Het congres der S.D.A.P. De Brabantsche Brief van Strijd om de Pool-koloniën. SOCIALISTEN EN MONARCHIE. DE WIJZIGING VAN HET BE GINSELPROGRAM. DE BEWAPENINGSKWESTIE. an con- Zaterdagmiddag is in de groote zaal v den Dierentuin, te Den Haag het 43ste cou gres der sociaal democratische arbeiders partij geopend met een rede van den voor- zit er den heer K. Vorrink, waaraan het volgende is ontleend. Spreker begon met te wijzen op het drei gend oorlogsgevaar, de onmacht van den Volkenbond en den wedstrijd in de bewa pening, om vervolgens op'den oorlog in Spanje te wijzen Wij dragen zei spr. als Nederlandsche S.D.A.P. geen verantwoorde lijkheid voor de gebeurtenissen in het Spaan sche politieke leven. Wij verafschuwen den burgeroorlog en de wreedheden en onmen- schehikheden, waartoe hij aan heide zijden van de frontlijn aanleiding geeft. Wij staan met onze volle sympathie aan de zijde der wöttige regeering en der heldhaftige volks militie. Ook onze Nederlandsche samenle- ving neeft weinig opwekkends te aanschou wen. Na zeven jaar van voortdurend ach- teruitgaan van het economische leven zijn groote groepen van het Nederlandsche. volk aan de rand van vertwijfeling gebracht r Aan den vooravond der verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal zeg gen zij het Nederlandsche volk, dat de regee- ring-Colijn zeer zeker niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het uitbreken van de crisis, maar dat zij wel verantwoorde lijk kan worden gesteld voor de wijze, waar op zij de crisis en haar gevolgen gemeend heeft, te moeten bestrijden. Zij is over haar eigen beleid nog al tevreden. Deze tevreden heid heeft, haar krachtigste uitdrukking ge vonden in de welhaast berucht geworden con clusie van Mr. van Balen in het regeerings- propagandageschrift: Het werkende land. Mr. van Balen verklaart; „Het nationale werkvermogen is onaangetast. De koop kracht is behouden, het moreel van de troep is ongedeerd." En zulks in het aangezicht van een werk lozenleger van meer dan viermaal honderd duizend. Wij zullen daarentegen plaatsen de mo gelijkheden, die het Plan van den Arbeid biedt, orn door versterking van de koopkracht en ordening en beheersching van het produc tieproces nieuwe welvaart te brengen, ook ,voor ons volk. Een samengaan met communisten werd door spr. beslist afgewezen. In het jaar, dat achter ons ligt, zegt spr., en dat geen verkiezingsjaar was, werd een ongekende activiteit ontwikkeld. Hierna herdacht spr. hen, die door den idood van den bond aan de partij ontvielen, om tenslotte het congres geopend te ver klaren. Voor de bespreking van het beleid van het partijbestuur over het afgeloopen jaar. ga ven zich niet minder dan 23 afgevaardigden op. De heer Moller, die het woord voerde namens de gezamenlijke Haagsche afdeelin- gon, zeide de nationale gedachte in dvnami- schen zin te kunnen aanvaarden. In Den Haag hadden vele leden bedankt omdat zij vreesden, dat de partij op nationale hoogtij dagen in alles met de bourgeoisie zou mee doen. Over hetzelfde onderwerp voerden nog ver schillende sprekers het woord. De heer Sandifort, sprekende namens de Rotterrïam- sche afdeelingen, zeide, dat. de opvatting daar was, dat er van een geforceerde koers verandering geen sprake was, dat er niets kunstmatigs of gekunstelds was geschied, doch dat er meer eerbied moet worden ver kregen voor de nationale emblemen, die door de arbeiders gereinigd moeten worden van de smetten, die de bourgeoisie erop heeft ge worpen. Mr. B. Waslander uit Utrecht oefent scherpe critiek op de arbeiderspers en is van meening, dat. deze teveel aandacht, aan het huwelijk van Prinses Juliana heeft gewijd. Spr. dringt aan op het onverzwakt handha ven van het standpunt t.a.v. de nationale ge dachte. Mr. A. de Roos, sprekende namens de Am- sterdamsche afdeelingen, acht door uitlatin gen \an vooraanstaanden in de partij het prestige noodeloos geschaad. De heer Van Woudenbergh, sprekende na mens de afdeeling Leiden, wil een duidelijke uitspraak van de S.D.A.P. als republikein- sclie partij. Strijd tegen het koningschap wordt echter onnoodig en ongewenscht ge acht. De andere afgevaardigden die het woord voerden, bespraken dezelfde kwestie in verband met de door het P.B. aan de af deelingen gezonden circulaire in verband met de huwelijksfeesten. Te half zes werd de vergadering geschorst tot acht uur, waarbij tiet partijbestuur gelegenheid kreeg zijn hou ding te verdedigen. I?'de eerste plaats beantwoordt de heer Albarda verschillende opmerkingen, de Kamerfractie betreffende. Wat de houding betreft, die de partij bij de jongste nationale feesten heeft ingenomen, zegt spr., dat deze niet zoo nieuw is als men schijnt te meenen. Reeds jaren geleden zijn partijgenooten in openbare functies met de monarchie in aan raking gekomen, hetgeen hun ambt in be paalde gevallen nu eenmaal meebracht. Het P.B. staat ten aanzien van de kwestie op het standpunt dat men geen cadaver-dicipline wenscht en dat men niet op elk gebied den partijgenooten wil voorschrijven wat zij moe ten doen en laten. Het geheele Nederlandsche volk was door de verloving van de prinses verrast, ook het P.B. en het V.A.R.A.-bestuur. Spr. is van meening, dat er geen onder scheid mag worden gemaakt tusschen een Nederlander van monarchistische en van re- publikeinsche overtuiging. Het P.B. is ten slotte van meening, dat er geen behoefte be staat aan een uitspraak. Dok over de defensieverboden wil spr. een woord zeggen, hoewel hij hierover liever zou hebben gezwegen. De defensieverboden zijn afkomstig van minister Deckers en ze zijn bevestigd en tot dusver gehandhaafd door het kabinet Colijn. Niet bij het Koninklijk Huis, maar bij het Kabinet is men voor verontwaarding over hun voortbestaan dus aan het goede adres. Het is begrijpelijk, dat bij sommigen diepe wrevel is ontstaan over de wijze, waarop de beweging bij defensie wordt behandeld., doch van de zijde der Koningin heeft men nooit anders dan de meest correcte bejegening ondervonden. Als men S.D.A.P. en N.V.V. blijft uitsluiten van alle diensten bij defensie, is dat een grof onrecht, een groot en respectabel volksdeel aangedaan. Het congres. In de Zondagochtendvergadering gaf Dr. Wiardi Beekman een kort overzicht van het resultaat van het werk der herzienings commissie, die tot taak had het beginsel program der partij te herzien. Het nieuwe program was noodig omdat het zich moest aanpassen aan de gewijzigde omstandig heden. De S.D.A.P. stelt voor alles ordening en planmatige leiding, terwijl nadrukkelijk wordt gezegd, dat de partij de macht slechts langs democratische weg wil veroveren. De vertegenwoordiger van Koog-Zaandijk was een der weinige debaters, die de moge lijkheid wilde openlaten voor tijdelijke toe passing van dictatuur. Tegen het invoegen van het Hilversum- sche amendement inzake duurzame klassen tegenstelling maakte de inleider bezwaar, daar de sociaal-democratie juist deze tegen stelling wil opheffen. Het defensie-vraagstuk. Ir. J. W. Albarda hield een inleiding over het defensievraagstuk, waarin de sociaal democratische leider zeide, dat niets zoo te gen de borst stuit als de voorbereidingen voor den komenden volkerenkrijg. Toch moeten wij, aldus spreker, de kwestie met ons verstand bezien cn daarom een nieuw standpunt innemen ten aanzien van de militaire vraagstukken. Onze ontwapeningsactie werd begonnen in een tijd toen alle volkeren naar vrede smachtten. Thans is dat anders. Zouden wij voor eenzijdige ontwapening blijven ijveren, dan zouden wij daarmede niet alleen ons land, maar ook andere lan den aan onmiddellijke gevaren blootstel len. Onze weermacht moet echter dienen niet voor agressieve doeleinden, maar staan achter de Volkenbondsgedachte. Wij moeten ons er goed van bewust zijn dat de eenige rem op de agressie der tota litaire slaton is een krachtige weermacht van de Volkenbondsstaten. Slechts als Duitschland en Italië niet op gewassen blijken tegen de vredelievende landen, zal men mogelijk door overleg tot een vreedzame oplossing der loopende kwes- tiest kunnen komen. Ds. Banning verdedigde het minderheids standpunt in de militaire commissie der partij. Hij betoogde, dat de oorlogsvoering steeds vernietigender is geworden en dat voor een klein land de handhaving der onafhanke lijkheid een fictie is. 't Defensievraagstuk werd algemeen als het belangrijkste punt van het congres be schouwd Talrijke sprekers voerden hierover het woord en eerst tegen kwart over tien was men met de lange sprekerslijst klaar. In zijn repliek zegt Ir. Albarda de voor naamste hier aan de orde zijnde tegenstel ling te zien in het onlogische dat er in het standpunt van de minderheid is. Spr. begrijpt niet dat men de consequentie die het lidmaatschap van den volkenbond oplegt aanvaardt en dat men wel de wapens wil opnemen voor een ander land dat aange vallen wordt maar niet door eigen land. Als wij onze wegen openstellen zullen de Duit- schers langs onze fraaie nieuwe autowegen door ons land naar België trekken en naar de kust om Engeland te bestoken. De amen dementen op de door het p. b. voorgestelde nieuwe paragraaf over de buitenlandsche politiek en defensie worden ingetrokken of verworpen. Over het voorstel zelf wordt schriftelijk gestemd. Te ruim 12 uur wordt het congres verdaagd tot Maandagmorgen half tien. Ulvenhout, 26 Febr. 1937. Amico. Daar is lesten Zondag van prop pen nie veul geko men. 't Zat zóó: 'k Had verlejen n vlot getimmerd, In veertien dagen had ik geenen voet meer op tn'nen grond ge zet en 'k kost 't niemeer uithóu! wen! Eiken morgen op m'n bloote voe ten nog, was ik van de bedstee al naar de voorkamer gerend en had ik, door 'n kierke van Trui's mooie gordijnen naar 't water ge tuurd eneiken nacht was 't „wonder", da'k toch stiekum verwachtte, uitgebleven! Geenen duim was 't water gezakt, wa'k zoo sjuust bespeuren kan aan 'n daar, waar m'n boerenkoolveld is, omdat den kooi, mee z'n groene pluimen, sjuust efkens boven water steekt. Die groene toppen van m'nen onbereikbaren kool zijn dus zooveul ais m'n waterpeil. Ik bleef dan staan turen, turen, turen naar dat grijze, stille water in den graau- wen wintermorgen, tot de koupukkeltjes op m'n vel prikten, om dan, 'n bietje moede loos, terug te gaan naar achteren om m'n eigen langzaam en piekerend zonder ge dachten, aan te kleejen. „En...?" „Nog 't zelfde, Trui...!" „Gij pakt nog 's 'n flinke kou, mee eiken morgen zoo in oew hemd aan die raam te gaan staan...!" „Kan er nog wel bij." „Ge kunt toch net zoo goed even oew sok ken cn klompen aanschieten...?" „Jawel. Maar ik ben zoo nieuwsgierig, ee, naar 't wonder!" „Wonder?" „Ja! Da 'k op 'nen morgen op zal staan en eh datte, nouja, we bidden er toch eiken avond 'n extra rozenhoeike voor, ee?" Trui: „jajah!" „Enne, Trui, 'k zal 't oe nou maar zeg gen..." Toen zat ze meteen recht overend in de bedstee. „Zeg op! Wat hangt er nou weer boven m'nen kop?" „Den Blaauwe z'n akkerske is heb ik tennaastebije al leeggerooid." Hup! Trui slingerde heur beenen over de beddeplank. En mee d'r handen de plank vasthouwend, om 'r evenwicht te bewaren, zat ze daar, mee 'nen vuurrooien kop van den slaap en 'n bietje angst, mee groote. doffe oogen naar me te kijken als 'non dwaas. „Christenezielenzee ze langzaam: „en nouw...?" „Ja, sjuust. En nouw." Afijn, amico, om 'n lang verhaal kort te maken: ,,'k heb 's middags 'n stuk of zes boomstammen aan malkaar geklampt, Bles er voor gespannen en zoo m'n vlot naar't water geslept. DE LANDEN VECHTEN OM NOG ON ONTDEKT GEBIED! NIET MET BOMMEN, MAAR MET EX PEDITIESCHEPEN EN VLAG GEN! De in alle stilte plaats gehad hebbende annexatie van 2 millioen vierkante kilome ier (gedeeltelijk nog onontdekt) Zuidpoolge bied door Australië en Nieuw-Zeeland, doet de vraag naar het nut van deze „veroverin gen" rijzen. Voor den wereldoorlog bestonden er noch in het, Noordpool- noch in het Zuidpoolge bied souvereiniteitsrechten. Zelfs het econo misch waardevolle Spitsbergen met zijn rijke kolenmijnen was indertijd in politiek op zicht niemandsland. •Onmiddellijk na den oorlog begon men echter het Noordpoolge bied te verdoelen, want intusschen was ge bleken, dat hier groote hoeveelheden kolen, marmer, kryoliet en op Groenland zelfs goud te vindon zijn. Eerst wist Noorwegen tegen den wcnsch van Engeland door fe zetten, dat Spitsbei- gen en de ten zuiden daarvan liggende ei landen als Noorsch staatsgebied erkend wor den. Rovendien annexeerde het, op 8 Mei 1SL9 ondanks bet protest van Tsjecho-Slowakije het Jan Mayen-eiland. Oslo's pogingen om ook liet voor de Noorsehe visscherij zoo be langrijke Oost-Groenland te annexeeren, mis lukte. Het ITaagsehe gerechtshof besliste op 5 Anril 1!).'13 na een langdurig proces, dat liet land aan Donomarkan bahoorda. Raads a voren, op 15 April 1930. had de Sovjet-Unie alle tusschen de Russische LTszeekust en cie Noordpool liggende eilanden, ook de nog niet ontdekte, tot Russisch bezit verklaarn. Canada verwierf op dezelfde wijze ai ne land tusschen de Canadeesche noordkust en de pool, de Vereenigde Staten al het gebied ten noorden van Alaska, Denemarken de zone ten noorden van Groenland en Noorwe gen al het vasteland tusschen het eiland .Tan Mayen, den Varangerfjord en de Noord pool. Daarmede was de arctis geheel ver deeld. j Het gaat om kolen, olie, vtsch, mineralen en goud. De regeeringen van Canada en Rusland hebben verklaard, dat zij slechts aanspraak maakten op het land, dat onmiddellijk ten Noorden van hun grenzen ligt. Sinds men echter weet, dat aan de pool geen land ligt, maar water en ijs, heeft deze formeele ver klaring weinig waarde meer.De strijd om 3,5 millioen vierkante kilometer onbekend gebied, die. niet, met gas, kanonnen en vlieg tuigen gevoerd wordt, maar wel met expedi tieschepen en vlaggen, is begonnen. De inzet is hoog; het gaat niet slechts om kolen, olie, visch en mineralen, maar ook om gou<J en zelfs om radium. D« nederzettingen In de Noord poolstreken. „Hooge" bescha ving. Nu de Russische arctis (Noordpoolstreek) zijn reeds geheele steden ontstaan. Igaar kaa telt reeds 20.000 inwoners en heeft den sleutel naar de Karazee in de hand Ook Nova Zembla en het nog Noordelijker lig gende Wrangelland zijn thans bewoond. Frans-Tosephsland bezit zelf een eigen ra diostation. Canada is niet minder actief. Op zijn arctisgcbied wonen slechts 13.000 menschen maar een ieder van hen staat door middel van draadlooze stations in verbinding met de beschaving. Canada bezit verder de meeat noordelijke mijn ter wereld. Ilier zoekt men naar radium. De regelmatige lucht verkeersdienst reikt noordelijker dan de Russische 3000 rendieren die van de Amerikaansehe regeering gekocht zijn, wer den van Alaska naar de Mackenzie-rivier gedreven en helpen de daar gevestigde ko- lonisten aan vleesch. Zelfs vindt men in het hoogste noorden van Canada een elec- trische centrale. Vliegvelden op Nova-Zembla? De waterweg van Londen naar Tokio door de Middellandsche Zee en den Indi- schen Oceaan is 21.000 km. lang, de land weg met den Siberischen spoorweg 13.800 km. en de, luchtweg via Nova Zembla en de IJszee slechts 10.100 km. dus nog niet half zoo lang als de waterweg. De kortste weg van New York naar Peiping leidt di rect over pool de kortste verbinding tus schen San Francisco en Moskou onmiddel lijk langs de pool. Intusschen heeft het luchtverkeer voor dergelijke lange afstanden steunpunten noo dig en deze zijn in do Poolstreken niet zoo gemakkelijk te vinden. Het vinden van der gelijke steunpunten behoort derhalve tot de belangrijkste taak van de Russische, Ame rikaansehe, en Canadeesche poolexpedities. IJs tegen mensch; mensch tagen ijs. Aan de Zuidpool zijn de kansen veel groo- ter dan aan de Noordpool om nieuwe ei landen te ontdekken Engeland proclameerde reeds op de Rijksconferentie van 1936 het grootste deel van dit continent tot Britsch bezit Daar bevonden zich gebieden die Ar gentinië met goed recht als zijn eigendom beschouwde, zooals de Zuid-Orkney-eilenden en het Keizer-Wilhelmland. Noorwegen nam loen in 1927 ondanks hot protest van Enge land het voor zijn walvischvangst zoo be langrijke Bouvet-eiland in zijn bezit in 1929 volgde het eiland Petersland en een jaar later werd de Noorsehe vlag zelfs op het vasteland geheschen. Frankrijk annexeerde het tot Wilkesland behoorende Adélieland en de Vereenigde Staten het in 1928 door Byrd ontdekte 20.000 vierkante km. omvat tende Byrdland. De strijd tusschen de staten gaat hard tegen hard: ijs tegen mensch, mensch te gen ijs. Maar naar alle waarschijnlijkheid zal de ijswoestijn het goud waard blijken te zijn, dat men er aan besteed. „Ge léat 't, horre!" kwekte Trui. „Mensch, houd-de-oe koest". „Ik zeg oe, ge laat 't uit oew lijf Dré!" Toen nam ik den puthaak, 'nen stok van 'nen meter of vier, gooide die op 't vlot, klakte mee m'n tong en Bles zette aan. Schurend cn zwaaiend over den vetten erf, liep m'n „schip", de „Goeie Hoop" van sta pel. Trui achter me aan. „Wat gade nou doen, in sjissesnaam, Dré! wat gade nou aanvangen?" dreinde Trui in duuzend onnoodige angsten. Maar ik zette door. M'n klantjes morgen in den steek laten...? Voor 't eerst na vijf enveertig jaren...? Gatsamme, daar was meer voor noodig, dan 'n klats water! „Vort Bles, vorrt, jandomei" Bij 't water gekomen spande-n ik Bles uit en brocht 'm terug op stal. En steeds Trui achter me aan. In den stal zocht ik wat gereedschap bij malkaar, 'n paar ben- nekes ook en toen heb ik Trui efkens „de waarheid gezegd", lijk dat genoemd wordt. „Trui, sodejuu, schei uit! mee oew ge zeever! Ik zzallen toen sloeg ik mee den vuist op tafel dat d'n koffiepot „neeö" schudde: „ik zzall hier-en-gunderwijd, ik zzal Ja, wat zou ik? O ja! „Ik zall m'n groen tes rooien, al al al mot ik er naar dui ken voor den donder!" Weer zoo'n ding op tafel. Trui ving den koffiepot nou op (ik wist den tweeden keer veul beter op welke plek ik slaan moest!) en meteen liep ik naar buiten. Bij mn vlot gekomen' smeet ik manden en gereedschap er boven op, rukte en snukte in m'nen drift 't heele ding nogal rap te water en tenslotte moest ik nog 'nen sprong maken, want m'n „schip had 't ruime sop al gekozen" nog vóór den kapitein aan boord was. Eenmaal op 't water zakte m'n kwaaie bui, want m'n vlotje liet z'n eigen lekker boomen en sturen, mee den puthaak. Ik was tenminste weer 'ns op m'nen akker, al lag ie dan 'n meter onder me en mee m'nen boomstok voelde-n-ik: hier zit ik boven de savooien, hier boven de spruiten, hier ga ik over m'n winterkoren; hah, daar is de sloot langs m'n weiland, vernolle, ami co, ik leefde weer óp, als ik m'nen grond m'n akkers, m'n velden betasten kost, mee dieën stok. Op 'n oogenblik zat ik boven de Mark. 'k Had diep water! Maar nou was m'nen boomstok efkens te kort!Kost ik moeilijker sturen en vóór ik 't wist, dreef de Goeie Hoop" op den snellen stroom van de Mark naar zo'n kattenrugbrugske en nog sjuust op tijd kost ik langsuit gaan liggen en zóó, onbeschadigd, onder 't brugske door komen. Sodepin, dat was 'n lollig avontuurke. Maar nou terug naar „den akker." En op 'nen bocht van de Mark, ik kan ze uit m'nen kop teekenen, dat verstade, plantte-n-ik m'nen stok vast in den berm, ttok, mee beenen en armen m'n vlot den stroom uit en pagraaidc toon naar m'n kool velden. Nou, nie om te stoeten, jonk, maar ik ben daar efkens te keer gegaan! 'k Heb m'nen jas uitgeschoten, m'n mouwen omhoogge- stroopt tot onder m'n armen, 'k heb 't vlot vastgezet aan den stok en den ketting waar aan Bles de zaak weggeslept had en toen, op m'n knieën, heb ik m'n vlot volgerooid, genog voor twee groentcnwagels M'n eer- pel en m'n bieten liggen gekuild achter m'n huis, droog! - cn zoo, teugen donker heb ik de lading in evenwicht gebrocht, m'n anker gelicht en koers gezet naar de haven Trui stond aan de kusten van Ulvenhout! „Een..?" hakkelde ze. „Goeie vangst Toeteloeris! 'k Heb boeren kool. spruiten en savooien gevischt, genogt voor 2 dagen. En de spullen zijn best! 'k Heb ze uit 't water getrokken als dren kelingen bij d'r haren!" 't Schip heb ik netjes gemeerd, lading en kapitein gede- barkeerd en m'n eigen voorgenomen: dat doe'k nog 'ns! Sodemearel, man, wat 'n plazierig werk zoo rond te drijven over zo'nen onafzicn- tiaren plas, mee geen ander lawijt, dan 't geklots van 't water teugen oew vlotje aan. 't Was goei weer. Heel den voormiddag had 't gegoten. Maar nadenmiddag brak ken de lochten. Witte, zonbeschenen wol kenklodders dreven majesteus door den bonten hemel. Bont van blaauwe. witte, zilveren, peerse kleuren, doorschijnend van gouwen zonnelicht. Gouwen poeir trillerde door de heele schepping. Seliichtte over 't water en plekte aan de natte, kale boom kruinen, die leken getrokken van gesmol ten glas nou! Heel den kleuriger hemel, ik pagaai- de-n er door, zingend en plazierig, want 't was éénen glazigon pracht, dat blinkend witzilver en puure blauw te zien dreven over m'n akkers, 't Was... Maar allee, ik zou nog vertellen van Zondag! We hadden ons Zondagmaaltje binnen Trui was doende in 't achterhuis mee d'ren omwaseh en ik zat duttpnd te wachten op den tijd van naar de „Gouwen Koei" te gaan, voor 'n propspuileke mee de kame raads, als daar bezoek kwam. 'k Was efkens te lui om me om te draal en en op 't geklop riep ik, mee m'n oogen nog toe: „komt erin!" En 'k bleef „sla pen". De deur wierd dichtgedaan en Trui sief- te naar voren en in eens hoorde-n-ik ze roepen, mee 'n „Zondagsche" stem: „Neeë maar... da's lang gelejen, meneer pastoor!" Hé? He? Pap wierd ik „wakker", sprong uit m'nen makkelijken zorg, gooide 't kus- seltje om en zee: „ga zitten, meneer pas toor. Als ik daar nou erg in had, dat gij daar was!" „Bedankt, bedankt, Dré. Trui. Hoe gaat- ie, menschen? Mee die overstrooming? Veu! last? Schaai??" „Och, meneer pastoor, ge verstaat...! „Ja, genogt. M'n kerkske was maar half vol, vandaag. Ze kunnen er nie door, mn prochiaantjes, jaah...!" „Allee, doe-d-oewen jas af", vroeg ik: „maak 't oew eigen 'n bietje geriefelijk! „Neeë, neeë," piepte-n-ie: „neeë, Dré, ik ga weer rap henen, man. Ik hou oew nie van oew kaartspulleke af. Jonk! Heel de week hard werken, dan mot ge zoo s Zon dags oew verzetje hebben, horre!" „Jawel, meneer pastoor, maar dat komt op geen half uurke aan." Toen zat ie. 'n Bietje hijgend, kuchend, ocherme, hij wordt zoo stok-stok-oud. Trui: „wat zal 't zijn, meneer pastoor? 'n Bakske koffie of 'n kommeke thee, op den oogenblik?" „Niks, Truike. niks" En z'n papier-witte handje wapperde in den donkeren hoek onder de schouw: „doe nou 'ns geen moeite asteblief, voor zoo'nen ouwen lastpost." „Toch wel 'n sigaar asteblief, meneer pastoor..?" en k hiew 'm mijn kistje voor. 'n Bietje ondeugend, 'n tikske verlegen heid in d'oogen, keek ie me aan. „Ge weet, Dré.-! Maar gade gij oewen gang, horre!" Ja, amico mee den Grooten Vasten dan raakt ge geen sigaar aan 'm kwijt; geen extra bakske koffie, geen snee koek. niks. En wilt ge gelooven, hij is er eigens 'n. bietje verlegen mee, den braven mensch. En ik? Ik kan 't bijna nie goed aanzien, dat ie z'n eigen tekort doet. Want^ ocher me, hij is zoo heel, heel erg oud. '_t Is of ie geen lichaam meer heeft. Als ie daar zoo zit. is 't eenen dikken jas, mee niks dan plooien, waarboven uitsteekt 'n kopke als 'n keersevlam, zoo teer, zoo locht, zoo.., stralend in die zi.ien krullen. „Dré, ge mot me raad schaften, kearel^ „Geren, meneer pasfoor en daad erbij, als 't efkens kan! Dat witte!" „Bedankt op voorhand, jongen. Zie 's... „Motte nou wezenlijk niks hebben,me-f neer pastoor; ook nie om mij 'n plazier te doen." vroeg Trui. „Neeë, Truike. Adam is nou veuls te oud om z'n eigen nog te laten verleiën, door Eva, zelfs als ze Trui hiet. horre!!." (Dan ga'k maar verders. aan m'nen bordenwasch," zuchtte Trui, „anders wordt m'n water koud." „Zie 's, Dré. ik zit gevangen. Gevangen achter 't water! Daar gunder, achter de wielerbaan, daar heb 'n parochiaantje zit ten. dat hard ziek is. 'n Jonk vrouwke van dertig omtrent..., vier kinderkes... man zonder werk... ochja." Toon richtte-n-ie z'n. eigpn op: „en daar mót ik naar toe, Dré! 'k Heb er geen rust meer over. Als ik van nacht wakker wierd, dan., nouja, hoe 't staat.., 't is nie te hereiken nou, dan mee uren, uren gaans en dat kan ik niemeer, jonk." „Ge komt er nie, meneer pastoor, mee uren gaans óm te loopen want ge kunt 't zóó nie aanleggen, of ge zult wel drie kee- ren to oew knieën door t water motten". Toen beet ie op z'n lippen, rimpelde z'n: voorhoofd en strak staarde-n-ie naar de plattebuis. In gedachten, bedroefd, knikte z'n kopke, als 'n blommeke op den wind, „Dus... 't is nie... nie te bereiken..?" Mee geenen auto mee geen sjees me© geen., vliègmachien" lachte-n-ik. Efkens trokken de rimpels weg, maar lachen, neeë, dat ging 'm deuzen keer nie af. I-lij zette z'n hoeike achterover, vreef over z'n rose voorhoofd, zuchtte en zag de ellende van 't arme huishouwentje vóór 'm, in den donkeren hoek naast ons bed stee, waar naar ie angstig en bedroefd te staren zat. Z'n lippen beefden efkens. Toen „ik heb m'n moeder ook verloren, Dré als ze efkens dertig was...! Jongen, da's zoo vreed. We zwegen. Wou le nou toch maar 'n sigaar aansteken van me. 't Leidt 'n biet je af, docht ik. „Gij weet er dus ook niks op, Dré?" vroeg ie eindelijk. „Jawel, meneer pastoor..., alleen, ja..., ik durf er zoo slecht mee voor den dag te ko men.. ik... (fluisterend) en Trui mag 't zékers nie weten!" „Zeg op, zeg op, Dré." Zenuwachtig kneep z'n handje in m'nen mouw. „Ik heb 'n vlotje gemaakt!" Hij stond op. „Kunnen we 'r daarmee komen??" „Ja. „Wanneer, jongen?" „Da lijk!" „Maar oew kaartspulleke... Dré?" „Niks! Ik wil nie hebben sodejuu, dat gij vannacht wééér legt te piekeren!" „Dré, d's schoon van oe, da's..." „Hou nou op, hou nou op, meneer pas toor. Maar één ding! Gij komt hier nie vandaan zonder 'n steuvigen bak koffie mee 'n vet beboterde snee koek mee suiker. En 'n sigaar voor op 't vlot! Want 't is koud man, op die vlakte van niks dan water. En als ge daar nou mijnen zin in do,et, dan neem ik 'n benneke versche eiers mee, 'n kan melk, groentes en eerpel voor 'n week genogt en 'n stuk vleesch uit de kuip! En anders., nikss!" Toen kwam Trui binnen. „Wat hebben jullie toch allemaal te ve-i zelen?" vroeg ze verdacht. „Als ge twee minuten kunt zwijgen, dan zal 'k oe alles vertellen Daarna kunt ge praten zooveeul als ge wilt, maarr... daar wordt n i e naar geluisterdl" En zoo, amico, zoo koos 'n half uur later de „Goeie Hoop", weer 't ruime sop. Me neer pasfoor in 't midden op 't vlotje, op mijnen rieten zorgstoel, die 'k goed vast gesjord had. z'n voeten op Trui's warm© stoof en nog 'n sfeuvige deken over z'n. knieën. En zoo Is er van kaartspeulen toen niks gekomen. De propelub, die ons gaan zag. heeft staan wuiven of we naar Amerika overstoken. Den Blaauwe praaide: „ahov'" En meneer pastoor lachte, genoot en zeej „en toch zijn 't goeie kearels, Dré. 'k Heb altij leut in juilliën kring. Hou 'm bij mal kaar!" .Meneer pastoor, daar hoeft ge vannacht in geen geval over te piekeren, horre!" En zoo, amico, mee wat leut, wat lacK en plazier zijn we gevaren over den water vloed en zijn we thuisgekomen om goed zes uur, mee 't licht van m'nen stallan teern. 'k Heb er stillekes van genoten. *t Was 'n prenteke, deus heilig, grijze manneke midden op dat vlot, in t rosse licht vat den lanteern, daar op 't stille water, waa- over den nacht ging wemelen als zwarte asch. Veul groeten van Trm en ais altü geen haarke minder van oewen t. a. v. DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 3