Stadsnieuws
Wist U
De strijd om de
„Betty
Bonn''
„Baron Tip".
Waar gaan we heen
Heldersche Courant
Onze ST. NICOLAAS-ETALAGE
IS GEREED
Jof- -
Het concert in de
Nieuwe Kerk,
TCT©
Licht op voor alle voertuigen
F e uilleton
Ned. Vereeniging v. Huisvrouwen
Men verzoekt ons de leden er attent op te
maken, met verwijzing naar de advertentie
in het nr. van Zaterdag j.1., dat de kaarten
voor den Sint-Nicolaasmiddag uitsluitend ver
krijgbaar zijn op de Handwerktentoonstelling
op Donderdag 26 November a.s.
Een volbloed „American"
Gisteravond heeft in „Casino" de tweede
abonnementsvoorstelling van het seizoen
19361937 plaats gehad. Voor deze ge
legenheid was het gezelschap Jan Musch
geëngageerd, dat met het drie-deelig blij
spel „Baron Tip" voor het voetlicht trad.
„Baron Tip" is aan de breinen van twee
echte Amerikanen, Cecil Holm en George
Abbott, ontsproten. Deze Yankee-komaf van
de auteurs heeft zich in hun blijspel niet ver
loochend, integendeel, het mag wel een spre
kend specimen van Amerikaansche tooneel-
literatuur genoemd worden! Door en door
„American", als zoodanig zouden we voor
alles dezen „Baron Tip" willen kwalificeeren.
Wij, nuchtere Hollanders, kunnen de Ameri
kaansche mentaliteit niet altijd vatten, kun
nen niet steeds accoord gaan met opvattingen
en handelwijzen van onze ver-overzeesche
buren. We denken b.v. in dit verband eens aan
Amerikaansche cinematografische producten,
waarvan wij in onze courant ettelijke malen
een recensie hebben mogen schrijven. Meer
dan eens hebben wij daarbij de gelegenheid
gehad te constateeren, dat het ons wat él te
buitenlandsch, wat al te zeer buiten onze
sfeer aandeed. Welnu, in mindere mate, maar
toch zeer zeker was dat het geval met het
blijspel, dat we gisteravond medemaakten.
We, en met die „we" meenen we het grootste
deel van de aanwezigen te mogen aanduiden,
zaten wat vreemd tegenover het brok Ameri
kaansche humor, dat op onze goede, oude,
Hollandsche tooneelplanken gebracht werd.
We misten den oer-degelijken logica, den
vasten lijn, het was ons allemaal wat druk en
te hard. Ja, hard, dat was het ons vooral,
soms in dialoog, dan in handeling.
Het blijspel verplaatste ons in een milieu van
mensehen, die zich een bestaan trachten te
verwerven door zich met weddenschappen op
paardenraces bezig te houden. In een uitge
zocht quartet, een vrouw en drie mannen,
kwam, doordat hij een onwaarschijnlijke on-
eenigheid met vrouw en zwager had, een dich
ter terecht. Deze dichter was iemand, die veel
karaktertrekken demónstreerde gelijk aan die,
welke aan den gemiddelden kunstenaar-van-
het-woord-en-het-rhythme toegeschreven wor
den, maar hij was, getuige de diverse geestes
producten, die voorgedragen werden, niet van
groote allure. Dat was door de auteurs dan ook
niet bedoeld, want deze dichter was er één, die
70 liedjes in de week moest afleveren... Die
dichter had als zesde zintuig de gave, om pre
cies den uitslag van de paardenraces vooruit
te raden en toen hij in een dronkemansbui van
deze gave blijk gaf aan genoemd viertal, was
hij voorloopig, wat wij zouden noemen, aan de
haaien overgeleverd. We zagen nu, hoe de in
hart-en-nieren goede man uitgebuit werd en
als maar „tips" gaf, die in contanten omgezet
een lief sommetje voor de exploitanten op
leverden, waarbij er ook wel een percentage
van de winst voor het „wed-systeem" over
bleef. De gekste verwikkelingen sponnen zich
intusschen te samen, eensdeels doordat vrouw
Komt U ook even kijken?
BANKETBAKKERIJ L.
Koningstraat
en zwager des dichters veel moeite deden om
het verloren schaap terug te vinden, terwijl
anderzijds de paarden-wedders hun kostbaar
bezit niet wilden prijsgeven. Langs allerlei
waarschijnlijke en onwaarschijnlijke paden
kwam men tenslotte tot het einde, nadat Er-
win Trowbridge, de dichter, het viertal rijk
geprognostiekt had en zijn vrouw en zwager
zich het hem verzoend hadden.
Dit is het gegeven van „Baron Trip". Onge
twijfeld een blijspel waardig. Het z.g. zesde
zintuig van Erwin b.v. gaf alle aanleiding om
tal van vermakelijke vondsten te scheppen en
dat is dan ook gebeurd, terwijl voor het overige
de dialoog de humor van het geheel nog ver
hoogde. Jammer, dat enkele malen de geestig
heid gezocht en geforceerd was, waardoor het
geen geestigheden meer waren.
Het gezelschap heeft ongetwijfeld volkomen
in den gedachtengang van de auteurs gespeeld.
Daar was in de allereerste plaats Jan Musch,
die de titelrol speelde en misschien op een zoo
meesterlijke wijze, als door de auteurs niet uit
gedacht was. Hoe fijntjes en subtiel speelde hij
den armen dichter, eenvoudig van geest, maar
met een reinen ziel en een even zuiver ge
weten. Geen oogenblik was Musch zwak, geen
oogenblik minder boeiend. Voortdurend was de
aandacht op hem gevestigd en vormde hij on
getwijfeld de centrale figuur van dit blijspel.
Hij stond en acteerde daar weer in een prach
tige make-up, met volkomen beheersching van
gebaar en woord, elk onderdeel, hoe klein ook,
verzorgd.
Na hem noemen we Mieke FlinkVer-
straete als Audrey, zijn vrouw, die vlot en
geestig spel aan een natuurlijke charme
paarde. Zij speelde met warmte en er was
een volledig opgaan in de figuur, die zij op
zoo uitstekende wijze wist uit te beelden.
Jeanne van Rijn was het echte type van het
meisje uit de bookmakerskringen, brutaal,
hard en, dann und wann, wuft.
Harriet, een Creoolsche barhoudster, vond
een zeer goede vertolkster in Lize v. d. Poll-
Ramakers. Komen we vervolgens weer tot de
heeren, dan moeten we zeggen, dat na Jan
Musch Yard van Staalduynen den meesten
indruk op ons gemaakt heeft en wel als Mr.
Carver, de resolute, zenuwachtig-gehaaste
werkgever van Erwin. Na hem noemen we
Emile van Stuwe als de bemoeizuchtige zwa
ger van Erwin en tenslotte het drietal Jaap
v. d. Poll, Adolphe Hamburger en Valk van
Spiegel, dat resp. als Patsy, Charlie en Fran-
kie het mannelijke deel van het gokkerskwar
tet vormde. Van hen voldeed de laatste ons
het beste, de anderen maakten zich nogal
eens schuldig aan chargeeren. Voor de regie
van Jaap van der Poll hebben we niets dan
- V ft
De instelling der abonnementsvoorstellin
gen heeft zeker beter en dankbaarder werk
geboden dan gisterenavond het geval was, en
zal dat ook in de toekomst doen. Toch mo
gen wij, vooral uit experimenteel oogpunt be
keken, deze tweede voorstelling geslaagd noe
men. Daarvoor stond het spel van Musch en
de zijnen op een te hoog plan en daarvoor
waren ook te veel goede eigenschappen aan
het blijspel verbonden.
De aanwezigen hebben met een hartelijk
applaus de spelers, en vooral Jan Musch, be
loond.
V erkeersongelukje.
Gistermiddag heeft een niet ernstig ver
keersongeval plaats gegrepen achter het Post
kantoor, juist op de kruising der drie wegen.
Een juffrouw kwam van den kant der vroe
gere Melkcentrale aangereden en torpedeerde
in den bocht een mijnheer, die juist uit de
tegenovergestelde richting kwam rijden.
De jongedame kreeg een geschramde knie
en een kapotte fiets mee naar huis. Merkwaar
dig hoeveel, zij het kleine, verkeersongevallen
nog steeds op deze plaats voorvallen.
Verdienstelijk werk van „Halle-
lujah", „Christelijk Mannenkoor" en
„Een Vaste Burch".
Groote belangstelling.
Voor een uitstekend bezette Nieuwe Kerk
(we schatten het aantal belangstellenden
zeker op een kleine 600, ongerekend de
zangers) heeft gisteravond het drietal
Christelijke zangvereenigingen: „Christe
lijk Mannenkoor", de Geref. Gem. Zang-
vereeniging „Halleluja" en de Luthersche
Gem. Zangvereeniging „Een Vaste Burch"
een concert gegeven, dat men ongetwijfeld
als geslaagd mag beschouwen.
Uit den aard der zaak waren daar in het
wel zeer uitgebreide program, waarin zelfs nog
een niet gering deel aan solistische medewer
king gewijd was, ups en downs, doch de eerste
categorie was in wel belangrijk sterker mate
aanwezig dan de laatste.
En zoo is dit concert, dat in de eerste en
laatste instantie ten doel had: het propagee-
ren van den Christelijken zang in onze stad,
geworden tot een merkwaardige demonstratie
van datgene waartoe deze koren, die we nog
steeds te weinig in het openbaar mogen be
luisteren, in staat blijken te zijn.
Ook in den samenzang constateerden wij
een opvallend harmonieerend geheel. Zit
hier op de een of andere wijze geen pers
pectief in? We zijn er zeker van, dat de
gisteravond geleverde prestaties het begin
zouden kunnen zrjn van een gelukkige
samenwerking der koren onderling, het
geen het grootste succes van deze uitvoe
ring zou beteekenen.
De avond werd geopend door ds. W. F. Mei-
ners, die in een kort woord het welkom toeriep
aan het drietal koren, den solisten, de dames
A. Riekwel (sopraan) en M. A. Günthert
Breet (alt) en Feike Asma, die zoowel de
orgelaccompagnementen zou verzorgen als
solistische medewerking verleenen.
Volgt een voorlezing van enkele verzen uit
Psalm 96, gemeenschappelijk zingen en een
gebed, waarna spr. tot zijn eigenlijke inleiding
van dezen avond komt, welke door hem ge
titeld werd:
Het gezang in verleden en heden.
Spr. grijpt hiervoor vele eeuwen in de histo
rie terug en riep de aanwezigen voor den geest
een der markantste episoden uit de oud-testa-
mentische geschiedenis: de vlucht der Israëlie
ten door de woestijn, tiod hielp hen. Hij bracht
de achtervolgden bij de Roode Zee, die haar
wateren voor hen deelde. De Israëlieten konden
zich in veiligheid stellen voor de Egyptenaren
en wij lezen: „Het volk dankte met een lofzang
God".
Dit is een der vele voorbeelden die spr. ter
illustratie van zijn betoog geeft. Hij noemt
David, die bij zijn harp zong tot zijn God zoo
wel in vreugde als in uren van vertwijfeling, en
de apostelen, die luide gezongen hebben van de
heerlijkheid van Christus.
Gezongen is er door alle eeuwen heen, er is
gezongen door de herdersvolken in Arcadië,
door de Germanen in de lage landen bij de zee,
in Italië en Griekenland ter verheerlijking der
goden.
Maar ook door de martelaren, de eerste
Christenen, die zingend den folterdood ingin
gen en door diegenen, die door een door haat
verblinde Inquisitie vervolgd werden. Dan was
het een lof- en strijdzang tegelijk.
Zoo is daar altijd het lied geweest: in de oud
heid, in de middeleeuwen, in den nieuweren tijd
en thans zou men zich moeten afvragen: zul-
dat de Sint en Piet
's avonds bij ons op
het dak zitten enalles
afluisteren, naar wat
de kijkers voor onze
ramen vertellen?
Zij hooren al Uw wenschen
en willen die zoo goed mogelijk
vervullen, want de Sint koopt
graag bij:
JUWELIER - HORLOGER-DEN MELDE.B
PORTRET ATELIER
JAC. Dt BOER
len ook wij zingen? Spr. weet het: daar is duis
ternis over de aarde, doch is dat een reden om
niet te zingen Juist n u is het geboden aan
Hem het hart uit te storten.
Met een warme aanbeveling het Christelijk
lied ook in deze dagen tot God te richten,
besluit ds. Meiners zijn met nadruk uitgespro
ken woorden.
HET CONCERT.
„Hallelujah".
Aangevangen werd door „Halleluja", dat een
tweetal liederen vertolkte van de hand van
Feike Asma, en wel „Psalm 23" en „Zondag
morgen". Het eerste is een fijn getoonzet lied,
doch waarvan de vertolking min of meer mat
klonk. Met name de tenoren zakten nog al eens
weg, hetgeen het geheel niet ten goede kwam.
Belangrijk beter was „Zondagmorgen", dat een
opvallende melodie bezit en ondanks den een
voud van compositie pakt, en in het geheugen
blijft hangen. Er werd onder leiding van den
heer Asma uitstekend gezongen, daar was een
juiste tempo-verdeeling, en bovenal een rust,
die dit lied tot iets zeer bijzonders maakte.
Van hetzelfde koor volgde „Hymne" van
Mendelssohn, waarbij de alt-solo gezongen
werd door Mevr. GünthertBreet en de orgel
begeleiding in handen was van Feike Asma.
Het bleek overduidelijk, dat hier sprake van
een degelijke voorbereiding was. Het geheel
sloot prachtig, en ook onder het gehoor bleek
men het gebodene hoogelijk te waardeeren.
Het koor was op z'n best en speciaal de ko
raal werd met zorg en juist tekstbegrip ten
uitvoer gebracht.
Ook de soliste heeft, na een eenigszins
weifelend begin, goéd werk geleverd, even
als Feike Asma, van wien men trouwens niet
anders gewend is. Een woord van hulde voor
den kranigen dirigent is hier ongetwijfeld op
zijn plaats.
„Christelijk Mannenkoor".
Het „Christelijk Mannenkoor" zong onder
leding van den heer Van der Vliet allereerst
.„Zondagswijding" van Abt en daarna het
vermaarde „Jagers Afscheid" van Mendels
sohn.
De heer Van der Vliet heeft eer van zijn
werk gehad. Daar is door zijn menschen voor
treffelijk gezongen, gezond en geschoold en
het was prachtig te zien hoe de dirigent zelfs
de meest subtiele nuancen aan zijn partijen
aangaf. De eenige aanmerking, die wij heb
ben, betreft enkele tenoren, die op verschil
lende plaatsen domineerden. Dit bezwaar gold
echter voornamelijk het eerste lied.
Eveneens door het „Chr. Mannenkoor" werd
gezongen „Het is volbracht" van Bosschieter,
waarna volgde „Neerlands Mannenzang" van
De Vliegh. Dit laatste werd uitgevoerd door
alle mannenleden der aanwezige koren, onder
leiding van den heer Van der Vliet.
Ongetwijfeld behoorde dit nummer tot de
Natuurhistorisch Museum. Elke week:
Woensdag nam. van 35 u. en van 810 u.
en Zaterdag nam. van 36 u., alsmede op
den eersten Zondag van elke maand nam.
van 35 u.
Woensdag 25 November.
Casino8 u. Concert Muziekvereeniging
„Winnubst".
Donderdag 26 November.
Musis Sacrum, 3 en 8 u. Tentoonstelling
Handwerken, etc., van de Vereeniging van
Huisvrouwen.
Casino, 8 u. Concert Zangvereeniging „Kunst
a. h. Volk".
Witte Bioscoop, 8 u. Reisfilm Ned. Alg.
Reis-vereeniging, afd. Den Helder.
Woensdag 25 Nov.
I
16.24 uur
beste gedeelten van den avond. Daar was een
groote accuratesse bij alle zangers, daar was
toewijding in dit zingen en tenslotte mocht
men een eenheid beluisteren, die vooral in
de climax van dit schoone lied tot bijzondere
uiting kwam.
„Een Vaste Burch".
De Luthersche Gem. Zangvereeniging „Een
Vaste Burch", onder leiding van den heer K.
Abbenes, bracht hierna Köthe's „Jesu, dulcis
Memoria" en ,,'s Heeren Intocht" van Handel.
We hebben op deze plaats reeds eerder mo
gen schrijven over de resultaten, die de heer
Abbenes met zijn koor wist te bereiken, en
ook ditmaal zijn deze verwachtingen bewaar
heid. Vooral in het Handel-nummer was veel
te genieten. Een magnifiek jubellied, dat zoo
wel door het mannelijk als vrouwelijk deel op
delicate wijze gegeven werd.
In het eerst gezongen lied waren de heeren
een ietsje aan den zwakken kant, terwijl bij
de sopranen enkele wat tè geforceerde stem
men blijken te schuilen.
In een tweede optreden werd gebracht
„Bede" van Flemming en het imponeerende
„Waak op, gij geest der oude helden" van
Jan Zwart, in welk laatste de sopraan- en
alt-soli door de dames Riekwel en Günthert—
Breet verzorgd werden. Goeddeels een even
wichtige vertolking, waarbij het op 't juiste
moment invallen der solisten er goed bleek
in te zitten.
door Friedrich
L i n d e m a n
Maar juist werd ik door Trevor geroepen.
Naast hem dook het brommerige gezicht van
een, misschien uit zijn slaap gewekten, haven
beambte op.
Deze tipte met twee vingers bij wijze van
groet aan zijn grijs-blauwe uniformpet, en
knorde iets, dat op een uitnoodiging geleek.
Wij strompelden met hem langs spoorweg
wagens, naar den hoofdsteiger. Toen wij voor
bij de spoorwegwagons waren kwam plotse
ling de haven in 't zicht, een Hollandsche hel
dere zeeschildering, scherp als met een pen
getrokken, de warring van touwen en daar
achter de blauwe met witte schuimkoppen be
zette baai van Algerica, gevat in de witte
klem der Spaansche kust.
Trevor hield mij bij mijn arm terug, met de
andere hand wees hij op de haven, boog zijn
hoofd naar mijn schouder toe en dempte zijn
stem tot een geheimzinnig fluisteren.
Dat is ze.
De havenwachter keek er naar, kee re
Vor aan, wendde zich af, haalde minachtend
de schouders op en knorde:
Stinkschip.
Ik moest toegeven, ook ik was stet-k ver
wonderd over datgene, wat ik nu te hooren
kreeg.
Het protocol had zeker de verwachtingen
niet opgewekt een vijfmaster, of een dezer
prachtige smettelooze witte zeilen te zullen
vinden.
Maar dat, wat daar zoo'n beetje afzijdig,
door de anderen als 't ware gemeden, aan zijn
ankerketting op en neer schomelde, was toch
van een te armoedig voorkomen. Een klein
smerig vaartuig met twee masten, waaraan
de ra's als molenwieken kris en kras door
elkaar stonden.
De romp was plomp en stomp, alsof ze met
een zaag ruwweg uit een boomstam was ge
sneden. Eenmaal was het wit geverfd ge
weest, maar het was met roest roodbruin
doorloopen, en het zoute water had de kleur
in een smerig grauwgrijs. Ook de beide mas
ten stonden niet in de juiste verhouding. Het
leek alsof zij topzwaar waren voor het kleine
geval.
Neen, neen, het was zeker niet overweldi
gend, zeker geen aanlokkelijke vrouw deze
„Betty Bonn'.
En deze indruk werd nog versterkt hoe
meer wij de brik naderbij kwamen.
De havenmeester, die ons met zijn boot er
heen bracht, hield zich wijselijk tegen den
wind in. Maar zelfs tegen den wind in kwam
ons nog een infame stank tegemoet. „Traan",
knorde hij woedend.
Ja, ja, nu herinnerde ik mij: de „Betty
Bonn" had zoo en zooveel honderd ton traan
aan boord. Het stonk naar de lijken. Ik drukte
mijn zakdoek tegen mijn neus. Het liefst zou
ik direct weer zijn teruggekeerd.
Maar Trevor scheen van dit alles niets te
bemerken. Hij zat doodstil als een geest en
verslond het schip met zijn oogen, alsof het
een fantastisch prachtig wezen was en
misschien was het dat ook voor hem of
het was net alsof hij door de wanden heen
midden in de geheimzinnigheden ervan door
dringen kon.
Ik werd echter pas goed misselijk, toen de
boot van den havenmeester in den wind van
het schip terechtkwam en de walgelijke traan
en lijkenlucht ons overstelpte.
Ik had maling aan beleefdheid tegenover
den Rijksadvocaat, sprong op en greep een
touw dat van de boot afhing, klauterde als
eerste vlug naar boven, alleen maar om spoe
dig boven op het dek tenminste eenige fris-
sche zeelucht naar binnen te kunnen krijgen.
De eerste blik op het dek van het schip gaf
mij een geweldigen schok.
Hoe ik mij den eersten aanblik van 't schip
voorgesteld had kon ik nu niet direct juist
zegen. Zeker iets van „het verlaten schip",
„doodelijke rust", „eenzaam dek" of zooiets
dergelijk.
Maar nu lag daar ineens een mensch, een
man op de bank in de schaduw van een huisje;
een man op het doodenschip en juist, hij
sliep.
Hij snurkte zelfs onbehoorlijk en blies zijn
adem door zijn geopenden mond als een steu
nenden walvisch. Doch zelfs dit werkte op het
moment niet komisch, doch eerder pijnlijk,
want de eerste geacht, die mij overviel bij
den aanblik van een mensch op het dek, de
eerste gedachte, die mij een maagkramp be
zorgde, was: „dood".
De man sprong op, staarde mij met wezen-
looze oogen aan: hij was minstens evenzeer
van mij geschrokken als ik van hem.
Ik lachte, half en half gerustgesteld. Het
was de wacht. De havendienst had een man
aan boord gelaten. En nu had hij geslapen.
Ja, wat moest hij eigenlijk anders doen.
Wü zeiden hem 'goedendag, wisselden een
paar onbelangrijke woorden over het weer,
deden een paar zoogenaamde komische vra
gen als deze: of nog niemand der verdwenen
van de „Betty Bonn" zich weer aan boord
gemeld had? Hij wiegelde verlegen van den
een voet op den anderen en lachte zoo'n
beetje met zijn slaapdronken oogen. Wij wa
ren per slot van rekening net zoo verlegen als
hij.
Hier stonden wij nu op de planken, waarop
het raadselachtige was voorgevallen. We
staarden in de lucht, keken naar de masten en
ra's, waaronder de grauwe massa der zeilen
hing, keken naar de touwen en blokken en
kregen het gevoel alsof ieder ding, iedere
stok, iedere spijker ons een antwoord toe
schreeuwde op onze onuitgesproken vragen;
alleen verstonden wij het niet. Dat maakte
ons klein en hulpeloos.
Het was niet eens noodig aan Trevor's fan
tasie over zeerooverij en moord te denken.
Alleen de gedachte al, hier vanaf dit dek
zijn een handvol menschen, levende, ademen
de wezen als wij, verdwenen, opgelost, zijn
misschien uit eigener beweging verdwenen;
alleen deze gedachte reeds deed ons twijfelend
en zacht de voeten neerzetten, toen wij ons
van de wacht afwendden en onze eerste
schreden in het onbekende maakten.
Een onderzoeking was het eigenlijk niet,
het was meer een bezoek aan een kerkhof.
Ja, en daarmee begon voor mij een, reeks
merkwaardige, bijna spookachtige ondervin
dingen op dit schip. Het begon met de drie
hemden aan de lijn.
Ik had het reeds in de akten gelezen: de
verklaringen van de menschen van de
„Frisco". Maar wat daar in de nuchtere
schrijverstaal tusschen een grauw omslag op
papier neergezet als niets-zeggend aandeed,
werd nu plotseling de levende waaifegid voor
mij, kreeg leven, voor alles zoo'n wonderlijk,
zoo'n menschelijke waarde, waarvan de stuur
man Crane reeds verteld had.
Daar hingen dus plotseling drie hemden
aan een lijn, grauwwollen, gewasschen, flad
derden en bolden zij in den wind, als wilden
zij een gestalten aannemen, de gestilte van
hen, die ze eenmaal gedragen hadden en er
niet meer waren, weg, opgelost, naamloos,
misschien dood.
Wij openden de deur der hut en keken er
binnen. Het mannenlogies zag er uit, zoo
als duizend anderen. Het rook naar oude ta
bak, teer en zweet. Links en rechts aan de
kanten der kooien, paarsgewijze boven elkaar,
met bruine dkens, onordelijk, maar niet on
zindelijk.
Aan den achterwand een hooge bebijtste
plank. Daarop had waarschijnlijk de kat ge
legen en geslapen, zooals in de akten te lezen
stond.
Het middengedeelte werd ingenomen door
een aan vier stangen hangende smerige hou
ten plank. Pijpen en tabak lagen er op. Zee
kisten stonden er onder.
Ik ben er van overtuigd, dat wij beiden
tegelijkertijd bij qns zelf dachten: Ja, ja, zoo
is het, dat wisten we eigenlijk al lang.
Zonder een woord te spreken verlieten we
het logies. We gingen langs de dekken. Aan
den anderen kant was het kombuis. Wij ke
ken er in. Juist, daar de kachel, de tafel, het
bord. Op de kachel stond een pot, waarin
waarschijnlijk de kip geweest was, die de
stuurman overboord had laten gooien uit vrees
voor cholera of pest of een of andere geheim
zinnige ziekte, waarover hij gesproken had. De
gedachte aan een of andere ziekte joeg mrj
het kombuis uit. Aan dek in de frissche lucht
was mij liever. Een beetje ironisch keek ik
Tievor aan: (Wordt vervolgd