T HOEKJE OUDERS Tob nooit hoekje De mensch, die alles kwalijk neemt! Huishoudgeld» Meer gebruik van olie in de keuken VOOR DE BB WlJUTTERTJ^J^ Aanleg en minderwaardigheidsgevoel. Zelfcritiek en zelfkennis zijn noodig door Mevr. G. C. MeyerSchwencke. Men heeft menschen die niets, anderen daar entegen, die alles kwalijk nemen en dan ook een kwelling voor hun omgeving zijn; alhoewel de personen zelf zich van dit laatste niets bewust zijn. Soms kan een onschuldig uitgesproken woord, een handeling van weinig of geen be lang van anderen, hen aanleiding geven, zich gekrenkt te gevoelen. Is het te verwonderen, dat dergelijke menschen zichzelf, doch ook het leven van anderen moeilijk maken? Natuurlijk behoort er een zekere aanleg toe om op deze wijze te reageeren en waait het iemand niet ineens toe. Menschen, die in hun jeugd te veel toegegeven zijn of een over gevoelige natuur hadden, groeien veelal op tot dergelijke persoonlijkheden. Alles wat de echtgenoot(e) of kinderen doet, is tegen hen gericht, zij meenen zich verongelijkt door vrienden of kennissen en toonen steeds een boos gezicht. Het gevolg is, dat dergelijke menschen tenslotte alleen staan in het leven, want een ieder trekt zich van hen terug, om dat men niet weet, wat men eigenlijk wel, en wat men niet moet zeggen om onaangenaam heden te voorkomen. In huis ontstaat verwijdering tusschen man en vrouw en ook de kinderen, volwassen ge worden, trekken zich terug. Het helpt niet of dergelijke personen goedschiks op hun fouten gewezen worden of kwaadschiks, want steeds nemen zij zulks kwalijk, omdat ze meenen, niet begrepen te worden. Tenslotte is de verwijdering zoo groot, dat deze niet meer te overbruggen is en man en vrouw hun eigen weg gaan, omdat een mensch, dié altijd alles verkeerd uitlegt en blijft mokken, eenvoudig onmogelijk is op den langen duur. Wij allen hebben dergelijke typen wel eens ontmoet onder gehuwde, zoowel als ongehuw de mannen en vrouwen, het meest helaas onder eigen sexe-genooten. Zij veranderen door hun ontevreden gelaatsuitdrukking en boudeeren de genoeglijkste stemming en ma ken deze voor hare omgeving drukkend en on aangenaam. Zelfs op de meest stralende dag is het, of zij een koude nevel in huis brengen, die de harten verkilt. Hoezeer men ook tracht een en ander te voorkomen, het helpt niets, enkel en alleen, omdat dergelijke naturen zelf niet weten, wat ze willen! In het laatste ligt de verklaring voor hun houding, het zijn naturen, die zonder vooropgesteld doel en zonder een zekere mate van zelfbewustzijn door het leven gaan. Zij voelen den grond, waarover wij gaan, wankel, en zijn het tegenbeeld van menschen, die zich als een persoonlijkheid doen kennen. Bij hen bestaat veelal de vrees' niet voor „vol" te worden aangezien en daarom hebben zij een onnatuurlijk opgevoerd eergevoel. Ons leven is echter te kort, om het door een dergelijke levenshouding te bederven. Het is tevens zoo veelomvattend, dat wij het kun nen vergelijken bij een veelzijdig geslepen prisma, wat flonkerende stralenbundels, een prisma, dat echter ook tallooze scherpe kan ten te zien geeft. Naast de noodzakelijke kracht wordt van ons een groote mate van soepelheid vereischt, die ons gemakkelijk over vele moeilijke dingen heenvoert. Indien men niet over deze eigenschappen beschikt, zal men zich tenslotte aan alles stooten en behalve de hoeken en kanten niets anders zien en denken, dan dat iedereen en alles tegenwerkt. De grondoorzaak van al deze conflicten wordt echter over het hoofd gezien door ge brek aan zelfkennis en zelfcritiek, n.1. dat men ze aan zichzelf te wijten heeft omdat men alles kwalijk neemt. Wij allen laten ons wel eens gaan en nemen zelfs wellicht ook iets kwalijk, waar het on- noodig geweest ware, doch zullen ons zulks nimmer tot gewoonte mogen maken. Wanneer wij ons rekenschap geven van onze daden en onze handelingen critisch beschouwen, dan zullen we tegen dit duiveltje weten te vechten. Het leven is hard en houdt weinig rekening met allerlei persoonlijke gevoeligheden, het geen echter ook weer niet wil zeggen, dat men alles, wat anderen ons aandoen, in dank moet aanvaarden. Zulk een uiterste kenmerkt een zekere mate van onverschilligheid, gebrek aan eigenwaarde en weinig karakter. Menschen met een z.g. olifantshuid gaan zeker evenzeer in de verkeerde richting als het „kruidje roer me niet", dat bij de minste aanraking de blaadjes sluit. Het komt er echter op aan den juisten middenweg te vinden en een mensch, dat over een normaal gevoel van zelfbewustzijn be schikt, zal dien ongetwijfeld duidelijk voor oogen zien. Men voelt dan aan, hoever men gaan kan en zal zich niet door stemmingen laten ver leiden in een onbewaakt oogenblik zichzelf te vergeten en op minder aangename wijze reageeren op een of andere daad of gezegde. Deze op zelfbewustzijn gegrondveste zeker heid en zelfbeheersching zijn tenslotte beslis send en dergelijke eigenschappen maken, dat men iemands woorden niet op een goudschaal tje zal afwegen. Menschen, die een minderwaardigheidsge voel hebben, zullen daarentegen alles kwalijk nemen en blijven mokken, omdat ze meenen achteruitgesteld te worden. Krachtige persoonlijkheden hebben er geen behoefte aan, zich steeds in een „pruilhoekje" terug te trekken, weten te leven en durven het leven aan! „Ik kom niet uit met mijn huishoudgeld". Een oud thema, dat reeds ontelbare huis vrouwen hebben besproken en nogmaals be spreken met hare echtgenooten. Zeer veel hangt met dit probleem samen- Vrouwenzorgen en vrouwentranen, mannen- toorn en huiselijke oneenigheid, verwijten, rekenen, bezuinigen enz Waarom is het huishoudgeld soms niet toe reikend „Omdat het te weinig is," zegt de huis vrouw mismoedig. „Neen," antwoordt de echt genoot, „omdat je niet weet te passen en te meten, omdat je te royaal bent. Mijn moeder heeft nooit meer gehad en de vrouw van mijn collega krijgt ook niet meer." Hierin ligt juist hetgeen meestal zoo on aangenaam treft, namelijk het maken van ver gelijkingen met andere vrouwen. Zelfs wan neer de eene vrouw met een bepaalde som weet rond te komen, en zelfs nog weet te sparen, wil dat volstrekt niet zeggen, dat bei der omstandigheden precies hetzelfde zijn. Het is evenmin een bewijs, dat de eerste een perfecte huisvrouw is en de andere te kort schiet in hare taak. Een vaste norm noch regel is voor een in derdaad toereikend huishoudgeld aan te geven, aangezien de verhoudingen in verschillende gezinenn verschillend zijn en ieder geval op zichzelf dient te worden beoordeeld. Misschien stelt de man in het eene geval meer eischen dan in het andere, en is hij met soep of een „kliekjesdag" als middagmaal tevreden, ter wijl een ander erop gesteld is, dat een meer uitgebreid avondmaal wordt opgedischt. De eene huisvrouw beschikt trouwens ook over meer tijd dan de andere, en kan hare levensmiddelen inslaan in een winkel, die te gen een lageren prijs levert, maar die verder weg is. Vanzelfsprekend zal dan niet altijd op eerste kwaliteit gelet worden, maar alleen op den prijs. Wij kunnen nimmer over een andersmans zaken oordeelen, en man en vrouw moeten samen tot een oplossing zien te komen over dergelijke punten. Het hangt er eveneens veel van af op welke wijze de vrouw haar huishoudgeld ontvangt, namelijk, of zij het op gezette tijden krijgt dan wel bij gedeelten, zooals het uitvalt, waardoor een rationeele verdeeling nietwel mogelijk is. Het gemakkelijkst kan men een overzicht krijgen, indien men het geld maandelijks of wekelijks ontvangt, en steeds alle uitgaven, ook de kleinsten, noteert. Een specificatie van alle levensmiddelen wordt van dag tot dag gemaakt en opgeteld, zoodat een overzicht per maand uitgetrokken en tevens vergeleken kan worden, wéér en óf men bezuinigen mocht. Natuurlijk zijn er ook huisvrouwen, die zelfs met groote bedragen niet rondkomen en eenvoudig de waarde van geld niet kennen, doch deze laten wij buiten beschouwing. An deren, vooral jonggetrouwde vrouwtjes, voor wie alles wat huishoudelijk is, nog onwennig is, zullen met haar man samen trachten na te gaan wat wel en wat niet kan. Huishouden is een kunst, doch een die ge makkelijk aan te leeren is, indien in eerste instantie de wil aanwezig is, waardoor ten slotte de kwestie van het huishoudgeld even eens opgelost kan worden. Wellicht zullen vele dames even opschrik ken, in dien zij dit opschrift lezen en met schrik aan haar lijn denken! „Het maakt dik!" Men hoort dit altijd zeggen en olie is toch vei! Een bekende medicus schreef het volgende: „Het is een onloochenbaar feit, dat men door een langdurig verblijf in Italië, Zuid- Frankrijk en Spanje, zelf na een min of meer rijkelijke voeding, een beduidende gewichts afname kan constateeren. Een feit is, dat de stofwisseling beter is en de bloedsomloop door de geheel andere lucht eveneens normaler wordt en dit alles werkt op de innerlijke orga nen in, die veel beter gaan functioneeren. De inwerking van oliehoudend voedsel (noten) en van olie, onttrokken aan aard- en cocosnoten en vijgen, is in velerlei opzicht uitstekend. In Noord-Europa heeft men bepaald een tegen zin tegen de uit lijnzaad verkregen olie lijn olie en deze is toe te schrijven aan de eigen aardige lucht. In de Romaansche landen is de consumptie- olie wellicht nog zuiverder en verscher en door toevoeging van aroma etc. min of meer veredeld. Zeker is, dat olie bij de bereiding bij het meerendeel der gerechten een grooten rol speelt en dat corpulentie en stofwisselings ziekten veel minder voorkomen dan in de meer noordelijke landen. We gaan zelfs verder en herinneren aan de bewoners der Zuidzee- etlanden, die groote hoeveelheden cocosolie ge bruiken. Zonder echter hun lichamelijke schoonheid te verliezen, terwijl stofwisselings stoornissen sporadisch voorkomen. Met olie bereide spijzen hebben een milde werking op de spijsverteringsorganen en daarom moet ook in de keuken der noordelijke volken veel meer olie gebruikt worden. Olie zal slechts dan dikker maken, indien het gepaard gaat met veel vleescheten. Zondag. Hazepeper. Appelmoes Aardappelen. Blanc-manger. Maandag. Runderlapjes. Spruitjes Aardappelen. Beschuit met bessensap en room. 'Dinsdag. Rolpens. Roode kool. Aardappelen. Schoenlapperstaart. Woensdag. Stamppot Zuurkool met karbonade. Gevulde karnemelkpudding. Donderdag. Runderrollade. Bietjes. Aardappelen. Stekelvarkentje in appelmoes. Vrijdag. Vischschotel. Watergruwel. Zaterdag. Gebakken spek. Capucijners. (Aardappelen). Appel. Moccataartje zonder oven. Hazepeper. 1 gebraden haas ot resten; 1 groote ui; 75 gr. boter; 40 gr. bloem; eenige kruidnagelen; cayennepeper; 2 eetlepels (afgestreken) sui ker; y2 L. jus van de haas of aangevuld met water en bouillonblokjes; 3 glazen rooden wijn en een half kopje azijn. De gebraden haas aan stukken snijden of de resten gebruiken. De ui wordt zeer fijn gesnip perd en in de boter gaar gefruit, doch niet te bruin, bloem ermede vermengen en bij kleine hoeveelheden de jus, een weinig cayennepeper, kruidnagelen, azijn, 2 glazen wijn en suiker, saus even doorkooken en het vleesch erbij voegen, dat men nog een klein uurtje laat doorstoven, even voor het opdoen, wordt de rest van de wijn erbij gevoegd, daarna de stuk ken vleesch op een verwarmde schaal over brengen, saus zeven en er overheen gieten. Mocht de saus te dun zijn, dan wordt deze een weinig gebonden met wat sago. Schoenlapperstaart, %kg zure appelen, 10 groote beschuiten, 3 eieren, 80 gram boter, 100 gram suiker en 1 flinke theelepel kaneel. De appelen worden geschild en van de klok huizen ontdaan, met 1 d.L. water gaar ge kookt, daarna vermengd met de boter, suiker, kaneel en de in stukken gebrokkelde beschui ten. De eieren worden schuimig geklopt en deze mengen wij eveneens met de overige in grediënten, waar tenslotte het zeer stijf ge klopte eiwit nog wordt bijgevoegd. We bestrijken een springvorm me» boter en bestrooien deze met een laagje paneermeel, waarna de gereedgemaakte massa erin over brengen. Dan 10 minuten voorwarmen, daarna gas temperen en de taart een uur in de niet te heeten oven bakken. Gevulde Karnemelkpudding. L. karnemelk; geraspte schil; sap van twee citroenen; 150 gr. basterd suiker; 12 bla den witte gelatine; 100 gr. geraspte chocolade; 50 gr. gehakte okkernoten. De gelantine wordt een kwartier in ruim koud water geweekt, daarna op een zeefje ge daan om uit te lekken en opgelost in een half kopje kokend water; daarna door de karne melk geroerd. De lichte basterdsuiker, citroen rasp en schil worden eveneens bjj de karnemelk gedaan, terwijl van tijd tot tijd geroerd wordt, om te voorkomen, dat de gelatine zakt en om tevens te zien of de suiker opgelost is. Begint de melk dikker te worden, d^ji wordt ongeveer >/a van de melk in een glazen schotel gegoten, hierop worden gehakte amandelen en geraspte chocolade gestrooid, weer i/3 van de melk en chocoladenoten en tenslotte de rest van de melk. Is er nog van het vulsel over, dan wordt dat over de pudding gestrooid als hij geheel koud is. In de schaal opdienen als de pudding volkomen koud is. Gelatinepuddingen kunnen het best daags te voren gemaakt worden, in ieder geval minstens acht uur voor het op dienen. Moccataartje zonder oven. Noodig: 200 gram zachte biscuits (b.v. co- lombijn-biscuits)150 gram boter; 150 gram basterdsuiker; 3 eetlepels sterke koffie extr. Voor deze taart nemen we b.v. een klein hooikistpannetje of biscuitbusje en beleggen de bodem met biscuits en zetten ze ook tegen de opstaande kanten. De boter tot room roeren en de suiker erdoor roeren tot men een zacht, gelijk mengsel heeft verkregen, daarna drup pel voor druppel het extract. Op de biscuit bodem legt men een laagje crème, daarna weer biscuits, crème, enz., zoo, dat de laatste laag uit biscuits bestaat en er nog crème overblijft om het taartje, als het uit de vorm is geko men, mede te bestrijken. Op de laatste laag biscuits wordt nu een bordje gelegd met iets zwaars, b.v. een kannetje water, om de bis cuits en de crème op elkander te laten drukken en zoo wordt alles op een koele plaats weg gezet tot den volgenden dag. Alvorens het taartje daarna te keeren worden de biscuits gelijk afgesneden en na het keeren worden de zijkanten met de achtergehouden crème be streken en met chocolade hagelslag bestrooid. MAN EN VROUW. Psychologisch vergeleken. Is er ook een psychologisch verschil tus schen den man en de vrouw? Zeer zeker! Maar niet in den zin, zooals men vroeger daccht, toen men ongeveer redeneerde als volgt: De man is ondernemend, practisch en ruw. De vrouw is zacht en volgzaam, kan echter geen verantwoordelijkheid dragen. Dergelijke categorische stellingen zijn even onwaar als verouderd. De moderne wetenschap heeft een geheel ander licht geworpen op den man en de vrouw en den aard van de psychologische verschillen tusschen beiden. Wanneer wij den man en de vrouw weten schappelijk en onpartijdig bekijken in het licht van de feiten, komen wij tot geheel andere conclusies dan die uit de oude doos. Wie draagt gedurende 20 of meer jaren dezelfde snit van pak, dezelfde boord of das, hetzelfde model van hoed? De man! Wanneer de heerencostuums met een knoop meer of minder sluiten, wordt dit al als een soort van omwenteling in de heerenmode be schouwd. Wie verandert elk seizoen de snit van haar kleeren en niet zelden, door geheimzinnige hulpmiddelen, zelfs haar figuur? De vrouw! En de vrouw, wie men vroeger prompt met ongeschiktheid tot eenige. verantwoordelijk heid doorverfde, heeft het noodige gedaan om een verandering teweeg te brengen, in opvoe ding, kinderarbeid en maatschappelijke idealen. Daarentegen hebben mannen, die vroeger als ruw en onkunstzinnig te boek stonden, ons verreweg het meeste geschonken op het ge bied van schilderkunst, achitectuur en muziek. Wanneer wij de literatuur als object van onze beschouwingen kiezen, komen wij tot nog meer ontdekkingen die verwondering wekken in verband met de oude opvatting omtrent specifiek mannelijke en specifiek vrouwelijke eigenschappen. Want het zijn de mannen, die de overgroote meerderheid van de poëzie geschreven hebben, en menig vrouwelijk klinkend pseudoniem bo ven een onschuldige liefdes-novelle verbergt een mannelijk acteur. Maar menige realistische, ontledende roman, menige boeiende crimineele roman is geschre ven détor een vrouw! Wanneer wij de universiteiten en de inrich tingen van Hooger Onderwijs als observatie, veld nemen, ontdekken wen, dat er evenveel vrouwen als mannen zijn, die de hooge on derscheidingen behalen op het gebied van wis- en natuurkunde. Daarom, een psychisch advies betreffende beroepskeuze mag, wil het doeltreffend zijn, wel gegeven worden door iemand die de on deugdelijkheid der oude vooroordeelen heeft ingezien en zich daarvan geheel heeft losge maakt. Menig psychisch conflict is ontstaan door dat een man of vrouw belemmerd werd in het ontplooien van zijn of haar natuurlijken aan leg, alléén maar omdat de eischen van dien aanleg volgens de oude vooroordeelen als „on- mannelijk' 'of „onvrouwelijk" bestempeld werden. Vroeger was de ideale vrouw teer en gauw vermoeid en een spelletje croquet was onge veer de eenige sport, waaraan zij zich durfde wagen. Tegenwoordig zijn er heel wat vrouwen, die meer uithoudingsvermogen hebben en meer presteeren op sportgebied dan menig man. De geheele fout zit in het generaliseeren, in het willen vaststellen: „mannen zijn zóó aan gelegd en behooren daar en daarvoor te voe len" en „vrouwen zijn zoo aangelegd en be hooren zich tot een bepaald gebied te beper ken". Ieder is in de eerste plaats mensch, met een persoonlijken aanleg en eigen wenschen en vehlangens. Er is geen enkele reden meer waarom een vrouw, de luchtvaart niet tot haar beroep zou kiezen als haar geheele hart daarnaar uitgaat, en waarom een man die daartoe lust en aanleg bezit, zich niet zou specialiseeren op woninginrichting. Onze sekse mag nooit een rem zijn voor onze persoonlijke behoeften als mensch; wij moeten ons los weten te maken van wat „men" er wel van zeggen zal en van de (slechts in naam bestaande) onaanvechtbaar heid van volslagen verouderde normen. Durft Uzelf te zijn! Dr. JOS. DE COCK. In den veertienden jaargang van het tijd schrift voor opvoedkunde: „Onze Kinderen en hun Toekomst" klaagt een vader over het geven van rapportcijfers op school. Hij schrijft dan: „Mijn zoon van veertien jaar komt thuis van school. Hij heeft korten tijd geleden wat griep gehad en is bovendien in de negatieve phase van zijn psychische ontwikkeling, mis schien is hij al begonnen aan zijn pubertiteit. Daardoor heeft hij last van de depressies en intellectueele inzinken, waardoor hij schijn baar bij oogenblikken meer watten dan her sens in zijn hoofd lijkt te hebben. Zoo'n inzin king had hij eenige dagen geleden gedurende een repetitie; hij had er dan ook niets van gemaakt en nu deelt hij ons het resultaat mede: een nul. Op een papiertje wordt door hem vlug uitgerekend of hij nog voldoende op zijn rapport zal hebben: 7 6 6 7 0 26 5 5 onvoldoende. Er is geen speld tusschen de logica van deze eenvoudige rekenkundige opgave te krijgen. Toch, als gewoon mensch, bevredigt mij deze oplossing niet. Een leerling, die viermaal toont de stof voldoende te beheerschen en eenmaal een uitmiddelpuntige afwijking ver toont, is gemiddeld geen onvoldoende voor vorderingen." Tot zoover de klagende vader. Inderdaad wordt hier een moeilijk probleem aan de orde gesteld: het geven van rapport cijfers. Wanneer ik hier dan ook iets over ga zeggen, houde men wel in het oog, dat ik slechts trachten kan er mijn persoonlijke meening over mede te deelen. Ik ben rnjj vol komen bewust, dat er hieromtrent zoo uiteen lopende opvattingen bestaan, dat een be vredigende oplossing vooralsnog niet te geven Mijn eerste bezwaar is dan dit: cijfers vor men een noodzakelijk kwaad. De maatschappij eischt een bew«s van kundigheid en kennis bn den mensch en ziet dit alleen mogelijk in den vorm van een puntenlijst. „Laat me je rap port maar eens zien!" is de eerste mededee- hng, welke de sollicitant (e) gedaan wordt Een slecht rapport... een slechte d.wz totaal geen kans. Het vreemde is, dat Wii daarentegen allemaal wel doordrongen ziin van de onbetrouwbaarheid der rapportcijfers Werho veertienjarigen knaap hierboven genoemd, staat niet alleen! Strikt eerlok geteld, verdiende deze knaap niet meer dan een vijf, anderzijds heeft de vader vol komen gelijk, dat hier een nul niet de betee- kenis van vier voldoende cijfers teniet mag doen. Persoonlijk sta ik volkomen echter dezen vader en zou ik den knaap dan ook een zes gegeven hebben, doch er dan tevens bij ver meld hebben, dat hij een repetitie zeer slecht gemaakt had. De moeilijkheid voor de betrok ken leerkracht voel ik echter ook: wanneer men eenmaal op dit terrein gaat schipperen, gaat men de deur openzetten voor de moge lijkheid om af te wijken van de „wet der cij fers". Had de jongen vijfmaal achtereen een 5 gehaald voor zijn werk, dan was zijn rap portcijfer ook 5 geweest, terwijl iedereen voelt, dat deze knaap dan vijfmaal zijn werk onvoldoende gemaakt had. Had hij het volgen de staatje gehad: 3 4 3 7 8, dan was het eindcijfer ook weer 5 geweest. Men ziet, de mogelijkheden zijn vele. Hoe men het ook keert of wendt, telkens zal men bemer ken, hoe betrekkelijk de „rechtvaardigheid van cijfers" is! Ik heb nog steeds niet gewezen op de ver schillende factoren, welke oorzaak kunnen zijn van een slechte beurt van de(n) leer ling (e). In de klacht van den vader heeft men reeds het een en ander kunnen vinden. Daar zijn dan: ziekte, lichamelijke veran deringen in den pubertiteitsleeftjjd, gevolgen van huiselijke omstandigheden, remmingen door angst, enz. enz. De onderwijzer of leeraar kan daar geen rekening mee houden, wan neer hij zich stipt houdt aan de wet der cijfers. Het is ook moeilijk: waar gaat men heen, als men ook hier de deur openzet voor afwijkin gen? De onderwijzer heeft een klasse en de waardeering der cijfers geschiedt naar ver gelijking. Er is een zekere klassenorm, waar aan tenslotte alle cijfers getoetst worden. Die norm ligt in de klas zelf. Ieder rapport moest an ook eigenlijk tevens de cijfers geven van e overige leerlingen. De practijk laat dit ec er niet toe. Dan is tenslotte het aantal eer ingen van belang: in een klas van veertig eer ingen zal een leerling minder beurten njgen, dan in een klas van twintig kinderen. Hoe minder beurten hoe minder cijfers en es te grooter de mogelijkheid, dat het eind cijfer te hoog 0f te laag is. In het volgende artikeltje ga ik nog verder op 11 probleem in om daarna een kort resumé mJffeVen Van de eischen, welke m.i. gesteld moeten worden by het cijfer geven.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 14