Cumberland Terrace 16
Een bioscoopvoorstelling
in Tokio
BARBMORIKA
Het Muskietenmoeras
Het huis, waar
Mrs* Simpson woont
KORT VERHAAL
473ste STAATSLOTERIJ
EEN WONING DIE GEEN GE
LUK BRENGT.
Londen, December 1936.
Mrs. Simpson heeft haar woning te Lon
den voorloopig verlaten. Het geheimzinni-
ge huis, Cumberland Terrace Nr. 16 is
weer eens onbewoond. De policemen,die
hier gestationeerd waren, om de vele
nieuwsgierigen weg te houden, zijn over
bodig geworden.
Mrs. Simpson is niet de eerste vrouw in
de schaduw van een troon, die dit rustige
huis met het middeleeuwsch-aristocratische
aspect bewoont. In het jaar 1873 stierf bin-
ncn zijn muren zelfs een werkelijke ko-
ning: Hare Koninklijke Hoogheid Sjoenda
Koer, laatste regeerende maharani van La-
hore en heerscheres der Sikhs, Indische
Judith en Indische Messalina in een per
soon vereenigd. Zij had haar echtgenoot
gedood, omdat hij met de Engelschen sym
pathiseerde, had de heerschappij aan zich
getrokken en droomde van het herstel van
het oude mogolrijk. Vijf jaren lang streed
zij met wisselend geluk tegen de koloni
ale troepen. Met den sabel in de hand werd
zij tijdens den beslissenden slag onder de
muren van haar paleis gevangen genomen.
Koningin Victoria liet haar naar Londen
brengen, wees haar heth uis Cumberland
Terrace Nr. 16 als woning aan schonk
haar een pensioen en Sjoenda Koer leefde
nog 17 jaar.
EEN TRAGEDIE IN HET JAAR 1898.
In het jaar 1898 woonde in dit huis sir
Percival Chester, commandant van een
kruiser der koninklijke marine. Hij kruiste
met zijn schip in de Middellandsche Zee,
maakte een trip naar Monte Carlo en ver
speelde daar 6000 pond, den inhoud van
de scheepskas. Den volgenden morgen eisch-
te hij van het casino hét geld terug, dat
niet van hem was. In geval van weige
ring zou hij het casino beschieten! De di
rectie betaalde maar telegrafeerde tegelij
kertijd naar Londen. Sir Percival regelde
zijn aangelegenheden, greep een revolver
en maakte een einde aan zijn leven.
Zijn geschiedenis heeft niet slechts in alle
couranten gestaan er wordt ook een film
over deze historie vervaardigd maar bo
vendien vond hij in 1910 een navolger.
VERDERE GEHEIMZINNIGE
GESCHIEDENISSEN
Ook den volgenden bezitter bracht het
huis Cumberland Terrace Nr. 16 geen ge
luk. Het was een rijken koopman. Howard
Johnson, die uit verdriet over het feit, dat
zijn vrouw hem verlaten had, een groote do
sis morfine nam en stierf.
Na zijn dood kocht Mabel Chatterley het
huis; Zij was de vriendin van den hertog
van Montrose en stierf aan het inademen
van een sterkwerkend Indisch plantaar
dig vergif, waarmede men bloemen, die
haar door een onbekende gestuurd waren,
bestreken had. Deze zaak werd nimmer op
gehelderd. De tegenwoordige Duke of
Montrose is de woordvoerder van de Schot-
sche autonomistische beweging.
De volgende eigenaar was een multi-mil-
lionair, David Algernon Ross genaamd, die
zijn carrière als diamantgraver in Kim-
berley was begonnen. Hij stierf na vier ja
ren, nadat hij vele gelukkige beurszaken
had gedaan, een natuurlijken dood. Ook
zijn opvolger, de ingenieur William Mel-
rose, leefde klaarblijkelijk gelukkig
en het is nimmer duidelijk geworden, of de
val uit het venster, waardoor hij den dood
vond, zelfmoord of een ongelukkig toeval
was.
Gedurende den oorlog behoorde Cumber
land Terrace Nr. 16 tot de talrijke gebou
wen, die sir Reginald Hall voor den Intel-
ligence Service huurde. De chef van den
Britschen geheimen dienst in Nederland,
John Dipp, ontmoette hier de agenten, die
hij liever niet in de officiëele bureaux an
den I.S. ontvangen wilde.
Niet slechts de Amerikaansche Carmen
Wienroth, die in Kopenhagen de acties van
den Duitschen spionnage chef Louis von
Kohl dwarsboomde, ontving hier haar in
structies, maar ook de schoone roodblon e
Irene Flora van Polland, die in het voor
jaar van 1916 als „voorname Nederlands
sche dame" naar Hamburg reisde, daar de
vriendin van den commandant van den
Duitschen pantserkruiser „Kronpnnzessin
Cacillie" werd en van dezen in een onbe
waakt oogenblik ongemerkt een klem gee
boekje wegnam. Dit boekje brat n
gelschen de overwinning in den es is
den zeeslag bij Jutland op 3 ei
aan de schoone Flora an
een extra-premie van 800 pond, hoewel z.)
met een maandelijksch salmi* van
pond toch reeds een van de s a'
agenten van den I.S. was - want het
was de geheime signaalcode van de op
perste Duitsche marineleiding.
Ook de zoogenaamde Oostersche gravin
Lisa von Rollenberg die bijna iedere maand
m het belang van de gealliëerden Duitsch
land en Oostenrijk bereisde, maar overigens
niet tot den I.S. doch tot den door graaf
Ignatiew geleiden geheimen dienst der
gealliëerden in Parijs behoorde, kende de
geheimen van het huis Cumberland Terra
ce Nr. 16 Zij was overigens de eenige groo
te geheime agente der entente, wier wer
kelijke indentiteit den tegenstander tot het
einde van den oorlog onbekend bleef.
EN THANS?
Een lange rij van tragediën, intrigues
en avonturen staat met het geheimzinnige
huis Cumberland Nr. 16 in verband. Maar
geen van deze gebeurtenissen beteekende
een zoo diep ingrijpen in het lot van het
wereldrijk als de liefdesroman van koning
Eduard VIII en mrs. Simpson.
Hoe de hartstochten van Japan-
sche bioscoopbezoekers werden
opgezweept Een tumult tij
dens een filmvoorstelling te
Tokio.
Zooals gewoonlijk liepen er ook nu be
halve het geluids-journaal, drie films, die
alle drie de ziel van het nieuwe Japan
weerspiegelden: een Amerikaansche met
wolkenkrabbers, ontvoeringen in een vlieg
tuig, en een happy-^nd-kus die de Japan-
sche censuur om moreele redenen heeft
verboden; een oud-Japansche Samuarais
(ridder), met tot aan het achterhoofd glad
geschoren schedel, de rest van hun haar
samengebonden tot een staart, ieder oogen
blik hun zwaard trekken om hun eer te
verdedigen. Tenslotte een moderne, tenden
tieuze film, ter waarschuwing van de mo
derne jeugd.
In de pauze, die volgde op de Samurai-
film, bemerkten de toeschouwers, dat achter
in een loge een Japanner had plaats ge
nomen met een blonde, Westersche vrouw.
Vele herkenden haar haar foto had kor
ten tijd geleden in de „Tokio Asahi" ge
staan als de Amerikaansche journaliste,
Eloenor Grey. Zij was naar Japan gekomen
om het proces van Satosan, den zoogenaam-
den „voortreffelijken man" bij te wonen, die
wegens de voorbereiding van ex oproer en
beraamde aanslagen op leden van de re
geering terecht stond. Haar begeleider was
de bekende landschapsschilder Ikawa.
De moderne film heette: „De leeren
schoentjes". Deze schoenen behoorden aan
een steno-typiste, een mondern meisje met
rok en blouse met Westersch schoeisel in
plaats van de Japansche houten sandalen
Dit meisje, Moga heette zij, had een vriend
den student Toro. Op een dag laat Toro's
vader hem roepen en deelt hem mede, dat
hij voor hem een meisje uit hoogere stand
een ODjoSan, heeft gekozen, waarmee
hij na het afleggen van zijn examen moet
trouwen. De jonge man zoekt uitvluchten.
De vader, een vooruitstrevend man, wil de
bruid voor zijn zoon zoo aantrekkelijk mo
gelijk maken, de O—DjoSan is volgens de
verzekering van den Nakhodo. den huwe
lijksmakelaar, een welopgevoed, onder
strenge tucht opgegroeid en voor het» hu
welijk geschoold meisje, dat zonder moeite
een Bisuteki (biefstuk) of een Katsuretsu
(ommelet) kan klaarmaken, om van Japan
sche spijzen maar te zwijgen, met erva
ring op het gebied van tuinieren en bloe
men verzorgen. Zij kreeg bij een gewezen
Geisha onderricht inzang, dans, en goede
omgangsvormen en was bovendien niet lee-
lijk. Dat haar bruidschat daarmee in over
eenstemming is, zegt de moderne vader in
het geheel niet, anders zou het huwelijk
niet op touw worden gezet.
Maar de zoon, die aangestoken is door
de Europeesche geest, houdt vol en is zelfs
zoo brutaal zijn vader mee te deelen, dat
hij reeds een keuze heeft gedaan.
Dat is ook voor den modernen vader te
veel. Hij jaagt zijn zoon het huis uit en wel
met groote smaad. Hij laat hem niet door
de gewone deur weggaan, maar door een,
die in oude, voorname huizen werd gere
serveerd voor ongehoorzame geliefden. De
op deze manier gestrafte trekt met zijn
vriendin in een woning, waar men op stoe
len zit, en met schoenen over den vloer
loopt. Maar ondanks zooveel moderniteiten
laat hem de herinnering aan zijn ouder
lijk huis en ook aan de verspeelde ODjo-
San niet meer los. Het doet den heelen
dag niet s anders dan op een Europeeschen
stoel voor z'n Europeesche tafel zitten en
klaagliederen jammeren z'n vriendin wacht
hem op met een biefstuk; het is de laatste,
die zij voor hem kan bakken, want haar
Chef is te weten gekomen, dat zij een
jongen man van goede huize heeft ont
voerd, en gal haar haar ontslag. Nu moe
ten zij op een houtje bijten.
Het moderne meisje loopt zich in haar
leeren schoentjes de voeten stuk, om een
betrekking te vinden. Overal komt zij voor
gesloten deuren, overal wendt men zich
vol afschuw van haar af. Als zij op een
avond thuis komt, vindt zij haar vriend
dood op zijn Europeesche stoel; hij is ge
storven aan een gebroken hart. Het meisje
trekt haar leeren schoentjes uit en haar
kimono weer aan. Hiermede eindigde de
film, die bij het publiek grooten bijval
oogstte. Daarna kwam de geluids film.
Zij bracht slechts een enkel beeld uit
het Westen paardenrennen in Boston
de rest had betrekking op Japan. Twee
boksers sloegen elkaar knock-out, in Char-
bin werd een militaire acedemie geopend.
Manoeuvres in den Stillen Oceaan lieten
de reusachtige Japansche Vloot zien, en
voor het heiligdom van Ise, de tempel van
de zongodin Amaterasu, knielden in het
wit gekleede pelgrims en deponeerden mun
ten en rijstkorrels op het offerblok. En
plotseling verscheen op het doek de kaal
geschoren schedel van den „voortreffelijken
man" terwijl hij in zijn cel in de Keizer
lijke gevangenis aan de lunch was.
Het- was of in de toeschouwersruimte een
bom ontploft was. Er ontstond een groot
tumult De menschen sprongen van hun
stoelen op en riepen: „Bansei!" (tienduizend
jaar), hier en daar wisten geestdriftige aan
hangers van den voortreffelijken ma een
lid van de tegenpartij te grijpen en hem
een paar vuistslagen toe te dienen. Plot
seling sprong de volksdichter Mochczuki
op een stoel, wees op de loge, waarin de
Amerikaansche zat, en maakte het publiek
er op opmerkzaam, dat op sensatie beluste
en oneerbiedige, buitenlandsche journalis
ten bij het proces van den Japanschen held
in groote getale aanwezig waren, en die
men moest zeggen om op een afstand van
hem te blijven. Hij vond grooten bijval.
Gewapend met knuppels begaven de man
nen zich door den middenloop naar de
loge, waar de „roodharige" vreemdelinge
nog steeds, met van verbazing opengesper
de oogen, zat. De dichter op zijn stoel im
proviseerde een Tanka; een gedicht, van
een sardine, die in zoet water verdwaald
was, en die door de voorname zoetwater-
visschen 'eruit werd gegooid.
Plotseling werd hij door een vriendelijke
man aan zijn been naar beneden getrokken
Hij klopte hem vriendschappelijk op de
schouder. Tegelijkertijd kwam een troep
politieagenten de zaal binnen met opgehe
ven bamboestokken en bevrijdden de tegen
standers van SatoSan die zich met ge
kwetste neuzen maar nog steeds met groo
te waardigheid het stof van hun Europee
sche kleeding schudden. „Wij rekenen nog
wel met jullie af!" riepen de weggevoerde
personen. Maar daar zorgde de politie
al voor, die de aanhangers van de regee
ring met bamboestokken de zaal uitdre
ven. In een oogwenk was de bioscoop leeg
De schilder Ikawa bracht de bevende Ame
rikaansche naar huis.
„Het kan zoowat tien jaar geleden zijn",
zoo vertelde mij meer dan twintig jaren
geleden een Amerikaansche journalist, „dat
ik in Vermont een voetreis naar het stadje
Canaan in den noordwestelijken hoek van
dien staat gelegen, wou ondernemen. Na
een flinken dagmarsch bereikte ik, juist
toen de zon onderging, een heuvel, van
welks top ik de witte huizen van Canaan
in de verte kon zien liggen. Ik vroeg een
farmer, die mij een eindweegs vergezeld
had of de nu voor mij liggende weg, de
juiste was. „De juiste en de kortste" ant
woordde de man, maar hij kan u niet die
nen, want hij voert door het muskietenmoe
ras, en het zal nu al gauw donker wor
den. U zoudt er niet levend doorheen ko
men!" „Wat bedoelt u? Zijn daar soms
moordenaars?" „Ja, millioenen. Als het be
gint donker te worden zwermen de mus
kieten uit en dan is de weg niet te begaan"
Ik lachte. Een muskiet is niet grooter dan
een dikke mug. „Dank je" zei ik en wou
verder gaan.
„Halt!" riep de landman. „Bent u beze
ten? Ik zeg u, dat ge er niet levend door
komt. Luister maar eens scherp!" Ik luis
terde; heel in de verte deed zich zwakjes
een geluid, een soort gebrom hooren, niet
ongelijk aan dat van het gezoem der bijen.
Ik dacht, dat de farmer mij bang wou ma
ken, om mij dien avond als gast te heb
ben om hem de laatste nieuwtjes te ver
tellen. Ik toog dus op weg, die breed en
ingeheind was en waarop ik dus niet kon
verdwalen.
Ongeveer een derde van den weg had ik
afgelegd, toen een paar muggen begonnen
het mij lastig te maken. Midden in het
moeras echter werd het erger. Ik werd
flink gestoken, en de man had gelijk gehad
millioenen muskieten moesten hier hun
woonplaats hebben. Spoedig werd het zoo
erg, dat ik met iedere handbeweging, die
ten doel had, de bloedzuigers van mijn ge
laat te verwijderen, dozijnen der insecten
/la /O iouA 5 a/tonclS
tot 1/t uur vóór zonsopgang
zijn geluidssignalen verbo
den: knippert dan met de
koplichten als attentieseln
OELU/DSS/G/1AAL VERBODEN
doodde. Maar honderden kwamen er voor
in de plaats, en de honderden werden dra
gevolgd door ontelbare duizenden. Nu liep
ik nog sneller, en den looppas aannemende
rende ik spoedig als een razende voor
waarts.
Het werd mij duidelijk, dat ik alleen door
zoo hard als ik kon te hollen, mijn leven
kon redden. Met een tak bladeren, die ik
nog kans zag van een boom te rukken sloeg
ik woest om mij heen, maar het hielp niets,
de lucht was zwart van de kwelgeesten,
die zich bloeddorstig op mij stortten. Zij
verduisterden den hemel. De schrille toon
van hun gezoem overstemde zelfs mijn
schreden. Ik wierp de bladertak weg en ijl
de met inspanning van al mijn krachten
voorwaarts, altijd voorwaarts tot om-
keeren was het te laat.
De muskieten kwamen mij in de oogen,
in deneusgaten, in de ooren en mond, ter
nauwernood gelukte het mij met mijn vree-
selijk gestoken handen het mogelijk te ma
ken, dat ik nog kon ademhalen. Ik voelde,
dat ik in dezen verschrikkelijken krijg be
gon te verzwakken, een onbeschijfelijke ril
ling ging door heel mijn lichaam, ik
schreeuwde van angst en ontzetting, ik
huiverde voor den dood in deze afgrijselij
ke gestalte.
De laatste vijf minuten van dezen ver
schrikkelijken angstdraf om mijn leven
te redden, kan ik mij niet precies meer her
inneren; ik bevond mij in een angstigen
zwijmel, op 't punt van waanzinnig te wor
den. Eindelijk begaven mij de beenen, ik
struikelde en viel tegen de omheining van
een der eerste huizen van Canaan. De val
bracht mij weer eenigszins tot bezinning,
maar ik was bijna blind, zag nog slechts
een zwakke schemering van licht Ik kon
nog net om hulp roepen. Dan verloor ik
het bewustzijn. Eerst na drie dagen ont
waakte ik uit mijn ijlkoortsen.
(Niet officieel)
2de. klasse, 3de lijst
Trekking van Woensdag 9 December 1936
Hooge Prijzen
2000— 16018
1500.— 13901
200.— 14854
100.— 1777 12451 18299
Prijzen van 30.
69 344 520 1349 2098 2567 2638 2788
2939 3267 3489 3690 3926 4037 4089 4256
4485 4674 5141 5224 5779 6136 6264 6292
6392 6892 6946 7209 7652 7734 7876 8377
8462 8632 8887 9395 10267 10404 10581 10778
10987 11432 11449 11492 11518 11901 11954 12133
12148 12251 12309 12521 12529 13457 13556 13642
13702 14039 14125 14245 14268 14383 14465 14604
14624 14992 15311 15492 16467 16539 16616 17081
17099 17160 17330 17374 17675 17761 17814 17968
18108 18206 18770 18868 19522 19542 19747 19954
20045 20165 20417 20495 20749 20980
Verbeteringen 2e klas, 2e lijst: 11923 m. z.
11993; 16653 m. z. 1(3633.
TOEN Sarre Leimo met het vlot den
Altelf afzakte, waren er tien dagen
verloopen, sinds hij de rendierkud
de verlaten had. Dat was geen lange tijd
voor de reis, die hij had gemaakt. Maar in
deze tien dagen, waarin de zon begonnen
was om langzamerhand weer onder den
horizon te zinken des avonds, was er veel
veranderd. In zes nachten hadden de wol
ven een aanval gedaan op de rendierkud
de van Sarra Leimo, en hadden hun hon
ger gestild De buurman die voor de kudde
zorgde tijdens Sarra's afwezigheid had zelf
moeite, om zich voor de ondieren te be
schermen, en hij had niet veel kunnen on
dernemen om ze te verdrijven. En zelfs de
hond had zich schuw verborgen voor de
wolven.
Sarra wist niet goed, of hij het verhaal
van zijn buurman moest gelooven of niet,
want het gebeurde wel meer, dat de Lap
pen eikaars dieren stalen, maar reeds den
volgenden nacht werd zijn kudde weer
door de wolven aangevallen. Zoolang hij
zijn kudde had, was hij nog nooit zoo zwaar
beproefd als nu. Ade laars had zijn hond
verjaagd, beren ook, en wolven waren er
niet geweest Hij voelde zich erg ongeluk
kig, en hij besloot, om, zooals zijn vader
het hem geleerd had, zijn sterkste rendier
te offeren aan de goden. Hij trok met zijn
besten bok den berg op, en liet hem los
in de wildernis. Maar ook dit offer kon
het lot niet wenden. Steeds weer vielen
de wolven de kudde aan, en toen de tijd
kwam, dat de Lappen hun zomerverblijf
verlieten, had hij maar de helft van zijn
kudde over. En terwijl hij zijn zomerver
blijf verwenschte, dacht hij aan het sprook
jesachtige land waarvan zijn vader hem zoo
vaak verteld had: Barbmorika! Het land,
waar de trekvogels heentrekkenl
Misschien zoo dacht hij waren daar geen
vijanden voor de rendieren, geen wolven,
beren, adelaars. Hij had er wel nooit van
gehoord, dat een Lap naar Barbmorika
ging, maar waarom zou hij het niet doen?
En hij besloot, zuidwaarts te trekken.
Hij liet zijn kudde bij zijn buurman ach
ter, en ging met zijn mooiste rendier en
zijn hond zuidwaarts. Na eenige dagen
bereikte hij de plaats, waar Perre Porsa
woonde, een oude wijze Lap, die iedereen
raad wilde geven. Sarra Leima ging bij
hem in de kota zitten, en vertelde precies
van het slechte jaar en van zijn plan, en
vroeg toen naar Barbmorika. „Of er ook
wolven waren in Barbmorika?" „Neen" zei
Perre, wolven zijn er niet in Barbmorika.
Toen dacht Sarre aan de vreeselijke win
ters van ijs en koude en hij vroeg of er
ijs was in Barbmorika. „Neen", zei
de wijze Lap, „Er is niet zooveel ijs als
hier in Barbmorika" „Zijn er dan bergen?"
vroeg Sarra. „Ja, veel bergen, en hoogere
dan hier in Finland", zei Perre. „Groeien
er in Barbmorika ook boomen?" vroeg
Sarre..
„Heel, heel veel boomen", zei Perre Por
sa, terwijl hij zijn bovenlichaam zachtjes
heen en weer wiegelde. „Heel andere boo
men dan hier in Finland bij ons. Die boo
men dragen vruchten, die zijn tienmaal,
honderdmaal zoo groot als bessen, die hier
in Finland groeien. En het mooiste van
dat alles is, men kan die vruchten eten,
men behoeft daar geen rendierkluif boven
het vuur te houden en te roosteren, men
plukt daar eenvoudigweg wat vruchten,
en eet tot men genoeg heeft gegeten. O,
het is een heel ander land, dat kun je je
bijna niet voorstellen. „Daarvan had Sar
re nog nooit gehoord, en hij schudde het
hoofd, vol verwondering. Ilij kon zich niet
voorstellen, dat de boomen in Barbmorika
vruchten droegen, die men kon eten, en
zulke groote vruchten! De dennen en ber
ken, die hier groeiden, gaven de menschen
hier in Finland niets om te eten, denappels
smaakten niet lekker
„O", zei Perre Porsa, „het is een heel
ander land, als men over deze bergen heen
gaat, ziet men iets anders dan hier!"
En Sarre Leima dacht aan de vreemde
verhalen en vertellingen, die zijn vader
hem over dat wonderlijke land had ver
teld, als zij op hun nomadentochten waren.
Het leek hem wel een' heel vreemd land
toe, en meer en meer begon hij te ver
langen, om erheen te trekken. Hij dacht
aan zijn kudde, die hij aan zijn buurman
had meegegeven, en die hij had nageke
ken, toen zij naar het oosten trok, tot hij
niets meer van hen kon zien, en zij geheel
achter den bergrug verdwenen waren.
En weer begon hij den ouden wijzen Lap
die steeds maar even geduldig bleef, aller
lei vragen te stellen over dat vreemde land,
dat Barbmorika heette.
Perre Porsa gaf steeds vriendelijker ant
woord. Hij werd nooit ongeduldig, of men
hem nu vroeg, welk geneesmiddel men
moest gebruiken voor de een of andere
kwaal, of om inlichtingen verzocht over
Barbmorika! Hij luisterde steeds even wel
willend en geduldig, en had voor ieder een
vriendelijk woord.
En Sarre vroeg verder:
„Staat in Barbmorika de zon ook den
heelen zomer aan de hemel, zonder onder
te gaan, zooals hier?"
„Neen", zei Perre Porsa, „in Barbmori
ka gaat de zon iederen avond weg, maar
zij komt iederen morgen weer terug, het
heele jaar doorl
En de zomer duurt daar veel langer
dan hier, en de winter is lang niet zoo
koud!"
Sarre dacht even na.
„Veel langer duurt de zomer", zei hij
zachtjes voor zich heen. Ep hij vroeg weer:
„Hebben de menschen in Barbmorika
ook koffie, en ^andewijn?"
„Heel veel koffie, en heel veel brandewijn'
antwoordde de oude Lap, „Veel koffie- en
nog veel meer brandewijn. En die kan men
daar in elke plaats koopen, en niet, zoo
als in Lapland, alleen maar in Lulea, in
Vardö, in Hammerfest en in Tromsö."
Dat viel in den smaak bij Sarre en
welke Lap zou dat niet prettig gevonden
hebben, en daar moest hij even over na
denken.
„Is het water in Barbmorika even koud
als hier?"
En toen informeerde hij aan Perre Porsa
of Barbmorika een goede streek was voor
rendieren, en of er genoeg voedsel Voor
hen was; stond het rendiermos er dicht?
„Neen" antwoordde Perre, „rendieren
kunnen daar niet leven, en rendierenmos
groeit er heelemaal niet".
„Heelemaal niet?" herhaalde Sarre ver
wonderd, en voor het eerst scheen hij niet
tevreden met het antwoord dat hij kreeg.
„Heelemaal geen rendierenmos!" Dat
ging zijn begrip te boven. Hij zei het nog
eens halfluid voor zich heen, en staarde
nadenkend in de vlammen van de vuur
plaats, waarvoor zij zaten. Zou dat nu waar
zijn, dat er in Barbmorika wel groote boo
men groeiden, met vruchten, honderdmaal
zoo groot als de bessen, die hier groeiden,
en niet eens een beetje gewoon rendiermos
Hij keek den ouden wijzen man verwon
derd aan. Maar hij wist, dat Perre Porsa
nog nooit een Lap iets voorgelogen had,
en dat het dus wel waar zou zijn. Hij bleef
even stil zitten, en dacht na over alles, wat
de oude gezegd had, groote bergen, eiken
dag zon, niet veel ijs, boomen met groote
vruchtenmaar er was geen rendiermos,
en de rendieren konden er niet leven!
Toen stond hij op, strekte zijn hand tot
afscheid uit naar den wijzen man, en zei:
„Mon manam Bagjeriki" Ik ga naar
mijn land terug
Toen maakte hij den riem van zijn ren
dier los, keek nog eenmaal naar het Zdï-
den, naar Barbmorika, en trok naar het
Noordoosten, naar zijn winterverblijfplaats
en zijn rendieren