Economische Kroniek C.C.C.-Patrouille Kr. 4 De toestanden in de Japansche fabrieken Kentering DE CIJFERS OMTRENT DEN UITVOER VAN BODEMPRO DUCTEN TOONEN OVER 1930 VOOR HET EERST WEER EEN GERINGE VERBETE RING. DUITSCHLAND, VOOR HEEN ONZE BELANGRIJK STE AFNEMER, BLIJFT ZICH TERUGTREKKEN. GEEN AAN LEIDING TOT GROOT OPTI MISME. Er zijn teekenen van opleving. Veel er van bemerken doet men er in deze streken nog wel niet, maar toch, er is niet de minste twijfel aan of we gaan weer omhoog. De oorzaken van de malaise lagen voor een groot deel in de moeilijkheden, welke het internationaal handelsverkeer onder vond en wanneer er nu inderdaad verbete ring is, ligt het voor de hand, dat dit voor alles tot uitdrukking moet komen in een stijging der exportcijfers. En waar Neder land weer in de eerste plaats bodempro ducten uitvoert, zullen bet dus in het bij zonder de cijfers voor deze goederen moe ten zijn, die een verbetering opwijzen. Werkelijk blijkt uit de gegevens over 1936, dat niet ten onrechte van een opleving mag worden gesproken, want er valt een verbetering waar te nemen over de heele lijn, al is het mogelijk dat deze door me nigeen als „weinig de moeite waard" zal worden gequalificeerd. Intusschen is het niet oninteressant eens na te gaan, wat er van onze bloeiende ex port van voorheen is overgebleven en het tijdstip daarvoor is daarom zoo gunstig, aangezien, zooals reeds gezegd, in 1936 de daling tot stilstand is gekomen. Ten aanzien van de waarde is van het grootste gewicht de export van dierlijke producten, als vleesch, boter, kaas, eieren en andere. De grootste omvang bereikte deze uitvoer in het jaar 1927, zoowel naar kwaliteit als naar waarde. Hij bedroeg toen circa 563 millioen kg. en had een waarde van rond 422 millioen gulden. Vrij ononderbroken liep hij sedertdien terug en bereikte in 1935 zijn dieptepunt, namelijk 415 millioen kg. met een waarde van nog slechts 124 millioen gulden. Wel ging dus nog een behoorlijke hoeveelheid naar het buitenland, maar de opbrengst mocht met recht bedroevend worden ge noemd. Het afgeloopen jaar 1936 was gelukkig beter, zij het ook, dat natuurlijk aan een vergelijking met het jaar 1927 niet valt te denken. De hoeveelheid was toen opgcloo- "pen tot 446 millioen kg., terwijl de op brengst 141 millioen gulden bedroeg. De rubriek, welke in belangrijkheid volgt op de groep der dierlijke producten is die der tuinbouwproducten. Deze bereikte naar de waarde den top in het jaar 1928, toen een hoeveelheid van 657 millioen kg. een prijs van 145 millioen gulden wist te besommen. Wel bleef gedu rende eenigen tijd het geexporteerde kwan tum nog stijgen, zoodat het in 1929 695 millioen kg. bedroeg, maar de opbrengst was reeds geringer, n.1. slechts 138 milli oen gulden. Ook hier werd het dieptepunt bereikt in 1935, toen 411 millioen kg. werden geëx porteerd voor 53 millioen gulden, een te ruggang, welke in velerlei opzicht overeen komst vertoont met die der dierlijke pro ducten. Ook hier bracht 1936 verbetering, zij het een zeer, zeer kleine. De uitvoer steeg met ongeveer een half millioen kg. tot 412 mil lioen kg. Niet noemenswaardig dus. Alleen de prijs was iets beter. De opbrengst na melijk steeg van 53 op 57 'A millioen gul den. De export van akkerbouwproducten was naar de waarde het grootst in 1927 met 11444 millioen gulden. Gedurende een drie tal jaren bleef deze waarde vrijwel stabiel Om deze opbrengst te kunnen verkrijgen was echter een steeds grooter hoeveelheid noodig en zoo zien we die oploopen van 1.080 millioen kg. in 1927 tot 1.241 millioen kg. in 1929. Dan dalen én hoeveelheid en waarde, totdat in het jaar 1933, dus even eerder dan bij de andere producten, het minimum is bereikt. Ook hier heeft het kwantum zich weer vrij behoorlijk gehandhaafd en is het de opbrengst, die de groote zorgen baart. In 1933 bedroeg de hoeveelheid nog 822 milli oen kg., de waarde echter was teruggeloo- pen tot ruim 43 millioen gulden. In 1933 treedt dan een stijging op, wel ke zich met een enkele afwijking tot in 1936 handhaafde, welk jaar weer een uitvoer zag van 1.149 millioen kg. bij een waarde van 57 millioen gulden. Het ergst is er aan toe onze uitvoer van levende dieren, die door allerlei omstandig heden van 35 millioen kg. met een op brengst van 22 millioen gulden in 1927 daalde op 2'A millioen kg. en 254 millioen gulden in 1935 en die in 1936 opliep tot 544 millioen kg. met een waarde van we derom 2/4 millioen gulden. Er is dus verbetering, zij het, dat deze in het algemeen genomen van zoo geringen omvang is, dat het geen wonder mag wor den genoemd, indien velen er aan den lijve weinig of niets van hebben bespeurd. Hoe echter zijn nu de verdere vooruit zichten? Heel dikwijls hoort men een roep om nieuwe afzetgebieden. Inderdaad zou, zoo men deze kon vinden, alle misere spoedig tot het verleden behoo- ren. Degenen echter, die hun krachten in dienst hebben gesteld van dit lofwaardig streven, kennen het best de. moeilijkheden, welke men daarbij ondervindt. Moeilijkhe den, die overigens, al naar de artikelen, vaak verschillend zijn. Het gemakkelijkst uitvoerbaar is de op gave wellicht nog voor die goederen, welke gedurende langeren tijd kunnen worden bewaard, die weinig hinder ondervinden van temperatuursveranderingen en die een reis van eenigen duur zonder bezwaar kunnen ondergaan. Voor zulke artikelen staat feitelijk de gelieele wereld open. En toch, het blijft moeilijk, uiterst moeilijk. Want het veroveren van een nieuw afzet gebied komt neer op het ingang doen vin den bij het publiek van een goed, dat tot dusverre onbekend was of het verdringen van een concurrent van de betreffende markt. Waarbij dan nog geen rekening wordt gehouden met de vraag of de regee ring van het betreffende land de leveran ties wel op hoogen prijs stelt. Dat dit het geval zal zijn, mag met grond worden be twijfeld in een samenleving, waar ieder doodelijk bevreesd is, dat aan de eigen in dustrie afbreuk zal worden gedaan en waar bijna uitsluitend belang wordt ge steld in grondstoffen, terwijl wij komen met levensmiddelen. Een heele serie artikelen kan voor export naar ver afgelegen landen intusschen nimmer in aan merking komen. Men blijft er ten eencn male voor aangewezen op de naaste omgeving, dat wil zeggen Duitschland, Engeland en België, onze buren. Van deze drie was Duitschland voorheen verreweg de belangrijkste afnemer, voor namelijk doordat het industriegebied van Rijnland en Westfalen enorme hoeveelhe den levensmiddelen van ons vroeg. Op de levering daarvan had onze productie zich ingesteld en of we dit afzetgebeid voorloo- pig zullen terugkrijgen is op zijn minst ge nomen zeer twijfelachtig. Juist de afgeloopen dagen heeft minis ter Göring een nieuw plan ontwikkeld, dat neerkwam op een intensiveering van de Duitsche landbouwproductie en een zich verder onafhankelijk maken van het bui tenland ten aanzien van de voedselvoor ziening, Immers, zoo zei hij, nog steeds was 't Rijk voor 17% aangewezen op im port van levensmiddelen en het terugbren gen van dit cijfer achtte hij een doel, dat noodzakelijk moest worden bereikt. Hoezeer Duitschland in vroeger jaren voor den export onzer bodemproducten van belang was, kan niet beter blijken, dan door enkele cijfers naast elkaar te stel len. De totaal uitvoer van agrarische pro ducten bedroeg in het jaar 1927 rond 676 millioen gulden, waarvan voor rond 261 millioen gulden naar Duitschland ging. In het jaar 1935 was onze totaal export aan deze goederen gedaald tot 225 millioen gulden, waarvan Duitschland nog slechts ontving voor 60 mililoen. Ten slotte kwam de verbetering, die in 1936 viel waar te nemen ook niet van Duitschland. Wel liep de totaalwaarde van den uitvoer op tot 258 millioen gulden, die naar onze Oostelijke buren bleef dalen en bereikte in 1936 een minimum met niet meer dan 54 millioen gulden. Onder deze omstandigheden is het niet waarschijnlijk, dat voorloo- pig te denken valt aan een terug keer tot het peil, dat we hier enkele jaren geleden hebben gekend. Om dat te bereiken kunnen we Duitsch land niet missen. De verbetering is gekomen, zoo zou men zich kun nen uitdrukken, ondanks Duitsch land, waar men nog steeds voort gaat op den weg, die voert naar autarchie. Iedere verbetering van den toestand gaat in den beginne steeds heel, heel langzaam Ook thans is zulks het geval geweest. En waar er inderdaad opleving is, hebben we geen reden tot ontevredenheid. Maar de door Göring ontwikkelde ge dachten maken deel uit van een nieuw „vier-jaren-plan". Dat beteekent, dat van die zijde voorloopig niets te verwachten is en daarom vermoedelijk tevens, dat de op leving, voor zoover het agrarische produc ten betreft, onvoldoende zal blijken. Tenzij bij onze buren de omstandigheden sterker zullen blijken te zijn dan de wil van de leiders. Dat echter zou voeren tot consequenties, die in haar uitwerking op geen stukken na te overzien zijn en we weten dus niet, of het goed zou zijn daarop te hopen. De opleving is er dus. Maar men doet er goed aan er geen huizen op te bouwen. Behalve de beruchte lage loonen, heerschen er sociaal-betreurens waardige toestanden. De parlements-crisis in het nauw ste verband met de economische spanningen. Het Japansche parlement is weer eens ont bonden, wederom zijn er nieuwe verkiezin gen uitgeschreven en opnieuw wordt dus het land in de draaikolk van de politieke ver warring gestort. Degeen, die dieper op de dingen ingaat, moet vaststellen, dat ook in Japan, zooals in zoovele andere landen, de politieke crisis slechts een gevolg is van eco nomische spanningen. Japan in het bijzonder lijdt aan zijn exporthandel, die enorm op geblazen is. Dit kon slechts gebeuren op grond van de lage loonen, die men in het land betaalt. De Japansche industriëelen wijzen de be schuldiging, dat zij in 't buitenland 'n dum ping bedrijven af, met de bewering, dat hnn prijzen in 't binnenland zeker niet hooger zijn dan die voor het buitenland. Neemt men aan, dat Japan inderdaad geen georganiseer de dumping in het buitenland bedrijft, dan is toch ongetwijfeld de formuleering juist, dat Japan met een dumping van socialen aard in het binnenland werkt. De Japansche loonen. Met de statistieken, die over de Japansche loonen uitsluitsel geven, moet men zeer voorzichtig zijn, daar zij elkaar veelal tegen spreken. Het veiligst is wel, indien men zich houdt aan de statistiek, die kort geleden door een internationaal instituut voor het onderzoek van economische problemen is ge publiceerd. Deze geeft het gemiddelde dage- lijksche loon in Japansche valuta als volgt aan: Verslag over het jaar 1935. Industrie Mijnbouw .mannen vrouwen mannen vrouwen yen 2.38 yen 0.79 yen 1.57 yen 0.74 per dag per dag per dag per dag Hierbij kan nog opgemerkt worden, dat alle loonen in de laatste jaren zijn gedaald, het sterkst in de textielindustrie, die haar arbeiders toch al reeds zeer slecht betaalde. Zoo bedraagt het dagelijksch loon van een arbeidster op het oogenblik niet meer dan ongeveer 0.60 yen. Daarbij komt dan nog, dat deze loonen nimmer geheel worden uitbetaald. Zeker 50 der fabrieken betaalt een gedeelte van de loonen in natura of door middel van vrije woning in slaapzalen of barakken uit. Het werven van arbeidsters voor de textielindustrie. In de textielindustrie, wordt 80 van het werk door vrouwen verricht, die slechts een derde gedeelte van het loon van een man verdienen. De jonge arbeidsters worden bij duizen den tegelijk op het platteland aangewor ven. Een leger van agenten, een tijd lang waren het er meer dan 50.000, trekt op het land van huis tot huis om de ouders te be werken. De methoden, die daarbij worden toegepast, zijn beneden alle critiek. Men verplicht zich n.1. een deel van het door de kinderen verdiende loon aan de oudere of bloedverwanten uit te betalen. Het werk van deze agenten wordt bovendien nog begun stigd door het feit, dat de laagste loonen, welke de industrie betaalt, altijd nog hooger zijn, dan de op het platteland gebruikelijke. Het leven der fabrieksmeisjes is betreurenswaardig. Komen de meisjes van het land naar de fabrieken, dan moeten zij voor verreWewg het grootste deel een leven als in een ka zerne gaan leiden. 50.000 fabrieken in Ja pan hebben slaapzalen met 634.000 bewoon sters. Het loon ,dat de meisjes verdienen wordt door de directies in een spaarfonds gestort en eerst uitbetaald, indien men de fabriek verlaat. In verschillende gevallen gebruikt men deze spaarfondsen eenvoudig als bedrijfskapitaal. De arbeidswetten ontoereikend. Natuurlijkmoet een dergelijk systeem op den duur tot wantoestanden leiden. Al lereerst duikt de vraag op. wat er uit de als bedrijfskapitaal geïnvesteerde loonen wordt, indien de desbetreffende onderne ming eens in financieele moeilijkheden komt te verkeeren. De arbeidswetgeving is bovendien absoluut onvoldoende. Zoo komt het b.v. voor, dat wel voor de fabrieken is bepaald, dat zij geen arbeiders beneden de veertien jaren mogen aannemen. Maar deze wet is niet van toepassing op kleine bedrij ven met minder dan 10 arbeiders. Nu is echter juist de kinderarbeid voor de kleine bedrijven van groote beteekenis. Ook de regeling van de arbeidstijden heeft slechts betrekking op vrouwen en jonge menschen tot 16 jaar. In de textielindustrie wordt minstens 10 uur per dag gewerkt, terwijl de laagste grens in de andere in dustrieën 9 tot 10 uur is. Ook de weke- lijksche rustdag is op geen enkele wijze geregeld. Maar desondanks beweren de Ja pansche industrieelen, dat hun arbeiders 't minstens evengoed hebben als hun klasse- genooten in Europa en Amerika. Wat droge rijst, stokvisch en thee zouden voldoende zijn, om al hun behoeften te dekken. Deze bewering klinkt wat onwaarschijn lijk, want ware zij juist, dan zou niet sinds jaren de eene economische en politieke crisis de andere aflossen. De huidige parlementaire crisis is even als het begrootingsvraagstuk niets anders dan de weerspiegeling van de onhoudbare sociale omstandigheden, waaronder het grootste deel van de Japansche bevolking sinds jaren leeft. DOODENRIT DOOR DE BRANDENDE WOUDEN VAN NEW JERSEY. Een reportage over de werk zaamheid van de beroemd ge worden patrouille nr. 4 van de Civilian Conservation Corps". Het onderzoek van de Amerikaansche re geering naar de oorzaken van de enorme boschbranden in den staat New Jersey zijn tot nog toe zonder resultaat gebleven. De opvatting, dat men hier met een daad van wraak van een gangster-organisatie te doen 7.0 uhebben, kon niet zonder meer beves tigd worden. Het onderzoek wordt voortge zet. Boschbranden in de Vereenigde Staten waren, anders dan in het naburige Canada, vrijwel onbekend en indien er werkelijk eens een uitbrak, was het ingrijpen van den boschbrandweer, die de beschikking heeft over zeer snelle verkeersmiddelen, meestal reeds voldoende om groote schade te voor komen. Sinds eenige maanden echter is er in de- ZONDAG 4 APRIL 1937. Hilversum I. 8.30 NCRV,. 9.30 KRO. 5.00 NCRV. 7.45— 11.30 KRO. 8.30 Morgenwijding, m.m.v. solisten. 9.30 Plechtige H. Mis. 11.00 Gramofoonplaten. 11.45 KRO-orkest en gramofoonplaten. 1.00 „Isolement of fusie?", lezing. I.20 R.K. Gem. Zangvereen. „St. Caecilia", en gramofoonplaten. 2.00 Vragenhalfuur. 2.30 Het Ned. Sextet (Om 3.05 Declamatie). 4.00 Ziekenlof. 4.55 Sportnieuws. 5.05 Geref. Kerkdienst. Hierna gewijde muziek (Gr.pl.). 7.45 Sportnieuws. 7.5u „Waarom de kernvorming in onze stands organisaties?, causerie. 8.10 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.25 Gramofoonplaten. 8.30 KRO-orkest, en solisten. 10.15 Gramofoonplaten. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Epiloog. II.0011.30 Esperanto-lezing. Hilversum n. 8.55 VARA. 12.00 AVRO. 5.00 VPRO. 5.30 VARA. 6.30 VPRO. 8.00 AVRO. 8.55 Gramofoonplaten. 9.00 Voetbalnieuws. 9.03 Tuinbouwpraatje. 9.30 Gramofoonplaten. 10.15 Natuur-historische lezing. 10.30 VARA-orkest. 11.15 „Van staat en maatschappij". 11.30 Vervolg concert. 12.00 Orgelspel. 12.10 Gramofoonplaten. 12.30 „Wat Indië de laatste 14 dagen beroer de", causerie. 12.50 Kovacs Lajos' orkest. I.45 Boekbespreking. 2.15 Reportage voetbalwedstrijd. 4.15 Gramofoonplaten. 4.30 AVRO-Dansorkest. Hierna evt. sportn. 5.00 Gesprekken met luisteraars. 5.30 Voor de kinderen. 6.00 Sportpraatje. 6.15 Sportnieuws ANP, hierna gramofoonpl. 6.30 „Jong Holland snakt naar werk" (repor- 'age en toespraak). 7.00 Vrijz. Prot. Kerkdienst. 8.00 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.15 Omroeporkest, Operakoor en solisten. 9.15 Radiojournaal. 9.31 Orgel en viool. 9.50 Actueele uitzending. 10.00 Omroeporkest en solist. 10.45 Gramofoonplaten. II.00 Berichten ANP, hierna tot 12.00 AVRO- Dansorkest. MAANDAG 5 APRI L1987. Hilversum I. NCRV-Uitzending. 8.00 Schriftlezing, meditatie, gewijde muziek, (gr.pl.). 8.309.30 Gramofoonplaten. 9.30 Gelukwenschen. 10.30 Morgendienst. 11.00 Chr. lectuur. 11.30 Gramofoonplaten. 12.00 Berichten. 12.15 Gramofoonplaten. 12.30 Stichtsch Salon-orkest en gramofoonpl. 2.15 Zangvoordracht. 3.00 Wenken voor de keuken. 3.30 Gramofoonplaten. 3.45 Bijbellezing. 4.455.45 Orgelspel. 6.00 Gramofoonplaten. 6,30 Vragenuur. 7.00 Berichten 7.15 Vragenuur. 7.45 Reportage. 8.00 Berichten ANP, herh. SOS-ber. 8.15 Arnhemsche Orkestvereeniging en solis ten. 9.00 Paaschoverdenking. 9.30 Vervolg concert. 10.3011.30 Gramofoonplaten. Hierna: Schrift lezing. Hilversum H. Algemeen programma verzorg! door de AVRO. 8.00 Gramofoonplaten. 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gramofoonplaten. 10.30 Cantabilé-orkest. 11.00 Declamatie. 11.30 Cantabilé-orkest. 12.30 Gramofoonplaten. 1.30 Orgelspel. I.50 Gramofoonplaten. 2.00 Omroeporkest en gramofoonplaten. 3.30 Kinderoperette. 4.30 Muzikale causerie. 5.30 Omroeporkest en gramofoonplaten. 7.00 De Staalmeesters en solist. 7.40 Causerie. 8.00 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.15 Gramofoonplaten. 8.30 Concertgebouworkest. 9.30 Radiotooneel. 10.45 Gramofoonplaten. II.00 Berichten ANP, hierna tc 00 AVRO-Dansorkest. Hier en daar qaal het wat beter Ook in crisis-Nederland, En er staan wat minder werkers Doelloos wachtend aan den kant. Jn verschillende fabrieken Wentelt weer het vlicqwiel rond, Dat, zorqvuldiq opqeborqen, Maanden...maanden stille stond! Ook de Jaarbeurs bracht het teeken Van een breeder handels-lijn, En de horizon der toekomst Is niet meer zoo enq en klein. Hier en daar zijn reeds weer feiten, Die 't bedrijf herleven doen, Meerder orders, meerder aanvraaq Voor het nieuwe werk-seizoen! Nu is, ats in alle tijden, Onze natie weer verdeeld In twee soorten vaderlanders Met een sterk karakter-beeld: Pessimisten, optimisten, Zien de nieuwe toekomst aan, En ze hebben hun beschouwinq, Hoe het verder nu zal qaan! Pessimisten blijven somber, Ach, wat is de tijd noq slecht,, En straks ook noq de inflatie, Hoe komt alles ooit terecht?! Optimisten staan krachldadiq In de allervoorste rij, Want de zeven maaq're jaren Zijn nu eindelijk voorbij! Juist, omdat een barometer Soms op „storm" wijst en zoo meer, Klimt hij, dat is steeds bewezen, Vastberaden naar „qoed weer!" Goed qezien, o optimisten, Want, al zit men soms in 't nauw, Juist na dl te zivare buien, Wordt de hemel altijd blauw!! April 1937. KROES (Nadruk verboden.)' zen toestand verandering gekomen. Voort durend breken er groote boschbranden uit en de schade, die hierdoor wordt aange richt, is enorm. De groote droogte, die irt een deel van de oostelijke staten heerscht, heeft de branden nog meer begunstigd en de boschbrandweer bleek al spoedig machte loos te zijn. Speciaal in de reusachtige wouden van den staat New Jersey wil er maar geen eind aan de serie branden komen. Ook hier geloofde men eerst aan natuurlijke oorza ken, totdat het gelijktijdig uitbreken der branden op verschillende, ver van elkaar gelegen plaatsen de meening deed post vat ten, dat hier misdadigers aan het werk' zouden zijn. De Amerikaansche reddings brigade grijpt in. Belangrijker dan de opheldering der bran den was echter voorloopig hun bestrijding. Daar de boschbrandweer van New Jersey hiervoor niet over voldoende middelen be schikte, moest men het „Civilian Conser vation Corps", Roosevelt's machtige hulp organisatie,te hulp roepen. Patrouille no. 4 werd naar New Jersey gezonden en al spoe dig werd de strijd systematisch georgani seerd. De mannen van de C.C.C. velden boomen en groeven breede greppels' om zoo het overslaan van de branden naar nog niet aangetaste deelen van het woud tc verhinderen. Daarna grepen zij de brand haarden zelf aan en in een aantal geval len gelukte het hun ook, de branden te blus- schen. De ijver, waarmede deze menschen hun arbeid verrichten, was waarlijk voor beeldig en eenige van hen, die zich te ver in de gevaarlijke zone waagden, vonden den dood in de vlammen. Verkoolde menschenlijken. Tijdens hot onderzoek naar de oorzaken van de branden ontdekten de C.C.C-men eigenaardige dingen. Op vele moeilijk toe gankelijke plaatsen vonden zij verkoolde menschenlijken, waarom halfverkoolde tou wen gebonden waren. Deze ontdekking maak te het probleem nog gecompliceerder. Wa ren de touwen er niet geweest, dan had men kunnen aannemen, dat men met verdwaalde wandelaars te doen had, die door het vuur waren overvallen. De touwen maakten zelfs; onwaarschijnlijk, dat hier gangsters aan het werk waren geweest, want deze schieten hun vijanden eenvoudig neer, maar begaan naar do ervaring bewezen heeft, nimmer onnoo- dige wreedheden. De autoriteiten in Washington, die onmid dellijk van de ontdekkingen op de hoogt® werden gebracht, meenden derhalve, dat de leden van het ontbonden „Zwarte Legioen" wel eens de daders konden zijn geweest en de C.C.C. kreeg de opdracht zijn onderzoek in deze richting uit te breiden. Maar deze taak was natuurlijk zeer moeilijk uit te voe ren, daar het gebied, waar de verschillende branden uitgebroken waren een oppervlakte van niet minder dan 80.000 vierkante mijlen besloeg. De heldendood van patrouille Nr. 4. Hot ijverigst bewezen zich bij dit onder zoek 20 man van patrouille Nr. 4. Zij waag den zich met hun auto in een gebied, waar de brand eerst weinige dagen tevoren be dwongen was en nog vele smeulende hoo- pen hout lagen. Daar echter bijna nergens meer vlammen werden waargenomen, scheen de expeditie betrekkelijk ongevaarlijk. Maar reeds na korten tijd moest het troepje man nen ontdekken, dat de wind het vuur op nieuw aangewakkerd had. Zij konden ach teruit noch vooruit en onzeker was nog slechts, of zij verbranden dan wel van tevo ren stikken zouden. Deze situatie dwong tot een wanhopige po ging tot redding. Zij gaven hun auto vol gas en reden met de grootst mogelijke snelheid recht op de vlammenzee toe om op deze wijze een doorbraak te forceeren. De catastrophe bleef niet uit; na eenige honderden meters geraakte de benzinetank in brand. Den man nen bleef niets anders over dan den wagen te verlaten en te trachten, de reddende zóne te voet te bereiken. Maar al spoedig geraak ten hun kleeren in brand en zij werden tot levende fakkels. Eenige van hen verbrand den in weinige minuten; de anderen bereik ten onder het lijden van verschrikkelijke pij nen de reddende grens en zonken daar be wusteloos neer. Daar werden zij door leden van den boschbrandweer gevonden. Vijftien mannen konden in het hospitaal te Trenton nog van den dood gered worden; de overige .vijf werden het slachtoffer van hun plicht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 10