De tusschenhandel als
een spons
De vaste klant
7]a iOi&uA s aoxrtvdS
Uit de natuur
KATJES
KORT VERHAAL
HOE HIJ MEEHELPT IN PERI
ODEN VAN OPGANG DE CON
JUNCTUUR TE VERBETEREN.
HOE HIJ IN TIJDEN VAN ACH
TERUITGANG DE CRISIS VER
SCHERPT.
Onze economische samenleving heeft de
laatste tientallen jaren merkwaardige "iter
sten gekend. Er was een tijd, het was in h»
latere oorlogsjaren en gedurende de periode
die onmiddellijk volgde op don vrede dat
er aan goederen een schrikbarend tekort
was Gebruiksartikelen, waaraan we ons
hadden gewend en die we waren gaan be
schouwen als te behooren tot de eerste
levensbehoeften, waren niet meer te krijgen
peperduur.W beschi'kb^ bleef, Tas
Geleidelijk veranderde de situatie Van
gebrek was ten slotte geen sprake mee?
integendeel, er ontstond een overvloed gelijk'
de wereld wellicht nog nooit had gekend
De prijzen daalden en daalden, totdat op
den duur van een loonende productie geen
aurake meer was.
i)m alles weer in gezonde hanen te lei
den. dat wil zeggen om de prijzen Ie hand
haven op een zoodanig peil. dat de produ
cent met eenigen goeden wil ten minste
nog de neus boven water kon houden na
men tallooze regeeringen hun toevlucht tot
kunstmiddelen, in den vorm van vernieti
ging op groote schaal, productiebeperking
of restrictie en andere.
Deze saneeringsmaatregelen stuitten op
scherpe tegenkanting van de zijde van
menschen, die wezen op de armoede, die
alom op de wereld heerschte. Er is echter
niet de minste twijfel aan of ze hebben wel
degelijk een gunstige uitwerking gehad
Het is evenwel niet onze bedoeling hier
over uit te weiden, te meer niet, omdat in
derdaad de ergste moeilijkheden overwon
nen schijnen, In tal van artikelen is restric
tie of vernietiging overbodig geworden. De
prijzen van de meeste goederen zijn geduren
de het afgeloopen jaar sterk gestegen, en
het schijnt alsof er weer schaarschte begint
te ontstaan.
Helaas is dit nog niet het geval met de
meeste onzer bodemproducten. Het is ech
ter niet waarschijnlijk, dat deze op den
duur zullen achterblijven en binnen afzien-
'baren tijd zal zich ook hier wel een op
leving afteekenen.
Waaraan echter is die nieuw ontstane
schaarschte toe te schrijven?
In de eerste plaats natuurlijk aan het
feit, dat de bewapeningsindustrie ongeveer
werkt op topprestatie. Er wordt evenveel
van gevergd als in de achter ons liggende
oorlogsjaren, waardoor niet alleen een groote
hoeveelheid grondstoffen wordt opgenomen,
doch ook de arbeidsmarkt belangrijk wordt
ontlast.
Het aantal werkloozen is sterk afgeno
men, met het gevolg, dat deze menschen
weer optreden als koopkrachtige consumen
ten, wat vroeger niet van hen kon worden
gezegd. Tevens zijn hun loonen veelal ge
stegen, waardoor ze, ook bij de stijgende
prijzen in de markt bleven.
De eenige oorzaak van de ontstane
schaarschte is dit alles echter niet. Een
andere en wellicht een nog belangrijker re
den is te vinden in iets, wat we zouden
kunnen noemen de speculatie.
In onze maatschappij gaan de goederen in
den regel niet direct van producent naar
consument. Er zijn wel idealisten, die zich
iets dergelijks droomen, maar voorloopig
zal een dusdanige inrichting van onze sa
menleving nog wel een utopie blijven. Dit
alles doet er intusschen ook weinig toe, de
wijze, waarop de goederen thans hun weg
vinden hebben we te accepteeren als een
feit. En zoo zijn er talrijke tusschenschakels,
waarvan elk zijn eigen taak vervult met het
uiteindelijk resultaat, dat ten slotte alle pro
ducten belanden, daar, waar ze behooren te
komen: bij den verbruiker. Zulke tusschen
schakels zijn bijvoorbeeld exporteurs, im
porteurs, grossiers, winkeliers.
Al deze menschen bijeen vormen
een complex, dat men in zekeren
zin kan vergelijken met een spons,
die een zekere hoeveelheid water
kan opzuigen, zonder dat iets wordt
afgegeven. Naarmate ze zich meer
volzuigt, vermindert het vermogen
om meer te kunnen opnemen en,
eenmaal volgezogen, hangt de kwes
tie of ze het water zal afgeven af
\an de vraag, of ze wordt uitgekne
pen of niet.
Op vrijwel dezelfde wijze zien we zich
de tusschenschakels in den handel soms
volzuigen met goederen, terwijl slechts
drupsgewijze wordt afgegeven. Dit feit vol
trekt zich, wanneer algemeen de verwach
ting bestaat, dat de prijzen voorloopig zul
len blijven stijgen..
Dalende prijzen en vooral de verwachting
dat die daling van langeren duur zal zijn
hebben een gevolg, dat volkomen te verge
lijken is met het uitknijpen van een spons.
Het koopen van nieuwe voorraden wordt
uitgesteld tot dat men er in het geheel niet
meer buiten kan. En ieder koopman past
er ter dege voor op, dat hij niet meer be
trekt dan hij volstrekt noodig heeft, zoodat
het zuigvermogen van de spons geen oogen-
blik in werking treedt.
Bij aanhoudende dalende prijzen zien we
dusa eerst alle tusschenschakels hun voorra
den afgeven. Wel zullen de producenten suc-
door J. K. S.
't Is weer de tijd van de katjes, ondanks
alleraardigste koude-invalletjes, vorst en
sneeuw, 'n cadeautje van de ijsheiligen. Maar
dat hielp allemaal niets. M'n overtuiging, dat
er geen winter bestaat, bleef even vast. Voor
mij begint de winter nu eenmaal elk jaar op 1
Januari en eindigt de herfst op 31 December!
Maar dat daargelaten, 't is de tijd van de kat
jes en daarom wilde ik daarvan eens iets ver
tellen. 'n Kort babbeltje dan, want ik heb
weinig tijd vandaag!
Laat ik den hazelaar maar bij den kop
nemen! Die bloeit omstreeks half Januari al
hier en daar met een pracht, waarvan de
stadslui bij hun geforceerde ,,tulpjes-in-doddige
-potjes" staan te kijken! 't Is een heester, die
hazelaar, want uit den grond komt een heele
massa takken en niet één stam. Helaas is 't een
onbekende, en dus ook weer onbeminde hees
ter. Ook zijn katjes zijn weinig bekend, want
het leger van de door echte natuurliefhebbers
zoo terecht gevreesde katjes-snijders durft pas
in Februari of Maart uit te trekken; dat zit in
Januari, en dit jaar zelfs nog in Maart, hoog
en breed achter de kachel.
Eerst zijn de haselaarskatjes nog kort en
1^-2
cessievelijk hun productie inkrimpen, maar
ze zullen eerst weer geregelde bestellingen
kunnen plaatsen, wanneer de geheele spons
van den tusschenhandel is leeggeknepen en
dan nog zal het blijven gaan mondjesmaat.
De voorraden der producenten moeten zich
in zulke gevallen ophoopen en ze blijven
als lood drukken op de markt, zoolang de
tusschenschakels niet bereid zijn zich er mee
vol te zuigen. Dit oogenblik is, zooals we
reeds zagen, aangebroken, wanneer alge
meen duurzaam stijgende prijzen worden
verwacht. Een dergelijke periode beleven we
op dit oogenblik. De vaste markten van den
laatsten tijd zijn oorzaak geweest, dat het
zuigvermogen van de "spons voor tal van ar
tikelen in werking is gesteld en daarmee zijn
niet alleen de voorraden, waarover zoo me
nigmaal de bitterste klaagliederen zijn gezon
gen, als sneeuw voor de zon verdwenen, er
heeft zich een schaarschte merkbaar ge
maakt, die talrijke producenten er toe heeft
gebracht hun productie weer op te voeren.
In werkelijkheid is daarom de schaarschte
bij lange na niet zoo groot, als men zou kun
nen denken. De stoot tot de ontstane ople
ving is gegeven door de toenemende con
sumptie, de speculatie heeft het verdere ge
daan. Voorloopig zullen beide factoren nog
wel blijven samenwerken. Totdat op een ge
geven oogenblik remmende krachten zich
doen gevoelen. Het voor opslag benoodigde
kapitaal kan schaarscher worden, het kan
zijn, dat de tusschenhandel dc risico's te
groot begint te achten en zijn voorraden gaat
ruimen. De industrie ziet haar orders dalen
en het begin van de nieuwe terugslag is
daar.
Zonder te willen zeggen, dat deze functie
van den tusschenhandel de directe oorzaak
is van het ontstaan van een crisis of van
een opgaande conjunctuur, is er toch geen
twijfel aan of ze werkt geducht mee zoo
wei opbloei als teruggang in hooge mate te
verscherpen.
stijf, 'n Paar dagen duurt 't en dan strekken
ze zich, de geelgroene dingetjes m wanneer
je tegen het takje, waaraan de katjes hangen,
tikt, stuift er een klein, goudgeel wolkje
stuifmeel uit. Het aantal geproduceerde stuif-
meelkorreltjes is geweldig groot en niet één
procent ervan wordt gebruikt, want van al die
triljoenen korrels zijn er maar enkele noodig.
Zooveel noten als er aan een hazelaar komen,
zooveel stuifmeelkorretljes waren er noodig.
Ga nu maar na, hoeveel noten U wel eens aan
een hazelaar hebt gezien!
Die stuivende, griffeldikke katjes zijn de
manlijke bloemen. Bekijkt U zoo'n zwavelgeel
katje maar eens beter dan zult u zien dat
zoo'n katje een kernkatje is? waaraan in spi
raaltjes staande schubben uitstaan. Onder elk
schubje hangen de helmknoppen aan fijne,
dunne draadjes, aan elk schubje een stuk of
zes. En als de zon schijnt, dan gaan die helm
knopjes open, het stuifmeel poeft er uit en valt
op de lager gelegen schubjes, die het grooten-
deels opvangen. Die schubjes zijn daartoe heel
practisch gevci md namelijk in den vorm van
een giekroeispaan-lepel, in het midden voor de
stevigheid een rug, aan de kanten een uithol
ling. Voor iemand, die altijd de doelmatigheid
in de natuur alleen ziet, dus verrukkelijk!
De taak van het1 stuifmeel is'natuUrlijk niet,
om op de lager gelegen schubjes te vallen, zon
der meer. We moeten dan eerst eens kijken
naar die heel andere katjes, die dikke knopjes
aan de toppen van de takjes, waaruit we 'n
paar donkerroode draadjes zien steken. Dat
zijn de stempeltjes, de belangrijkste organen
Want aan die stempeltjes zit, in het knopje,
een vruchtbeginsel vast. Peutert U maar weer
eens een knopje open, dan ziet U een takje
met heel kleine schubjes en bij de bovenste
schubjes vindt U het vruchtbeginsel, voorzien
van twee stempeltjes.
Stel U nu voor, dat een van die triljoenen
stuifmeelkorrels valt op een stempeltje. Wat
gebeurt er dan? De stuifmeelkorrel begint te
groeien, groeit door de stempel heen, waarna
de inhoud van de stuifmeelkorrel met het
vruchtbeginsel samensmelt. Hierdoor wordt
het vruchtbeginsel tot groeien geprikkeld,
waardoor uiteindelijk de hazelnoot ontstaat en
dus het zaad. En daarom ook juist die over
dadigheid van de natuur. Waren er niet zoo
veel stuifmeelkorrels, wel dan kwam die ver
smelting van stuifmeelkorrel en vruchtbegin
sel, kortweg gezegd de bevruchting, immers
nooit tot stand. Het is nog maar goed, dat
ons klimaat nooit windstilten kent, tenminste
nagenoeg niet, anders kwam er van de over
brenging van die stuifmeelkorrel, die de be
vruchting volbrengt, en welke volbrenging
alleen door den wind gebeurt, nog niets te
recht en zou er geen kans op rijp zaad zijn!
En dan snappen we meteen, dat het reuze
practisch, is dat de hazelaar zoo ontzettend
vroeg bloeit. Dat doen trouwens de meeste
windbloeiers, dat zijn de heesters, wier stuif
meel door den wind wordt overgebracht. Als
de hazelaar bloeide, wanneer de bladeren al
ontplooid waren, dus later in het voorjaar,
dan zouden die bladeren het meeste, kostelijke
stuifmeel opvangen en de kans op bestuiving
weer heel klein worden.
Dat de hazelaar een windbloeier is, kunnen
we ook zien aan het stuifmeel zelf. Het stuif
meel is droog, fijn, poederig. Het stuifmeel
van de insectenbloeiers, dat door insecten
moet worden getransporteerd, is kleverig,
klonterig. Bovendien bloeit de hazelaar in een
tijd, dat er nog geen insecten zijn en dus...
kan ook het insecten-lokmiddel, honing, ont
breken!
Neem daarnaast eens een wilg. Op het
eerste gezicht kun je al zien, dat dac een in-
sectenbloeier is, want zijn katjes hangen niet,
zooals bij den hazelaar, maar staan rechtop.
De wilg heeft geen hangende katjes, die het
stuifmeel gemakkelijker loslaten, immers niet
noodig, want hij moet het hebben van insec
ten, dus heeft hij honing en staande katjes
en bloeit hij als de eerste vliegen, hommels,
graafbijtjes en honingbijen wakker zijn.
Zoc staat de hazelaar midden in den winter
te bloeien. Geen wonder, dat de Germanen er
al erg in hadden. Van oudsher hebben de men
schen dan ook aan den hazelaar bijzondere
kracht toegekend. Ga je uit visschen, neem
dan een hazelroede voor topeind, dan vang je
zeker tweemaal zooveel! En dan de roede
waarvan ze in elke hand een einde houden,
onderaardsche bronnen opsporen. Ze beweren,
dat op de plek, waar een bron in den grond
zit, het stokje trilt. Moderne menschen heb
ben om dat middeleeuwsche bijgelo' t wat ge
lachen en knappe geologen in den a:m geno
men, als ze een bron moesten hebben. Maar
de lui, die dat niet vertrouwden, namen toch
weer een roedelooper te hulp, en waren soms
vlugger klaar! Hocus.pocus, die roedelooperij
of niet? Ik weet het niet.
Tegenwoordig makeji ze hoepels van haze
laar takken. Wel erg prozaïsch!
door
GABY PERA.
In Maart begon het. De gele trompetnar
cissen straalden met hun heldere, vroolijke
kleur over het grijze plein. Het was morgen,
en de menschen stroomden voorbij, naar de
kantoren, de winkels en de fabrieken. Allen
renden met hun actentasch met boterham
men onder den arm langs de bloemenstal-
letjes, en namen een Vleugje van de bloemen
geur en kleurenpracht met zich mede naar de
kantoren. Ook Jan Hassenkamp moest hier
voorbij, en juist toen hij wilde passeeren, stak
een smalle, goedgevormde hand een bosje hel
gele narcissen uit, en zei een stem:
>,Een kwartje, meneer, de eerste narcissen
van het jaar!"
Jan bleef staan, haalde een kwartje uit zijn
zak, pakte de bloemen en ging verder. Met
de bloemen in zijn hand. Merkwaardig, zoo
onhandig als de meeste mannen bloemen
dragen! Waarom heb ik eigenlijk die bloemen
gekocht? vroeg hij zich af. Waarom dan...?
Voor wien...? De hand de hand, die die
bloemen vasthield. Hij zag het voor zich
die geste had iets dwingends gehad, voor hem
tenminste. Die hand vreemd, en het gezicht
had hij niet eens gezien...
„Morgen, meneer Hassenkamp! Oh, wat
een mooie bloemen, wie krijgt die?" Dat was
juffrouw Muders van kamer 1. Jan draaide
de bos bloemen als een pakje heen en weer.
„U!" zei hij. „Neen...! Werkelijk...? Dank U
wel!" En overgelukkig rende Juffrouw Mu
ders met de bloemen weg. „Gek, dat ik zoo
rood word... misschien meent hij het niet eens
zoo ernstig..."
In kamer 1 was er bepaald een opschud
ding. „Muders" had bloemen gekregen! Van
wie? Nee, dat zei ze niet. Van kamer 6, dat
was het eenige, wat zij wou loslaten.
Jan Hassenkamp stond voor zijn teeken
bord, met zijn potlood in de hand en... kon
niets anders zien dan die smalle, kleine hand...
Voorzichtig begon hij te teekenen, teere,
dunne lijnen ontstonden, langzamerhand werd
de smalle hand op het papier zichtbaar,.. Tot
hij opeens boos en verlegen op zichzelf' haas
tig het papier verniewde en begon te werken
aan de gevel-ontwerpen, welke die week nog
afmoesten...
Den volgenden morgen kwam Jan weer
langs de bloemenstalletjes. Hoe zou haar ge
zicht er uit zien...? Och, dat zou vast een
teleurstelling voor hem zijn.
Twee meisjes kochten juist wat viooltjes,
en zoo kon Jan haar onopgemerkt observee-
ren. En hij zag, dat het gezichtje van het
bloemenmeisje precies paste bij de mooie,
smalle hand... Haar trekken waren van een
bijna klassieke regelmatigheid, vriendelijk en
mooi. „Wat een fijn profieltje!" dacht Jan.
„Net een meisje van een oud Italiaansch
schilderij...!" Jan stond daar maar en keek,
toen de meisjes weg waren kon hij niets an
ders doen dan ook viooltjes koopen.
De viooltjes kon hij gemakkelijker dragen,
want die waren klein, dan zou zijn chef er
niets van zeggen. Toen het meisje, dat voor de
post zorgde, dan ook even later door zijn
kamer kwam, reikte hjj haar de bloemen:
„Hier juffrouw Jager, daar hebt U wat om op
Uw tafel te zetten!" Het meisje bloosde he
vig. „Dat kan ik toch niet aannemen...!"
Maar toen Jan aandrong, nam zjj ze mee.
„Vreemd ik had toch nooit gemerkt, dat
hij naar me keek maar aardig is hrj, zoo
groot en blond..."
Den volgenden morgen kocht hij weer bloe
men ditmaal vijf oneindig teere en sier
lijke rozenknoppen en gaf ze aan de flinke
en resolute juffrouw van Hoogstraten. „Wat
verbeeld jij je wel, brutale vlegel!" riep de
energieke architecte uit, ..je weet toch, dat ik
verloofd ben!" Jan wist het, maar het had
hem nooit, ook thans niet, geïnteresseerd.
Maar door Juffrouw van Hoogstraten kwam
het gansche kantoor het te weten. En de
vrouwelijke leden van het personeel hielden
lange debatten. Juffrouw Muders was woe
dend. „Eerst bracht hij bloemen voor mij en
den volgenden dag voor die gekke Jager! Dat
is al belachelijk! En vandaag voor die cor-
date Hoogstraten, die meer Yalsche dan echte
tanden in haar mond heeft, en nog verloofd
is bovendien...!" En juffrouw Hoogstraten
zei: „Arrogante kerel! Die denkt dat wij
hem allemaal naloopen!" Ook voor Juffrouw
Jager was het een diepe teleurstelling, dat zij
een voorgangster en een opvolgster had ge
had bij de bloemengiften.
Een paar dagen verliepen, en toen schonk
Jan wederom bloemen weg: ditmaal aan den
loopjongen, die hein op de trap tegenkwam en
met een „Haah, la's ruiken!" zijn neus in de
hyacinthen stak. Dat werkte ontspannend.
Dat Hassenkamp bloemen gaf aan den loop
jongen, maakte de zaak opeens veel eenvou
diger. En de vele Eva's op het kantoor be
grepen, dat het niet om het weggeven van
de bloemen ging, maar om het koopen!
Allen waren gerustgesteld, en ieder wist,
dat niemand iets voor had op een ander. En
van toen af had Jan geen moeilijkheden meer
met het weggeven van bloemen. „Vandaag ga
ik het eerst bij hem naar binnen! Nee, jij niet,
want hij heeft jou eergisteren die roode tul
pen gegeven!" Zoo streder de meisjes onder
ling, wanneer zij hem met bloemen hadden
zien aankomen, en de meisjes verdrongen zich
voor zijn deur. Zoo profiteerden alle meisjes
van het kantoor van zijn verliefdheid op het
meisje in het bloemenstalletje, bij wie hij
eiken morgen zijn bos bloemen kocht...
Voor Jan was de zaak intusschen niet zoo
gemakkelijk. Tot dusverre was het eenige,
wat hij bereikt had, dat hjj wist hoe zij heette.
Iris was haar naam. Echt een naam voor een
bloemenmeisje, dacht Jan. Verder wist hij
echter niets van haar. Zij was vriendelijk,
voor zoover het over bloemen ging. Zij zocht
altijd eeen bijzonder mooie bos voor hem uit.
Maar verder neen. Hoe vaak hij ook pro
beerde, met haar in een meer vertrouwelijk
gesprek te komen, het gelukte hem nooit.
Geduld, geduld, troostte hij zichzelf.
Intusschen was de lente zomer geworden,
en thans kwam de herfst met zijn bloedroode,
gouden en gele tinten in de bloemenmanden
van de meisjes op het stationsplein.
„Vandaag koopt U voor de laatste maal bij
mij!" zei het meisje op een morgen.
Jan keek ontsteld op, de zalmroze zinnia's
in zijn hand trilden. „Waarom?" vroeg hg
verbaasd. Het meisje keek hem met een vroo-
lijken, open blik aan:
„Ik heb eindelijk een betrekking gekregen!
Morgen moet ik beginnen, ik ben er dolblij
om!"
„Ja? Waar, in een bloemenwinkel?"
„Neen!" lachte zij. „Ik ben fotografe van
mijn beroep, en ik ben alleen bloemenver
koopster geweest, zoolang ik geen andere be
trekking had."
„Zoo..." zei Jan langzaam. Hij bleef staan,
als of het hem onmogelijk was, nu weg te
gaan.
„Ja!" zei het meisje. „Nu wordt U zeker de
klant van juffrouw Weber in het stalletje
hiernaast. Die verheugt zich er al op".
„Nee, nu koop ik geen bloemen meer,"
mompelde Jan voor zich heen.
„Dat zal Uw verloofde wel niet prettig
vinden!" zei het meisje, als terloops, maar
haar oogen keken met een ongewone belang
stelling naar Jan's gezicht.
„Mijn verloofde...?! Hoe bedoelt U dat?!"
„Wel!" zei het meisje, en ze kleurde. „U
hebt haar altijd zoo vreeseiijk verwend! Bijne
eiken dag brengt U bloemen voor haar mee,
daar mag ze wel heel blij mee zijn, want niet
veel mannen zouden dat doen!"
Toen deed Jan iets, wat hij tot nog toe
nooit had durven doen. Hij pakte over de tafel
heen de beide mooie, smalle handen van het
meisje, en bracht ze naar zijn lippen, terwijl
hjj zei:
„Iris, heb je dan nooit begrepen, dat ik
niet voor een verloofde, maar alleen voor jóü
hier altijd bloemen kocht? Ik ben niet ver
loofd tenminste nog niet! Maar het zal
wel niet lang duren, of ik ben het wel, en dan
krijgt mijn verloofde... eiken dag bloemen
van mij, ik zal ze bij Juffrouw Weber wel
koopen!"
Juffrouw Weber in het bloemenstalletje
naast dat van Iris keek naar de twee jonge
menschen, die elkaar, zonder te letten op de
menschen, die naar hen keken, midden op
straat omhelsden, en begon even te lachen.
„Hm. mijn buurmeisje neemt afscheid van
haar besten klant! Ziet er nu niet bepaald
naar afscheid uit...!"
Maar er zijn nog veel meer heesters, die
mte katjes bloeien. Daar heb je de els, waar
van de vrouwelijke bloempjes vreemd genoeg
vaak over het hoofd worden gezien. Ze zitten
boven de mannelijke paarsbruine katjes en
staan rechtop. Uit deze vrouwelijke bloempjes
steken mooie donkerroode draadjes, die net
dezelfde taak hebben als zooeven bij den ha
zelaar, dus het zijn de stuifmeel korrel van
gende stempels. Nadat de bevruchting heeft
plaats gehad, groeit het vrouwelijke katje uit
tot zoo'n leuke, groene prop van den zomer,
die in het najaar zwart wordt. Tot üiep in den
winter hangen die elzeproppen aan de strui
ken. Meezen en goudhaantjes weten 's win
ters drommels goed, dat er in die harde hou
tige proppen lekkere, lichtbruine zaadjes zit
ten. Aan een elzetak zien we dus vier ver
schillende dingen: de manlijke katjes, de
vrouwlijke katjes, de zwarte proppen van
vorig jaar en de kortgesteelde bladknoppen,
waarbinnen de jor.ge blaadjes kant en klaar
liggen opgevouwen, bedekt met een slijmerige
stof, die tegen vocht en jjzel beschermt.
Daarop wijst ook de tweede latijnsche naam:
glutinosum.
Er zijn veel sagen aan den els verbonden.
Het roode vocht, dat uit het hout vloeit, zou
bloed van den duivel zijn, om eens wat te noe
men. Hoe dat komt, vertel ik later misschien
nog wel eens. De els is een stikstofverzame
laar. In de knollen op de wortels zitten na
melijk stikstofverzamelende bacteriën. Daar
mee wordt de grond plaatselijk dus bemest.
Dus er zijn ook planten, die aan verzamelen
doen, en niet alleen menschen. Die verzamelen
in den regel geen stikstof, maar sigaren
bandjes en postzegels.
Het hout van den els wordt gebruikt voor
palen en vloeren, omdat het onder water erg
duurzaam is. Branden doet het slecht en als
zoodanig gebruiken we het dan ook weinig.
Als we nog aan brandstapels deden 't is
geen mode meer, maar wie weet dan zou
den we wel behoefte hebben aan een zacht-
smeulend vuurtje om onze vrienden op te
roosteren. Dus aan je leveranciers een partij
elzenhout besteld, dat brandt lang en slecht.
Jan de Bakker heeft er van mee kunnen
praten!
Zooeven had ik het al over de wilgen. Er
zijn wilgenstruiken, die alleen heldergele
katjes hebben en er zijn er, die alleen maar
lange, groene katjes hebben. Die eerste katjes
zijn de manlijke. De gele kleur komt van de
warme-gele kleur van de helmknoppen der
twee meeldraden, die achter fijn-behaarde
schubjes vandaan komen bungelen. De helm
knoppen zitten vol kleverige stuifmeelkorrels.
Peuteren we nog verder, dan vinden we aan
den voet van de meeldraadjes nog twee ho-
ningkliertjes. Alles klopt dus als een bus:
kleverig stuifmeel, honing, staande katjes.
Wat zijn dan die lange groene katjes? Na
tuurlijk de vrouwelijke! Ook even bekijken!
Achter de schubjes hier natuurlijk geen meel-
d aden, maar een stempeltje en ook weer
twee honing-afscheidende kliertjes.
We hebben dus bij de wilgen manlijke en
vrouwlijke katjes, maar beide komen niet op
een en dezelfde struik voor, maar elke struik
heeft één soort katjes, dus of manlijk of
vrouwelijke. Tweehuizigheid heet dat.
Bij de populieren it het even anders. Die
hebben in April lange, donzig-grijze katjes.
Ook daar twee soorten katjes. Bij de eene
soort steken achter de schubjes de donker
roode helmknoppen der meeldraden vandaan,
bij de andere geel of roode stampers, al naar
de soort.
Elk jaar ontplooit het plantenleven zich
weer met wonderlijke standvastigheid. Som
mige menscien, die zich natuurliefhebbers
noemen, maken er een sport van al dat mooie,
oogbekorende te dooden in een nijdige plan-
te ïpers, waarin de levenssappen worden op
geslorpt in filtreerpapier en de planten in
hooi veranderen. Kamers versieren ze met
katjes en gaan daarvoor buiten aan de hees
ters hangen en scheuren, om ze als invaliden
achter te laten.
Menschen, laat toch groeien wat groeit,
bloeien wat bloeit, maar mishandel ze niet!
die bloeiende boomen, struiken en planten!
tot l/2 uur vóór zonsopgang
zijn geluidssignalen verbo
den: knippert dan met de
koplichten als attentiesein
GELU/DSSIGflAAL VERBODEN