De belastingbronnen
der gemeenten
Verduistering te
Volendam
„Ons spreekt de sneeuw een tale"
„Wat de regeering wijst, de ge
meente prijst" Gloort op
nieuw de dageraad der gemeen
telijke autonomie?
De Wet op de financieele verhouding
tusschen het Rijk en de Gemeenten van
1897 bleek reeds spoedig na haar inwerking
treding niet te voldoen. De zich steeds
verder uitbreidende gemeentelijke bemoei
ingen, die door de nieuw ingestelde wet
ten (sociale en onderwijswetten bijv.) van
het gemeentebestuur werden geëischt, vor
derden vele uitgaven, terwijl daartegenover
geen bepaalde inkomsten konden worden
gesteld.
De wetgever zag in dat terzake iets voor
de gemeentebesturen moest worden gedaan
en nadat reeds eenige malen door wetswij
ziging een correctie was aangebracht in
de financieele verhoudingswet, diende mi
nister De Geer in 1928 het ontwerp van
een geheel nieuwe wet bij de Staten-Gene-
raal in.
Dit wetsontwerp, dat na amendeering op
verscheidene punten in 1929 tot wet werd
verheven bracht een radicale ommekeer te
weeg op het gebied der gemeentelijke fi
nanciën, doch inzonderheid op dat der ge
meentelijke belastingen.
Gemeentefonds.
Ingesteld werd een gemeentefonds, het
welk zou worden gevormd uit de opbrengst
van de tevens nieuw ingestelde inkomsten
belasting: de gemeentefondsbelasting. Uit
dit fonds wordt den gemeenten jaarlijks
een uitkeering gedaan als bijdrage in de
kosten wegens salarieering van den burge
meester en den secretaris, en een uitkee
ring p. inw., welke wordt berekend volgens
een formule, welke de grootte van de uit
keering afhankelijk stelt van de belasting
draagkracht van de betrokken gemeente
en tevens van de door deze gedane uitga
ven wegens politie, lager onderwijs en
armenzorg. Hoe hooger deze uitgaven en
hoe zwaarder de belastingdruk, des te
grooter is de fondsuitkeering aan de ge
meente.
De gemeentelijke inkomstenbelasting, die
vóór de instelling van het gemeentefonds
werd geheven, werd afgeschaft. Daartegen
over kregen de gemeentebesturen de be
voegdheid Personeele Belasting te heffen,
welke als rijksbelasting werd afgeschaft.
Bovendien konden op deze belasting een
onbeperkt aantal (in de practijk maximaal
200) opcenten worden geheven, terwijl deze
eveneens en wel tot een aantal van 75, op
de gemeentefondsbelasting konden worden
geheven. Dit laatste aantal was zelfs nog
voor verhooging tot 100 vatbaar, mits in de
betrokken gemeente het maximum aantal
opcenten op de grondbelasting, zijnde 20
voor de ongebouwde en 80 voor de gebouw
de eigendommen werd geheven. Bovendien
moeten de andere belastingen reeds tot
een redelijke hoogte zijn opgevoerd en de
verhooging van de opcenten op de Gemeen
tefondsbelasting noodzakelijk is om een
sluitende gemeentebegrooting te verkrijgen.
De hoofdsom met opcenten van de Per
soneele Belasting en de opcenten op de Ge
meentefondsbelasting kwam niet via het
Gemeentefonds den gemeentebesturen ten
goede, doch werden rechtstreeks aan deze
uitgekeerd. Bovendien werd den gemeenten
rechtstreeks toegekend 75% van de hoofd
som der Grondbelasting.
De nieuwe financieele verhoudingswet
alsmede de wijziging in het belastingstelsel
zijn in 1931 in werking getreden.
Sindsdien verslechterden echter de tijds
omstandigheden in die mate, dat reeds dra
behoefte bleek aan herziening van de finan
cieele verhouding tusschen Rijk en Ge
meenten.
Schommelingen in de geldmarkt.
Allereerst bleek, in 1931 reeds, de noodza
kelijkheid van de totstandkoming van een
Kasvoorschottenwet. Door de schommelin
gen in de geldmarkt, vooral teweeg ge
bracht door den val van het Pond Sterling
konden de gemeentebesturen bijna geen
geldleeningen geplaatst krijgen voor de fi
nanciering van door hen gedane kapitaals
uitgaven. Het Rijk zag de noodzakelijkheid
van ingrijpen in en bracht bovengenoemde
wet tot stand om de gemeenten zooveel
mogelijk aan kasgeld te helpen.
Doordat spoedig weer eenige stabiliteit
der valuta's op de beursen viel waar te ne
men en wederom leeningen op normale
voorwaarden konden worden geplaatst,
heeft deze wet slechts korten tijd behoeven
te werken.
Bijdrage in werkloosheids-uitgaven.
De toenemende werkloosheid vroeg steeds
weer nieuwe offers aan de gemeentelijke
kassen. Ook hier kon het Rijk niet blijven
toezien.
De eerste regeling te dezer zake werd in
1932 gemaakt, waarbij den gemeenten een
bijdrage werd toegekend van een bepaald
percentage (25 tot 75%) in de kosten we
gens crisis-werkloosheidsuitgaven.
Al deze uitgaven vergden echter van 's
Rijks kas groote bedragen. De Regeering
werd langzamerhand gedwongen de getrof
fen maatregelen eens nader onder de loupe
te nemen, teneinde indien eenigszins mo
gelijk bezuinigend op te treden.
Kortingswet 1932.
Zoo kwam in 1932 allereerst het z.g. Kor
tingswetje tot stand, waarbij werd be
paald, dat op de uitkeering uit het Ge
meentefonds aan de gemeente een korting
zou worden toegepast van 3% van het to
taal bedrag der salarissen en loonen van
het gemeentepersoneel, indien op deze sa
larissen en loonen niet een verlaging tot
een gelijk percentage werd toegepast. Ver
laagde een gemeentebestuur dus de wedden
van zijn personeel niet, dan moest het in de
In bijgaand artikel geeft een
onzer medewerkers een po
pulaire beschrijving van de
moeilijkheden waarmede zoo
wel Rijk als gemeente in de
jaren sinds 1929 te kampen
hadden om het „schip van
Staat" door de branding
heen te loodsen.
eerste plaats de bate van een dergelijke
loonsverlaging ontberen,, terwijl hem bo
vendien nog 3% van de Fonds-uitkeering
werd afgenomen.
Met dit kortingswetje, dat bovendien nog
eenige andere minder belangrijke finan
cieele bepalingen bevatte, was het finan
cieele vraagstuk echter nog niet geheel op
gelost!
Kortingswet 1933.
Steeds slechter werd de financieele positie der
Rijkskas. In 1933 kwam daarom reeds een
tweede Kortingswet tot stand, waarbij ver
mindering werd toegepast op de uitkeering
die de gemeenten uit het gemeentefonds
ontvingen. Deze vermindering variëerde van
1 tot 28%, naar gelang van de belasting
capaciteit der betrokken gemeente.
Deze korting was wel noodzakelijk om
dat het gemeentefonds met groote tekorten
werkte, welke door het Rijk moesten wor
den gedekt. Deze tekorten ontstonden, door
dat bij de inwerkingtreding der Financi
eele Verhoudingswet in 1931 het bedrag
der uitkeering voor 5 jaar werd vastge
steld. Nu de opbrengst van de voornaamste
voedingsbron van het fonds, de gemeente
fondsbelasting, door de steeds verder gaan
de daling van de inkomens der belasting
betalers minder ging opleveren dan het be
drag, waarop bij de vaststelling van de
uitkeering werd gerekend, konden aanzien
lijke tekorten niet worden vermeden.
Noodlijdende gemeenten.
Niet alleen de Rijkskas, doch ook de
kassen der gemeenten beleefden zorgvolle
tijden. Verscheidene gemeenten konden
tenslotte het hoofd niet langer boven wa
ter houden en moestén bij het Rijk om
steun aankloppen. Aanvankelijk werden de
ze gemeenten geholpen door het verleenen
van een rijksbijdrage, bij het verleenen
waarvan veel aan het inzicht van de Minis
ters was overgelaten. Nu het aantal z.g.
noodlijdende gemeenten een grooteren om
vang begon aan te nemen werd de wen-
schelijkheid van een wettelijke regeling
dezer bijdrage-verleening ingezien. In 1933
kwam deze wettelijke regeling tot stand in
de z.g. Wet Noodlijdende Gemeenten.
Deze wet beoogde in de eerste plaats de
noodlijdendheid der gemeenten te voorko
men. (In dit verband zij medegedeeld, dat
Ged. Staten van Noordholland door deze
wet en de naar aanleiding daarvan ont
vangen ministerieele circulaire er toe ge
komen zijn het bekende en zoo dikwijls
gehekelde vóóronderzoek van de gemeente-
begrootingen in te stellen.)
In de tweede plaats gaf de wet regelen
voor de uitkeering aan noodlijdende ge
meenten.
Voorts werd daarbij een nieuwe regeling
gemaakt voor de verleening van kasvoor-
schotten aan financieele zwakke gemeen
ten. Het kasvoorschottenwet je van 1932, dat
zooals hiervoren reeds werd gezegd
inmiddels haar practische beteekenis reeds
had verloren werd thans officieel inge
trokken.
„TJitgestooten" bedragen.
De eerste uitkeering, die de gemeentebe
sturen na de totstandkoming van de wette-'
lijke regeling der bijdragen in de kosten der
werkloosheidsvoorziening van het Rijk ont
vingen, betrof het jaar 1933. Een totaal be
drag van 75 millioen gulden was voor dit
doel op de Rijksbegrooting uitgetrokken.
De bezuiniging op de rijksuitgaven moest
echter verder gaan. De bijdragen in de
werkloosheidskosten konden voor het vol
gend jaar, n.1. 1934, slechts tot een bedrag
van 46 millioen gulden op de begrooting
worden gebracht.
De gevolgen voor de gemeenten waren na
tuurlijk alleronaangenaamst. Eenerzijds
waren de werkloosheidskosten vermeerderd,
anderzijds werd de rijkstegemoetkoming
verminderd.
Verscheidene gemeenten konden dan ook
hun begrootingen niet sluitend krijgen. De
Regeering meende echter voor hen een op
lossing gevonden te hebben door het z.g.
„uitstooten" van bedragen. Een zeker gedeel
te der werkloosheidsuitgaven kon n.1. naar
den kapitaaldienst worden overgebracht,
terwijl het Rijk voor de financiering van
deze uitgaven een renteloos crediet aan de
gemeenten, die daarvoor in aanmerking
kwamen, verleende. Dit crediet moest dan
in een bepaald aantal jaren (meestal 10)
in jaarlijksche termijnen worden terugbe
taald. Hoewel de gemeenten hiermede voor-
loopig waren gered kan niet worden ont
kend, dat deze werkwijze een funesten in
vloed heeft op een gezond financieel leven
en in volgende jaren de moeilijkheden voor
de gemeentebesturen slechts zal vermeer
deren.
Ook de \Vetgever is blijkbaar tot dit in
zicht gekomen, zoodat de regeling der „uit-
gestooten" (uit de begrooting gestooten) be
dragen slechts voor 1934 alleen heeft ge
golden.
Werkloosheids-subsidiefonds
In het volgend jaar kwam de regeering
met een nieuw idee: Bij de wet werd een
geheel nieuwe regeling der rijksbijdragen
in de gemeentelijke werkloosheidsuitgaven
vastgesteld door de instelling van. een
afzonderlijk fonds, het Werkloosheidssubsi-
diefonds.
Dit fonds werd gevoed door een belang
rijke bijdrage uit 's Rijks kas en tevens
door de gemeenten een belangrijk gedeelte
van de opbrengst van eenige belastingbron
nen af te nemen. Zoo werden den gemeen
ten afgenomen:
80% van de hoofdsom der Personeele Be
lasting naar de eerste 3 grondslagen (huur
waarde, meubilair en diensboden);
25 opcenten op de hoofdsom Gemeente
fondsbelasting le klasse;
40% van de opbrengst in hoofdsom der
Grondbelasting, en 10 opcenten op de hoofd
som der Vermogensbelasting.
Bovendien werden ten bate van het
Werkloosheids-subsidiefonds nog geheven
10 extra opcenten op de Vermogensbelas
ting en 10 opcenten op de Rijksinkomsten
belasting.
Bij de instelling van het Werkloosheids-
subsidiefonds werd door den wetgever te
vens een wijziging aangebracht in de wet
op de financieele Verhouding. De uitkeering
uit het Gemeentefonds werd totnogtoe bere
kend naar grondslagen, waarvan één werd
gevormd door de gemeentelijke werkloos
heidsuitgaven. Nu voor deze laatste cate
gorie uitgaven een afzonderlijke financieele
verhouding was geschapen was het wen-
schelijk deze bij de berekening van de Ge-
meentefondsuitkeering buiten beschouwing
te laten.
Classificatie-verschil.
Verzuimd werd nog te vermelden, dat de
gemeentebesturen bij de financieele ver
houdingswet van 1929 de bevoegdheid heb
ben gekregen voor de berekening der Ge
meentefondsbelasting de gemeente in een
bepaalde klasse te rangschikken, een le, 2e
of 3e klasse. In de 2e klas is 't minimum-
belastbaar inkomen lager dan in de le klas
terwijl in de 3e klas dit minimum weer la
ger is dan in de 2e. In de 2e en 3e klasse
was de opbrengst dus grooter.
Deze meerdere opbrengst noemde men.
classificatie-verschil. Zij werd der gemeente
rechtstreeks uitgekeerd.
Bij de laatste wijziging der Financieele
Verhoudingswet werd in deze regeling ver
andering aangebracht. Het classificatiever-
schil werd niet meer aan de gemeenten, doch
aan het Gemeentefonds, uitgekeerd. Daar
tegenover moest het fonds aan de gemeenten
extra uitkeeren:
le klasse f 1.—, in de 2e klasse f 3.— en in
de 3e klasse f 5.— per inwoner.
Nogmaals belastingwijziging.
Nog was het gemeentelijk belastingstelsel
niet geheel tot rust gekomen. Van zeer recem
ten datum is een wetswijziging, die op 1 Mei
a.s. in werking zal treden. Deze wijziging is
echter van ondergeschikt belang en heeft
alleen de bedoeling de belastingopbrengst m
plattelands- en stedelijke gemeenten meer
gelijkmatig te doen zijn.
Door de afname van 40 van de hoofd
som Grondbelasting waren de plattelands-
gemeenten meer gedupeerd dan de steuelij
gemeenten. De wetgever heeft gemeend dit
bezwaar te kunnen verhelpen door de ge
meenten weer 15 van de hoofdsom der
Grondbelasting (ongebouwd) terug te geven
doch daartegenover 2 opcenten op de nooid-
som der Vermogensbelasting in te houden.
Na al deze wijzigingen zijn de belasting
bronnen der gemeenten thans maximaal als
volgt:
75 opcenten op de hóofdsom der Gemeente
fondsbelasting; 20 hoofdsom Personeele
Belasting naar de eerste 3 grondslagen; 100
procent hoofdsom Personeele Belasting naar
de verdere grondslagen; Onbeperkt aantal
(practisch max. 200) opcenten op de Perso
neele Belasting; 38 opcenten op de hoofdsom
der Vermogensbelasting; 35 hoofdsom
Grondbelasting gebouwd; 50 hoofdsom
Grondbelasting ongebouwd; 80 opcenten
Grondbelasting gebouwd; 20 opcenten Grond
belasting ongebouwd.
Uitkeering uit het Gemeentefonds ad. f 1.-,
f 3.— of f 5.— per inwoner, wanneer de
Gemeente voor de heffing der gemeente
fondsbelasting resp. in de le, 2e of 3e klasse
is gerangschikt.
Schoolgelden.
De overige belastingbronnen worden recht
streeks door de gemeenten aangeboord. Bij
de invordering is dus de Rijksbelastingadmi-
nistratie niet ingeschakeld. De gemeentewet
somt deze belastingen op en laat de gemeen
tebesturen verder vrij in het vaststellen dei-
tarieven. Voor de heffing van schoolgeld,
hetwelk ook als belasting moet worden aan
gemerkt, werden onlangs gewijzigde voor
schriften gegeven. Deze wijziging bracht ver
andering in de grondslagen, waarnaar het
schoolgeld moet worden berekend. Zoo werd
thans ook het vermogen der schoolgeld-
plichtigen, dat totnogtoe bij de berekening
van het schoolgeld buiten beschouwing ge
laten werd als factor voor deze berekenin
gen aangewezen.
Overigens zijn de belastingbepalingen sinds
1931 ongewijzigd gebleven.
Breekt de morgen aan?
Door al de hiervoren gereleveerde wijzigin
gen in de belastingbepalingen is de verhou
ding tusschen het Rijk en de Gemeente sinds
1931 sterk gewijzigd.
De gewijzigde Gemeentewet, die in 1931 in
werking trad, huldigde op voorschrift van de
Grondwet 1848 de ideeën van Thorbecke: de
gemeente eigen baas in huis!
Thans, na 6 jaren, is van deze bevoegdheid
der gemeentebesturen, de gemeentelijke au
tonomie, niet veel overgebleven.
De Regeeringsbemoeiingen gaan steeds
verder en hebben thans reeds zoover in
het gemeentelijk leven ingegrepen, dat met
een kleine variatie op een bekend spreek
woord kan worden gezegd: „wat de regee
ring wijst, de gemeente prijst.
Nu de donkere ecohomische nacht weder
om plaats gaat maken voor een nieuwen
mor<?en (men meent het ochtendgloren reeds
te kunnen constateeren) is het te hopen,
dat de nieuwe dag tevens mede zal brengen
herstel der gemeentebesturen in hun vroe
gere en grondwettige bevoegdheden!
R.K. Kiesvereeniging en Wit
gele Kruis benadeeld.
In den loop van 1936 zijn ernstige ver
duisteringen gepleegd ten nadeele van de
R.K. Kiesvereeniging en van het Wit gele
Kruis te Volendam.
Langen tijd heeft men in het Zuiderzee-
dorpje de fraude, gepleegd door twee zeer
gunstig bekend staande personen, een be
jaarde vader en zijn zoon, geheim gehou
den. De Justitie greep echter in, zoodat een
regeling niet meer mogelijk was.
Er was een kastekort geconstateerd van
ongeveer f 850.- wat betreft de Kiesvereeni
ging en ongeveer f 1.450.- ten nadeele van
de vereeniging het Wit-Gele Kruis.
De twee verdachten, de 80-jarige W. D. G.
en zijn zoon P. J. G. drijven een sigarenma-
kerij.
De tijdsomstandigheden zijn ook voor die
branche moeilijk en op zeker oogenblik
toen zij een gunstige transactie meenden
te kunnen afsluiten waren er contanten
noodig. Gereed geld was er niet en de beide
menschen „leenden" het geld uit de vereeni-
gingskassen.
De handel viel niet mee en zij waren niet
in staat om het geld terug te storten.
De officier stelde den jongsten verdachte
in arrest, de vader bleef op vrije voeten. Gis
teren diende de zaak voor de vierde kamer
der rechtbank.
De oude man was wegens ziekte niet ver
schenen.
De zoon legde een volledige bekentenis
af wat de feiten betreft. Het was nooit de
bedoeling geweest om de kassen te benadee-
len. Kennissen en familie zouden geholpen
hebben, doch toen greep juist de politie in.
De voorzitters der vereeniging legden en
kele formeele verklaringen af. Het bleek,
dat de controle niet bijzonder streng was
geweest en vooral gebaseerd was op onder
ling vertrouwen.
REQUISITOIR
De officier van justitie, Mr. de Munck
Keizer, zeide in zijn requisitoir, dat de ver
dachten gezamenlijk zijn opgetreden en de
kassen hebben leeggehaald. Wat zij deden is
zeer laakbaar. De kas van het Wit-gele
Kruis immers is ingesteld om behoeftigen
en zieken te helpen. Het geld hiervan moet
onaantastbaar zijn, onder welken druk ook.
Dat zegt reeds het meest primitieve rechts
gevoel.
De overheid dient in dergelijke gevallen
streng in te grijpen. Rekening dient er ech
ter mede te worden gehouden, dat deze
menschen, die goed bekend staan, onder een
economischen druk hebben gehandeld. Aan
vankelijk wilde men in Volemhim de justitie
er buiten laten en dezen vuilen wasch
thuis behandelen, wat niet in het belang
van een goede rechtsorde is.
Beide verdachten hebben voor hun fout
reeds zwaar geboet.
Spr. requireerde tegen den vader wegens
verduistering een voorwaardelijke gevange
nisstraf van zes maanden met 3 jaar
proeftijd en tegen den zoon wegens mede-
plegen van verduistering en verduiste
ring negen maanden, waarvan zes maan
den voorwaardelijk, met aftrek van de
voorloopige hechtenis (twee maanden)
Mr. M. Bosboom bepleitte ook voor den
zoon een voorwaardelijke straf. Het ver
zoek van den verdediger tot onmiddellijke
invrijheidstelling van verdachte willigde
de rechtbank na raadkamer in.
Vonnis 10 Februari.
Menschen, die zóóveel haast
hebben, dat hun de tijd ontbreekt
om veilig te rijden, krijgen vaak
maanden cadeau in hospitaal of
huis van bewaring....
Witte vlokken wollig zweven,
Dekken d' aarde liefdrijk toe,
Dwarrelend van uit den hooge,
Worden nimmer vallensmoe.
Met hun helderwitte mantel,
Die van hier tot d' einder strekt
Wordt de wereld, wordt de mensQhheid
Wordt het al thans toegedekt.
't Land met zijn oneffenheden
Bonte kleuren, hier en daar
't Stadsbeeld met zijn huizenrijen
Straten, pleinen door elkaar.
Slechts één witte vlokken-regen
En dat al is samen één!
Uit het Nederlandsche landschap
Vliedt al wat contrast heet heen.
Als de sneeuw straks weg gaat trekken
Blijve hier die eenheid dan!
Nederlanders, zoekt elkander
Werkt tezamen, als één man!
Laat de vlokken het U leeren
Hoe, zelfs in een korten tijd,
Eenheid hier tot stand kan komen.
Helpt elkander, staakt den strijd!
RIJMELAAR.
Is het deelnemen van gemeente,
lijke instellingen voor maatschap
pelijken steun in het kapitaal
van borgstellingsfondsen in
strijd met de Armenwet?
De afdeeling voor de geschillen van be
stuur van den Raad van State heeft gis
teren behandeld een beroep van het be
stuur van de gemeentelijke instelling voor
maatschappelijken steun te Eindhoven te
gen een besluit van Ged. Staten van Noord-
Brabant, waarbij machtiging is geweigerdi
tot deelneming in het kapitaal van het
op te richtenEindhovensohe borgstellings
fonds met 10.000.—.
Ged. Staten zijn van oordeel, dat doort
deze deelneming de genoemde burgerlijke
instelling een gedeelte harer gelden zal
overdragen aan een ander en dat die an
dere naar zijn inzicht en op zijn verant
woordelijkheid over de besteding dier gel
den zal beslissen. Dat echter de besteding
der gelden van de burgerlijke instelling
volgons stelsel en bewoordingen der armen
wet behoort plaats te hebben onder verant
woordelijkheid der instelling zelve. Deze
beslissingen kan de burgerlijke instelling
niet uit handen geven.
Voor Maatschappelijk Hulpbetoon tradi
voor den Raad van State op als pleiter Mr,
L. Beel, chef der afdeeling sociale zaken ter
gemeente-secretarie te Eindhoven, die uit
eenzette, dat de opheffing van plaatselijke
crisiscomité's het treffen van nieuwe voor
zieningen noodzakelijk maakte. Vooral'
voor een industriestad werd een blijvend in
stituut ter zake gewenscht. Pleiter zeide,
dat een instelling van armenzorg, die zich
haar sociale taak bewust is, ook oog moet
hebben voor maatschappelijke voorzorg.
Ged. Staten doen het nu voorkomen, alsot
Maatschappelijk Hulpbetoon de beslissing
omtrent onderstand uit handen geeft. Dit is
niet waar. Een borgstellingsfonds verleent
in het geheel geen onderstand noch geeft
het voorschotten. Dit laatste doet een
bank.
Het betreft hier dus alleen een daad van!
vermogensbeheer. Zeer velen hebben eeni
gang moeten maken naar Maatschappelijk
Hulpbetoon, die daar voor hadden kunnen
worden gespaard, indien bijtijds voorschot
ten waren verleend. Bovendien zal door de
oprichting van het plaatselijk borgstellinzs-
fonds de voorschotverleening van de zijde
van Maatschappelijk Hulpbetoon belangrijk
worden beperkt.
Pleiter wijdde ten slotte een betoog aan]
de moreele zijde dezer zaak. De wijze,
waarop dit borgstellingsfonds is tot stand
gekomen, achtte hij geheel in den geest der
Armenwet.
De beslissing der Kroon zal later volgen»
VRIJDAG 29 JANUARI 1937.
Hilversum I.
8.00 VARA, 12.00 AVRO. 4.00 VARA. 7.30
VPRO. 9.00—12.00 VARA.
8.00 Gramofoonplaten.
10.00 Morgenwijding. VPRO.
10.20 Declamatie.
10.40 Concert door Les Ménétriers.
11.15 Declamatie.
11.30 Vervolg concert.
12.00 Kovacs Lajos' orkest en Gramofoonpl.
1.30 Gramofoonplaten.
2.30 Zuid-Afrikaansch Programma.
3.15 AVRO-Dansorkest
4.00 Gramofoonplaten.
5.00 Kinderuur.
5.30 De Ramblers en Gramofoonplaten.
6.30 Politiek Radiojournaal.
6.50 Zang.
7.00 Literaire causerie.
7.20 Vervolg zang.
7.30 Berichten.
7.35 Lezing „Hoe de Bijbel tot ons kwam".
8.00 Viool en piano.
8.30 Causerie „Menschen en Dieren".
9.00 Haarlem's Gem. koor en solisten.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Avondwijding.
11.00 Jazzmuziek (Gramofoonplaten).
11.3012.00 Gramofoonplaten.
Hilversum O.
Algemeen Programma, verzorgd door da
NCRV.
8.00 Schriftlezing, meditatie, gewijde muziek,
8.309.30 Gramofoonplaten.
10.30 Morgendienst
11.00 Orgelspel.
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonplaten.
I.00 Ensemble Van der Horst.
2.30 Chr. Lectuur,
8-003.45 Gramofoonplaten.
4.00 Zang en piano.
4.45 Strijktrio.
6.00 Gramofoonplaten.
6.30 Voor tuinliefhebbers.
7.00 Berichten.
7.15 Literair halfuur.
7.45 Reportage.
8.00 Berichten ANP.
8.15 NCRV-orkest en solist.
9.00 Causerie voor Middenstanders.
9.20 Vervolg concert (Om 10.00 Berichten
ANP).
10.30 Gewijde muziek (Gramofooopnamen).
II.0011.30 Gramofoonplaten. Schriftlezing.