brulboei gepasseerd was, zag ge
tuige een vreeselijke grondzee voor het
schip komen, die het stuurhuis vernielde,
den schipper en nog twee man meesleu
rend.
O, God, er zijn al menschen weg! riep ge
tuige, die daarop naar achteren liep om te
trachten het schip, dat aan zijn lot was over
gelaten, weer meester te worden, hetgeen
hem met hulp van anderen, zij het met groo-
te moeite, gelukte.
Veertig meter binnen de pieren begon *t
vaartuig snel te zinken, De stuurboordkant
het laagst. Getuige stond af en toe tot zijn
borst onderw ater, soms zelfs voelde hij
geen grond meer. Toen 'n tweede golf over
kwam, zonk de Sch. 68 snel weg en wor
stelden getuige met de anderen, zich aan
stukken hout, tonnen en andere voorwer
pen vastklemmend, met de golven.
De jongste aan boord, een knaap nog,
schreeuwde voortdurend om zijn moeder.
Getuige sprak den jongen echter moed in
en hield zich met hem bezig, tot zij door
de sleepboot gered werden. Een vierde
opvarende, die den strijd met het wilde
water niet had kunnen volhouden, was
kort tevoren in de diepte meegesleurd.
Achteraf heb ik nog gehoord, aldus
getuig,e dat twee Scheveningsche Jongens
aan boord van de motorreddingboot waren
gegaan om mee hulp te bieden bijderedding
maar dat zij er af gejaagd zijn... Ik kan me
dat niet goed voorstellen ik zelf zou er, als
ik gehoord zou hebben dat mijn collega's
in levensgevaar waren, ook alles op gezet
hebben om met de reddingboot mee te
gaan.
De monteur Toet verklaarde nog dat hij,
vóór het vertrek van IJmuiden, er den
schipper op had gewezen, dat het storm
sein geheschen was.
De Inspecteur voor de scheepvaart, de
heer P. van 't Haaff, gaf uiting aan zijn
waardeering, voor het dappere, flinke op
treden van de ter zitting gehoorde opva
renden de Ruiter en Toet, door welk optre
den zij zeer waarschijnlijk niet alleen hun
eigen leven, maar ook dat van de andere
overlevenden hebben gered.
Over de vraag of het verantwoord kan
worden geacht, dat, toen nadat reeds ge
durende eenigen tijd de stormbal was gehe
schen, deze werd vervangen door het storm
sein, de Sch. 68 toch zee heeft gekozen en
of de schipper verstandig heeft gedaan, toen
hij besloot naar IJmuiden terug te keeren
wil spr. zich van een oordeel onthouden,
mede ook omdat dit punt iemand betreft,
die zich niet meer verdedigen kan.
Ten aanzien van door den getuige de Rui
ter gemaakte opmerkingen aan het adres
van de reddingmaatschappij, zeide spr. dat
hij, die het werk dezer maatschappij van
nabij kent, zich niet kan voorstellen dat er
van deze zijde eenige aarzeling zou zijn ge
weest om zijn plicht te doen.
De ramp van de Scheveningsche
loggers.
In de zaak van de „Sch. 179" deelde de
reeder Vrolijk nog mede, dat op verzoek
van H.M. de Koningin een duiker in het
wrak van het vaartuig is afgedaald om naar
lijken van opvarenden te zoeken. Er is ech
ter niets gevonden.
De inspecteur-generaal zeide dat moeilijk
is uit te maken, hoe zich in bijzonderheden
de ramp van de Sch. 179 voltrokken heeft
De gevaarlijke plaats voor IJmuiden, waar
het wrak is gevonden, wijst er echter wel
op dat het vaartuig door een grondzee be-
loopen en verloren gegaan is.
De Raad zal in beide zaken 'ater uit
spraak doen.