Sinaaasppelen
en bommen
Episodes uit Lente's zegetocht
Het warme Zuiden
en het koele Noorden
In de „Groene Amsterdammer
troffen wij onderstaande bijdrage
aan van de hand van Albert Hel
man.
'Albert Helman is een der knap
ste jongere schrijvers die onze lit
teratuur momenteel kent en
schreef o.a. „Zuid Zuid West",
„De Stille Plantageen „Hart
zonder Land".
Het vorige jaar, bij het uitbreken
der revolutie, is Helman naar
Spanje vertrokken, en vult in Ma
drid bij de loyal en de positie van
Chef der Regeeringspersdienst.
De groote geschiedenis van dezen winter
is, dat wij het hier in Spanje meer dan
ooit van de sinaasappelen moeten hebben.
Oorlog beteekent economische verwarring,
en economische verwarring beteekent ge
brek. Elke week wordt de schaarste aan
levensmiddelen grooter, en nadat vleesch
en eieren reeds kostbare zaken geworden
zijn, maken wij nu mee, dat het brood iets
is, dat men niet elke dag meer eten kan.
Gelukkig zijn de sinaasappelen er nog!
Hoe lang kan een mensch van sinaasappe
len en amandelen leven? Voor het eerst
sinds lang beginnen de epicuristen zich te
interesseeren voor vitaminen, plantaardige
vetten en vervangmiddelen van proteïnen.
De sinaasappelen zijn kostelijk dit jaar, en
sinds er overal in het buitenland een clae-
ring bestaat die den export belemmert, ko
men er uit Valencia evenveel appelsienen
als oekases voor het binnenland.
Juist nu is Valencia altijd al een op
gewekte stad drukker, rumoeriger en
geanimeerder dan ooit. Een nood-residentie
waar halve ministeries in veel te kleine pa
leizen zijn ondergebracht. Waar het wemelt
van milicianos met verlof, die een paar
dagen komen uitrusten van de barre strijd
aan het front van Madrid. Ze nemen het
er goed van, overtuigd van de wisselvallig
heid van dit leven, en maken de winkel
straten overvol, de restaurants blauw van
de zware rook, en de bioscopen slechts
door belegering betreedhaar.
Terwijl de ambtenaarswereld, die uit Ma
drid naar Valencia overgebracht is, in zijn
bureaux en zijn hotels nagenoeg onzicht
baar blijft, behoort het leven van de straat
aan de milicic, die in den loop van vijf
maanden v. vrijbuiter en franandtireur tot
een echte soldaat geworden is, behoorlijk
uitgerust en van duidelijke onderscheidings
teekenen voorzien.
Het is niet zonder een speciale gezellig
heid, nu men aan elk cafétafeltje de won
derlijkste avonturen kan hooren vertellen,
grappen en kleine heldenfeiten, exempelen
van een bizonder goed gesternte of van een
buitengewoon bangelijke kameraad, zooals
elke soldaat die bij dozijnen gereed heeft.
Van een uitgesproken haat, een uitgespro
ken politieke felheid valt niets te bespeuren
Die opereeren in het verborgen, achter de
schermen der kanselarijen en ministeries
niet onder het dappere, geestdriftige volk
dat bij alles toch nooit zijn gezonde reali
teitszin verliest.
En kan men met recht zeggen, dat er in
Valencia meer van de oorlog en minder van
de revolutie bemerkbaar is. dan noordelij
ker langs de kust, in de steden en dorpen
van Catalonië. Dat wordt men reeds on
derweg gewaar. In tegenstelling met nog
geen maand geleden, komen wij op de 100
K.M. van Barcelona naar Valencia geen
enkele wachtpost tegen, niemand die onze
auto aanhoudt of naar papieren vraagt.
Met een absoluut gevoel van veiligheid
door kruist men op een koude Decemberdae
dit gedeelte van Spanje langs de kust. Niet
temin zijn er telkens kleine episodes die er
aan komen herinneren dat wij ons midde
in een burgeroorlog bevinden: de oorlog?
schepen die meUj van de weg af, hier en
daar op zee ziet, de bijna totale afwezig
heid van visschersbooten, het strenge „niet
meer dan twee gerechten" in ons restau
rant onderweg, en vooral de ontmoeting
met een convooi geëvacueerden uit Ma
drid. Een lange reeks autobussen, gevuld
met oudjes, met vrouwen en kinderen. De
oudjes inelkaar-gedoken, wanhoop aan dit
leven op hun rimpel-gezichten; de moeders
met groote staroogen hun zuigelingen zeu
lend, en gelig-beanstigd de zwangeren; de
kinderen, onze eeuwige hoop op de toekomst
de vuistjes zwaaiend en roepend: „Viva la
republica"! Het is een beklemmend ge
zicht dat met een schok het bewustzijn te
ruggeeft, dat wij hier op nog geen twee
uur autorijdens van het gevechtsfront van
Teruel verwijderd zijn, dat er op ditzelfde
oogenhlik misschien nog altijd de 200-kilo-
bommen (made in Germany) op de huizen-
resten van de Puerta del Sol in Madrid
neervallen. Dat wij in Valencia vandaag
of morgen ook onaangenaam bezoek „per
lucht" kunnen verwachten.
Inderdaad is de nieuwe residentie van
Spanje goed voorbereid op luchtaanvallen.
Er zijn groote „refugios", bomvrije kel
ders, gebouwd, die een paar duizend man
kunnen bevatten; bestaande kelders werden
ingericht voor massa-verblijf. Alle winkel
ruiten zijn met papierstrooken, meestal met
fantasie en zin voor ornamentiek, beplakt
tegen bet springen. Onzichtbaar is op be
paalde daken luchtafweergeschut opgesteld.
En des avonds branden op straat blauwe
lichtjes terwijl rigoureus om tien uur heel
de stad in donker gehuld wordt. Alleen
in do zorgvuldig toegesloten huizenmag
licht blijven branden, en het is een zonder
linge sensatie, om middernacht uit de bios
coop komend, haast op het gevoel af de
weg naar huis te moeten vinden in deze
vreemd verstilde nachtstad.
I
Mietje, de werkster, deed de buitenboel.
Ze had juist de ruiten gelapt en schrob
de nu de straat. Ijverig bezemde ze heen en
weer en haar ruiten schort over de donke
re rok vertoonde de karakteristieke strik
jes, waarmede het bontje op haar omvang
rijk lichaam vastzat. Met een zekere onver
schilligheid, uit jarenlange routine geboren,
dreef ze den bezem over de kleine plavui
zen, controleerde mechanisch of een extra
veeg nog noodig was. Dames en heeren
maakten een ommetje als zij 't domein van
de ijverige Mietje naderden, Mietje zag ze
niet eens. Fietsjongens passeerden luid bel
rink'lend den natten trottoirband Mietje bleef
onverschillig. Een politie-agent keek, omdat
hij geen ander object had. met vriendelijke
aandacht naar het werkende wezen; Mietie
gaf geen sjans. Het weer was helder; _dc
lucht pittig; Mietje had er geen erg in.
Plotseling vloog een troep vogels luid kwin-
keleerend uit een boom aan den overkant
op en scheerde langs het ijverige hoofd.
Mietje keek op. Ze plantte den bezem als
een polsstok voor zirh neer en staarde om
zich heen. Ze zag de troep straatmusschen
als een handvol zwarte stipjes een eindje
voor zich uit; ze zag de strakblauwe lucht
boven de propere huizendaken en de onge
woon heldere gloed van de zon deed
haar een ogenblik met de oogen knip
peren.
Toen keek ze recht in het gezicht van den
vriendelijken politieman, vergat haar waar
digheid en lachte.
,,'t Wordt Lente, juffrouw veroorloofde
zich de man-in-uniform.
„Mooi weer voor de schoonmaak, beves
tig'de Mietje zonnig en daarmee had de
Lente haar intree in de stadsstraat gedaan.
II
Het meisje stond met haar rieten mand
koffertje op het perron van het dorpssta
(ion.
l Was Zaterdag en ze had har weekend
dat haar ééns in de drie weken ten deel
viel. „Weekend"; ze repeteerde het woord
voor zichzelfj het klouk soo defÜK zoo
Op een keer, kort na middernacht, ls er
alarm Sirenes loeien, met lange claxon-
kreten rennen auto's door de stad. Een
luchtaanval op komst! Ik moet bekennen
mijn civiele plicht zoozeer vergeten te
hebben, dat ik mij omgekeerd heb op het
andere oor. Met de slaap valt minder te
spotten dan met liet leven, en alle gevaar
went op den duur en krijgt iets belachelijks
Als de vensterschijven in gruizelementen
gaan, is het tijd genoeg om op te staan.
De volgende morgen blijkt, dat het onge-
wenscht bezoek van een paar vliegtuigen
niet veel liceft kunnen uitrichten. Maar
van schrik over het alarm zijn verschillen
de ingezetenen dood gebleven. Dat discredi
teert voorgoed alle luchtraids.
»Eet meer sinaasappelen. Sinaasappe
len zijn voor ons, wat spinazie voor Popeye
is zegt mijn reisgenoot bij wijze van mor-
maal uit deze geschiedenis getrokken. Maar
ze heeft nog een andere pioraal.
De volgende dag, juist tegen etenstijd,
is er opnieuw luchtalarm. Afgezien van
een paar vrouwen die beginnen te hollen en
die spottend worden nageschreeuwt maakt
echter niemand zich daar meer druk om.
Nieuwsgierig blijven de meesten staan om
de hemel af te zoeken. Rustig gaan ande-
ren de bar's binnen om „een laatste aperi
tief Ik geloof niet dat er veel menschen
in de kelders gevlucht zijn. Er verschijnt
tenminste niemand wanneer een half uur
later nieuwe signalen bekend maken dat
het gevaar geweken is. Ditmaal heeft de
vijand slechts een kleine raid boven het
strand gehouden, waar juist militaire
oefeningen plaats vonden. Er viel geen en
kel ongeluk te betreuren, maar het had
ook anders kunnen loopen. Doch zoo is de
massa: ze houdt er niet van zich twee
keer dood te schrikken over éénzelfde ding.
Op het station, waar de treinen met vijf,
zes uur vertraging gaan, komen honderden
geëvacueerden uit Madrid en Extremadura
op doorreis aan. Dit levert een nog ellen
diger gezicht op. dan dat van de autobussen
Want deze vluchtelingen hier, slechts vrou
wen en kinderen en grijsaards, slepen nog
de resten van hun hebben en houden mee,
die zij uit de algemeene ramp hebben kun
nen redden: zakken vol nutteloos eetgerei,
lompen en rafels, halfvervuilde kleding
stukken, een paar dekens. Moeders met
vier, vijf kinderen achter zich aan, meis
jes die met balen zeulen die haast zoo groot
zijn als zij zelf. Menschen die de laatste
overblijfselen van hun verleden niet willen
en niet kunnen opgeven. Misère, doodsangst
radeloosheid. Ze zitten neer op hun weinige
bezittingen, ergens op het verlaten perron,
en wachten -urenlang tot de aansluiting
komt. Een paar vertellen dat zij al drie da
gen onderweg zijnEllende van de
achterhoede.
Wanneer wij met de trein teruggaan naar
het noorden, in de zonnige een paar uur
lang door bloeiende, neen, rijk met vruch
ten beladen sinaasapneltuinen. dan is het
moeilijk te gelooven dat dit alles tegelijker-
lijd bestaat: een zoo feestelijke, zoo mooie
aarde, en een wereld zoo vol van leed en
moord en waanzin. Een zoo lokkend leven
en een zoo afschrikwekkend bestaan!
Millioenen en millioenen sinaasappelen
zijn nog ongeplukt. Hun stralende, zongou-
den ronding prijkt met ontzaggelijke over
daad tusschen het donkergroene gebladerte
Eén enkele boom draagt menigmaal honder
den vruchten, en er zijn duizenden kavels
vol hoornen. Tallooze overrijpe vruchten
zijn afgevallen, liggen daar in de schaduw
te wachten en weg te rotten. Juist zooals
in de steden ontelbare rachitische kinderen
op sinaasapelen wachten en 'vergeten bij
gebrek aan zon. Waanzinnige wereld
De trein is vol milicianos en vluchtelin
gen. Allen zijn stiller geworden, geïmpo
neerd door de oriëntaalse pracht en de rijk
dom van deze onafzienbare oranje-en-
groene appelsienengaarden. Hier en daar
staat een tuinman tusschen de boomen de
trein aan te gapen. Wanneer de vaart lang
zaam en langzamer gaat, de trein naar
Spaansche aard begint te kruipen, worden
de milicianos weer luidruchtiger, en roepen
cantie-achtig en tóch ging ze maar doodge
woon naar huis, van haar dienstje bij de
dorpsnotarisfamilie naar de ouderlijke wo
ning in een ander dorp. Ze was bijzonder
vroeg vandaag. De trein zou pas over 10
minuten komen. Ze tuurde over de rails
naar den einder van huisjes en torens.
Haar gedachten droomden weg over de
weiden, die vandaag voor 't eerst zoo'n we-
lig-groene kleur hadden. Als iemand haar
op het oogenblik gevraagd had: „waar denk
je aan?" had ze het niet kunnen zeggen.
Het was niet het vooruitzicht van den
vrijen dag, of het weerzien van broers en
zusjes, dat haar bezig hield.
Iets zoels zoefde in haar hoofd: de blauwe
oogen werden licht. Ze was, in het vaal
verschietende wintermanteltje, het gele
mandje in de handen, niets meer dan een
blond pover figuurtje op een landelijk sta
tionnetje.
Een zacht gedreun kondigde den boemel
aaa. Gemoedelijk schoof het locaaltje in een
nevel van parelgrijze rook tot vlak vóór
de wachtenden, reed nog een eindje door.
De roep van een conducteur galmde hoog
en tevreden langs de bestoven portieren.
Het meisje klom in en coupé, liet zich ge
noegelijk op een hocknlaatsie neervallen.
Het fluitje weerklonk, de trein kroop ver
der langs het welig land. Het meisje dronk
nu bewust de kleuren van akkers en luchten
in. Een blosje begon zoowaar op haar ge
zichtjes te komen. Plotseling gleed haar
blik over de vale plooien van haar manteltje
„Het kan best", berekende ze stilletjes. „Die
nieuwe zomermantel bij van Klaveren en
zoo'n leuk klein hoedje er bij." De Lente
had haar intree in een meisjeshart gedaan.
III
Piccolo wachtte in de hall van het groote
hotel.
De zware tapijten, waarmee de vloer be
legd was, imponeerden hem niet meer; de
defitige gasten lieten hem koud. Het was
ook eiken dag hetzelfde liedje. En hevelen
de stem uit de diepte van een bontjas, en
hij vloog on de wenken van een rijk me
vrouwtje, dat van de parterre naar de 2e
verdieping wilde. Een kort bevel tusschen
snor en baard van den echtgenoot der dame
ze de boeren op het land toe, dat zij dorst
hebben. Dorst naar sinaasappelen. De boe
ren lachen, en spoedig wordt onze trage
trein met gouden vruchten bekogeld. Oor
logstijdde boeren zijn gul.
In een dorpje brengen de boeren manden
vol appelsienen die zij verdeelen aan wie
maar wil. En hun gave wordt met graagte
aangenomen, want niemand heeft een al
te volle maag in deze dagen. Dan valt een
stilte, starre winteravond over het omrin
gende land. De trein, een expres notabene,
gaat nog steeds langzamer, met opzet, om
de vijand te verschalken, die een veel te
gemakkelijk spel zou hebben met op tijd
loopende treinen uit de lucht te bombar-
dceren. Alle lichten zijn gedoofd in onze
overvolle wagon. Maar gedurende al de vijf
uren dat wij ons in het bijna-slikdonker
bevinden, gebeurt er niet. één wanordelijk
heid, niet één incident. Beteekent dit niet
dat er werkelijk een nieuw Spanje bezig is
te ontstaan?
In Tarragona brengt het een of andere
Comité melk rond voor de kinderen der
vluchtelingen. Spontaan en met de grootste
orde worden allen bediend; op zulk een
hartelijke wijze, die de geëvacueerden te
midden van al hun ellende dermate roert,
dat ze geestdriftig uitroepen: „Leve Cata
lonië, Catalonië de genereuze!"
En dan schokken wij weer noordwaarts,
waar minder oorlog is, maar meer revo
lutie. Wij dutten alen in de donkerte ter
wijl de trein voorzichtig naar zijn weg
snuffelt. Knap de vijand die ons weet te
bombardeeren nu wij zonder lichten met
rnecr dan negen uur vertraging huistoe
gaan!
Door den Burgeroorlog is het
Spaansche volk plotseling uit een
heerlijke droom wakker geschud.
Het warme zonnige Zuiden met
zijn weelderige huerta's vormt
een zóó groote tegenstelling met
het rotsachtige Noorden, dat ge
teisterd wordt door de stormen
van den Atlantischen Oceaan, dat
men zich bijna niet kan voorstel
len, dat dit één land is.
„Wij droomen nog, maar wij weten, dat
wij droomen", schreef een Spanjaard onge
veer tien jaar geleden. Thans is echter de
droom van de Europeesche werkelijkheid,
maar ook van de Spaansche werkelijkheid
voorbij. Dat moeten we tegenwoordig erken
nen. Het was een Don-Quicliotte-droom, die
de wereld een romantisch tintje gaf. Maar
het ontwaken was gruwelijk.
Het oude en het nieuwe Spanje.
Spanje bestaat uit zeer veel verschillende
gedeeltes en wordt door veel verschillende
volken bewoond. Naast het oude Spanje,
waar nog de geschiedenis van de oude volken
leeft, zien we thans het moderne en nieuwe
land, dat waarschijnlijk een beeld van de
toekomst geeft. Wat hebben het noodlot en de
geschiedenis reeds aan het volk veel veran
derd! En ofschoon het diepste wezen van de
Spaansche ziel die mystifeke hartstochtelijk
heid is. zooals men die ziet op de schilde
rijen van Greco, het uiterlijk van den Span
jaard is even tegengesteld als de steppen
en woestijnen van het Zuiden, de heidevel
den van Castilie, en de groene huerta's van
Valencia.
Wie Granada niet zag, heeft
niets gezien.
Daar is Granada, die onvergetelijk mooie
stad. „Quien no ha visto Granada, no ha
visto nada" (Wie Granada niet zag, heeft
en hij verhuisde met zijn korzelige last per
lift van de tweede étage naar de parterre.
Piccolo's petje stond altijd een tikje scheef
en het was nu al zeker veertien dagen ge
leden, dat iemand hem daar iets aardigs
van gezegd had.
Piccolo hing tegen de deurpost van het
portiershokje. Het was broeierig in de hall.
Het maakte hem een beetje loom, hij was
moe en ondanks het feit, dat iemand hem
om de twee minuten voor een of andere
dienst noodig had. verveelde hij zich gruwe
lijk. Piccolo rekende uit dat mevr., die altijd
met een klein hondje haar middagwande
ling deed, nog niet de deur uit was en mej.
0- die altijd iets vergat, hem nog diverse
keeren op en neer moest sturen. Op-en-
neer, was hij beneden met het taschje van
mej. Q., dan moest hij weer naar boven om
haar paraplu en had hij haar dat instru
ment op den droogsten dag van de wereld
aangereikt, dan had ze vast nog haar zak
doek op haar kamer laten liggen.
Piccolo soesde tegen de deurpost. „Op-en-
neer", ging het door zijn gedachten, met
het hondje van mevrouw X naar mej. Q.
en het taschje en de paraplu bij het hond
jeOp-en-neer, openneer
Piccolo sluimerde. Zijn bolle toet glansde
in het lauwe licht, dat door de ruiten fier
portierswoning heen naar binnen viel. Zijn
ééne groene goudgegalonde knie schoot uit
en vormde een grappig heuvetje tegen de
deurpost.
Op dit slaperige oogenblik kwam een
nieuwe gast door de zware draaideuren
van het hotel naar binnen. Het was een
jong meisje, begiftigd met gevoel voor hu
mor en een hobby voor piccolo s. Ze trip
pelde over het donzig tapijt en zag de
slapenden liftboy. Ze lachte zachtjes en haar
geheele gezicht drukte uit, dat ze een idee
kreeg. Ze grabbelde een doosje cigaretten
uit haar taschje, liep op haar teenen naar
piccolo toe en deponeerde het doosje voor
zichtig op de vooruitstekende knie. Toen
sloop ze behoedzaam weg.
Piccolo werd wakker door een zonne
straal, die het op zijn neus gemunt had.
Hij blikte even verdwaasd rond en zag
dan ineens het doosje op zijn knie. Als de
kok uit het verhaal van Doornroosje nn
de honderdiarige slaap, verroerde hii zich
niet. Maar hij lachte en bleef kijken. Picco
lo kreeg het gevoel of iemand iets aardi -s
van zijn scheve r*°tje gezegd bad.
De zonnestraal speelde met piccolo een
Lcntespel,
Zeker is zeker!
„Te koud. Lotte!, vandaag springen we
d'r niet over!"
niets gezien!) Witgele lujisjes, omgeven door
groene vruchtbare vega's, daarboven uitste
kend de Siërra Nevada met zijn besneeuwde
toppen. Achter de vega's met hun kleine
dorpjes de bruine, naakte steppen, gloeiende
woestenijen, eenzame bergketens. Maar hier
midden in het sprookje van Granada, bloeien
de oleander-struiken, koninklijke cypressen.
Daarin het Alhambra, met de sprookjestuin
uit de „Duizend en één Nacht". Deze pracht
is slechts denkbaar onder een stralend blau
we hemel. De heerlijke zalen, die eens de
pracht van de sultanheerschappij zagen, ko
men alle uit op het stille binnenhof; daar
is de Leeuwenhof, waar twaalf leeuwen een
fontein dragen. Verder is daar de prachtige
myrthenhof met de vijver, dan het zwaar
moedig sombere Patio de la Reja, waar de
arme, krankzinnige Juana, de moeder van
Karei V langzaam wegkwijnde. In de zaal
van de Abencerraga toont de gids U don
kere vlekken in het marmeren bekken. Deze
zijn afkomstig van bet bloed van de 17 Ben-
cerragavorsten, die Boabdil, de laatste Moo
renkoning, hier liet onthoofden.
Vlak naast het Alhambra staat het onvol
tooide paleis van Karei V. in Italiaansche
renaissance-stijl gebouwd. Karei vond het
Alhambra, dat in 1492 door Ferdinand en
Izabella van Castilie in bezit genomen was,
te klein voor zooveel roem en zette zijn pa
leis er naast. Het mag een mooi gebouw zijn
met zijn zuilengalerij, maar het past niet in
de omgeving van het Alhambra. Toch be
hoort het wel tot de geschiedenis van Spanje,
twee culturen liggen hier naast elkaar, die
steeds met elkaar in strijd waren: de fantas
tische droom van een woestijnvolk en het
strenge bouwwerk van de renaissance.
Zeven eeuwen lang hebben de Mooren het
Zuiden van Spanje beheerscht, het was een
bloei-periode voor den handel, de wetenschap
en de kunst. Cordova, zetel van het kalifaat,
gold destijds voor de rijkste stad van Europa,
maar ook als stad van wetenschappen, van
theologen en philosophen, waar de studenten
van het Westen heentrokken, zooals de Mo
hammedanen naar de heilige moskee, de
Mesquita.
In het land der Basken.
Uit de gloeiende steden van het Spaan
sche Zuiden, die stil liggen in de brandende
zon, langs de verbrande bergketens, door
woestenijen en steppen, komt men naar het
Noorden, waar men een geheel ander Span
je ziet, het groene beboschtc land van de
Basken. Daar ziet men weelderige akkers,
witte maisvelden, rijke korenvelden. Bijna
verzonken in de halmen en groene .loofbla-
deren, liggen de zindelijke boerderijen van
de Basken, die met hun platte daken en
houten veranda's zeer veel gelijken op de
Beiersche boerenhoeven. Daar weerklinken
de volksliederen van het Baskische volk,
wat zich trots het oudste volk van Europa
noemt en een eigen taal spreekt.
De Baskische liederschat.
Alles is hier koeler en beheerschter dan
in het hartstochtelijke Zuiden, maar toch
bezit ook het Baskenvolk één groote harts
tocht: zijn liefde voor vrijheid. Met een be
wonderenswaardige trouw behoeden de Bas
ken het recht en de eigenaardigheden van
hun volkskarakter. Wel heeft deze trouw,
gepaard gaande met de Baskische vrijheids
drang, vaak bijna tot separatistische stroo
mingen aanleiding gegeven. Wat de Bas
ken, zelfs de Baskische anarchisten van de
arbeiders in Barcelona onderscheidt, is hun
groote vaderlandsliefde en gehechtheid aan
den bodem, die voortkomt uit het eigen
aardige karakter van het volk. Deze liefde
voor het geboorteland werd steeds aange
moedigd door de Baskische volksleiders,
waartoe wetenschappelijke mannen behoor
den, zooals de rector van de Baskische. uni
versiteit, Don Resureicion Askue, die als
taalonderzoeker grooten naam verwierf en
een nieuw woordenboek van de Baskische
taal uitgaf en bovendien ongeveer (wee dui
zend Baskische liederen verzameld en be
werkt heeft. Een geestelijk levendig en
vooruitstrevend volk zijn de Basken, en de
hoofdstad van het land, Bilhao aan de Ner-
vion, was naast Barcelona een schatkamer
van Spaansche industrie, die zich na den
wereldoorlog sterk ontwikkeld heeft.
De zeekoning op haar troon.
De mijn- en industriestad heeft een zeer
Westersch uiterlijk. Slechts in de nauwe
straatjes van de binnenstad ziet men nog
de Zuidelijke kleurenrijkdom. Maar van uit
de oude stad van Bilbao gaat de weg naar
Begonha, de bedevaartskerk van de zee
vaarders. Hoog boven de stad heeft de zee
koningin haar traan. In de plooien van
haar mantel leggen de Baskische visschers
hun verzoekschriften om een goede tocht en
behouden thuiskomst en rondom het altaar
plaatsen zij de foto's van hun schepen. De
Baskische liederen verhalen, dat de zeeko
ningin de stormen beheerscht. Want de zee
in het Noorden van Spanje is niet zoo
vriendelijk en prachtig blauw, als die aan de
kust van Valencia, langs de kust van het
Zuidelijke, zonnige Spanje. De Golf van
Biscaje is gevreesd om de geweldige stor
men, die er heerschen kunnen. Maar ook
kan men het water van den Atlantischen
Oceaan wel eens zachtjes zien wiegen. Ver
sierde bootjes dansen dan op de golven, de
visschers zingen liederen op Maria, de zee
koningin. Dan leert men de Zuidelijke le
vensvreugde kennen. Maria-gezangon en
dans-liederen klinken door elkaar. Op het
plein wordt een stierengevecht voorbereid.
Men merkt een scherpe lucht van warme
olijfolie. De lucht van visch en zoutwater
vermengt zich met de wierook-lucht. die
''oor de openstaande kerkdeur komt. Strak-
b'auwe lucht boven de zee. lachende en
dansende menschen. Een kinderlijk volk,
maar hun geest is ondoorggpndclijk.