Stadsnieuws De strijd om de „Betty Bonn" ASTO voor Buitenritten Waar gaan we heen? Maandag 18 Januari 1937 Tweede Blad Intrede candidaat JB* Oskamp. „Een faillissement"* Concert Helders Fanfarecorps* Licht op voor alle voertuigen Het wrak bij de Koog (T), wordt uitgegraven. De motor en ketel* die reeds boven water uitkomen* worden eerst geborgen. Feuilleton door Friedrich L i n d e m a n Bij het laatst gehouden examen slaagde te 's-Gravenhage voor het theoretisch ge deelte diploma B Machinist der Koopvaardij, de heer A. R. Zandstra. Bij de examens, afgenomen door de Vereeniging van Leeraren in de Handelswe tenschappen behaalde de heer H. Dolstra het diploma voor Nederlandsche Handelscorres pondentie en de heer J. J. Gorissen dat voor Boekhouden. Beiden ontvingen hun opleiding van het In stituut „Mercurius" alhier. Voor het diploma Pransche Handels correspondentie afgenomen door de Vereeni ging van Leeraren in de Handelswetenschap pen te Amsterdam slaagde onze vroegere plaatsgenoote mej. A. H. Zootjes. SPREEKUREN WETHOUDERS. Wij vestigen er de aandacht op, dat wethou der Smits heden geen spreekuur zal houden. In de Evangelisatie Palmstraat. In den dienst van gisterenmorgen heeft de candidaat t.d. H. D., de heer J. B. Oskamp, zgn intrede gedaan in het Evangelisatie gebouw, Palmstraat. De pres. ouderling, de heer J. v. Zwijn- drecht, heeft voor den aanvang van de gods dienstoefening met een kort woord den heer Oskamp, namens de gemeente, welkom ge- heeten. Hierbij wees hij er op, dat de heer Oskamp, bij de aanvaarding van zijn taak zich niet enkel heeft laten leiden door zijn persoonlijke inzichten en verlangens, doch dat hij gekomen was in de vaste overtuiging, dat hier een taak voor hem was. Spr. hoopte op een goede samenwerking en op een zeer zegenrijken arbeid. De nieuwe voorganger, wiens verblijf hier vermoedelijk van tijdelijken aard zal zijn, om dat hij zich in de Ned. Herv. Kerk beroepbaar heeft gesteld, bepaalde zijn gehoor bij het woord uit Ps. 121: „Mijn hulp is van den Heere". Spr. schetste hoe dit woord voor hem per soonlijk tot sterkte was geweest, in den kor ten tijd dat hij in Den Helder was. Een onbekende stad, onbekende menschen en tel kens weer andere problemen en andere vra gen. Dan is het troostvol en bemoedigend, dit eene te weten: Mijn hulp is van den Heere. En dat is de hulp, zoo zegt spr., waarmee ik u ook helpen kan en helpen wil, èn in de kerk, èn op de Catechisatie en op huis- en zieken bezoek. Wat is dat voor een hulp? zoo vraagt hij. Dat is deze hulp: te zeggen dat Jezus Chris tus de oplossing voor u en mijn leven is. Hij, de overwinnaar van zonde en dood, Hij is de hulpe. De kerkzaal is als een ziekenzaal, waar de geneesheer komt en gaat langs alle plaatsen. Hij onderzoekt ons leven en wijst ons aan waar het fout is. En wie Hem ontmoet heeft, verveelt zich niet meer in een kerkdienst. Ik heb m'n hart verpand aan de jonge menschen, zegt spr.,. omdat ik zelf uit de branding van het leven geworpen ben op Gods kust. Ik weet uit ervaring dat het leven zonder God veel prettiger, zwieriger en joliger lijkt, maar ik weet ook uit ervaring dat hoe meer je van het leven neemt, hoe leeger het wordt. De „genoegens" worden al leelijker, al TELEF. 636 Ruijghweg38 gemeener, al lager, totdat je in wanhoop ge heel alleen komt te staan en dan zijn er maar twee oplossingen: de eene gaat naar beneden, naar den dood, de andere naar boven, naar het Leven. Het is geen leugen dat Jezus Christus helpt. Het is waarheid en blijdschap. In Jezus Chris tus is een geweldige kracht om boven de zonde uit te komen. Het eenigste wat ik te doen heb, dat is te laten zien dat Jezus Christus bij je staat, en wanneer Hij geeste lijk in je gegroeid is, je een nieuw mensch wordt. Laat het zoo zijn, zegt spr., dat uw hulp ook van den Heer is, dan kunnen we samen wer ken tot de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Spr. richt zich vervolgens tot het bestuur van de Evangelisatie en zegt dat hij gemeend heeft dit beroep te moeten aanvaarden, om dat hij geloofde dat God hem hier misschien gebruiken kon. Tot de gemeente zegt hij het van groot belang te achten elkander getrouw te ontmoeten in de godsdienstoefening. Ver volgens richt hij nog een woord tot den orga nist en den koster. De dienst, die zeer druk bezocht was, werd besloten met het staande zingen van Ps. 121 2, waarna de zegenbede werd uitge sproken Gisterenavond heeft in het gebouw van den R.K. Volksbond de eerste winteruitvoering plaatsgevonden van het R.K. Gemengd Too- neelgezelschap, een uitvoering, die ons ge bracht heeft een der bekendste dramatische werken van Björson: „Een Faillissement" („En Fallit"). Het is merkwaardig, dat deze tooneelver- eeniging zich hieraan gewaagd heeft. Niet, omdat wij het ensemble niet in staat zouden achten tot een vertolking van dit niet te ont kennen zeer zware stuk, doch omdat de doorsnee-toeschouwer toch altijd nog zoo iets als een zekere aversie tegen „oud- tooneel" schijnt te bezitten, waarbij men dit „oud" niet in ongunstige beteekenis zal moe ten opvatten. Met „Een Faillissement" heeft deze veel zijdige Noor een wereld-succes weten te be halen en gedurende jaren achtereen beleefde het ontelbare opvoeringen. Het is opvallend, dat dit stuk, dat reeds meer dan 60 jaren telt, nog een groote mate van frischheid behouden heeft en dat het met name in dezen tijd van economische ontwrich ting een bijzondere actualiteit verkrijgt. De schrijver geeft zich in dit stuk geheel: daar is zijn idealisme, zijn meermalen opvallende frischheid van stijl en zijn kernachtige wijze van de dingen te zeggen. Anderzijds is daar een romantische overgevoeligheid, die ons thans vreemd is en een dialoog, die wel eens wat él te gerekt wordt. „Een Faillissement" behandelt in een viertal bedrijven den overgang (en latere opkomst) van een groot handelshuis in Noorwegen. Het begin speelt zich af in een periode, die men het beste met „economische depressie" zou kunnen betitelen en die tal van gevestigde en niet-gevestigde zaken naar den afgrond sleept. Ook de zaak van den handelaar Tjalde ont komt niet aan het noodlot. Is het den eige naar reeds gedurende verscheidene jaren ge lukt, (zij het niet dan na de allergrootste moeite), het hoofd boven water te houden, tenslotte blijkt het niet meer mogelijk het schijnbaar florissante bedrijf te blijven voeren. Moreel verplicht op aandrang van den met regeeringsvolmachten voorzienen advo caat Berent, valt het Handelshuis ineen. Een sensationeel gebeuren, omdat de eigenaar in het kleine plaatsje de grootst mogelijke eer en een onbegrensd vertrouwen verworven had. Zijn vrouw, een figuur, die alles bij intuïtie reeds jaren voorvoelde, beseft het lot, dat haar getroffen heeft en geeft hem den zoo noodigen steun. Ook de kinderen reageeren, na hun aanvankelijke verachting, tenslotte op de eenig ware wijze. Het slot van het stuk brengt een als het ware herboren handelsman, die thans op eer lijke basis een bedrijf voert en de schulden aan zijn crediteuren in den loop der jaren zal kunnen voldoen. De pointe van dit werk is gelegen in de wijze, waarop de dramaturg zijn visie demon streert op het zakendoen, dat men speculee- ren zou kunnen noemen in de slechte betee kenis van het woord. Door middel van de dochter Walburg, zegt hij zeer rake dingen over de wijze, waarop men middels het geld van anderen tracht het eene lek met het an dere te stoppen. Een stuk, dat in zuiver- ethisch opzicht zeer belangrijk te noemen is. De uitbeelding was waardig. Deze tooneel- vereeniging beschikt over een aantal krach ten, waarvan de meesten reeds meerdere ma len gelegenheid hadden hun uitstekende an tecedenten te toonen, en die zich ongetwij feld aan dergelijk zwaar werk kunnen wa gen. Het best vertolkt werden de beide mid delste bedrijven. Hierin bevinden zich enkele dialogen (en dan speciaal die tusschen den advocaat en den handelaar) waarin men zeer zuiver tooneel kreeg te zien en hooren. Men heeft kans gezien de spanning van deze ge deelten tot een groote hoogte op te voeren. Het eerste bedrijf deed aanvankelijk wat rommelig aan, doch nadat men ingespeeld was verdween dit (niet belangrijke) euvel. Ook het laatste bedrijf kon ons minder vol doen dan het uitstekend gegeven tweede en derde. Hierin was een teveel pathos, een te groote dosis „happy-ending". Het doet alles een ietsje „te-mooi-om-waar-te-zijn" aan en hier is het, dat de dramatische principen van twee eeuwen botsen. Overigens voortreffelijk spel, dat een groot publiek met belangstelling gevolgd heeft. De spelers. De voornaamste rol was wederom in han den van den heer F. Spaay, die den groot handelaar Tjalde vertolkte. De heer Spaay heeft keurig werk verricht. Werk, dat uit muntte in accuratesse en zuivere opvatting. Met name in de dialogen was hij paraat, waar het ging om de spanning op te voeren. Zijn wijze van uitbarsten tegen het hem volgend noodlot, zijn berusting, dat alles heeft hij gegeven, zooals men het niet beter zou mo gen verlangen. Een kracht, die voor deze ver eeniging van groote waarde is. Mevr. WittelaarWittebrood bracht de echtgenoote. Eveneens iemand, die op de juiste plaats stond en die haar moeilijke rol volkomen naar behooren vervuld heeft. Haar diepe ernst, haar begrijpen van de situatie waren meermalen zeer gecultiveerd. Mevr. WolsWittebrood speelde de oudste dochter. Impulsief, karakter-vol, eerlijk. Een vlotte verschijning, die over een groote dosis rolvastheid bleek te beschikken. Uitstekend was voorts d heer C. H. Wols in zijn rol van advocaat Berent. Hij was het, die in de groote dialoog met Tjalde bewees tot opvallende prestaties in staat te zijn. Wat de overige bezettteg betreft, noemen wij den heer I. Wittelaar als Sannas, den pro curatiehouder. Een ietsje te vlak hier en daar. Een volgenden keer zagen wij hier gaarne wat meer overtuiging, en een duide lijker uitspraak. Halverwege de zaal was hij moeilijk te verstaan. De heer B. Zoon speelde voorts luitenant Hamar en mej. L. Pot ten slotte de jongste dochter Signe. Een aardige verschgning, die in haar backfish-weergave voldeed. Wij mogen deze beschouwing over de eerste uitvoering besluiten met een woord van waardeering voor de uitstekende tooneelaan- kleeding, en voor de volkomen sluitende regie van den heer Groenewegen. Helders Fanfarecorps, onder de beproefde en energieke leiding van zijn directeur, den heer Th. C. Lugtenburg, heeft gedurende een reeks van jaren medewerking verleend bij tal van feestelijkheden, optochten, vergaderingen, e. d. Om niet te spreken van de afzonderlijke concerten, waarmede het bewees in den loop der jaren te zijn uitgegroeid tot een muziek korps, dat voor ons plaatselijk muziekleven niet zonder beteekenis was geworden. Maar in de laatste achttien maanden was het corps in verval geraakt. Allerlei oorzaken, waarin het goed is zich maar niet te gaan verdiepen, hadden tot gevolg gehad een grooten terug gang van leden en het eens zoo trotsche fan farecorps zakte ineen. In den loop van dit voorjaar kwam een van de overgebleven getrouwen bij den plaatselij ken raad der S.D.A.P. met het verzoek om medewerking, teneinde het corps weer op de been te helpen. Het directe gevolg hiervan was, dat een 30-tal organisaties zich spontaan aanmeldden, en een nieuw Fanfarecorps ge boren werd. Het was dit nieuwe corps, dat Zaterdagavond in „Casino" zijn eerste uitvoe ring gaf voor een volle zaal met menschen. En het was het raadslid Boogaard, dat met een inleidend woord, waarvan 't bovenstaande een résumé is, dit nieuwe corps bij ons in troduceerde. Maar de heer Boogaard deed meer. Hij riep de clementie in van de aanwezigen voor de prestaties van het Corps. Want, zoo zeide hij, 75 van de nieuwe leden zijn jonge mannen, die in Februari, bij de heroprichting, voor de eerste maal kennis maakten met muziek en een instrument om ze te vertolken. Doch er werd met lust en ijver gestudeerd, wij heb ben het op den 1 Mei-dag al kunnen consta- teeren, dat er flink werd aangepakt, en nu, binnen het jaar, komen ze al met dit concert. Dat dit mogelijk is, is, naast den ijver en den Natuurhistorisch Museum. Elke week: eiken Woensdagmiddag van 36 uur, eiken Zaterdagavond van 710 uur, den eersten Woensdag van elke maand van 810 uur, den eersten Zondag van elke maand van 3—5 u. Maandag 18 Januari. Casino, 8.15 u. Openbare uitvoering „Toon kunst". Dinsdag 19 Januari. Casino, 8.15 u. Uitvoering „Toonkunst". Maandag 18 Jan16.49 uur lust der leden, te danken aan de energie van den directeur en daarom is het zoo verheu gend, dat de zaal zoo goed bezet is. Tenslotte deelde de heer Boogaard nog mee, dat 14 dagen geleden de directeur ziek werd en voor de eerstvolgende repetities een plaats vervanger moest komen. Gelukkig bleek de Alkmaarsche directeur Aldershof direct be reid de repetities te leiden. Een 4-tal repetities werden onder hem gehouden, maar toen de heer Lugtenburg weer op de been was, trok hij zich direct terug. De uitvoering toch be hoorde onder diens leiding te staan, aldus de heer Aldershof. Voor zijn medewerking bracht spr. hem hartelijk dank. Behalve het Fanfare-corps, dat uitteraard het grootste aandeel had in het programma van dezen avond, werkten nog mede de Ar beiders-sportbond en „Kunst aan 't Volk". Eerstgenoemde deed óók al een beroep op de clementie van de zaal, daar hij een stuk of 8, 9 zieken heeft, waardoor de gelederen zeer zijn gedund. Er was voorts een schrijven ingekomen van de afdeeling der V.A.R.A., die op 26 Januari een cabaretavond zal geven. U zal hier wel meer van hooren, wij kunnen met deze en kele aankondiging volstaan. Het concert. Wat nu het concert betreft, na de inlei dende speech van den heer Boogaard, viel dit al dadelijk geweldig mee. Geopend werd met Mendelssohn's „Hoehzeitsmarsch", die pittig en rhythmisch ten gehoore werd gebracht. Den klank konden wij niet altijd evenzeer be wonderen, maar er was enthousiasme, goede wil en bovendienliefde, waarmede ge speeld werd en dit zijn machtige factoren ten goede. Beschaafd en beheerscht klonk Mé- hul's „Die beiden Blinden". Natuurlijk wa ren er kleine vlekjes en onzuiverheden, maar Alleen dit eene begrepen zij allen goed: de partijen waren gesplitst: hier de bemanning en daar de „wilde". Waartoe de kapitein be hoorde, was nog niet zeker. Maar zij, in het manschappenlogies, zouden zeker samengaan tegen dien achter in de kajuit. En als onderpand voor deze bond gaf ieder een stuk kleeren weg, die een broek of een jas of wat hij missen kon, aan Tonio Ibarra. Charlie Moore, de Cockney, die de ronse laar Bert Fisher aan boord had laten brengen, dook in zijn zeekist, haalde iets te voorschijn en drukte het zonder iets verder te zeggen den Spanjaard in de hand: een dolkmes. Hoe zou de kapitein zfln? Deze vraag ging ook Andrew Gilling aan 't hart. Dat wil zeg gen: voor hem beteekende het niet zoozeer een vraag, dan wel: dit of dat. Op de schepen, die hij tot heden bestuurd had, was altijd maar een baas geweest, An drew Gilling, en niemand anders. Wanneer de kapitein zich in het begin er tegen verzette, dan was het meestal tot uit eenzettingen gekomen, die alleen tot woorden en schelden beperkt bleven. De matelooze kracht van den stuurmna was altijd de beste hulp geweest voor zijn grenzelooze zelfbe wustheid. Dat hij steeds, na elke reis, weer afgemonsterd werd, kon hem absoluut niets schelen, daar de kapiteins nog graag geld toe betaalden alleen om hem kwijt te raken. Dat was voor hem slechts een bewijs te meer voor hun stommiteit. En dat de reeders hem nooit het bevel over een schip gaven, dat was alleen maar hopelooze kortzichtigheid van die lieden. Adrew Gilling liep op het dek op en neer. Achter hem aan 't roer, stond roerloos Bob Harley, een der Frisco bemanning. Andrew Gilling rookte zwijgend zijn pijp als een vreedzaam burger, die 's Zondagsmorgens na kerkgang nog een morgenwandelingetje doet. Maar zijn vogelblik zag alles wat er op het schip plaats vond. Zij zag ook de bewe ging voor in het manschapslogies. Eenmaal, toen Emmo Deerkson ongezien de kombuis in wilde glippen, riep hij hem toe: Kok, de Spanjaard krijgt niets te eten, voor dat ik bevel daartoe geef, begrepen? Het antwoord was een gedempt vloeken in de dekhut. Adrew Gilling had iets anders verwacht. Lafaards! Ziezoo dat zaakje was opge knapt. Een heel andere toon heerschte in de kajuit. Pianospelen, lachen, zingen, een heldere vrou wenstem en een donkere mannenbas, den ge- heelen morgen lang. Andrew Gilling trok <fljn mondhoeken om laag. Die vierden daar wittebroodsweken. Dat stoeide en pakte en kuste maar, om slecht van te worden. Andrew Gilling liep een paar maal stampend over de dekhut. Maar die lieten zich niet storen in hun ver liefdheid. Steeds maar weer dat gesmoes en opwindende lachen. Dat moest ook anders worden. Waren per slot van rekening nu op een schip en niet meer bij Jim Paddock. Toen hjQ aan 't eind van de wacht hijzelf had 's middags bij Emmo Deerkson in de kom buis gegeten alleen om te hooren hoe zij daar beneden in de manschaplogie op zouden reageeren toen hij de kajuit binnenkwam, stond wijn op tafel. Betty zat met loshangend haar voor de piano en hamerde een wilde muziek. Glover, met gloeiend gezicht en zwaaiende armen, danste wild rond en riep lachend tegen Gilling: Hoho, stuurman, zoo leven wij nu. vooruit, menschen, waar blijft ge nu? Kom hier, meemaken! Maar Gilling werkte als een koude douche. Met zijn harde commandostem zei hij: Ik ben hier stuurman en geen dans meester, kapitein Glover. De muziek zweeg. Glover mompelde iets van: Nu, nu, Gilling. Maar deze schoof den kapitein eenvoudig opzij, trok zijn zeejas uit, hing die aan een spijker, ging aan tafel zitten en begon zijn zeelaarzen uit te trekken. Daarbij zei hij: Deze flauwe kul moet ophouden. Ik wil rust hebben als ik van de wacht kom. Buiten dien, wat moeten de menschen daarvan den ken? Glover werd bloedrood van woede. Zoo afgemaakt te worden in tegenwoordig heid van Betty en dan nog wel door zijn eigen stuurman. Glover kon geen woorden vinden. Naar beneden gesmakt uit zijn gelukshemel staarde hij als een onnoozele jongen Gilling aan, die onverschillig zijn laarzen onder de bank smeet, en stotterde toen, alleen maar om tenminste het laatste woord te hebben: De menschen...? Wat de menschen er van denken? de menschen... Maar Gilling viel hem grof in de rede: Een prachtig zoodje, dat ge big elkaar ge. trommeld hebt. Glover had opeens zijn stem weer terug: Als ge met de lui niet kimt opschieten... Weer viel Gilling hem in de rede: Ik niet opschieten? Terwijl gjj hier zwetst ben ik buiten. Nu schreeuwde Glover: Dat accepteer ik niet! Maar op denzelfden gemoedelijken toon, waarop hij tot nu toe gesproken had, ging Gilling verder: Ik ga nu naar kooi. Ik wil niet gestoord worden. „Mahlzeit", mijne heeren. De deur van zijn hut sloeg achter hem dich Glover bleef staan en staarde als behekst naar de deur. Zijn hart hamerde in ziir. borst. Achter zijn voorhoofd waren verwarde ge dachten, was nog steeds de nevel der roes. Woede, liefde, ijdelheid, moedwil, trotsch; dat alles kroop in hem samen en maakte hem hulpeloos. Ook durfde hij zich niet omkeeren en zijn vrouw in de oogen kijken uit vrees, dat hij hierin de afkeuring over zijn blamage lezen zou. Als zij maar wat zei. Maar ook zij zweeg. Waarschijnlijk was haar ook voor de eerste maal duidelijk geworden, dat het hier niet zuiver een prettige huwelijksreis betror. Op dit oogenblik ontstond op het dek een geweldig lawaai; schreeuwen .vloeken, wild gestamp. Voor Glover was het een uitkomst, iets te moeten doen, schreeuwen, commandeeren, ztjn woede kwijtraken. Hij stormde naar buiten. Betty angstig achter hem aan. Tom!... Maar nauwelijks was Glover drie passen op het dek, of reeds sprong de Spanjaard op hem af, greep hem bij de borst en schreeuwde: Niets te eten krijgen? Verhongeren? Direct naar land! Een geweldige vtttefcrtag, ctten afte opge kropte woede in zich vereenigde, wierp den man met een wijden boog terug op het mid dendek. Doch als een kat sprong hij overeind, kwam op handen en voeten aangestormd. Nu schreeuwde Betty: Tom, een mes! Ibarra had een dolkmes uit de scheede ge trokken en stormde de trap op. Betty, terug! Nu begon een waanzinnige jacht over het dek, om de hut, om de logies, om de luiken heen. De kapitein vooraan, de Spanjaard achter hem aan. Als een spookachtig kinderspelletje. Daarbij lachten, joelden de matrozen en klapten in hun handen en hitsten den vervolger nog meer op. Steeds, wanneer Betty er tusschen wilde ko men, duwde Glover haar opzij, en als hij zich omdraaide om zijn vervolger af te wachten, hield Betty hem terug. Totdat zij eindelijk vooraan op het dek ver zeild kwamen en Glover met een opgeheven handspaak den Spanjaard dreigde: Nog een stap en ge zijt... Plotseling hield de Spanjaard in. Zijn woede was blijkbaar ineens gezakt of het comische van de situatie was hem duidelijk geworden. Met een buitengewone „grandezza" stapte hij als overwinnaar naar voren. Het dek was leeggevaagd. Vooraan, bij de plecht stond de kapitein met zijn vrouw. Ach teraan bij het roer stond Frank Clyde en hield zooals bevolen het schip in den goeden koers. Gilling was niet te zien. Hij zou het lawaai wel gehoord hebben, maar wilde niet te voor schijn komen, misschien uit vrees, maar eerder nog uit trotsch. Kagdt vér-volgt*). li

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 5