T HOEKJE OUDERS ■^bc/c*. Vragen van abonné's My home is my castle"* tf De invloed, die van de moeder uitgaat* Tob nooit hoekje VOOR DE ÜUTTERTJ Eendracht en samenwerking bevorderen het gezinsleven. Maak een derde geen deelgenoot van Uw huiselijke scènes door Mevr. G. C. MeyerSchwencke. De Engelschman zegt: „My home is my Castle", m.a.w.: „Mijn huis is mijn burcht". Inderdaad, als zoodanig moet het huis ook beschouwd worden en niets moet van binnen uit naar buiten gebracht worden, dat in intie- men kring thuis behoort. Alles, wat echtge- nooten aangaat, alles, wat zij met elkander bespreken, gaat anderen niets aan, moet bin nen de vier muren blijven. Hoe geheel anders is het vaak en hoe ge- dachtenloos brengen man en vrouw soms din gen naar buiten, uit het gezin, dat door bei den gesticht is, die niet voor anderen bestemd zijn. Hoe vaak komt het niet voor, dat derden deelgenoot gemaakt worden van huiselijke scènes, die in een oogenblik van zichzelf ver geten, voorvielen. Wat hebben andere men- schen er mee te maken, indien de kinderen op school niet leeren of dingen doen, die niet altijd door den beugel kunnen? Het gebeurt zoo heel vaak, dat dergelijke dingen, die wjj in een oogenblik van vertrou welijkheid aan derden vertellen, door deze weer aan anderen worden medegedeeld en tenslotte geheel andere proporties aannemen, dan ze oorspronklijk hadden. Indien wijzelf een gebeurtenis reeds lang vergeten zijn, dan blijft deze in de herinnering van anderen vaak voortleven. Vele menschen zijn bijzonder gesteld om „nieuwtjes" te vertellen, gevoelen zich hier door interessant en brengen het gehoorde over, zooals zij het zien en tenslotte worden over een huwelijksleven van een paar men schen soms dingen verteld, die in werkelijk heid niet bestaan. Man en vrouw hebben den duren plicht hun huis hoog te houden, het huis, dat hun be scherming moet bieden tegen alle invloeden van buiten af en niet gedachteloos voor ieder een opengesteld mag worden, die min of meer belangstellende deelgenoote van het lief en en leed wil zijn, dat in intiemen kring beleefd wordt. Buitenstanders kunnen nimmer volkomen tot oordeelen bevoegd gerekend worden bij kleine meeningsverschillen tusschen man en vrouw, kunnen niet oordeelen over bepaalde verhoudingen en nog minder als raadgevers optreden. Iedere inmenging van buiten af kan zelfs grootere verwijdering in een gezin bren gen en tenslotte een niet meer te overbruggen kloof vormen. Het tehuis, dat man en vrouw gesticht heb ben, moet een krachtige band vormen tus schen de gezinsleden onderling, moet het ge voel van saamhoorigheid aankweeken en tevens al die eigenschappen van geest en ge moed, die de mensch opvoeren tot een hooger plan, zonder dat invloeden van buiten af sto rend mogen inwerken. Heeft men van den beginne af zijn tehuis op dezen grondslag opgebouwd, dan zullen de kinderen reeds vroeg leeren aanvoelen, welk een groote kracht er van uitgaat en zullen zij bij storm en ontij kunnen binnen varen. Reeds uit principe moet men tegenover derden zwijgen over alle huiselijke aangele genheden, waarmede zij niets te maken heb ben. Indien men zich van den beginne af, hieraan houdt, zal niemand het wagen, zich te mengen in of iets te zeggen over de gezins verhoudingen. Alle onaangename woorden, leder onrecht aan een van de gezinsleden aan gedaan, stuit af op de sterke wallen, die de burcht omgeven. Wij willen met het boven staande geenszins betoogen, dat men zich van de buitenwereld angstig moet afhouden, en evenmin, dat men vrienden of familieleden buiten de poorten van de burcht moet houden, zonder hen deel te laten nemen aan het fami lieleven. Integendeel blijft er nog zooveel over, dat onderling beleefd kan worden, doch zulks moet steeds zoo geschieden, dat het zelfres pect en de eer van het huis hoog gehouden worden. Het werpt een slecht daglicht op den man of de vrouw, die huiselijke omstandigheden, erger nog, onderlinge meeningsverschillen, naar buiten uit draagt, wellicht om het mede gevoel van anderen te verwekken. Hier ont breekt alle gevoel van eigenwaarde en wordt een hooge mate van zichzelf vergeten aan den dag gelegd, hetgeen nooit bevorderlijk kan zijn voor een goede verhouding in het gezin. In een gezin, waar man en vrouw elkander hoog houden, tegenover de kinderen en tegen over de buitenwereld zal geen sprake zijn van beklaagd willen worden, omdat zulks eenvou dig misplaatst zou zijn. Van zulk een gezin zal dan ook een sfeer uitgaan, waar iedere moede wandelaar rust kan vinden en menig zoekend menschenkind zich inderdaad thuis gevoelt. Binnen de muren van zulk een burcht zullen vreugde en geluk hoogtij vieren en mochten zich onverhoopt donkere wolken samenpakken, dan zullen deze geen verschrik king brengen, want al is ze even onzichtbaar, tóch schijnt de zon! Zulk een burcht op te bouwen, is de groot- sche taak, die man en vrouw te zamen hebben uit te voeren. Een werk, waaraan zjj zich zul len moeten wijden met hart en ziel, waarbij onbevoegde hulpkrachten onbruikbaar zijn, wil het gebouw hecht en sterk zijn en blijven en boven de poortdeuren in gouden letters ge schreven kunnen worden: „Huiselijk geluk". Een oude man, die het in zijn leven, zooals wij dit noemen, ver gebracht heeft, schreef eens over de groote invloed, die het ouderlijk huis en bovenal zijn moeder op hem hadden uitgeoefend. „Mijn moeder", zoo schreef de grijsaard, „heeft nooit heftig of boos tegen mij gespro ken. Zij was niet bijzonder rijk aan woorden en wanneer zij iets verbood of mij iets op droeg, begon zij steeds met „m'n lieve jongen". Op een goeden dag deed ik iets, dat heel verkeerd was en werd door m'n moeder be, trapt, die mij enkele oogenblikken heel streng aankeek en tenslotte niet anders dan heel langzaam zeide: „Maar jongen", Geen woord meer! Het was vQor mij de grootste strafpredica- tie, die ik mij denken kon en tot nu toe gehad heb en tevens miste ik in deze twee woorden de bijvoeging, die ze steeds gebruikte. Hoe vaak heb ik in mijn verder leven deze woorden mijner moeder „maar jongen" herin nerd en hoe vaak hebben ze mij tevens terug gehouden, indien ik iets ten uitvoer wilde bren gen, wat niet goed was. Thans, nu ik oud ben, vinden ze hun na klank nog in m'n hart en menigmaal heb ik mij afgevraagd of een stortvloed van verwijten en een strenge straf wel een grooteren indruk hadden kunnen maken. Immers deze zouden na korten tijd ongetwijfeld vervaagd zijn, doch het prestige, bijna angstige gelaat mijner moe der en de beide woorden, die zij-zeide, zijn van ongelooflijk grooten invloed op mijn verdere leven geweest". Na het lezen van bovenstaande regelen kwam onwillekeurig de gedachte bij mij op, of niet vele moeders het voor zichzelf bederven, indien zij hare kinderen onophoudelijk verbie den, dreigen of straffen. Deze raken hieraan tenslotte gewoon en gehoorzamen zelfs in het geheel niet meer, worden brutaal en onheb belijk. Hoe goed zou het daarentegen zijn, indien vele jonge moeders, het voorbeeld volgden, door den grijsaard genoemd. Hoe groot de invloed van de moeder op de kinderen is, op hun karakter, hun gansche leven, dat hangt niet van vele woorden en ook niet van groote straffen af. Vast staat echter, dat vele groote mannen getuigd hebben, dat zij, hetgeen zij tot stand gebracht hebben of geworden zijn, voor een groot deel te danken hebben aan de goede leiding van hun moeder en de invloed, die deze op hen heeft weten uit te oefenen in hun jeugd. Een bijenkorf heeft soms 18.000 inwoners; het geringste aantal kan men op pl.m. 30.000 schatten. Beroemd zanger: „Mijn stem is verzekerd voor 100.000 gulden." Collega: „En wat heb je met het geld gedaan?" Vraag: Kunt U mjj ook mededeelen hoe ik mijn zijden tricot ondergoed moet behandelen bij het wasschen? Antwoord: Tricot ondergoederen zijn zeer goed waschbaar, mits ze goed behandeld wor den. Maak daarom een Luxsopje (1 eetlepel Lux op 1 liter water), na de goederen eerst even in lauw, bijna koud water geweekt te hebben, In dit sopje het goed heen en weer bewegen, tusschen de handen zacht uitdruk ken, volstrekt niet wringen of rekken. Daarna enkele malen spoelen in water van dezelfde temperatuur als het waschwater, tot de zeep eruit is. Dan uitdrukken tusschen de handen en het overtollige water in een badhanddoek verder uitpersen. In oorspronkelijken vorm terugbrengen en op een ronde lat te drogen hangen. Bjj buiten drogen verdient het aan beveling gekleurd goed met een doek te be dekken. Zondag. Tomatensoep. Gevulde kalfsborst. Brusselsch lof. Aardappelen. Vruchtenpie. Maandag. Koud vleesch. Prinsesseboonen (blik). Aardappelen. Noorsche pudding. Dinsdag. Gestoofde kalfslever. Appelmoes aardappelen. Rijstenbrjj. Woensdag. Hutspot met klapstuk. Havermoutkoekjes. Donderdag. Karbonade. Snijboonen met witte boonen. Aardappelen. Appelcustard. Vrjjdag. Witte boonensoep met kerry. Harde eieren met gestoofde prei. Aardappelen. Zaterdag. Gehakt. Knolraap. Aardappelpuree. Gort met rozijnen. Vruchtenpie. De harde praatster. Mejuffrouw Zuur was op haar kamer aan 't studeren, doch kon haar gedachten niet bjj elkaar houden door 't leven, dat er boven gemaakt werd. Eindelijk sprong ze op en riep van de trap naar boven: Zetten jullie toch alsjeblieft de radio af, ik kan mijn hersens niet bij elkaar houden door dat helsch lawaai. Haar broertje roept van uit de kamerdeur lachend: De radio staat niet eens aan. Maar juffrouw Kwebbel is op visite gekomen. Deeg 150 gr. bloem, 75 gr. boter, ongeveer 4 5 lepels water, 3 groote appels, 3 bananen, 100 gr. sunmaid, 25 gr. boter, 75 gr. suiker, 1 theelepel kaneel. We beginnen met een deeg te maken van de bloem en de boter, die eerst met elkander tot een stevige massa worden gehakt en daarna met het water tot een stevige deegbal ver werkt, die op een met bloem bestoven aan recht of deegplank tot een dunne lap wordt uitgerold, opgevouwen en nogmaals uitgerold, daarna met een vochtige doek bedekt en wordt eenige uren op een koele plaats gezet. Inmid dels maken we het vulsel, hakken de appels en snijden de bananen aan plakjes. Een vuur vaste vorm wordt met boter ingevet, het deeg dun uitgerold en hiermede bekleeden wij den vorm, bodem en zijkanten, geven prikjes in den bodem en beleggen dit eerst met de ge hakte appels, die met suiker en kaneel zijn vermengd, daarna een laag rozijnen en ver volgens de bananen-schijfjes; de boter ver- deelen we hier en daar in klontjes. We rollen nu ons laatste deeg uit en leggen dit als een deksel over alles heen, terwijl we het met een vork op het deeg van de zijkanten drukken, en in het midden een kleine opening maken om eventueele damp een uitweg te geven. We maken b.v. in het midden twee sneden met een puntig mes in de lengte en breedte en buigen de deegpunten even om. 20 25 minuten wordt het schoteltje in den oven geplaatst en warm of koud opgediend. Noorsche pudding. Ruim L, melk, 1 pakje vanille custard, 1 eetlepel suiker, 2 dL. bessensap, 2 dL. water, 1 kopje vol sunmaidrozijnen, 2 eetlepels mai- zena, ruim ons suiker, of iets meer, naar smaak, stukje kaneel. De melk wordt op 1 kopje na aan de kook gebracht, suiker erin opgelost en daarna ver mengd met de custardpoeder, waaraan nog een lepel suiker wordt toegevoegd en het kopje melk, roerende aan de kook brengen en even door laten koken, daarna eenige oogen blikken flink opkloppen, waardoor de vla veel luchtiger wordt en af laten koelen. Gelijk met de melk wordt de bessensap met water, suiker, kaneel en rozijnen opgezet en laat men alles een minuut of vijf doorkoken, daarna de kaneel verwijderen, binden met aan gemaakte maizena en even door laten koken, overgieten in een glazen schaal, laten afkoelen met custardvla. Koud opdienen. Havermoutkoekjes. 100 gr. havermout, 100 gr. bloem, 2 eieren, 1 theelepel suiker, 2 dL. water, zout, kaneel, boter. We laten de havermout in 2 dL. of twee kopjes water gedurende een paar uur .weeken, doen er een weinig zout bij, de suiker en ka neel en roeren er tevens de bloem door en de geklopte eierdooiers, tenslotte het stijfge klopte eiwit. In een koekepan wordt de boter gesmolten en hierin worden de koekjes aan beide kanten lichtbruin gebakken, en met poedersuiker be strooid opgediend. Indien appelmoes van Dinsdag over is, wordt deze erbij gegeven. Witte boonensoep met kerry. We hebben van den vorigen dag witte boo nen overgehouden doordat we ongeveer 3% ons meer kookten, dan voor het maal noodig was en wrijven deze door de zeef, zoodat we daarna aan puree en koolwater van de boonen bij elkander hebben 2^ L. We hebben verder noodig: 1 ui, 50 gr. bloem, 1 theelepel kerry, 1 dL. room, dobbelsteentjes gebakken brood. We maken de ui schoon, snipperen deze fijn en smoren hem met de boter gaar, liefst met den deksel op de pan, omdat hij niet mag brui nen, voegen de bloem erbij, daarna bij scheut jes tegelijk het boonenwater en laten dit te samen 15 minuten heel zacht doorkoken. De room wordt in de soepterrine gedaan en hierbij komt de gezeefde soep. Een paar sneedjes oud brood worden aan dobbelsteentjes gesneden en in boter of slaolie goudgeel ge bakken en op een apart schaaltje gepresen teerd. KARAKTER VERLOOCHENING. Geslotenheid dediging. als intuïtieve ver- Wij allen hebben momenten in ons leven, waarop wij terugdeinzen voor de waarheid, waarop wij, in de eerste plaats tegenover onszelf, iets hevig ontkennen, waarvan wij in den grond van ons hart weten, dat het zoo is. Aangezien het moeilijk is, een daad te loochenen, nemen wij er genoegen mede, de motieven te verdraaien, die ons tot die daad dreven. Wanneer iets, dat wij gedaan hebben, niet heelemaal door den beugel kan, maken wij onszelf wijs dat wij het eigenlijk grooten- deels terwille van een ander of van anderen gedaan hebben. Daarbij verliezen wij een van de eerste psychologische feiten uit het oog, n.i. dit: dat een daad, waarvan men het verkeerde beseft, nooit goede vruchten kan dragen. In- plaats van onze fouten onder het oog te zien en te trachten, daarin zooveel mogelijk ver betering te brengen, ontkennen wij die karak tertrekken, op wier bezit wij niet bepaald trotsch zijn. Wij handelen precies als het kind, dat doodsbang is in het donker, en hard gaat fluiten of zingen om anderen vooral te laten hooren dat het heelemaal niet bang is! Slechts een heel enkelen keer dringt het tot ons door, dat wij eigenlijk in veel opzichten liever anders zouden zijn, inplaats van alleen maar anders te schijnen, maar daar bljjft het bij. Daadwerkelijk ingrijpen in die richting doen wij niet. En wij g">n voort met te han delen in overeenstemming met onze negatieve eigenschappen, en met die eigenschappen te verdoezelen door aan de daaruit voortvloeien de daden een of ander mooi motief als oorzaak toe te schrijven. Wij deden beter, met eens een lijstje te maken van de eigenschappen, die we liever niet zouden bezitten, vervolgens na te gaan, tot welke neigingen die eigenschappen ons brengen, en welbewust recht tegen die nei gingen in te handelen. Daardoor kweeken wij vanzelf de positieve eigenschappen aan, welke de tegenvoeters zijn van onze negatieve eigenschappen. Want het is mogelijk een karakter te wijzi gen; het is niet gemakkelijk, maar het is mo gelijk voor wie het werkelijk ernstig wenscht, en niet alleen vluchtig die wensch voelt op komen gedurende een berouwvolle vijf minu ten éénmaal in de drie maanden. Het komt ook voor, dat wij feiten waaraan wij geen schuld hebben en waaraan wij ook niets kunnen veranderen, niet willen aanvaar den en ons daarom maar wijs maken: „het is niet zoo". Intusschen helpt deze struisvogel politiek ons niets, want vroeg of laat zullen wij gedwongen worden om in te zien en toe te geven, dat het wel degelijk zoo is! Zoodra U begint met tegenover Uzelf de waarheid te verdraaien of te verdoezelen is dit een teeken dat U deze niet kunt of wilt verdragen. En daarom zegt U maar: „Het is niet zoo". Maar daarmee is het feit niet uit de wereld. Men kan heel veel meer verdragen dan men denkt, en bovendien is het een feit, dat het geen men onder het oog ziet aan invloed ver liest, terwijl hetgeen men verdoezelt steeds drukkender gaat werken. Erken desnoods tegenover Uzelf: „Ik vind het heel erg en ik heb nog geen idee hoe ik erdoor moet komen, maar het is zoo". Geslotenheid behoeft niet altijd een karak terverloochening te zijn, maar wèl is deze dit meestal, wanneer ze alleen optreedt tegen menschen, die wij niet graag mogen. Menschen, die openhartig en mededeelzaam zijn tegenover hun vrienden, maar stug en ge sloten tegenover vreemden, zijn meestal zoo uit intuïtieve neiging tot zelfverdediging. Hun onderbewuste gedachtengang is als volgt: „Een vreemde kan een vijand worden, en een vijand is minder gemakkelijk in staat om mij kwaad of leed te berokkenen als hij niet weet, hoe ik eigenlijk ben". Uit deze karakterver loochening spreekt alleen een zekere zwak heid, een zich-niet-in-staat-achten om zich als zoodanig te verdedigen. Fnuikender is echter de karakter-verloo chening tegenover onszelf, die ons fouten doet verdoezelen en ontkennen en daardoor die fou ten laat voortbestaan en doet groeien. De moed tot ontledende zelfinkeer is de eerste stap op den weg tot verbetering. DR. JOS DE COCK. Het geven van een cijfer voor vorderingen in het vak rekenen biedt den onderwijzer doorgaans weinig moeilijkheden: hij kan hier zeer nauwkeurig te werk gaan. Wanneer hij de klas een aantal sommen opgeeft, laat ik zeggen twintig, dan kan hij bij een punten stelsel van 110 het eindcijfer precies bepa len, daar iedere som, door het kind goed uit gerekend, een waarde heeft van punt. Het voordeel is tevens, dat tegelijk alle leerlingen onder deze zelfde regeling vallen op eenzelfde tijdstip. Heel wat moeilijker is het gesteld met vakken als lezen, schrijven, stellen, enz. Hier moet de onderwzer schatten en dikwijls nog tijdens verschillende lessen. Men begrijpt, dat dan allerlei invloeden hun stempel kunnen drukken op het eindcijfer: niet Alle lessen zijn even moeilijk, de gemoedsgesteldheid van on derwijzer en leerling is niet altijd gelijk, de eene keer treft een kind juist een gemakke lijke beurt, terwijl een ander kind, dat zjjn les nauwelijks of niet geleerd had, er mogeljjk op het nippertje doorrolt. Ik zou hier nog talrijke andere factoren kunnen noemen, die maken, dat een kind een hooger of lager cijfer krijgt, dan het ver diende. Door veel beurten te geven kan men de waarde van het cijfer precleser doen zijn, om dat men dan den invloed van bovengenoemde factoren zoo ver mogelijk opheft. Algemeen gebruikt men het puntenstelsel 1 tot en met 10 en kent men aan de cijfers 1 tot en met 4 de beteekenis onvoldoende toe, aan 5 twijfelachtig en 6 tot en met 10 voldoende. Over de beteekenis van het cijfer 5 is al heel wat geschreven, nu eens beschouwt men het als even voldoende, dan weer als even onvol doende. Persoonlijk reken ik de waarde van het cijfer 5 tot de groep onvoldoende. Door den knoop door te hakken is men ineens van de moeilijkheid af en voorkomt men allerlei ge zeur en teleurstelling. Sommige onderwijzers geven ook de cijfers 1 tot en met 3 op de rapporten. Ikzelf doe dit nimmer, omdat een 1 of een 2 op een rapport bij het kind allen moed eruit haalt. Een kind, dat in mijn klas met hooger kan komen, dan een 1 of een 2 behoort niet in mijn klas, maar dient de vo rige te doubleeren. De gewoonte van sommige leerkrachten om lage cijfers te geven, lijkt mij zeer verkeerd. Men meent er den leerling mee aan te sporen, beter zijn best te doen, doch in de meeste ge vallen bereikt men het tegendeel. Wanneer in een klas de meerderheid der kinderen een onvoldoende rapport heeft, kan men deze twee conclusies trekken: óf de leer lingen zijn ten onrechte verhoogd, óf de be trokken leerkracht is niet berekend voor zijn taak. Tenslotte een resumé van de eischen, welke m. i. gesteld moeten worden bij het geven van rapportcijfers: a. Op de lagere school ga men nooit beneden het cijfer 4. b. Men geve de leerlingen zooveel beurten als mogelijk is, daardoor verhoogt men de betrouwbaarheid van het eindcijfer. c. Bij het bepalen van het eindcijfer houde men vooral rekening met het aantal vol doende cijfers der beurten voor een bepaald vak. d. Het cijfer 5 rekene men als onvoldoende. e. Tenslotte beschouwe men cijfers-geven als een noodzakelijk kwaad, dat men echter, handelend naar eer en geweten, de grootst mogelijke betrouwbaarheid tracht te geven. Onderwijzers dienen er een gewetenszaak van te maken en ouders dienen er rekening mee te houden, hoe ontzettend moeilijk dit werk voor de leerkracht is! ONZE WEKELIJKSCHE CITATENRUBRIEK. „Overdreven, onnoodig en tijd verdoen met zulke kleinigheden", wordt wel eens gering schattend gezegd. En toch is hét leven een aaneenschakeling, niet van heldendaden en dramatische problemen, maar van dergelijk schijnbaar onbelangrijk gebeuren. Zien we de plaats en de waarde daarvan in het groote geheel niét, dan dreigt ons het gevaar, dat een teveel aan tekortkomingen in e Z S- kleinigheden tenslotte in het leven wel eens een zeer groot te kort, een levens- débacle kan opleveren." (M. R. Godefroyvan Mill in „De Wordende Mensch

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 14