Stadsnieuws Wist U De strijd om de „Betty Bonn'' „Baron Tip". Waar gaan we heen Heldersche Courant Onze ST. NICOLAAS-ETALAGE IS GEREED Jof- - Het concert in de Nieuwe Kerk, TCT© Licht op voor alle voertuigen F e uilleton Ned. Vereeniging v. Huisvrouwen Men verzoekt ons de leden er attent op te maken, met verwijzing naar de advertentie in het nr. van Zaterdag j.1., dat de kaarten voor den Sint-Nicolaasmiddag uitsluitend ver krijgbaar zijn op de Handwerktentoonstelling op Donderdag 26 November a.s. Een volbloed „American" Gisteravond heeft in „Casino" de tweede abonnementsvoorstelling van het seizoen 19361937 plaats gehad. Voor deze ge legenheid was het gezelschap Jan Musch geëngageerd, dat met het drie-deelig blij spel „Baron Tip" voor het voetlicht trad. „Baron Tip" is aan de breinen van twee echte Amerikanen, Cecil Holm en George Abbott, ontsproten. Deze Yankee-komaf van de auteurs heeft zich in hun blijspel niet ver loochend, integendeel, het mag wel een spre kend specimen van Amerikaansche tooneel- literatuur genoemd worden! Door en door „American", als zoodanig zouden we voor alles dezen „Baron Tip" willen kwalificeeren. Wij, nuchtere Hollanders, kunnen de Ameri kaansche mentaliteit niet altijd vatten, kun nen niet steeds accoord gaan met opvattingen en handelwijzen van onze ver-overzeesche buren. We denken b.v. in dit verband eens aan Amerikaansche cinematografische producten, waarvan wij in onze courant ettelijke malen een recensie hebben mogen schrijven. Meer dan eens hebben wij daarbij de gelegenheid gehad te constateeren, dat het ons wat él te buitenlandsch, wat al te zeer buiten onze sfeer aandeed. Welnu, in mindere mate, maar toch zeer zeker was dat het geval met het blijspel, dat we gisteravond medemaakten. We, en met die „we" meenen we het grootste deel van de aanwezigen te mogen aanduiden, zaten wat vreemd tegenover het brok Ameri kaansche humor, dat op onze goede, oude, Hollandsche tooneelplanken gebracht werd. We misten den oer-degelijken logica, den vasten lijn, het was ons allemaal wat druk en te hard. Ja, hard, dat was het ons vooral, soms in dialoog, dan in handeling. Het blijspel verplaatste ons in een milieu van mensehen, die zich een bestaan trachten te verwerven door zich met weddenschappen op paardenraces bezig te houden. In een uitge zocht quartet, een vrouw en drie mannen, kwam, doordat hij een onwaarschijnlijke on- eenigheid met vrouw en zwager had, een dich ter terecht. Deze dichter was iemand, die veel karaktertrekken demónstreerde gelijk aan die, welke aan den gemiddelden kunstenaar-van- het-woord-en-het-rhythme toegeschreven wor den, maar hij was, getuige de diverse geestes producten, die voorgedragen werden, niet van groote allure. Dat was door de auteurs dan ook niet bedoeld, want deze dichter was er één, die 70 liedjes in de week moest afleveren... Die dichter had als zesde zintuig de gave, om pre cies den uitslag van de paardenraces vooruit te raden en toen hij in een dronkemansbui van deze gave blijk gaf aan genoemd viertal, was hij voorloopig, wat wij zouden noemen, aan de haaien overgeleverd. We zagen nu, hoe de in hart-en-nieren goede man uitgebuit werd en als maar „tips" gaf, die in contanten omgezet een lief sommetje voor de exploitanten op leverden, waarbij er ook wel een percentage van de winst voor het „wed-systeem" over bleef. De gekste verwikkelingen sponnen zich intusschen te samen, eensdeels doordat vrouw Komt U ook even kijken? BANKETBAKKERIJ L. Koningstraat en zwager des dichters veel moeite deden om het verloren schaap terug te vinden, terwijl anderzijds de paarden-wedders hun kostbaar bezit niet wilden prijsgeven. Langs allerlei waarschijnlijke en onwaarschijnlijke paden kwam men tenslotte tot het einde, nadat Er- win Trowbridge, de dichter, het viertal rijk geprognostiekt had en zijn vrouw en zwager zich het hem verzoend hadden. Dit is het gegeven van „Baron Trip". Onge twijfeld een blijspel waardig. Het z.g. zesde zintuig van Erwin b.v. gaf alle aanleiding om tal van vermakelijke vondsten te scheppen en dat is dan ook gebeurd, terwijl voor het overige de dialoog de humor van het geheel nog ver hoogde. Jammer, dat enkele malen de geestig heid gezocht en geforceerd was, waardoor het geen geestigheden meer waren. Het gezelschap heeft ongetwijfeld volkomen in den gedachtengang van de auteurs gespeeld. Daar was in de allereerste plaats Jan Musch, die de titelrol speelde en misschien op een zoo meesterlijke wijze, als door de auteurs niet uit gedacht was. Hoe fijntjes en subtiel speelde hij den armen dichter, eenvoudig van geest, maar met een reinen ziel en een even zuiver ge weten. Geen oogenblik was Musch zwak, geen oogenblik minder boeiend. Voortdurend was de aandacht op hem gevestigd en vormde hij on getwijfeld de centrale figuur van dit blijspel. Hij stond en acteerde daar weer in een prach tige make-up, met volkomen beheersching van gebaar en woord, elk onderdeel, hoe klein ook, verzorgd. Na hem noemen we Mieke FlinkVer- straete als Audrey, zijn vrouw, die vlot en geestig spel aan een natuurlijke charme paarde. Zij speelde met warmte en er was een volledig opgaan in de figuur, die zij op zoo uitstekende wijze wist uit te beelden. Jeanne van Rijn was het echte type van het meisje uit de bookmakerskringen, brutaal, hard en, dann und wann, wuft. Harriet, een Creoolsche barhoudster, vond een zeer goede vertolkster in Lize v. d. Poll- Ramakers. Komen we vervolgens weer tot de heeren, dan moeten we zeggen, dat na Jan Musch Yard van Staalduynen den meesten indruk op ons gemaakt heeft en wel als Mr. Carver, de resolute, zenuwachtig-gehaaste werkgever van Erwin. Na hem noemen we Emile van Stuwe als de bemoeizuchtige zwa ger van Erwin en tenslotte het drietal Jaap v. d. Poll, Adolphe Hamburger en Valk van Spiegel, dat resp. als Patsy, Charlie en Fran- kie het mannelijke deel van het gokkerskwar tet vormde. Van hen voldeed de laatste ons het beste, de anderen maakten zich nogal eens schuldig aan chargeeren. Voor de regie van Jaap van der Poll hebben we niets dan - V ft De instelling der abonnementsvoorstellin gen heeft zeker beter en dankbaarder werk geboden dan gisterenavond het geval was, en zal dat ook in de toekomst doen. Toch mo gen wij, vooral uit experimenteel oogpunt be keken, deze tweede voorstelling geslaagd noe men. Daarvoor stond het spel van Musch en de zijnen op een te hoog plan en daarvoor waren ook te veel goede eigenschappen aan het blijspel verbonden. De aanwezigen hebben met een hartelijk applaus de spelers, en vooral Jan Musch, be loond. V erkeersongelukje. Gistermiddag heeft een niet ernstig ver keersongeval plaats gegrepen achter het Post kantoor, juist op de kruising der drie wegen. Een juffrouw kwam van den kant der vroe gere Melkcentrale aangereden en torpedeerde in den bocht een mijnheer, die juist uit de tegenovergestelde richting kwam rijden. De jongedame kreeg een geschramde knie en een kapotte fiets mee naar huis. Merkwaar dig hoeveel, zij het kleine, verkeersongevallen nog steeds op deze plaats voorvallen. Verdienstelijk werk van „Halle- lujah", „Christelijk Mannenkoor" en „Een Vaste Burch". Groote belangstelling. Voor een uitstekend bezette Nieuwe Kerk (we schatten het aantal belangstellenden zeker op een kleine 600, ongerekend de zangers) heeft gisteravond het drietal Christelijke zangvereenigingen: „Christe lijk Mannenkoor", de Geref. Gem. Zang- vereeniging „Halleluja" en de Luthersche Gem. Zangvereeniging „Een Vaste Burch" een concert gegeven, dat men ongetwijfeld als geslaagd mag beschouwen. Uit den aard der zaak waren daar in het wel zeer uitgebreide program, waarin zelfs nog een niet gering deel aan solistische medewer king gewijd was, ups en downs, doch de eerste categorie was in wel belangrijk sterker mate aanwezig dan de laatste. En zoo is dit concert, dat in de eerste en laatste instantie ten doel had: het propagee- ren van den Christelijken zang in onze stad, geworden tot een merkwaardige demonstratie van datgene waartoe deze koren, die we nog steeds te weinig in het openbaar mogen be luisteren, in staat blijken te zijn. Ook in den samenzang constateerden wij een opvallend harmonieerend geheel. Zit hier op de een of andere wijze geen pers pectief in? We zijn er zeker van, dat de gisteravond geleverde prestaties het begin zouden kunnen zrjn van een gelukkige samenwerking der koren onderling, het geen het grootste succes van deze uitvoe ring zou beteekenen. De avond werd geopend door ds. W. F. Mei- ners, die in een kort woord het welkom toeriep aan het drietal koren, den solisten, de dames A. Riekwel (sopraan) en M. A. Günthert Breet (alt) en Feike Asma, die zoowel de orgelaccompagnementen zou verzorgen als solistische medewerking verleenen. Volgt een voorlezing van enkele verzen uit Psalm 96, gemeenschappelijk zingen en een gebed, waarna spr. tot zijn eigenlijke inleiding van dezen avond komt, welke door hem ge titeld werd: Het gezang in verleden en heden. Spr. grijpt hiervoor vele eeuwen in de histo rie terug en riep de aanwezigen voor den geest een der markantste episoden uit de oud-testa- mentische geschiedenis: de vlucht der Israëlie ten door de woestijn, tiod hielp hen. Hij bracht de achtervolgden bij de Roode Zee, die haar wateren voor hen deelde. De Israëlieten konden zich in veiligheid stellen voor de Egyptenaren en wij lezen: „Het volk dankte met een lofzang God". Dit is een der vele voorbeelden die spr. ter illustratie van zijn betoog geeft. Hij noemt David, die bij zijn harp zong tot zijn God zoo wel in vreugde als in uren van vertwijfeling, en de apostelen, die luide gezongen hebben van de heerlijkheid van Christus. Gezongen is er door alle eeuwen heen, er is gezongen door de herdersvolken in Arcadië, door de Germanen in de lage landen bij de zee, in Italië en Griekenland ter verheerlijking der goden. Maar ook door de martelaren, de eerste Christenen, die zingend den folterdood ingin gen en door diegenen, die door een door haat verblinde Inquisitie vervolgd werden. Dan was het een lof- en strijdzang tegelijk. Zoo is daar altijd het lied geweest: in de oud heid, in de middeleeuwen, in den nieuweren tijd en thans zou men zich moeten afvragen: zul- dat de Sint en Piet 's avonds bij ons op het dak zitten enalles afluisteren, naar wat de kijkers voor onze ramen vertellen? Zij hooren al Uw wenschen en willen die zoo goed mogelijk vervullen, want de Sint koopt graag bij: JUWELIER - HORLOGER-DEN MELDE.B PORTRET ATELIER JAC. Dt BOER len ook wij zingen? Spr. weet het: daar is duis ternis over de aarde, doch is dat een reden om niet te zingen Juist n u is het geboden aan Hem het hart uit te storten. Met een warme aanbeveling het Christelijk lied ook in deze dagen tot God te richten, besluit ds. Meiners zijn met nadruk uitgespro ken woorden. HET CONCERT. „Hallelujah". Aangevangen werd door „Halleluja", dat een tweetal liederen vertolkte van de hand van Feike Asma, en wel „Psalm 23" en „Zondag morgen". Het eerste is een fijn getoonzet lied, doch waarvan de vertolking min of meer mat klonk. Met name de tenoren zakten nog al eens weg, hetgeen het geheel niet ten goede kwam. Belangrijk beter was „Zondagmorgen", dat een opvallende melodie bezit en ondanks den een voud van compositie pakt, en in het geheugen blijft hangen. Er werd onder leiding van den heer Asma uitstekend gezongen, daar was een juiste tempo-verdeeling, en bovenal een rust, die dit lied tot iets zeer bijzonders maakte. Van hetzelfde koor volgde „Hymne" van Mendelssohn, waarbij de alt-solo gezongen werd door Mevr. GünthertBreet en de orgel begeleiding in handen was van Feike Asma. Het bleek overduidelijk, dat hier sprake van een degelijke voorbereiding was. Het geheel sloot prachtig, en ook onder het gehoor bleek men het gebodene hoogelijk te waardeeren. Het koor was op z'n best en speciaal de ko raal werd met zorg en juist tekstbegrip ten uitvoer gebracht. Ook de soliste heeft, na een eenigszins weifelend begin, goéd werk geleverd, even als Feike Asma, van wien men trouwens niet anders gewend is. Een woord van hulde voor den kranigen dirigent is hier ongetwijfeld op zijn plaats. „Christelijk Mannenkoor". Het „Christelijk Mannenkoor" zong onder leding van den heer Van der Vliet allereerst .„Zondagswijding" van Abt en daarna het vermaarde „Jagers Afscheid" van Mendels sohn. De heer Van der Vliet heeft eer van zijn werk gehad. Daar is door zijn menschen voor treffelijk gezongen, gezond en geschoold en het was prachtig te zien hoe de dirigent zelfs de meest subtiele nuancen aan zijn partijen aangaf. De eenige aanmerking, die wij heb ben, betreft enkele tenoren, die op verschil lende plaatsen domineerden. Dit bezwaar gold echter voornamelijk het eerste lied. Eveneens door het „Chr. Mannenkoor" werd gezongen „Het is volbracht" van Bosschieter, waarna volgde „Neerlands Mannenzang" van De Vliegh. Dit laatste werd uitgevoerd door alle mannenleden der aanwezige koren, onder leiding van den heer Van der Vliet. Ongetwijfeld behoorde dit nummer tot de Natuurhistorisch Museum. Elke week: Woensdag nam. van 35 u. en van 810 u. en Zaterdag nam. van 36 u., alsmede op den eersten Zondag van elke maand nam. van 35 u. Woensdag 25 November. Casino8 u. Concert Muziekvereeniging „Winnubst". Donderdag 26 November. Musis Sacrum, 3 en 8 u. Tentoonstelling Handwerken, etc., van de Vereeniging van Huisvrouwen. Casino, 8 u. Concert Zangvereeniging „Kunst a. h. Volk". Witte Bioscoop, 8 u. Reisfilm Ned. Alg. Reis-vereeniging, afd. Den Helder. Woensdag 25 Nov. I 16.24 uur beste gedeelten van den avond. Daar was een groote accuratesse bij alle zangers, daar was toewijding in dit zingen en tenslotte mocht men een eenheid beluisteren, die vooral in de climax van dit schoone lied tot bijzondere uiting kwam. „Een Vaste Burch". De Luthersche Gem. Zangvereeniging „Een Vaste Burch", onder leiding van den heer K. Abbenes, bracht hierna Köthe's „Jesu, dulcis Memoria" en ,,'s Heeren Intocht" van Handel. We hebben op deze plaats reeds eerder mo gen schrijven over de resultaten, die de heer Abbenes met zijn koor wist te bereiken, en ook ditmaal zijn deze verwachtingen bewaar heid. Vooral in het Handel-nummer was veel te genieten. Een magnifiek jubellied, dat zoo wel door het mannelijk als vrouwelijk deel op delicate wijze gegeven werd. In het eerst gezongen lied waren de heeren een ietsje aan den zwakken kant, terwijl bij de sopranen enkele wat tè geforceerde stem men blijken te schuilen. In een tweede optreden werd gebracht „Bede" van Flemming en het imponeerende „Waak op, gij geest der oude helden" van Jan Zwart, in welk laatste de sopraan- en alt-soli door de dames Riekwel en Günthert— Breet verzorgd werden. Goeddeels een even wichtige vertolking, waarbij het op 't juiste moment invallen der solisten er goed bleek in te zitten. door Friedrich L i n d e m a n Maar juist werd ik door Trevor geroepen. Naast hem dook het brommerige gezicht van een, misschien uit zijn slaap gewekten, haven beambte op. Deze tipte met twee vingers bij wijze van groet aan zijn grijs-blauwe uniformpet, en knorde iets, dat op een uitnoodiging geleek. Wij strompelden met hem langs spoorweg wagens, naar den hoofdsteiger. Toen wij voor bij de spoorwegwagons waren kwam plotse ling de haven in 't zicht, een Hollandsche hel dere zeeschildering, scherp als met een pen getrokken, de warring van touwen en daar achter de blauwe met witte schuimkoppen be zette baai van Algerica, gevat in de witte klem der Spaansche kust. Trevor hield mij bij mijn arm terug, met de andere hand wees hij op de haven, boog zijn hoofd naar mijn schouder toe en dempte zijn stem tot een geheimzinnig fluisteren. Dat is ze. De havenwachter keek er naar, kee re Vor aan, wendde zich af, haalde minachtend de schouders op en knorde: Stinkschip. Ik moest toegeven, ook ik was stet-k ver wonderd over datgene, wat ik nu te hooren kreeg. Het protocol had zeker de verwachtingen niet opgewekt een vijfmaster, of een dezer prachtige smettelooze witte zeilen te zullen vinden. Maar dat, wat daar zoo'n beetje afzijdig, door de anderen als 't ware gemeden, aan zijn ankerketting op en neer schomelde, was toch van een te armoedig voorkomen. Een klein smerig vaartuig met twee masten, waaraan de ra's als molenwieken kris en kras door elkaar stonden. De romp was plomp en stomp, alsof ze met een zaag ruwweg uit een boomstam was ge sneden. Eenmaal was het wit geverfd ge weest, maar het was met roest roodbruin doorloopen, en het zoute water had de kleur in een smerig grauwgrijs. Ook de beide mas ten stonden niet in de juiste verhouding. Het leek alsof zij topzwaar waren voor het kleine geval. Neen, neen, het was zeker niet overweldi gend, zeker geen aanlokkelijke vrouw deze „Betty Bonn'. En deze indruk werd nog versterkt hoe meer wij de brik naderbij kwamen. De havenmeester, die ons met zijn boot er heen bracht, hield zich wijselijk tegen den wind in. Maar zelfs tegen den wind in kwam ons nog een infame stank tegemoet. „Traan", knorde hij woedend. Ja, ja, nu herinnerde ik mij: de „Betty Bonn" had zoo en zooveel honderd ton traan aan boord. Het stonk naar de lijken. Ik drukte mijn zakdoek tegen mijn neus. Het liefst zou ik direct weer zijn teruggekeerd. Maar Trevor scheen van dit alles niets te bemerken. Hij zat doodstil als een geest en verslond het schip met zijn oogen, alsof het een fantastisch prachtig wezen was en misschien was het dat ook voor hem of het was net alsof hij door de wanden heen midden in de geheimzinnigheden ervan door dringen kon. Ik werd echter pas goed misselijk, toen de boot van den havenmeester in den wind van het schip terechtkwam en de walgelijke traan en lijkenlucht ons overstelpte. Ik had maling aan beleefdheid tegenover den Rijksadvocaat, sprong op en greep een touw dat van de boot afhing, klauterde als eerste vlug naar boven, alleen maar om spoe dig boven op het dek tenminste eenige fris- sche zeelucht naar binnen te kunnen krijgen. De eerste blik op het dek van het schip gaf mij een geweldigen schok. Hoe ik mij den eersten aanblik van 't schip voorgesteld had kon ik nu niet direct juist zegen. Zeker iets van „het verlaten schip", „doodelijke rust", „eenzaam dek" of zooiets dergelijk. Maar nu lag daar ineens een mensch, een man op de bank in de schaduw van een huisje; een man op het doodenschip en juist, hij sliep. Hij snurkte zelfs onbehoorlijk en blies zijn adem door zijn geopenden mond als een steu nenden walvisch. Doch zelfs dit werkte op het moment niet komisch, doch eerder pijnlijk, want de eerste geacht, die mij overviel bij den aanblik van een mensch op het dek, de eerste gedachte, die mij een maagkramp be zorgde, was: „dood". De man sprong op, staarde mij met wezen- looze oogen aan: hij was minstens evenzeer van mij geschrokken als ik van hem. Ik lachte, half en half gerustgesteld. Het was de wacht. De havendienst had een man aan boord gelaten. En nu had hij geslapen. Ja, wat moest hij eigenlijk anders doen. Wü zeiden hem 'goedendag, wisselden een paar onbelangrijke woorden over het weer, deden een paar zoogenaamde komische vra gen als deze: of nog niemand der verdwenen van de „Betty Bonn" zich weer aan boord gemeld had? Hij wiegelde verlegen van den een voet op den anderen en lachte zoo'n beetje met zijn slaapdronken oogen. Wij wa ren per slot van rekening net zoo verlegen als hij. Hier stonden wij nu op de planken, waarop het raadselachtige was voorgevallen. We staarden in de lucht, keken naar de masten en ra's, waaronder de grauwe massa der zeilen hing, keken naar de touwen en blokken en kregen het gevoel alsof ieder ding, iedere stok, iedere spijker ons een antwoord toe schreeuwde op onze onuitgesproken vragen; alleen verstonden wij het niet. Dat maakte ons klein en hulpeloos. Het was niet eens noodig aan Trevor's fan tasie over zeerooverij en moord te denken. Alleen de gedachte al, hier vanaf dit dek zijn een handvol menschen, levende, ademen de wezen als wij, verdwenen, opgelost, zijn misschien uit eigener beweging verdwenen; alleen deze gedachte reeds deed ons twijfelend en zacht de voeten neerzetten, toen wij ons van de wacht afwendden en onze eerste schreden in het onbekende maakten. Een onderzoeking was het eigenlijk niet, het was meer een bezoek aan een kerkhof. Ja, en daarmee begon voor mij een, reeks merkwaardige, bijna spookachtige ondervin dingen op dit schip. Het begon met de drie hemden aan de lijn. Ik had het reeds in de akten gelezen: de verklaringen van de menschen van de „Frisco". Maar wat daar in de nuchtere schrijverstaal tusschen een grauw omslag op papier neergezet als niets-zeggend aandeed, werd nu plotseling de levende waaifegid voor mij, kreeg leven, voor alles zoo'n wonderlijk, zoo'n menschelijke waarde, waarvan de stuur man Crane reeds verteld had. Daar hingen dus plotseling drie hemden aan een lijn, grauwwollen, gewasschen, flad derden en bolden zij in den wind, als wilden zij een gestalten aannemen, de gestilte van hen, die ze eenmaal gedragen hadden en er niet meer waren, weg, opgelost, naamloos, misschien dood. Wij openden de deur der hut en keken er binnen. Het mannenlogies zag er uit, zoo als duizend anderen. Het rook naar oude ta bak, teer en zweet. Links en rechts aan de kanten der kooien, paarsgewijze boven elkaar, met bruine dkens, onordelijk, maar niet on zindelijk. Aan den achterwand een hooge bebijtste plank. Daarop had waarschijnlijk de kat ge legen en geslapen, zooals in de akten te lezen stond. Het middengedeelte werd ingenomen door een aan vier stangen hangende smerige hou ten plank. Pijpen en tabak lagen er op. Zee kisten stonden er onder. Ik ben er van overtuigd, dat wij beiden tegelijkertijd bij qns zelf dachten: Ja, ja, zoo is het, dat wisten we eigenlijk al lang. Zonder een woord te spreken verlieten we het logies. We gingen langs de dekken. Aan den anderen kant was het kombuis. Wij ke ken er in. Juist, daar de kachel, de tafel, het bord. Op de kachel stond een pot, waarin waarschijnlijk de kip geweest was, die de stuurman overboord had laten gooien uit vrees voor cholera of pest of een of andere geheim zinnige ziekte, waarover hij gesproken had. De gedachte aan een of andere ziekte joeg mrj het kombuis uit. Aan dek in de frissche lucht was mij liever. Een beetje ironisch keek ik Tievor aan: (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1936 | | pagina 7