T HOEKJE
OUDERS
Tob nooit hoekje
De mensch, die alles
kwalijk neemt!
Huishoudgeld»
Meer gebruik van olie in de
keuken
VOOR DE
BB
WlJUTTERTJ^J^
Aanleg en minderwaardigheidsgevoel.
Zelfcritiek en zelfkennis zijn noodig
door
Mevr. G. C. MeyerSchwencke.
Men heeft menschen die niets, anderen daar
entegen, die alles kwalijk nemen en dan
ook een kwelling voor hun omgeving zijn;
alhoewel de personen zelf zich van dit laatste
niets bewust zijn.
Soms kan een onschuldig uitgesproken
woord, een handeling van weinig of geen be
lang van anderen, hen aanleiding geven, zich
gekrenkt te gevoelen. Is het te verwonderen,
dat dergelijke menschen zichzelf, doch ook
het leven van anderen moeilijk maken?
Natuurlijk behoort er een zekere aanleg toe
om op deze wijze te reageeren en waait het
iemand niet ineens toe. Menschen, die in hun
jeugd te veel toegegeven zijn of een over
gevoelige natuur hadden, groeien veelal op
tot dergelijke persoonlijkheden. Alles wat de
echtgenoot(e) of kinderen doet, is tegen hen
gericht, zij meenen zich verongelijkt door
vrienden of kennissen en toonen steeds een
boos gezicht. Het gevolg is, dat dergelijke
menschen tenslotte alleen staan in het leven,
want een ieder trekt zich van hen terug, om
dat men niet weet, wat men eigenlijk wel, en
wat men niet moet zeggen om onaangenaam
heden te voorkomen.
In huis ontstaat verwijdering tusschen man
en vrouw en ook de kinderen, volwassen ge
worden, trekken zich terug. Het helpt niet of
dergelijke personen goedschiks op hun fouten
gewezen worden of kwaadschiks, want steeds
nemen zij zulks kwalijk, omdat ze meenen,
niet begrepen te worden.
Tenslotte is de verwijdering zoo groot, dat
deze niet meer te overbruggen is en man en
vrouw hun eigen weg gaan, omdat een
mensch, dié altijd alles verkeerd uitlegt en
blijft mokken, eenvoudig onmogelijk is op den
langen duur.
Wij allen hebben dergelijke typen wel eens
ontmoet onder gehuwde, zoowel als ongehuw
de mannen en vrouwen, het meest helaas
onder eigen sexe-genooten. Zij veranderen
door hun ontevreden gelaatsuitdrukking en
boudeeren de genoeglijkste stemming en ma
ken deze voor hare omgeving drukkend en on
aangenaam.
Zelfs op de meest stralende dag is het, of
zij een koude nevel in huis brengen, die de
harten verkilt.
Hoezeer men ook tracht een en ander te
voorkomen, het helpt niets, enkel en alleen,
omdat dergelijke naturen zelf niet weten, wat
ze willen! In het laatste ligt de verklaring
voor hun houding, het zijn naturen, die zonder
vooropgesteld doel en zonder een zekere mate
van zelfbewustzijn door het leven gaan. Zij
voelen den grond, waarover wij gaan, wankel,
en zijn het tegenbeeld van menschen, die zich
als een persoonlijkheid doen kennen. Bij hen
bestaat veelal de vrees' niet voor „vol" te
worden aangezien en daarom hebben zij een
onnatuurlijk opgevoerd eergevoel.
Ons leven is echter te kort, om het door
een dergelijke levenshouding te bederven. Het
is tevens zoo veelomvattend, dat wij het kun
nen vergelijken bij een veelzijdig geslepen
prisma, wat flonkerende stralenbundels, een
prisma, dat echter ook tallooze scherpe kan
ten te zien geeft. Naast de noodzakelijke
kracht wordt van ons een groote mate van
soepelheid vereischt, die ons gemakkelijk over
vele moeilijke dingen heenvoert.
Indien men niet over deze eigenschappen
beschikt, zal men zich tenslotte aan alles
stooten en behalve de hoeken en kanten niets
anders zien en denken, dan dat iedereen en
alles tegenwerkt.
De grondoorzaak van al deze conflicten
wordt echter over het hoofd gezien door ge
brek aan zelfkennis en zelfcritiek, n.1. dat men
ze aan zichzelf te wijten heeft omdat men
alles kwalijk neemt.
Wij allen laten ons wel eens gaan en nemen
zelfs wellicht ook iets kwalijk, waar het on-
noodig geweest ware, doch zullen ons zulks
nimmer tot gewoonte mogen maken. Wanneer
wij ons rekenschap geven van onze daden en
onze handelingen critisch beschouwen, dan
zullen we tegen dit duiveltje weten te vechten.
Het leven is hard en houdt weinig rekening
met allerlei persoonlijke gevoeligheden, het
geen echter ook weer niet wil zeggen, dat men
alles, wat anderen ons aandoen, in dank moet
aanvaarden. Zulk een uiterste kenmerkt een
zekere mate van onverschilligheid, gebrek aan
eigenwaarde en weinig karakter. Menschen
met een z.g. olifantshuid gaan zeker evenzeer
in de verkeerde richting als het „kruidje roer
me niet", dat bij de minste aanraking de
blaadjes sluit.
Het komt er echter op aan den juisten
middenweg te vinden en een mensch, dat over
een normaal gevoel van zelfbewustzijn be
schikt, zal dien ongetwijfeld duidelijk voor
oogen zien.
Men voelt dan aan, hoever men gaan kan
en zal zich niet door stemmingen laten ver
leiden in een onbewaakt oogenblik zichzelf te
vergeten en op minder aangename wijze
reageeren op een of andere daad of gezegde.
Deze op zelfbewustzijn gegrondveste zeker
heid en zelfbeheersching zijn tenslotte beslis
send en dergelijke eigenschappen maken, dat
men iemands woorden niet op een goudschaal
tje zal afwegen.
Menschen, die een minderwaardigheidsge
voel hebben, zullen daarentegen alles kwalijk
nemen en blijven mokken, omdat ze meenen
achteruitgesteld te worden.
Krachtige persoonlijkheden hebben er geen
behoefte aan, zich steeds in een „pruilhoekje"
terug te trekken, weten te leven en durven
het leven aan!
„Ik kom niet uit met mijn huishoudgeld".
Een oud thema, dat reeds ontelbare huis
vrouwen hebben besproken en nogmaals be
spreken met hare echtgenooten.
Zeer veel hangt met dit probleem samen-
Vrouwenzorgen en vrouwentranen, mannen-
toorn en huiselijke oneenigheid, verwijten,
rekenen, bezuinigen enz
Waarom is het huishoudgeld soms niet toe
reikend
„Omdat het te weinig is," zegt de huis
vrouw mismoedig. „Neen," antwoordt de echt
genoot, „omdat je niet weet te passen en te
meten, omdat je te royaal bent. Mijn moeder
heeft nooit meer gehad en de vrouw van mijn
collega krijgt ook niet meer."
Hierin ligt juist hetgeen meestal zoo on
aangenaam treft, namelijk het maken van ver
gelijkingen met andere vrouwen. Zelfs wan
neer de eene vrouw met een bepaalde som
weet rond te komen, en zelfs nog weet te
sparen, wil dat volstrekt niet zeggen, dat bei
der omstandigheden precies hetzelfde zijn.
Het is evenmin een bewijs, dat de eerste een
perfecte huisvrouw is en de andere te kort
schiet in hare taak.
Een vaste norm noch regel is voor een in
derdaad toereikend huishoudgeld aan te geven,
aangezien de verhoudingen in verschillende
gezinenn verschillend zijn en ieder geval op
zichzelf dient te worden beoordeeld. Misschien
stelt de man in het eene geval meer eischen
dan in het andere, en is hij met soep of een
„kliekjesdag" als middagmaal tevreden, ter
wijl een ander erop gesteld is, dat een meer
uitgebreid avondmaal wordt opgedischt.
De eene huisvrouw beschikt trouwens ook
over meer tijd dan de andere, en kan hare
levensmiddelen inslaan in een winkel, die te
gen een lageren prijs levert, maar die verder
weg is. Vanzelfsprekend zal dan niet altijd op
eerste kwaliteit gelet worden, maar alleen op
den prijs.
Wij kunnen nimmer over een andersmans
zaken oordeelen, en man en vrouw moeten
samen tot een oplossing zien te komen over
dergelijke punten.
Het hangt er eveneens veel van af op welke
wijze de vrouw haar huishoudgeld ontvangt,
namelijk, of zij het op gezette tijden krijgt dan
wel bij gedeelten, zooals het uitvalt, waardoor
een rationeele verdeeling nietwel mogelijk is.
Het gemakkelijkst kan men een overzicht
krijgen, indien men het geld maandelijks of
wekelijks ontvangt, en steeds alle uitgaven,
ook de kleinsten, noteert. Een specificatie van
alle levensmiddelen wordt van dag tot dag
gemaakt en opgeteld, zoodat een overzicht
per maand uitgetrokken en tevens vergeleken
kan worden, wéér en óf men bezuinigen
mocht.
Natuurlijk zijn er ook huisvrouwen, die
zelfs met groote bedragen niet rondkomen en
eenvoudig de waarde van geld niet kennen,
doch deze laten wij buiten beschouwing. An
deren, vooral jonggetrouwde vrouwtjes, voor
wie alles wat huishoudelijk is, nog onwennig
is, zullen met haar man samen trachten na
te gaan wat wel en wat niet kan.
Huishouden is een kunst, doch een die ge
makkelijk aan te leeren is, indien in eerste
instantie de wil aanwezig is, waardoor ten
slotte de kwestie van het huishoudgeld even
eens opgelost kan worden.
Wellicht zullen vele dames even opschrik
ken, in dien zij dit opschrift lezen en met
schrik aan haar lijn denken! „Het maakt dik!"
Men hoort dit altijd zeggen en olie is toch vei!
Een bekende medicus schreef het volgende:
„Het is een onloochenbaar feit, dat men
door een langdurig verblijf in Italië, Zuid-
Frankrijk en Spanje, zelf na een min of meer
rijkelijke voeding, een beduidende gewichts
afname kan constateeren. Een feit is, dat de
stofwisseling beter is en de bloedsomloop door
de geheel andere lucht eveneens normaler
wordt en dit alles werkt op de innerlijke orga
nen in, die veel beter gaan functioneeren. De
inwerking van oliehoudend voedsel (noten) en
van olie, onttrokken aan aard- en cocosnoten
en vijgen, is in velerlei opzicht uitstekend. In
Noord-Europa heeft men bepaald een tegen
zin tegen de uit lijnzaad verkregen olie lijn
olie en deze is toe te schrijven aan de eigen
aardige lucht.
In de Romaansche landen is de consumptie-
olie wellicht nog zuiverder en verscher en
door toevoeging van aroma etc. min of meer
veredeld. Zeker is, dat olie bij de bereiding bij
het meerendeel der gerechten een grooten rol
speelt en dat corpulentie en stofwisselings
ziekten veel minder voorkomen dan in de
meer noordelijke landen. We gaan zelfs verder
en herinneren aan de bewoners der Zuidzee-
etlanden, die groote hoeveelheden cocosolie ge
bruiken. Zonder echter hun lichamelijke
schoonheid te verliezen, terwijl stofwisselings
stoornissen sporadisch voorkomen. Met olie
bereide spijzen hebben een milde werking op
de spijsverteringsorganen en daarom moet
ook in de keuken der noordelijke volken veel
meer olie gebruikt worden.
Olie zal slechts dan dikker maken, indien
het gepaard gaat met veel vleescheten.
Zondag.
Hazepeper.
Appelmoes Aardappelen.
Blanc-manger.
Maandag.
Runderlapjes.
Spruitjes Aardappelen.
Beschuit met bessensap en room.
'Dinsdag.
Rolpens.
Roode kool. Aardappelen.
Schoenlapperstaart.
Woensdag.
Stamppot Zuurkool met karbonade.
Gevulde karnemelkpudding.
Donderdag.
Runderrollade.
Bietjes. Aardappelen.
Stekelvarkentje in appelmoes.
Vrijdag.
Vischschotel.
Watergruwel.
Zaterdag.
Gebakken spek.
Capucijners.
(Aardappelen).
Appel.
Moccataartje zonder oven.
Hazepeper.
1 gebraden haas ot resten; 1 groote ui; 75
gr. boter; 40 gr. bloem; eenige kruidnagelen;
cayennepeper; 2 eetlepels (afgestreken) sui
ker; y2 L. jus van de haas of aangevuld met
water en bouillonblokjes; 3 glazen rooden wijn
en een half kopje azijn.
De gebraden haas aan stukken snijden of de
resten gebruiken. De ui wordt zeer fijn gesnip
perd en in de boter gaar gefruit, doch niet te
bruin, bloem ermede vermengen en bij kleine
hoeveelheden de jus, een weinig cayennepeper,
kruidnagelen, azijn, 2 glazen wijn en suiker,
saus even doorkooken en het vleesch erbij
voegen, dat men nog een klein uurtje laat
doorstoven, even voor het opdoen, wordt de
rest van de wijn erbij gevoegd, daarna de stuk
ken vleesch op een verwarmde schaal over
brengen, saus zeven en er overheen gieten.
Mocht de saus te dun zijn, dan wordt deze een
weinig gebonden met wat sago.
Schoenlapperstaart,
%kg zure appelen, 10 groote beschuiten, 3
eieren, 80 gram boter, 100 gram suiker en 1
flinke theelepel kaneel.
De appelen worden geschild en van de klok
huizen ontdaan, met 1 d.L. water gaar ge
kookt, daarna vermengd met de boter, suiker,
kaneel en de in stukken gebrokkelde beschui
ten. De eieren worden schuimig geklopt en
deze mengen wij eveneens met de overige in
grediënten, waar tenslotte het zeer stijf ge
klopte eiwit nog wordt bijgevoegd.
We bestrijken een springvorm me» boter en
bestrooien deze met een laagje paneermeel,
waarna de gereedgemaakte massa erin over
brengen. Dan 10 minuten voorwarmen, daarna
gas temperen en de taart een uur in de niet te
heeten oven bakken.
Gevulde Karnemelkpudding.
L. karnemelk; geraspte schil; sap van
twee citroenen; 150 gr. basterd suiker; 12 bla
den witte gelatine; 100 gr. geraspte chocolade;
50 gr. gehakte okkernoten.
De gelantine wordt een kwartier in ruim
koud water geweekt, daarna op een zeefje ge
daan om uit te lekken en opgelost in een half
kopje kokend water; daarna door de karne
melk geroerd. De lichte basterdsuiker, citroen
rasp en schil worden eveneens bjj de karnemelk
gedaan, terwijl van tijd tot tijd geroerd wordt,
om te voorkomen, dat de gelatine zakt en om
tevens te zien of de suiker opgelost is. Begint
de melk dikker te worden, d^ji wordt ongeveer
>/a van de melk in een glazen schotel gegoten,
hierop worden gehakte amandelen en geraspte
chocolade gestrooid, weer i/3 van de melk en
chocoladenoten en tenslotte de rest van de
melk. Is er nog van het vulsel over, dan wordt
dat over de pudding gestrooid als hij geheel
koud is. In de schaal opdienen als de pudding
volkomen koud is. Gelatinepuddingen kunnen
het best daags te voren gemaakt worden, in
ieder geval minstens acht uur voor het op
dienen.
Moccataartje zonder oven.
Noodig: 200 gram zachte biscuits (b.v. co-
lombijn-biscuits)150 gram boter; 150 gram
basterdsuiker; 3 eetlepels sterke koffie extr.
Voor deze taart nemen we b.v. een klein
hooikistpannetje of biscuitbusje en beleggen
de bodem met biscuits en zetten ze ook tegen
de opstaande kanten. De boter tot room roeren
en de suiker erdoor roeren tot men een zacht,
gelijk mengsel heeft verkregen, daarna drup
pel voor druppel het extract. Op de biscuit
bodem legt men een laagje crème, daarna weer
biscuits, crème, enz., zoo, dat de laatste laag
uit biscuits bestaat en er nog crème overblijft
om het taartje, als het uit de vorm is geko
men, mede te bestrijken. Op de laatste laag
biscuits wordt nu een bordje gelegd met iets
zwaars, b.v. een kannetje water, om de bis
cuits en de crème op elkander te laten drukken
en zoo wordt alles op een koele plaats weg
gezet tot den volgenden dag. Alvorens het
taartje daarna te keeren worden de biscuits
gelijk afgesneden en na het keeren worden de
zijkanten met de achtergehouden crème be
streken en met chocolade hagelslag bestrooid.
MAN EN VROUW.
Psychologisch vergeleken.
Is er ook een psychologisch verschil tus
schen den man en de vrouw? Zeer zeker!
Maar niet in den zin, zooals men vroeger
daccht, toen men ongeveer redeneerde als
volgt:
De man is ondernemend, practisch en ruw.
De vrouw is zacht en volgzaam, kan echter
geen verantwoordelijkheid dragen.
Dergelijke categorische stellingen zijn even
onwaar als verouderd.
De moderne wetenschap heeft een geheel
ander licht geworpen op den man en de vrouw
en den aard van de psychologische verschillen
tusschen beiden.
Wanneer wij den man en de vrouw weten
schappelijk en onpartijdig bekijken in het licht
van de feiten, komen wij tot geheel andere
conclusies dan die uit de oude doos.
Wie draagt gedurende 20 of meer jaren
dezelfde snit van pak, dezelfde boord of das,
hetzelfde model van hoed? De man!
Wanneer de heerencostuums met een knoop
meer of minder sluiten, wordt dit al als een
soort van omwenteling in de heerenmode be
schouwd.
Wie verandert elk seizoen de snit van haar
kleeren en niet zelden, door geheimzinnige
hulpmiddelen, zelfs haar figuur? De vrouw!
En de vrouw, wie men vroeger prompt met
ongeschiktheid tot eenige. verantwoordelijk
heid doorverfde, heeft het noodige gedaan om
een verandering teweeg te brengen, in opvoe
ding, kinderarbeid en maatschappelijke
idealen.
Daarentegen hebben mannen, die vroeger
als ruw en onkunstzinnig te boek stonden, ons
verreweg het meeste geschonken op het ge
bied van schilderkunst, achitectuur en muziek.
Wanneer wij de literatuur als object van
onze beschouwingen kiezen, komen wij tot nog
meer ontdekkingen die verwondering wekken
in verband met de oude opvatting omtrent
specifiek mannelijke en specifiek vrouwelijke
eigenschappen.
Want het zijn de mannen, die de overgroote
meerderheid van de poëzie geschreven hebben,
en menig vrouwelijk klinkend pseudoniem bo
ven een onschuldige liefdes-novelle verbergt
een mannelijk acteur.
Maar menige realistische, ontledende roman,
menige boeiende crimineele roman is geschre
ven détor een vrouw!
Wanneer wij de universiteiten en de inrich
tingen van Hooger Onderwijs als observatie,
veld nemen, ontdekken wen, dat er evenveel
vrouwen als mannen zijn, die de hooge on
derscheidingen behalen op het gebied van wis-
en natuurkunde.
Daarom, een psychisch advies betreffende
beroepskeuze mag, wil het doeltreffend zijn,
wel gegeven worden door iemand die de on
deugdelijkheid der oude vooroordeelen heeft
ingezien en zich daarvan geheel heeft losge
maakt.
Menig psychisch conflict is ontstaan door
dat een man of vrouw belemmerd werd in het
ontplooien van zijn of haar natuurlijken aan
leg, alléén maar omdat de eischen van dien
aanleg volgens de oude vooroordeelen als „on-
mannelijk' 'of „onvrouwelijk" bestempeld
werden.
Vroeger was de ideale vrouw teer en gauw
vermoeid en een spelletje croquet was onge
veer de eenige sport, waaraan zij zich
durfde wagen.
Tegenwoordig zijn er heel wat vrouwen, die
meer uithoudingsvermogen hebben en meer
presteeren op sportgebied dan menig man.
De geheele fout zit in het generaliseeren, in
het willen vaststellen: „mannen zijn zóó aan
gelegd en behooren daar en daarvoor te voe
len" en „vrouwen zijn zoo aangelegd en be
hooren zich tot een bepaald gebied te beper
ken".
Ieder is in de eerste plaats mensch, met
een persoonlijken aanleg en eigen wenschen
en vehlangens. Er is geen enkele reden meer
waarom een vrouw, de luchtvaart niet tot
haar beroep zou kiezen als haar geheele hart
daarnaar uitgaat, en waarom een man die
daartoe lust en aanleg bezit, zich niet zou
specialiseeren op woninginrichting.
Onze sekse mag nooit een rem zijn voor
onze persoonlijke behoeften als mensch; wij
moeten ons los weten te maken van wat
„men" er wel van zeggen zal en van de
(slechts in naam bestaande) onaanvechtbaar
heid van volslagen verouderde normen.
Durft Uzelf te zijn!
Dr. JOS. DE COCK.
In den veertienden jaargang van het tijd
schrift voor opvoedkunde: „Onze Kinderen en
hun Toekomst" klaagt een vader over het
geven van rapportcijfers op school. Hij schrijft
dan: „Mijn zoon van veertien jaar komt thuis
van school. Hij heeft korten tijd geleden wat
griep gehad en is bovendien in de negatieve
phase van zijn psychische ontwikkeling, mis
schien is hij al begonnen aan zijn pubertiteit.
Daardoor heeft hij last van de depressies en
intellectueele inzinken, waardoor hij schijn
baar bij oogenblikken meer watten dan her
sens in zijn hoofd lijkt te hebben. Zoo'n inzin
king had hij eenige dagen geleden gedurende
een repetitie; hij had er dan ook niets van
gemaakt en nu deelt hij ons het resultaat
mede: een nul. Op een papiertje wordt door
hem vlug uitgerekend of hij nog voldoende op
zijn rapport zal hebben: 7 6 6 7 0
26 5 5 onvoldoende.
Er is geen speld tusschen de logica van
deze eenvoudige rekenkundige opgave te
krijgen.
Toch, als gewoon mensch, bevredigt mij
deze oplossing niet. Een leerling, die viermaal
toont de stof voldoende te beheerschen en
eenmaal een uitmiddelpuntige afwijking ver
toont, is gemiddeld geen onvoldoende voor
vorderingen."
Tot zoover de klagende vader.
Inderdaad wordt hier een moeilijk probleem
aan de orde gesteld: het geven van rapport
cijfers. Wanneer ik hier dan ook iets over ga
zeggen, houde men wel in het oog, dat ik
slechts trachten kan er mijn persoonlijke
meening over mede te deelen. Ik ben rnjj vol
komen bewust, dat er hieromtrent zoo uiteen
lopende opvattingen bestaan, dat een be
vredigende oplossing vooralsnog niet te geven
Mijn eerste bezwaar is dan dit: cijfers vor
men een noodzakelijk kwaad. De maatschappij
eischt een bew«s van kundigheid en kennis bn
den mensch en ziet dit alleen mogelijk in den
vorm van een puntenlijst. „Laat me je rap
port maar eens zien!" is de eerste mededee-
hng, welke de sollicitant (e) gedaan wordt
Een slecht rapport... een slechte d.wz
totaal geen kans. Het vreemde is, dat Wii
daarentegen allemaal wel doordrongen ziin
van de onbetrouwbaarheid der rapportcijfers
Werho veertienjarigen knaap
hierboven genoemd, staat niet alleen! Strikt
eerlok geteld, verdiende deze knaap niet meer
dan een vijf, anderzijds heeft de vader vol
komen gelijk, dat hier een nul niet de betee-
kenis van vier voldoende cijfers teniet mag
doen.
Persoonlijk sta ik volkomen echter dezen
vader en zou ik den knaap dan ook een zes
gegeven hebben, doch er dan tevens bij ver
meld hebben, dat hij een repetitie zeer slecht
gemaakt had. De moeilijkheid voor de betrok
ken leerkracht voel ik echter ook: wanneer
men eenmaal op dit terrein gaat schipperen,
gaat men de deur openzetten voor de moge
lijkheid om af te wijken van de „wet der cij
fers". Had de jongen vijfmaal achtereen een
5 gehaald voor zijn werk, dan was zijn rap
portcijfer ook 5 geweest, terwijl iedereen
voelt, dat deze knaap dan vijfmaal zijn werk
onvoldoende gemaakt had. Had hij het volgen
de staatje gehad: 3 4 3 7 8, dan
was het eindcijfer ook weer 5 geweest. Men
ziet, de mogelijkheden zijn vele. Hoe men het
ook keert of wendt, telkens zal men bemer
ken, hoe betrekkelijk de „rechtvaardigheid
van cijfers" is!
Ik heb nog steeds niet gewezen op de ver
schillende factoren, welke oorzaak kunnen
zijn van een slechte beurt van de(n) leer
ling (e). In de klacht van den vader heeft men
reeds het een en ander kunnen vinden.
Daar zijn dan: ziekte, lichamelijke veran
deringen in den pubertiteitsleeftjjd, gevolgen
van huiselijke omstandigheden, remmingen
door angst, enz. enz. De onderwijzer of leeraar
kan daar geen rekening mee houden, wan
neer hij zich stipt houdt aan de wet der cijfers.
Het is ook moeilijk: waar gaat men heen, als
men ook hier de deur openzet voor afwijkin
gen? De onderwijzer heeft een klasse en de
waardeering der cijfers geschiedt naar ver
gelijking. Er is een zekere klassenorm, waar
aan tenslotte alle cijfers getoetst worden. Die
norm ligt in de klas zelf. Ieder rapport moest
an ook eigenlijk tevens de cijfers geven van
e overige leerlingen. De practijk laat dit
ec er niet toe. Dan is tenslotte het aantal
eer ingen van belang: in een klas van veertig
eer ingen zal een leerling minder beurten
njgen, dan in een klas van twintig kinderen.
Hoe minder beurten hoe minder cijfers en
es te grooter de mogelijkheid, dat het eind
cijfer te hoog 0f te laag is.
In het volgende artikeltje ga ik nog verder
op 11 probleem in om daarna een kort resumé
mJffeVen Van de eischen, welke m.i. gesteld
moeten worden by het cijfer geven.