Sinaaasppelen en bommen Episodes uit Lente's zegetocht Het warme Zuiden en het koele Noorden In de „Groene Amsterdammer troffen wij onderstaande bijdrage aan van de hand van Albert Hel man. 'Albert Helman is een der knap ste jongere schrijvers die onze lit teratuur momenteel kent en schreef o.a. „Zuid Zuid West", „De Stille Plantageen „Hart zonder Land". Het vorige jaar, bij het uitbreken der revolutie, is Helman naar Spanje vertrokken, en vult in Ma drid bij de loyal en de positie van Chef der Regeeringspersdienst. De groote geschiedenis van dezen winter is, dat wij het hier in Spanje meer dan ooit van de sinaasappelen moeten hebben. Oorlog beteekent economische verwarring, en economische verwarring beteekent ge brek. Elke week wordt de schaarste aan levensmiddelen grooter, en nadat vleesch en eieren reeds kostbare zaken geworden zijn, maken wij nu mee, dat het brood iets is, dat men niet elke dag meer eten kan. Gelukkig zijn de sinaasappelen er nog! Hoe lang kan een mensch van sinaasappe len en amandelen leven? Voor het eerst sinds lang beginnen de epicuristen zich te interesseeren voor vitaminen, plantaardige vetten en vervangmiddelen van proteïnen. De sinaasappelen zijn kostelijk dit jaar, en sinds er overal in het buitenland een clae- ring bestaat die den export belemmert, ko men er uit Valencia evenveel appelsienen als oekases voor het binnenland. Juist nu is Valencia altijd al een op gewekte stad drukker, rumoeriger en geanimeerder dan ooit. Een nood-residentie waar halve ministeries in veel te kleine pa leizen zijn ondergebracht. Waar het wemelt van milicianos met verlof, die een paar dagen komen uitrusten van de barre strijd aan het front van Madrid. Ze nemen het er goed van, overtuigd van de wisselvallig heid van dit leven, en maken de winkel straten overvol, de restaurants blauw van de zware rook, en de bioscopen slechts door belegering betreedhaar. Terwijl de ambtenaarswereld, die uit Ma drid naar Valencia overgebracht is, in zijn bureaux en zijn hotels nagenoeg onzicht baar blijft, behoort het leven van de straat aan de milicic, die in den loop van vijf maanden v. vrijbuiter en franandtireur tot een echte soldaat geworden is, behoorlijk uitgerust en van duidelijke onderscheidings teekenen voorzien. Het is niet zonder een speciale gezellig heid, nu men aan elk cafétafeltje de won derlijkste avonturen kan hooren vertellen, grappen en kleine heldenfeiten, exempelen van een bizonder goed gesternte of van een buitengewoon bangelijke kameraad, zooals elke soldaat die bij dozijnen gereed heeft. Van een uitgesproken haat, een uitgespro ken politieke felheid valt niets te bespeuren Die opereeren in het verborgen, achter de schermen der kanselarijen en ministeries niet onder het dappere, geestdriftige volk dat bij alles toch nooit zijn gezonde reali teitszin verliest. En kan men met recht zeggen, dat er in Valencia meer van de oorlog en minder van de revolutie bemerkbaar is. dan noordelij ker langs de kust, in de steden en dorpen van Catalonië. Dat wordt men reeds on derweg gewaar. In tegenstelling met nog geen maand geleden, komen wij op de 100 K.M. van Barcelona naar Valencia geen enkele wachtpost tegen, niemand die onze auto aanhoudt of naar papieren vraagt. Met een absoluut gevoel van veiligheid door kruist men op een koude Decemberdae dit gedeelte van Spanje langs de kust. Niet temin zijn er telkens kleine episodes die er aan komen herinneren dat wij ons midde in een burgeroorlog bevinden: de oorlog? schepen die meUj van de weg af, hier en daar op zee ziet, de bijna totale afwezig heid van visschersbooten, het strenge „niet meer dan twee gerechten" in ons restau rant onderweg, en vooral de ontmoeting met een convooi geëvacueerden uit Ma drid. Een lange reeks autobussen, gevuld met oudjes, met vrouwen en kinderen. De oudjes inelkaar-gedoken, wanhoop aan dit leven op hun rimpel-gezichten; de moeders met groote staroogen hun zuigelingen zeu lend, en gelig-beanstigd de zwangeren; de kinderen, onze eeuwige hoop op de toekomst de vuistjes zwaaiend en roepend: „Viva la republica"! Het is een beklemmend ge zicht dat met een schok het bewustzijn te ruggeeft, dat wij hier op nog geen twee uur autorijdens van het gevechtsfront van Teruel verwijderd zijn, dat er op ditzelfde oogenhlik misschien nog altijd de 200-kilo- bommen (made in Germany) op de huizen- resten van de Puerta del Sol in Madrid neervallen. Dat wij in Valencia vandaag of morgen ook onaangenaam bezoek „per lucht" kunnen verwachten. Inderdaad is de nieuwe residentie van Spanje goed voorbereid op luchtaanvallen. Er zijn groote „refugios", bomvrije kel ders, gebouwd, die een paar duizend man kunnen bevatten; bestaande kelders werden ingericht voor massa-verblijf. Alle winkel ruiten zijn met papierstrooken, meestal met fantasie en zin voor ornamentiek, beplakt tegen bet springen. Onzichtbaar is op be paalde daken luchtafweergeschut opgesteld. En des avonds branden op straat blauwe lichtjes terwijl rigoureus om tien uur heel de stad in donker gehuld wordt. Alleen in do zorgvuldig toegesloten huizenmag licht blijven branden, en het is een zonder linge sensatie, om middernacht uit de bios coop komend, haast op het gevoel af de weg naar huis te moeten vinden in deze vreemd verstilde nachtstad. I Mietje, de werkster, deed de buitenboel. Ze had juist de ruiten gelapt en schrob de nu de straat. Ijverig bezemde ze heen en weer en haar ruiten schort over de donke re rok vertoonde de karakteristieke strik jes, waarmede het bontje op haar omvang rijk lichaam vastzat. Met een zekere onver schilligheid, uit jarenlange routine geboren, dreef ze den bezem over de kleine plavui zen, controleerde mechanisch of een extra veeg nog noodig was. Dames en heeren maakten een ommetje als zij 't domein van de ijverige Mietje naderden, Mietje zag ze niet eens. Fietsjongens passeerden luid bel rink'lend den natten trottoirband Mietje bleef onverschillig. Een politie-agent keek, omdat hij geen ander object had. met vriendelijke aandacht naar het werkende wezen; Mietie gaf geen sjans. Het weer was helder; _dc lucht pittig; Mietje had er geen erg in. Plotseling vloog een troep vogels luid kwin- keleerend uit een boom aan den overkant op en scheerde langs het ijverige hoofd. Mietje keek op. Ze plantte den bezem als een polsstok voor zirh neer en staarde om zich heen. Ze zag de troep straatmusschen als een handvol zwarte stipjes een eindje voor zich uit; ze zag de strakblauwe lucht boven de propere huizendaken en de onge woon heldere gloed van de zon deed haar een ogenblik met de oogen knip peren. Toen keek ze recht in het gezicht van den vriendelijken politieman, vergat haar waar digheid en lachte. ,,'t Wordt Lente, juffrouw veroorloofde zich de man-in-uniform. „Mooi weer voor de schoonmaak, beves tig'de Mietje zonnig en daarmee had de Lente haar intree in de stadsstraat gedaan. II Het meisje stond met haar rieten mand koffertje op het perron van het dorpssta (ion. l Was Zaterdag en ze had har weekend dat haar ééns in de drie weken ten deel viel. „Weekend"; ze repeteerde het woord voor zichzelfj het klouk soo defÜK zoo Op een keer, kort na middernacht, ls er alarm Sirenes loeien, met lange claxon- kreten rennen auto's door de stad. Een luchtaanval op komst! Ik moet bekennen mijn civiele plicht zoozeer vergeten te hebben, dat ik mij omgekeerd heb op het andere oor. Met de slaap valt minder te spotten dan met liet leven, en alle gevaar went op den duur en krijgt iets belachelijks Als de vensterschijven in gruizelementen gaan, is het tijd genoeg om op te staan. De volgende morgen blijkt, dat het onge- wenscht bezoek van een paar vliegtuigen niet veel liceft kunnen uitrichten. Maar van schrik over het alarm zijn verschillen de ingezetenen dood gebleven. Dat discredi teert voorgoed alle luchtraids. »Eet meer sinaasappelen. Sinaasappe len zijn voor ons, wat spinazie voor Popeye is zegt mijn reisgenoot bij wijze van mor- maal uit deze geschiedenis getrokken. Maar ze heeft nog een andere pioraal. De volgende dag, juist tegen etenstijd, is er opnieuw luchtalarm. Afgezien van een paar vrouwen die beginnen te hollen en die spottend worden nageschreeuwt maakt echter niemand zich daar meer druk om. Nieuwsgierig blijven de meesten staan om de hemel af te zoeken. Rustig gaan ande- ren de bar's binnen om „een laatste aperi tief Ik geloof niet dat er veel menschen in de kelders gevlucht zijn. Er verschijnt tenminste niemand wanneer een half uur later nieuwe signalen bekend maken dat het gevaar geweken is. Ditmaal heeft de vijand slechts een kleine raid boven het strand gehouden, waar juist militaire oefeningen plaats vonden. Er viel geen en kel ongeluk te betreuren, maar het had ook anders kunnen loopen. Doch zoo is de massa: ze houdt er niet van zich twee keer dood te schrikken over éénzelfde ding. Op het station, waar de treinen met vijf, zes uur vertraging gaan, komen honderden geëvacueerden uit Madrid en Extremadura op doorreis aan. Dit levert een nog ellen diger gezicht op. dan dat van de autobussen Want deze vluchtelingen hier, slechts vrou wen en kinderen en grijsaards, slepen nog de resten van hun hebben en houden mee, die zij uit de algemeene ramp hebben kun nen redden: zakken vol nutteloos eetgerei, lompen en rafels, halfvervuilde kleding stukken, een paar dekens. Moeders met vier, vijf kinderen achter zich aan, meis jes die met balen zeulen die haast zoo groot zijn als zij zelf. Menschen die de laatste overblijfselen van hun verleden niet willen en niet kunnen opgeven. Misère, doodsangst radeloosheid. Ze zitten neer op hun weinige bezittingen, ergens op het verlaten perron, en wachten -urenlang tot de aansluiting komt. Een paar vertellen dat zij al drie da gen onderweg zijnEllende van de achterhoede. Wanneer wij met de trein teruggaan naar het noorden, in de zonnige een paar uur lang door bloeiende, neen, rijk met vruch ten beladen sinaasapneltuinen. dan is het moeilijk te gelooven dat dit alles tegelijker- lijd bestaat: een zoo feestelijke, zoo mooie aarde, en een wereld zoo vol van leed en moord en waanzin. Een zoo lokkend leven en een zoo afschrikwekkend bestaan! Millioenen en millioenen sinaasappelen zijn nog ongeplukt. Hun stralende, zongou- den ronding prijkt met ontzaggelijke over daad tusschen het donkergroene gebladerte Eén enkele boom draagt menigmaal honder den vruchten, en er zijn duizenden kavels vol hoornen. Tallooze overrijpe vruchten zijn afgevallen, liggen daar in de schaduw te wachten en weg te rotten. Juist zooals in de steden ontelbare rachitische kinderen op sinaasapelen wachten en 'vergeten bij gebrek aan zon. Waanzinnige wereld De trein is vol milicianos en vluchtelin gen. Allen zijn stiller geworden, geïmpo neerd door de oriëntaalse pracht en de rijk dom van deze onafzienbare oranje-en- groene appelsienengaarden. Hier en daar staat een tuinman tusschen de boomen de trein aan te gapen. Wanneer de vaart lang zaam en langzamer gaat, de trein naar Spaansche aard begint te kruipen, worden de milicianos weer luidruchtiger, en roepen cantie-achtig en tóch ging ze maar doodge woon naar huis, van haar dienstje bij de dorpsnotarisfamilie naar de ouderlijke wo ning in een ander dorp. Ze was bijzonder vroeg vandaag. De trein zou pas over 10 minuten komen. Ze tuurde over de rails naar den einder van huisjes en torens. Haar gedachten droomden weg over de weiden, die vandaag voor 't eerst zoo'n we- lig-groene kleur hadden. Als iemand haar op het oogenblik gevraagd had: „waar denk je aan?" had ze het niet kunnen zeggen. Het was niet het vooruitzicht van den vrijen dag, of het weerzien van broers en zusjes, dat haar bezig hield. Iets zoels zoefde in haar hoofd: de blauwe oogen werden licht. Ze was, in het vaal verschietende wintermanteltje, het gele mandje in de handen, niets meer dan een blond pover figuurtje op een landelijk sta tionnetje. Een zacht gedreun kondigde den boemel aaa. Gemoedelijk schoof het locaaltje in een nevel van parelgrijze rook tot vlak vóór de wachtenden, reed nog een eindje door. De roep van een conducteur galmde hoog en tevreden langs de bestoven portieren. Het meisje klom in en coupé, liet zich ge noegelijk op een hocknlaatsie neervallen. Het fluitje weerklonk, de trein kroop ver der langs het welig land. Het meisje dronk nu bewust de kleuren van akkers en luchten in. Een blosje begon zoowaar op haar ge zichtjes te komen. Plotseling gleed haar blik over de vale plooien van haar manteltje „Het kan best", berekende ze stilletjes. „Die nieuwe zomermantel bij van Klaveren en zoo'n leuk klein hoedje er bij." De Lente had haar intree in een meisjeshart gedaan. III Piccolo wachtte in de hall van het groote hotel. De zware tapijten, waarmee de vloer be legd was, imponeerden hem niet meer; de defitige gasten lieten hem koud. Het was ook eiken dag hetzelfde liedje. En hevelen de stem uit de diepte van een bontjas, en hij vloog on de wenken van een rijk me vrouwtje, dat van de parterre naar de 2e verdieping wilde. Een kort bevel tusschen snor en baard van den echtgenoot der dame ze de boeren op het land toe, dat zij dorst hebben. Dorst naar sinaasappelen. De boe ren lachen, en spoedig wordt onze trage trein met gouden vruchten bekogeld. Oor logstijdde boeren zijn gul. In een dorpje brengen de boeren manden vol appelsienen die zij verdeelen aan wie maar wil. En hun gave wordt met graagte aangenomen, want niemand heeft een al te volle maag in deze dagen. Dan valt een stilte, starre winteravond over het omrin gende land. De trein, een expres notabene, gaat nog steeds langzamer, met opzet, om de vijand te verschalken, die een veel te gemakkelijk spel zou hebben met op tijd loopende treinen uit de lucht te bombar- dceren. Alle lichten zijn gedoofd in onze overvolle wagon. Maar gedurende al de vijf uren dat wij ons in het bijna-slikdonker bevinden, gebeurt er niet. één wanordelijk heid, niet één incident. Beteekent dit niet dat er werkelijk een nieuw Spanje bezig is te ontstaan? In Tarragona brengt het een of andere Comité melk rond voor de kinderen der vluchtelingen. Spontaan en met de grootste orde worden allen bediend; op zulk een hartelijke wijze, die de geëvacueerden te midden van al hun ellende dermate roert, dat ze geestdriftig uitroepen: „Leve Cata lonië, Catalonië de genereuze!" En dan schokken wij weer noordwaarts, waar minder oorlog is, maar meer revo lutie. Wij dutten alen in de donkerte ter wijl de trein voorzichtig naar zijn weg snuffelt. Knap de vijand die ons weet te bombardeeren nu wij zonder lichten met rnecr dan negen uur vertraging huistoe gaan! Door den Burgeroorlog is het Spaansche volk plotseling uit een heerlijke droom wakker geschud. Het warme zonnige Zuiden met zijn weelderige huerta's vormt een zóó groote tegenstelling met het rotsachtige Noorden, dat ge teisterd wordt door de stormen van den Atlantischen Oceaan, dat men zich bijna niet kan voorstel len, dat dit één land is. „Wij droomen nog, maar wij weten, dat wij droomen", schreef een Spanjaard onge veer tien jaar geleden. Thans is echter de droom van de Europeesche werkelijkheid, maar ook van de Spaansche werkelijkheid voorbij. Dat moeten we tegenwoordig erken nen. Het was een Don-Quicliotte-droom, die de wereld een romantisch tintje gaf. Maar het ontwaken was gruwelijk. Het oude en het nieuwe Spanje. Spanje bestaat uit zeer veel verschillende gedeeltes en wordt door veel verschillende volken bewoond. Naast het oude Spanje, waar nog de geschiedenis van de oude volken leeft, zien we thans het moderne en nieuwe land, dat waarschijnlijk een beeld van de toekomst geeft. Wat hebben het noodlot en de geschiedenis reeds aan het volk veel veran derd! En ofschoon het diepste wezen van de Spaansche ziel die mystifeke hartstochtelijk heid is. zooals men die ziet op de schilde rijen van Greco, het uiterlijk van den Span jaard is even tegengesteld als de steppen en woestijnen van het Zuiden, de heidevel den van Castilie, en de groene huerta's van Valencia. Wie Granada niet zag, heeft niets gezien. Daar is Granada, die onvergetelijk mooie stad. „Quien no ha visto Granada, no ha visto nada" (Wie Granada niet zag, heeft en hij verhuisde met zijn korzelige last per lift van de tweede étage naar de parterre. Piccolo's petje stond altijd een tikje scheef en het was nu al zeker veertien dagen ge leden, dat iemand hem daar iets aardigs van gezegd had. Piccolo hing tegen de deurpost van het portiershokje. Het was broeierig in de hall. Het maakte hem een beetje loom, hij was moe en ondanks het feit, dat iemand hem om de twee minuten voor een of andere dienst noodig had. verveelde hij zich gruwe lijk. Piccolo rekende uit dat mevr., die altijd met een klein hondje haar middagwande ling deed, nog niet de deur uit was en mej. 0- die altijd iets vergat, hem nog diverse keeren op en neer moest sturen. Op-en- neer, was hij beneden met het taschje van mej. Q., dan moest hij weer naar boven om haar paraplu en had hij haar dat instru ment op den droogsten dag van de wereld aangereikt, dan had ze vast nog haar zak doek op haar kamer laten liggen. Piccolo soesde tegen de deurpost. „Op-en- neer", ging het door zijn gedachten, met het hondje van mevrouw X naar mej. Q. en het taschje en de paraplu bij het hond jeOp-en-neer, openneer Piccolo sluimerde. Zijn bolle toet glansde in het lauwe licht, dat door de ruiten fier portierswoning heen naar binnen viel. Zijn ééne groene goudgegalonde knie schoot uit en vormde een grappig heuvetje tegen de deurpost. Op dit slaperige oogenblik kwam een nieuwe gast door de zware draaideuren van het hotel naar binnen. Het was een jong meisje, begiftigd met gevoel voor hu mor en een hobby voor piccolo s. Ze trip pelde over het donzig tapijt en zag de slapenden liftboy. Ze lachte zachtjes en haar geheele gezicht drukte uit, dat ze een idee kreeg. Ze grabbelde een doosje cigaretten uit haar taschje, liep op haar teenen naar piccolo toe en deponeerde het doosje voor zichtig op de vooruitstekende knie. Toen sloop ze behoedzaam weg. Piccolo werd wakker door een zonne straal, die het op zijn neus gemunt had. Hij blikte even verdwaasd rond en zag dan ineens het doosje op zijn knie. Als de kok uit het verhaal van Doornroosje nn de honderdiarige slaap, verroerde hii zich niet. Maar hij lachte en bleef kijken. Picco lo kreeg het gevoel of iemand iets aardi -s van zijn scheve r*°tje gezegd bad. De zonnestraal speelde met piccolo een Lcntespel, Zeker is zeker! „Te koud. Lotte!, vandaag springen we d'r niet over!" niets gezien!) Witgele lujisjes, omgeven door groene vruchtbare vega's, daarboven uitste kend de Siërra Nevada met zijn besneeuwde toppen. Achter de vega's met hun kleine dorpjes de bruine, naakte steppen, gloeiende woestenijen, eenzame bergketens. Maar hier midden in het sprookje van Granada, bloeien de oleander-struiken, koninklijke cypressen. Daarin het Alhambra, met de sprookjestuin uit de „Duizend en één Nacht". Deze pracht is slechts denkbaar onder een stralend blau we hemel. De heerlijke zalen, die eens de pracht van de sultanheerschappij zagen, ko men alle uit op het stille binnenhof; daar is de Leeuwenhof, waar twaalf leeuwen een fontein dragen. Verder is daar de prachtige myrthenhof met de vijver, dan het zwaar moedig sombere Patio de la Reja, waar de arme, krankzinnige Juana, de moeder van Karei V langzaam wegkwijnde. In de zaal van de Abencerraga toont de gids U don kere vlekken in het marmeren bekken. Deze zijn afkomstig van bet bloed van de 17 Ben- cerragavorsten, die Boabdil, de laatste Moo renkoning, hier liet onthoofden. Vlak naast het Alhambra staat het onvol tooide paleis van Karei V. in Italiaansche renaissance-stijl gebouwd. Karei vond het Alhambra, dat in 1492 door Ferdinand en Izabella van Castilie in bezit genomen was, te klein voor zooveel roem en zette zijn pa leis er naast. Het mag een mooi gebouw zijn met zijn zuilengalerij, maar het past niet in de omgeving van het Alhambra. Toch be hoort het wel tot de geschiedenis van Spanje, twee culturen liggen hier naast elkaar, die steeds met elkaar in strijd waren: de fantas tische droom van een woestijnvolk en het strenge bouwwerk van de renaissance. Zeven eeuwen lang hebben de Mooren het Zuiden van Spanje beheerscht, het was een bloei-periode voor den handel, de wetenschap en de kunst. Cordova, zetel van het kalifaat, gold destijds voor de rijkste stad van Europa, maar ook als stad van wetenschappen, van theologen en philosophen, waar de studenten van het Westen heentrokken, zooals de Mo hammedanen naar de heilige moskee, de Mesquita. In het land der Basken. Uit de gloeiende steden van het Spaan sche Zuiden, die stil liggen in de brandende zon, langs de verbrande bergketens, door woestenijen en steppen, komt men naar het Noorden, waar men een geheel ander Span je ziet, het groene beboschtc land van de Basken. Daar ziet men weelderige akkers, witte maisvelden, rijke korenvelden. Bijna verzonken in de halmen en groene .loofbla- deren, liggen de zindelijke boerderijen van de Basken, die met hun platte daken en houten veranda's zeer veel gelijken op de Beiersche boerenhoeven. Daar weerklinken de volksliederen van het Baskische volk, wat zich trots het oudste volk van Europa noemt en een eigen taal spreekt. De Baskische liederschat. Alles is hier koeler en beheerschter dan in het hartstochtelijke Zuiden, maar toch bezit ook het Baskenvolk één groote harts tocht: zijn liefde voor vrijheid. Met een be wonderenswaardige trouw behoeden de Bas ken het recht en de eigenaardigheden van hun volkskarakter. Wel heeft deze trouw, gepaard gaande met de Baskische vrijheids drang, vaak bijna tot separatistische stroo mingen aanleiding gegeven. Wat de Bas ken, zelfs de Baskische anarchisten van de arbeiders in Barcelona onderscheidt, is hun groote vaderlandsliefde en gehechtheid aan den bodem, die voortkomt uit het eigen aardige karakter van het volk. Deze liefde voor het geboorteland werd steeds aange moedigd door de Baskische volksleiders, waartoe wetenschappelijke mannen behoor den, zooals de rector van de Baskische. uni versiteit, Don Resureicion Askue, die als taalonderzoeker grooten naam verwierf en een nieuw woordenboek van de Baskische taal uitgaf en bovendien ongeveer (wee dui zend Baskische liederen verzameld en be werkt heeft. Een geestelijk levendig en vooruitstrevend volk zijn de Basken, en de hoofdstad van het land, Bilhao aan de Ner- vion, was naast Barcelona een schatkamer van Spaansche industrie, die zich na den wereldoorlog sterk ontwikkeld heeft. De zeekoning op haar troon. De mijn- en industriestad heeft een zeer Westersch uiterlijk. Slechts in de nauwe straatjes van de binnenstad ziet men nog de Zuidelijke kleurenrijkdom. Maar van uit de oude stad van Bilbao gaat de weg naar Begonha, de bedevaartskerk van de zee vaarders. Hoog boven de stad heeft de zee koningin haar traan. In de plooien van haar mantel leggen de Baskische visschers hun verzoekschriften om een goede tocht en behouden thuiskomst en rondom het altaar plaatsen zij de foto's van hun schepen. De Baskische liederen verhalen, dat de zeeko ningin de stormen beheerscht. Want de zee in het Noorden van Spanje is niet zoo vriendelijk en prachtig blauw, als die aan de kust van Valencia, langs de kust van het Zuidelijke, zonnige Spanje. De Golf van Biscaje is gevreesd om de geweldige stor men, die er heerschen kunnen. Maar ook kan men het water van den Atlantischen Oceaan wel eens zachtjes zien wiegen. Ver sierde bootjes dansen dan op de golven, de visschers zingen liederen op Maria, de zee koningin. Dan leert men de Zuidelijke le vensvreugde kennen. Maria-gezangon en dans-liederen klinken door elkaar. Op het plein wordt een stierengevecht voorbereid. Men merkt een scherpe lucht van warme olijfolie. De lucht van visch en zoutwater vermengt zich met de wierook-lucht. die ''oor de openstaande kerkdeur komt. Strak- b'auwe lucht boven de zee. lachende en dansende menschen. Een kinderlijk volk, maar hun geest is ondoorggpndclijk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 3