De tusschenhandel als een spons De vaste klant 7]a iOi&uA s aoxrtvdS Uit de natuur KATJES KORT VERHAAL HOE HIJ MEEHELPT IN PERI ODEN VAN OPGANG DE CON JUNCTUUR TE VERBETEREN. HOE HIJ IN TIJDEN VAN ACH TERUITGANG DE CRISIS VER SCHERPT. Onze economische samenleving heeft de laatste tientallen jaren merkwaardige "iter sten gekend. Er was een tijd, het was in h» latere oorlogsjaren en gedurende de periode die onmiddellijk volgde op don vrede dat er aan goederen een schrikbarend tekort was Gebruiksartikelen, waaraan we ons hadden gewend en die we waren gaan be schouwen als te behooren tot de eerste levensbehoeften, waren niet meer te krijgen peperduur.W beschi'kb^ bleef, Tas Geleidelijk veranderde de situatie Van gebrek was ten slotte geen sprake mee? integendeel, er ontstond een overvloed gelijk' de wereld wellicht nog nooit had gekend De prijzen daalden en daalden, totdat op den duur van een loonende productie geen aurake meer was. i)m alles weer in gezonde hanen te lei den. dat wil zeggen om de prijzen Ie hand haven op een zoodanig peil. dat de produ cent met eenigen goeden wil ten minste nog de neus boven water kon houden na men tallooze regeeringen hun toevlucht tot kunstmiddelen, in den vorm van vernieti ging op groote schaal, productiebeperking of restrictie en andere. Deze saneeringsmaatregelen stuitten op scherpe tegenkanting van de zijde van menschen, die wezen op de armoede, die alom op de wereld heerschte. Er is echter niet de minste twijfel aan of ze hebben wel degelijk een gunstige uitwerking gehad Het is evenwel niet onze bedoeling hier over uit te weiden, te meer niet, omdat in derdaad de ergste moeilijkheden overwon nen schijnen, In tal van artikelen is restric tie of vernietiging overbodig geworden. De prijzen van de meeste goederen zijn geduren de het afgeloopen jaar sterk gestegen, en het schijnt alsof er weer schaarschte begint te ontstaan. Helaas is dit nog niet het geval met de meeste onzer bodemproducten. Het is ech ter niet waarschijnlijk, dat deze op den duur zullen achterblijven en binnen afzien- 'baren tijd zal zich ook hier wel een op leving afteekenen. Waaraan echter is die nieuw ontstane schaarschte toe te schrijven? In de eerste plaats natuurlijk aan het feit, dat de bewapeningsindustrie ongeveer werkt op topprestatie. Er wordt evenveel van gevergd als in de achter ons liggende oorlogsjaren, waardoor niet alleen een groote hoeveelheid grondstoffen wordt opgenomen, doch ook de arbeidsmarkt belangrijk wordt ontlast. Het aantal werkloozen is sterk afgeno men, met het gevolg, dat deze menschen weer optreden als koopkrachtige consumen ten, wat vroeger niet van hen kon worden gezegd. Tevens zijn hun loonen veelal ge stegen, waardoor ze, ook bij de stijgende prijzen in de markt bleven. De eenige oorzaak van de ontstane schaarschte is dit alles echter niet. Een andere en wellicht een nog belangrijker re den is te vinden in iets, wat we zouden kunnen noemen de speculatie. In onze maatschappij gaan de goederen in den regel niet direct van producent naar consument. Er zijn wel idealisten, die zich iets dergelijks droomen, maar voorloopig zal een dusdanige inrichting van onze sa menleving nog wel een utopie blijven. Dit alles doet er intusschen ook weinig toe, de wijze, waarop de goederen thans hun weg vinden hebben we te accepteeren als een feit. En zoo zijn er talrijke tusschenschakels, waarvan elk zijn eigen taak vervult met het uiteindelijk resultaat, dat ten slotte alle pro ducten belanden, daar, waar ze behooren te komen: bij den verbruiker. Zulke tusschen schakels zijn bijvoorbeeld exporteurs, im porteurs, grossiers, winkeliers. Al deze menschen bijeen vormen een complex, dat men in zekeren zin kan vergelijken met een spons, die een zekere hoeveelheid water kan opzuigen, zonder dat iets wordt afgegeven. Naarmate ze zich meer volzuigt, vermindert het vermogen om meer te kunnen opnemen en, eenmaal volgezogen, hangt de kwes tie of ze het water zal afgeven af \an de vraag, of ze wordt uitgekne pen of niet. Op vrijwel dezelfde wijze zien we zich de tusschenschakels in den handel soms volzuigen met goederen, terwijl slechts drupsgewijze wordt afgegeven. Dit feit vol trekt zich, wanneer algemeen de verwach ting bestaat, dat de prijzen voorloopig zul len blijven stijgen.. Dalende prijzen en vooral de verwachting dat die daling van langeren duur zal zijn hebben een gevolg, dat volkomen te verge lijken is met het uitknijpen van een spons. Het koopen van nieuwe voorraden wordt uitgesteld tot dat men er in het geheel niet meer buiten kan. En ieder koopman past er ter dege voor op, dat hij niet meer be trekt dan hij volstrekt noodig heeft, zoodat het zuigvermogen van de spons geen oogen- blik in werking treedt. Bij aanhoudende dalende prijzen zien we dusa eerst alle tusschenschakels hun voorra den afgeven. Wel zullen de producenten suc- door J. K. S. 't Is weer de tijd van de katjes, ondanks alleraardigste koude-invalletjes, vorst en sneeuw, 'n cadeautje van de ijsheiligen. Maar dat hielp allemaal niets. M'n overtuiging, dat er geen winter bestaat, bleef even vast. Voor mij begint de winter nu eenmaal elk jaar op 1 Januari en eindigt de herfst op 31 December! Maar dat daargelaten, 't is de tijd van de kat jes en daarom wilde ik daarvan eens iets ver tellen. 'n Kort babbeltje dan, want ik heb weinig tijd vandaag! Laat ik den hazelaar maar bij den kop nemen! Die bloeit omstreeks half Januari al hier en daar met een pracht, waarvan de stadslui bij hun geforceerde ,,tulpjes-in-doddige -potjes" staan te kijken! 't Is een heester, die hazelaar, want uit den grond komt een heele massa takken en niet één stam. Helaas is 't een onbekende, en dus ook weer onbeminde hees ter. Ook zijn katjes zijn weinig bekend, want het leger van de door echte natuurliefhebbers zoo terecht gevreesde katjes-snijders durft pas in Februari of Maart uit te trekken; dat zit in Januari, en dit jaar zelfs nog in Maart, hoog en breed achter de kachel. Eerst zijn de haselaarskatjes nog kort en 1^-2 cessievelijk hun productie inkrimpen, maar ze zullen eerst weer geregelde bestellingen kunnen plaatsen, wanneer de geheele spons van den tusschenhandel is leeggeknepen en dan nog zal het blijven gaan mondjesmaat. De voorraden der producenten moeten zich in zulke gevallen ophoopen en ze blijven als lood drukken op de markt, zoolang de tusschenschakels niet bereid zijn zich er mee vol te zuigen. Dit oogenblik is, zooals we reeds zagen, aangebroken, wanneer alge meen duurzaam stijgende prijzen worden verwacht. Een dergelijke periode beleven we op dit oogenblik. De vaste markten van den laatsten tijd zijn oorzaak geweest, dat het zuigvermogen van de "spons voor tal van ar tikelen in werking is gesteld en daarmee zijn niet alleen de voorraden, waarover zoo me nigmaal de bitterste klaagliederen zijn gezon gen, als sneeuw voor de zon verdwenen, er heeft zich een schaarschte merkbaar ge maakt, die talrijke producenten er toe heeft gebracht hun productie weer op te voeren. In werkelijkheid is daarom de schaarschte bij lange na niet zoo groot, als men zou kun nen denken. De stoot tot de ontstane ople ving is gegeven door de toenemende con sumptie, de speculatie heeft het verdere ge daan. Voorloopig zullen beide factoren nog wel blijven samenwerken. Totdat op een ge geven oogenblik remmende krachten zich doen gevoelen. Het voor opslag benoodigde kapitaal kan schaarscher worden, het kan zijn, dat de tusschenhandel dc risico's te groot begint te achten en zijn voorraden gaat ruimen. De industrie ziet haar orders dalen en het begin van de nieuwe terugslag is daar. Zonder te willen zeggen, dat deze functie van den tusschenhandel de directe oorzaak is van het ontstaan van een crisis of van een opgaande conjunctuur, is er toch geen twijfel aan of ze werkt geducht mee zoo wei opbloei als teruggang in hooge mate te verscherpen. stijf, 'n Paar dagen duurt 't en dan strekken ze zich, de geelgroene dingetjes m wanneer je tegen het takje, waaraan de katjes hangen, tikt, stuift er een klein, goudgeel wolkje stuifmeel uit. Het aantal geproduceerde stuif- meelkorreltjes is geweldig groot en niet één procent ervan wordt gebruikt, want van al die triljoenen korrels zijn er maar enkele noodig. Zooveel noten als er aan een hazelaar komen, zooveel stuifmeelkorretljes waren er noodig. Ga nu maar na, hoeveel noten U wel eens aan een hazelaar hebt gezien! Die stuivende, griffeldikke katjes zijn de manlijke bloemen. Bekijkt U zoo'n zwavelgeel katje maar eens beter dan zult u zien dat zoo'n katje een kernkatje is? waaraan in spi raaltjes staande schubben uitstaan. Onder elk schubje hangen de helmknoppen aan fijne, dunne draadjes, aan elk schubje een stuk of zes. En als de zon schijnt, dan gaan die helm knopjes open, het stuifmeel poeft er uit en valt op de lager gelegen schubjes, die het grooten- deels opvangen. Die schubjes zijn daartoe heel practisch gevci md namelijk in den vorm van een giekroeispaan-lepel, in het midden voor de stevigheid een rug, aan de kanten een uithol ling. Voor iemand, die altijd de doelmatigheid in de natuur alleen ziet, dus verrukkelijk! De taak van het1 stuifmeel is'natuUrlijk niet, om op de lager gelegen schubjes te vallen, zon der meer. We moeten dan eerst eens kijken naar die heel andere katjes, die dikke knopjes aan de toppen van de takjes, waaruit we 'n paar donkerroode draadjes zien steken. Dat zijn de stempeltjes, de belangrijkste organen Want aan die stempeltjes zit, in het knopje, een vruchtbeginsel vast. Peutert U maar weer eens een knopje open, dan ziet U een takje met heel kleine schubjes en bij de bovenste schubjes vindt U het vruchtbeginsel, voorzien van twee stempeltjes. Stel U nu voor, dat een van die triljoenen stuifmeelkorrels valt op een stempeltje. Wat gebeurt er dan? De stuifmeelkorrel begint te groeien, groeit door de stempel heen, waarna de inhoud van de stuifmeelkorrel met het vruchtbeginsel samensmelt. Hierdoor wordt het vruchtbeginsel tot groeien geprikkeld, waardoor uiteindelijk de hazelnoot ontstaat en dus het zaad. En daarom ook juist die over dadigheid van de natuur. Waren er niet zoo veel stuifmeelkorrels, wel dan kwam die ver smelting van stuifmeelkorrel en vruchtbegin sel, kortweg gezegd de bevruchting, immers nooit tot stand. Het is nog maar goed, dat ons klimaat nooit windstilten kent, tenminste nagenoeg niet, anders kwam er van de over brenging van die stuifmeelkorrel, die de be vruchting volbrengt, en welke volbrenging alleen door den wind gebeurt, nog niets te recht en zou er geen kans op rijp zaad zijn! En dan snappen we meteen, dat het reuze practisch, is dat de hazelaar zoo ontzettend vroeg bloeit. Dat doen trouwens de meeste windbloeiers, dat zijn de heesters, wier stuif meel door den wind wordt overgebracht. Als de hazelaar bloeide, wanneer de bladeren al ontplooid waren, dus later in het voorjaar, dan zouden die bladeren het meeste, kostelijke stuifmeel opvangen en de kans op bestuiving weer heel klein worden. Dat de hazelaar een windbloeier is, kunnen we ook zien aan het stuifmeel zelf. Het stuif meel is droog, fijn, poederig. Het stuifmeel van de insectenbloeiers, dat door insecten moet worden getransporteerd, is kleverig, klonterig. Bovendien bloeit de hazelaar in een tijd, dat er nog geen insecten zijn en dus... kan ook het insecten-lokmiddel, honing, ont breken! Neem daarnaast eens een wilg. Op het eerste gezicht kun je al zien, dat dac een in- sectenbloeier is, want zijn katjes hangen niet, zooals bij den hazelaar, maar staan rechtop. De wilg heeft geen hangende katjes, die het stuifmeel gemakkelijker loslaten, immers niet noodig, want hij moet het hebben van insec ten, dus heeft hij honing en staande katjes en bloeit hij als de eerste vliegen, hommels, graafbijtjes en honingbijen wakker zijn. Zoc staat de hazelaar midden in den winter te bloeien. Geen wonder, dat de Germanen er al erg in hadden. Van oudsher hebben de men schen dan ook aan den hazelaar bijzondere kracht toegekend. Ga je uit visschen, neem dan een hazelroede voor topeind, dan vang je zeker tweemaal zooveel! En dan de roede waarvan ze in elke hand een einde houden, onderaardsche bronnen opsporen. Ze beweren, dat op de plek, waar een bron in den grond zit, het stokje trilt. Moderne menschen heb ben om dat middeleeuwsche bijgelo' t wat ge lachen en knappe geologen in den a:m geno men, als ze een bron moesten hebben. Maar de lui, die dat niet vertrouwden, namen toch weer een roedelooper te hulp, en waren soms vlugger klaar! Hocus.pocus, die roedelooperij of niet? Ik weet het niet. Tegenwoordig makeji ze hoepels van haze laar takken. Wel erg prozaïsch! door GABY PERA. In Maart begon het. De gele trompetnar cissen straalden met hun heldere, vroolijke kleur over het grijze plein. Het was morgen, en de menschen stroomden voorbij, naar de kantoren, de winkels en de fabrieken. Allen renden met hun actentasch met boterham men onder den arm langs de bloemenstal- letjes, en namen een Vleugje van de bloemen geur en kleurenpracht met zich mede naar de kantoren. Ook Jan Hassenkamp moest hier voorbij, en juist toen hij wilde passeeren, stak een smalle, goedgevormde hand een bosje hel gele narcissen uit, en zei een stem: >,Een kwartje, meneer, de eerste narcissen van het jaar!" Jan bleef staan, haalde een kwartje uit zijn zak, pakte de bloemen en ging verder. Met de bloemen in zijn hand. Merkwaardig, zoo onhandig als de meeste mannen bloemen dragen! Waarom heb ik eigenlijk die bloemen gekocht? vroeg hij zich af. Waarom dan...? Voor wien...? De hand de hand, die die bloemen vasthield. Hij zag het voor zich die geste had iets dwingends gehad, voor hem tenminste. Die hand vreemd, en het gezicht had hij niet eens gezien... „Morgen, meneer Hassenkamp! Oh, wat een mooie bloemen, wie krijgt die?" Dat was juffrouw Muders van kamer 1. Jan draaide de bos bloemen als een pakje heen en weer. „U!" zei hij. „Neen...! Werkelijk...? Dank U wel!" En overgelukkig rende Juffrouw Mu ders met de bloemen weg. „Gek, dat ik zoo rood word... misschien meent hij het niet eens zoo ernstig..." In kamer 1 was er bepaald een opschud ding. „Muders" had bloemen gekregen! Van wie? Nee, dat zei ze niet. Van kamer 6, dat was het eenige, wat zij wou loslaten. Jan Hassenkamp stond voor zijn teeken bord, met zijn potlood in de hand en... kon niets anders zien dan die smalle, kleine hand... Voorzichtig begon hij te teekenen, teere, dunne lijnen ontstonden, langzamerhand werd de smalle hand op het papier zichtbaar,.. Tot hij opeens boos en verlegen op zichzelf' haas tig het papier verniewde en begon te werken aan de gevel-ontwerpen, welke die week nog afmoesten... Den volgenden morgen kwam Jan weer langs de bloemenstalletjes. Hoe zou haar ge zicht er uit zien...? Och, dat zou vast een teleurstelling voor hem zijn. Twee meisjes kochten juist wat viooltjes, en zoo kon Jan haar onopgemerkt observee- ren. En hij zag, dat het gezichtje van het bloemenmeisje precies paste bij de mooie, smalle hand... Haar trekken waren van een bijna klassieke regelmatigheid, vriendelijk en mooi. „Wat een fijn profieltje!" dacht Jan. „Net een meisje van een oud Italiaansch schilderij...!" Jan stond daar maar en keek, toen de meisjes weg waren kon hij niets an ders doen dan ook viooltjes koopen. De viooltjes kon hij gemakkelijker dragen, want die waren klein, dan zou zijn chef er niets van zeggen. Toen het meisje, dat voor de post zorgde, dan ook even later door zijn kamer kwam, reikte hjj haar de bloemen: „Hier juffrouw Jager, daar hebt U wat om op Uw tafel te zetten!" Het meisje bloosde he vig. „Dat kan ik toch niet aannemen...!" Maar toen Jan aandrong, nam zjj ze mee. „Vreemd ik had toch nooit gemerkt, dat hij naar me keek maar aardig is hrj, zoo groot en blond..." Den volgenden morgen kocht hij weer bloe men ditmaal vijf oneindig teere en sier lijke rozenknoppen en gaf ze aan de flinke en resolute juffrouw van Hoogstraten. „Wat verbeeld jij je wel, brutale vlegel!" riep de energieke architecte uit, ..je weet toch, dat ik verloofd ben!" Jan wist het, maar het had hem nooit, ook thans niet, geïnteresseerd. Maar door Juffrouw van Hoogstraten kwam het gansche kantoor het te weten. En de vrouwelijke leden van het personeel hielden lange debatten. Juffrouw Muders was woe dend. „Eerst bracht hij bloemen voor mij en den volgenden dag voor die gekke Jager! Dat is al belachelijk! En vandaag voor die cor- date Hoogstraten, die meer Yalsche dan echte tanden in haar mond heeft, en nog verloofd is bovendien...!" En juffrouw Hoogstraten zei: „Arrogante kerel! Die denkt dat wij hem allemaal naloopen!" Ook voor Juffrouw Jager was het een diepe teleurstelling, dat zij een voorgangster en een opvolgster had ge had bij de bloemengiften. Een paar dagen verliepen, en toen schonk Jan wederom bloemen weg: ditmaal aan den loopjongen, die hein op de trap tegenkwam en met een „Haah, la's ruiken!" zijn neus in de hyacinthen stak. Dat werkte ontspannend. Dat Hassenkamp bloemen gaf aan den loop jongen, maakte de zaak opeens veel eenvou diger. En de vele Eva's op het kantoor be grepen, dat het niet om het weggeven van de bloemen ging, maar om het koopen! Allen waren gerustgesteld, en ieder wist, dat niemand iets voor had op een ander. En van toen af had Jan geen moeilijkheden meer met het weggeven van bloemen. „Vandaag ga ik het eerst bij hem naar binnen! Nee, jij niet, want hij heeft jou eergisteren die roode tul pen gegeven!" Zoo streder de meisjes onder ling, wanneer zij hem met bloemen hadden zien aankomen, en de meisjes verdrongen zich voor zijn deur. Zoo profiteerden alle meisjes van het kantoor van zijn verliefdheid op het meisje in het bloemenstalletje, bij wie hij eiken morgen zijn bos bloemen kocht... Voor Jan was de zaak intusschen niet zoo gemakkelijk. Tot dusverre was het eenige, wat hij bereikt had, dat hjj wist hoe zij heette. Iris was haar naam. Echt een naam voor een bloemenmeisje, dacht Jan. Verder wist hij echter niets van haar. Zij was vriendelijk, voor zoover het over bloemen ging. Zij zocht altijd eeen bijzonder mooie bos voor hem uit. Maar verder neen. Hoe vaak hij ook pro beerde, met haar in een meer vertrouwelijk gesprek te komen, het gelukte hem nooit. Geduld, geduld, troostte hij zichzelf. Intusschen was de lente zomer geworden, en thans kwam de herfst met zijn bloedroode, gouden en gele tinten in de bloemenmanden van de meisjes op het stationsplein. „Vandaag koopt U voor de laatste maal bij mij!" zei het meisje op een morgen. Jan keek ontsteld op, de zalmroze zinnia's in zijn hand trilden. „Waarom?" vroeg hg verbaasd. Het meisje keek hem met een vroo- lijken, open blik aan: „Ik heb eindelijk een betrekking gekregen! Morgen moet ik beginnen, ik ben er dolblij om!" „Ja? Waar, in een bloemenwinkel?" „Neen!" lachte zij. „Ik ben fotografe van mijn beroep, en ik ben alleen bloemenver koopster geweest, zoolang ik geen andere be trekking had." „Zoo..." zei Jan langzaam. Hij bleef staan, als of het hem onmogelijk was, nu weg te gaan. „Ja!" zei het meisje. „Nu wordt U zeker de klant van juffrouw Weber in het stalletje hiernaast. Die verheugt zich er al op". „Nee, nu koop ik geen bloemen meer," mompelde Jan voor zich heen. „Dat zal Uw verloofde wel niet prettig vinden!" zei het meisje, als terloops, maar haar oogen keken met een ongewone belang stelling naar Jan's gezicht. „Mijn verloofde...?! Hoe bedoelt U dat?!" „Wel!" zei het meisje, en ze kleurde. „U hebt haar altijd zoo vreeseiijk verwend! Bijne eiken dag brengt U bloemen voor haar mee, daar mag ze wel heel blij mee zijn, want niet veel mannen zouden dat doen!" Toen deed Jan iets, wat hij tot nog toe nooit had durven doen. Hij pakte over de tafel heen de beide mooie, smalle handen van het meisje, en bracht ze naar zijn lippen, terwijl hjj zei: „Iris, heb je dan nooit begrepen, dat ik niet voor een verloofde, maar alleen voor jóü hier altijd bloemen kocht? Ik ben niet ver loofd tenminste nog niet! Maar het zal wel niet lang duren, of ik ben het wel, en dan krijgt mijn verloofde... eiken dag bloemen van mij, ik zal ze bij Juffrouw Weber wel koopen!" Juffrouw Weber in het bloemenstalletje naast dat van Iris keek naar de twee jonge menschen, die elkaar, zonder te letten op de menschen, die naar hen keken, midden op straat omhelsden, en begon even te lachen. „Hm. mijn buurmeisje neemt afscheid van haar besten klant! Ziet er nu niet bepaald naar afscheid uit...!" Maar er zijn nog veel meer heesters, die mte katjes bloeien. Daar heb je de els, waar van de vrouwelijke bloempjes vreemd genoeg vaak over het hoofd worden gezien. Ze zitten boven de mannelijke paarsbruine katjes en staan rechtop. Uit deze vrouwelijke bloempjes steken mooie donkerroode draadjes, die net dezelfde taak hebben als zooeven bij den ha zelaar, dus het zijn de stuifmeel korrel van gende stempels. Nadat de bevruchting heeft plaats gehad, groeit het vrouwelijke katje uit tot zoo'n leuke, groene prop van den zomer, die in het najaar zwart wordt. Tot üiep in den winter hangen die elzeproppen aan de strui ken. Meezen en goudhaantjes weten 's win ters drommels goed, dat er in die harde hou tige proppen lekkere, lichtbruine zaadjes zit ten. Aan een elzetak zien we dus vier ver schillende dingen: de manlijke katjes, de vrouwlijke katjes, de zwarte proppen van vorig jaar en de kortgesteelde bladknoppen, waarbinnen de jor.ge blaadjes kant en klaar liggen opgevouwen, bedekt met een slijmerige stof, die tegen vocht en jjzel beschermt. Daarop wijst ook de tweede latijnsche naam: glutinosum. Er zijn veel sagen aan den els verbonden. Het roode vocht, dat uit het hout vloeit, zou bloed van den duivel zijn, om eens wat te noe men. Hoe dat komt, vertel ik later misschien nog wel eens. De els is een stikstofverzame laar. In de knollen op de wortels zitten na melijk stikstofverzamelende bacteriën. Daar mee wordt de grond plaatselijk dus bemest. Dus er zijn ook planten, die aan verzamelen doen, en niet alleen menschen. Die verzamelen in den regel geen stikstof, maar sigaren bandjes en postzegels. Het hout van den els wordt gebruikt voor palen en vloeren, omdat het onder water erg duurzaam is. Branden doet het slecht en als zoodanig gebruiken we het dan ook weinig. Als we nog aan brandstapels deden 't is geen mode meer, maar wie weet dan zou den we wel behoefte hebben aan een zacht- smeulend vuurtje om onze vrienden op te roosteren. Dus aan je leveranciers een partij elzenhout besteld, dat brandt lang en slecht. Jan de Bakker heeft er van mee kunnen praten! Zooeven had ik het al over de wilgen. Er zijn wilgenstruiken, die alleen heldergele katjes hebben en er zijn er, die alleen maar lange, groene katjes hebben. Die eerste katjes zijn de manlijke. De gele kleur komt van de warme-gele kleur van de helmknoppen der twee meeldraden, die achter fijn-behaarde schubjes vandaan komen bungelen. De helm knoppen zitten vol kleverige stuifmeelkorrels. Peuteren we nog verder, dan vinden we aan den voet van de meeldraadjes nog twee ho- ningkliertjes. Alles klopt dus als een bus: kleverig stuifmeel, honing, staande katjes. Wat zijn dan die lange groene katjes? Na tuurlijk de vrouwelijke! Ook even bekijken! Achter de schubjes hier natuurlijk geen meel- d aden, maar een stempeltje en ook weer twee honing-afscheidende kliertjes. We hebben dus bij de wilgen manlijke en vrouwlijke katjes, maar beide komen niet op een en dezelfde struik voor, maar elke struik heeft één soort katjes, dus of manlijk of vrouwelijke. Tweehuizigheid heet dat. Bij de populieren it het even anders. Die hebben in April lange, donzig-grijze katjes. Ook daar twee soorten katjes. Bij de eene soort steken achter de schubjes de donker roode helmknoppen der meeldraden vandaan, bij de andere geel of roode stampers, al naar de soort. Elk jaar ontplooit het plantenleven zich weer met wonderlijke standvastigheid. Som mige menscien, die zich natuurliefhebbers noemen, maken er een sport van al dat mooie, oogbekorende te dooden in een nijdige plan- te ïpers, waarin de levenssappen worden op geslorpt in filtreerpapier en de planten in hooi veranderen. Kamers versieren ze met katjes en gaan daarvoor buiten aan de hees ters hangen en scheuren, om ze als invaliden achter te laten. Menschen, laat toch groeien wat groeit, bloeien wat bloeit, maar mishandel ze niet! die bloeiende boomen, struiken en planten! tot l/2 uur vóór zonsopgang zijn geluidssignalen verbo den: knippert dan met de koplichten als attentiesein GELU/DSSIGflAAL VERBODEN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 11