Raadsels
De zelfzuchtige
reus
Beste Jongens en Meisjes
Kindervriend
Nieuwe Raadsels
Ziezo, nu zal ik de laatste briefjes van de
vorige week beantwoorden, dan zijn we weer
gelijk. Jullie zullen vandaag wel niet veel zin
hebben om veel te lezen, want je hebt de hele
week niets anders gedaan dan heerlijk geluierd
behalve de jongens, die hebben gevoetbald van
Zaterdag tot Zaterdag, ik heb ze zien gaan,
met de voetbalschoenen slingerend >p hun rug
en met een overwinningsblik in hun kijkers.
O, o, wat hebben jullie het ook fijn getroffen
met deze vacantie, de zon is bijna niet achter
de wolken geweest, je hebt kunnen genieten
van 's morgens dat je uit bed stapte, totdat
je 's avonds moe en slaperig onder de wol
kroop. En nu Maandag, Dinsdag of Woensdag
gaan jullie allemaal weer aan de slag, met
alleen de prettige herinneringen aan deze fijne
vacantie. Doe je best straks weer, zó je best,
dat de zomervacantie ook een ontspanning
wordt, zonder de schaduw van een slecht rap
port of geen verhooging.
Van de week is... de taart weer aan de beurt
van verloting. De winnares daarvan is:
TINEKE WULLEMS,
le Vroonstraat 13.
Wlro Ouwens. Vind je dat niet leuk, Wim,
zo'n hele middag in de winkel te helpen?
't Lgkt mij zo gezellig. Ik weet nog goed, dat
ik als jongen van 12 jaar, eens in een winkel
mocht helpen en iets verkopen. Ik vond het
prachtig en ben het na twintig jaar nog niet
vergeten.
Frida de Boer. Of ik het fijn vind als er
een hittegolf komt? Nee, hoor, ik heb, als het
zo erg warm is, altijd het idee dat m'n her
sens smelten, je kan zowat niet denken en het
werken wordt veel trager. Het fijnste vind ik
het als er buiten een lekker frisse wind staat
die je hoofd helder maakt, maar 80 gr. in de
schaduw, brrrr. Wat een fijne verjaardag heb
je gehad, Wim, 28 cadeaux, het is geen klei
nigheid.
Winnetou. Dank je, Winnetou, voor de
nieuwe raadsels die je zond. Ik zal ze plaatsen
Hennie v. Os. Wat een nieuwigheidjes.
Hennie, als dat zo doorgaat, heb je straks
geen tijd meer om 's avonds in bed te kruipen.
Maar het zijn wel fijne ontspanningen. Kik-
kerrit zal je nog wel niet vinden, daar is het
nog wel wat vroeg voor. Je zal nog een paar
weken geduld moeten hebben.
Bertha en 'Gilles Hendrikse. Ja, natuur
Ijjk mag Gilles me zelf een briefje schrijven,
zodra hij een pen vast kan houden en letters
op papier schrijven, maar zolang dat nog niet
gaat, is het verstandig dat z'n zusje het voor
hem doet.
Rens Nieuwenhuizen, Wat leuk, dat je
zo voor je jarige poes gezorgd hebt, Rens, ze
was het ook wel waard als ze een jaar lang
alle muizen uit huis gejaagd heeft en vrien
delijk heeft zitten spinnen, als je met je
schoolwerk bezig was of als moeder je kousen
stopte.
Toetje Broekhuizen. Wat een fijn cadeau
Is dat geweest voor je verjaardag, Teetje, een
armbandhorloge en een zilveren ringetje en
dan nog veel andere dingen, waar je blij mee
was. Was het Woensdag fijn in Amsterdam?
Wij zijn er Maandag ook geweest. Wat gezel
lig druk is het, hè ,met al die trams en auto's.
Kleine Jaap sloeg op het Damrak op eens op
hol, toen hij een tram zag. Hij wilde meehol-
len en in een ogenbik was hij tussen de men
sen verdwenen. Toen hij bemerkte, dat die
tram veel harder rijden kon dan hij lopen,
is hij maar weer naar ons toegehold.
Henk Doelemon. Viel je rapport mee,
Henk? Voor de stekeltjesvangst was je nog
wat vroeg, hè? We moeten eerst eens wat
zonnige,- warme dagen achter elkaar krijgen,
dan zijn er honderden dieren meer in de lucht
en in het water.
Annie Doeleman. Nu, je bent in je ver
wachtingen ten opzichte van het weer niet
teleurgesteld,, Annie, want het leek wel zo
mervacantie, inplaats van Paasvacantie, vond
je niet?
lachebekje. 't Viel nogal mee, vond je
niet, met het derde raadsel, je had het ten
minste helemaal goed. Nee, toch niet, nu ik
nog eens goed kijk heb je toch je raadselhoofd
er over gebroken. Hoe is het mogelijk, zo'n
goeie puzzelaarster.
Jantje Koomen. Was dat een verrassing
voor je, Jan, dat dat raadsel er in stond? Ja,
er zijn gelukkig heel wat verrassingen, b.v.
zo'n zonnige Paasvacantie, terwijl je toch
eigenlijk bang was dat het zou stormen of
regenen en je in huis zou moeten blijven.
Gretha v. Vliet. Was je bang dat ik je
vergat, Greta? Nee, hoor, dat zal me niet ge
beuren. Ik denk dat jij óf vergeten had een
briefje te schrijven óf dat je je briefje in 't
Juttertje over het hoofd hebt gezien.
Nelly Christiani. Natuurlijk mag jij een
versje inzenden, Nelly. Een eigengemaakt of
een dat je overschrijft? Bij het laatste, dat
weet je, mag je niet vergeten de naam van
hem of haar, die het gemaakt heeft, te ver
melden.
Corrie Kalis. Ja, aan Texel heb ik m'n
hart ook een beetje verpand, Corrie, maar m'n
Texelse vriendinnetjes hebben me lelijk in de
steek gelaten, dat komt denk ik omdat ze zo
groot geworden zijn en omdat de gangmaak
ster, Nelly Boot, weg is. Je hebt zeker wel
veel plezier gehad daar aan de overkant?
Do ra Noordemeer. Je moet me eerst
volgende week even mededelen van wie dat
leuke versje is, Dora. dan zal ik het graag
plaatsen. Maar denk er om, altijd bronvermel
ding, hoor.
Frida de Boer. Wat een pret heb je ge
had Frida en een fijne reis naar Leiden en
Den Haag. Fijne stad is Den Haag. hè? Een
week of drie geleden zijn we er ook nog een
dagje geweest met de kinderen. Heb je op je
fiets al tochtjes gemaakt? 't Was er uitste
kend weer voor. Je kan vandaag of morgen
best naar Alkmaar fietsen, zo'n prachtig
fietspad is er langs het N.-H. Kanaal aan
gelegd. Helemaal van beton, en het is al bijna
klaar.
Trijntje Jans. Als je zo dolgraag een
schuilnaam wilt hebben, ga je gang, Trijntje,
je hebt de jaren. Maar denk er om, ook je
doopnaam erbij, hoor, die zet ik dan niet in
de krant, maar moet ik wel weten.
Tini Dijkshoorn. Dat is een leuk idee,
Tini, om met je zusje om de beurt te schrij
ven. De ene week jij, de andere week je zusje.
Loeld en Leon v. d. Wal, Den Haag. Dat
was een brief met droeve en blije dingen,
Loeki 't Is jammer, dat je onderwijzer, waar
je zoveel van hield, overgeplaatst is naar
Rotterdam, maar 't is fijn dat je tante, die zo
erg ziek was, weer vooruitgaat en 't is ook
fijn dat je zo'n prettige Paasvacantie hebt
gehad. Je rapport vond ik goed, hoor. Probeer
die paar punten, die je verloren hebt, weer
terug te winnen. Dat lukt wel, als je flink je
best doet.
Theo v. d. Vlis. -Wat een fijn Pass-uit
stapje heb jij gemaakt, Theo. Zo'n tochtje
over het water, als de zon er op ligt te glan
zen, is een genot. Nu, wij hebben ook een
fijn uitstapje gehad, door 't Gooi ,al zal het
daar over een paar weken heel wat mooier
zijn, als alles in bloei staat.
Marietje Wouters. Dat is niet erg, Ma-
rietje, dat je het derde raadsel niet goed
had, want dat heb ik bij de beoordeeling niet
meegerekend, het had niet duidelijk in de
krant gestaan. Je wilde graag weten of ik
kinderen had? Ja, hoor, vier stuks, drie jon
gens en een meisje. Wat is nou een Kinder
vriend zonder kinderen, net hetzelfde als een
roos zonder geur. Om een schuilnaam te mo
gen gebruiken moet je 13 jaar zijn.
Annie Agema. Je was de eerste keer niet
gelukkig, Annie, maar houd er de moed maar
in, misschien win je volgende week het boek.
Wie weet...
Jongens en meisjes, alle briefjes zijn beant
woord. Tot volgende week, dan mogen jullie
allemaal weer schrijven.
Goede oplossingen ontvangen van:
Corry v. B., Diny N., Annie M., Marietje W.,
Loeki J., Teetje B., Frida de B., Corry B., Piet
Rietvink, Mientje H., Trijntje J., Loesje F.,
Goudenregen, Ria W., Tini D., Rienus B.,
Loeki en Leon v. d. W., Meintje B., Marietje
W., Theunus K., Annie J., Leentje G., Corrie
G., Annie V., Jantje K., Stien B., Jacoba V.
Oplossingen raadsels vorige week:
1. Narcis.
2. Ja - pan; Japan.
III. Poes, oven, eere, snee.
I. Ik word in de vacantie veel gebruikt en
trek met spoed het heele land door.
H. Mijn eerste is een lichaamsdeel.
Mijn tweede is kogelrond.
Mijn derde is een soort kledingstuk.
Mijn geheel is iets wat iedere jongen graag
heeft.
III. Welke hond loopt niet?
Vrij naar het Engels van den beroemden
schrijver
OSCAR WILDE.
Iedere middag plachten de kinderen, wan
neer de school uit was, te spelen in de grote
tuin van den reus.
Het was een prachtige uitgestrekte tuin
met zacht gras. Overal tussen dat gras ston
den duizenden bloemen, mooi als sterren, en
er waren tien grote perzikbomen, die in de
lente zacht-roze bloesems droegen en in de
herfst zwaar waren van vruchten. De vogels
zongen in de bomen, en hun liedjes waren
zo mooi, dat de kinderen soms ophielden met
spelen, om naar hen te luisteren. „Wat is het
hier toch heerlijk!" riep zij elkander dan toe.
Maar op een dag kwam de reus terug; hij
had zijn vriend Oger in Cornwall opgezocht,
en was zeven jaar lang bij hem gebleven. Toen
de zeven jaren om waren, had hij hem alles
verteld, wat hij te vertellen had, want zijn
conversatietalent was beperkt, en toen besloot
hij, in zijn huis terug te keren. Toen hij aan
kwam, zag hij de kinderen in zijn tuin spelen.
„Wat doen jullie hier?" riep hij woedend
uit. En de kinderen liepen hard weg. „Mijn
tuin is mrjn tuin!" zei de reus, „dat moet
iedereen inzien, en ik alleen mag erin spelen"
Toen liet hij een hoge muur bouwen rondom
de tuin, en liet er een bordje planten met de
waarschuwing: „Verboden toegang".
Want het was een zeer zelfzuchtige reus.
Maar nu wisten die arme kinderen niet
meer, waar zij moesten spelen. Zij probeerden
op de straat te spelen, maar de straat was
erg hard en stoffig en vol stenen, en dat von
den zij niet prettig. Zij liepen langs de hoge
muur, wanneer de school uit was, en dach
ten aan de mooie tuin. die daarachter lag.
„Wat was het daar toch heerlijk!" zeiden zij
tegen elkaar.
Toen kwam de lente, en overal in het land
stond het vol met kleine bloemen. Maar alleen
in de tuin van den zelfzuchtige reus was het
nog winter. De vogels hadden geen lust om
daar te zingen, omdat er geen kinderen wa
ren, en de boomen vergaten te bloeien. Een
maal stak er echter een bloempje het hoofdje
boven het gras. Maar toen het het bordje
„Verboden Toegang" zag, schrok het erg, en
stopte zijn hoofdje weer onder de grond. De
enige, die erg tevreden waren, waren de
sneeuw en de vorst. „De lente heeft de tuin
vergeten!" riepen die uit. „Nu kunnen we
hier het hele jaar leven!" En de sneeuw be
dekte het gras met een grote witte mantel, en
de vorst danste onder bomen en verfde ze zil
vergrijs. Toen nodigde zij de Noordenwind uit,
en die kwam, in bont gehuld, en gierde en
raasde, en toen nodigde hij de hagel uit. De
hagel kwam en ratelde dagenlang op de dak
pannen van het huis, en toen liep hij de tuin
rond, zo snel als hij kon; hij was in het grijs
gekleed, en zijn adem was ijzig.
„Ik begrijp niet, dat de lente nog niet ge
komen is!" zei de zelfzuchtige reus, die voor
zijn venster stond. „Ik hoop maar, dat het
weer gauw omslaat!" Maar de lente kwam
niet en de zomer ook niet. De herfst gaf aan
iedere boom buiten de tuin gouden en rode
vruchten, doch in de tuin van den reus was
het nog steeds winter. „Hij is zo zelfzuchtig!"
zei de herfst, en zo werd het ook buiten weer
winter. En de Noordenwind, de hagel, de
sneeuw en de vorst dansten tezamen onder
de bomen in de tuin.
Op een morgen lag de reus nog in zijn bed,
toen hij eensklaps een wonderlijk mooie mu
ziek hoorde. Hij dacht eerst, dat de muzikan
ten van den koning voorbij kwamen, doch het
was slechts een spreeuw. Het was zo lang
geleden, dat hij Vogels had horen zingen, dat
het liedje van de spreeuw hem als hemelse
muziek in de ooren klonk. Toen hoorde hij
eensklaps -de Noordenwind niet meer gieren,
de hagel hield op, en een heerlijke geur kwam
binnenIk geloof, dat de lente nu eindelijk
komt!" zei de reus, en liep naar buiten, en
wat zag hij daar?
Door een gat in de muur waren de kin
deren één voor één naar binnen geslopen, en
nu zaten zij in de takken van de boomen. En
de bomen waren zo blij, dat zij de kinderen
weer terug hadden, dat zij zich allen met
bloesems hadden bedekt, en zij bewogen hun
armen zacht heen en weer boven de hoofden
van de kinderen. De vogels vlogen blij door de
lucht en tjilpten vrolijk, en de bloemen keken
uit het groene gras en lachten. Alleen in één
enkel hoekje van de grote tuin was het nog
winter, en daar stonct een kleine jongen. Hij
was.zo klein, dat hij de takken van de boom
niet kon' pak'fcen, en cfSaFöm liep hij rond de
stam en huilde bitter.
Het arme jongetje was bedekt met sneeuw
en ijs, en de Noordenwind blies om hem heen.
De boom boog zijn takken, maar het kindje
was te klein. En het hart van den reus smolt,
toen hij dat zag. „Wat ben ik zelfzuchtig ge
weest!" zei hg. „Nu begrijp ik, waarom de
lente niet wilde komen. Ik zal dien armen
kleinen jongen op de top van de boom zet
ten, en dan zal ik de muur afbreken en mijn
tuin zal voor eeuwig een speelplaats zijn!"
Het speet hem werkelijk, dat hij zo zelfzuch
tig geweest was. Zo sloop hij de trap af, en
opende heel zachtjes de deur van de tuin.
Maar toen de kinderen hem zagen, schrokken
zij zo, dat zij hard wegliepen, en toen was
het weer winter in de tuin. Alleen de kleine
jongen liep niet weg, want zijn ogen waren
zo vol tranen, dat hij den reus niet zag. En
de reus kwam zachtjes naderbij, nam hem
voorzichtig op en zette hem boven in de
boom. En meteen zat de boom vol met bloe
sems, en de vogels kwamen weer, en de
kleine jongen strekte allebei zijn armen uit
en sloeg ze om de hals van den reus. Toen de
andere kinderen zagen, dat de reus helemaal
niet boos meer was, kwamen zij terug en met
hen kwam de lente. „Dat is nu jullie tuin!"
zei de reus, en hij nam een grote bijl en
hakte net zo lang, tot de muur afgebroken
was. En toen de menschen des middags naar
de markt gingen, zagen zij den reus met de
kinderen in de tuin spelen. De ganse dag
speelden zij, en des avonds kwamen zij naar
den reus toe om hem goedennacht te zeggen.
„Maar was is dat kleine jongetje, dat ik op
de boom getild heb?" vroeg de reus. Want
van dat kind hield de reus het meeste, om
dat die hem toegelachen had.
„Dat weten wij niet!" zeiden de andere
kinderen. „Hij is weggegaan!"
„Zeggen jullie maar tegen hem, dat hij
morgen terug moet komen!"
Maar de kinderen zeiden, dat zij niet wis
ten, waar hij woonde, en dat ze hem nooit eer
der hadden gezien. En toen werd de reus erg
treurig.
Iedere middag, als de school uit was, kwa
men de kinderen in de tuin van den reus
spelen, maar het kleine jongetje, dat de reus
zoo lief had, kwam niet meer. De reus was
heel lief voor alle kinderen, maar hij ver
langde naar zijn vriendje van de eerste dag
en sprak vaak over hem. „Ik zou hem zo
graag nog eens zien!" placht hij te zeggen.
Jaren gingen er voorbij, en de reus werd
oud en zwak. Hij kon niet meer met de kinde
ren stoeien, maar nu zat hij in een grote
leunstoel, midden in de tuin, keek naar het
spel der kindéren en bewonderde de bloemen
en vogels en bomen. „Ik heb veel mooie bloe
men!" zei hij, „maar de kinderen zijn de
mooiste bloemen!"
Op een morgen keek hjj toevallig uit het
venster. Het was winter, maar nu haatte'hij
de winter niet meer, omdat hij wist dat de
bloemen sliepen, en dat de lente toch weer
zou komen. Plotseling wreef hij echter ver
baasd zijn ogen uit, en keek en keek. In de
verste hoek van de tuin stond een boom, die
van boven tot onder bedekt was met zacht
roze bloesems. De twijgen waren van zuiver
goud, de blaadjes van zilver, en de bloemen
van edelstenen, en eronder stond de kleine
jongen, dien hg eens geholpen had.
Zo snel als hij kon liep de oude reus naar
beneden, en haastte zich naar de tuin. Hij
ijlde over de grasperken naar de bloeiende
boom met het kind. Maar toen hg dichterbij
gekomen was, werd zijn gezicht plotseling
rood van woede, en hij zei: „Wie heeft het
gewaagd, jou pg'n te doen?" Want op de pal
men van de kinderhandjes waren twee bloe
dende wonden zichtbaar, en ook op de kleine
kindervoeten.
„Wie heeft het gewaagd, jou pijn te doen?"
riep de reus. „Zeg het mij, en ik zal een groot
zwaard nemen en hem neerslaan!"
„Neen!" antwoordde het kind. „Dat kan
niet, want dit zijn de wonden der liefde!"
„Wie ben jij vroeg de reus, en hij hield
zijn adem in. Een vreemde pijn en een zon
derling gevoel kwamen hem in het hart, en
hij knielde voor het kind neer.
Toen glimlachte het kind, en zei: „Je hebt
me eens in deze tuin laten spelen; dat is lang
geleden. Maar nu moet jij met mij meegaan
naar mijn tuin, naar het Paradijs!"
En toen de kinderen 's middags in de tuin
kwamen, toen de school uit was, vonden zjj
de reus onder de bloeiende boom, en hij was
gans bedekt met zacht-roze en witte bloe
sems.
Een Amerikaan en een Engelsman spra
ken eens over de snelheid, waarmee in hun
landen de treinen liepen.
De Amerikaan zei op een ogenblik:
„Ik reisde eens door de Vereenigde Staten
met de Pacificspoorweg, toen we langs een
schuur gingen van zowat een mijl lang en
reden zo snel, dat we dachten, dat het tele
graafpaal was."
„O," zei de ander, „wfl gaan nog een beetje
verder. Verleden week stond mgn broer op het
perron en ik zat in de trein en juist toen ik
uit het raampje bukte om hem de hand te
drukken, floot de conducteur, de trein zette
zich in beweging is ik tikte een koe in haar
hals, die veertien mgl verder over een hek
stond te kijken."
DE DRIE MUSKETIERS
EEN LIEFDESBRIEFJE.
Den volgenden morgen bracht Planchet zijn
heer een klein briefje. D'Artagnan lag nog
onder de wol, richtte zich echter snel op en
las in de grootste spanning de enkele regels.
Dan drukte hij telkens en telkens weer zgn
lippen tegen het simpele papiertje. Mevrouw
Bonacieux beloofde hem een samenkomst om
tien uur des avonds in een nader aangeduid
paviljoen te Saint Cloud. d'Artagnan wist
nauwelijks hoe hij den tusschenliggenden tijd
moest omkrggen. Hrj besloot den heer De
Tréville op te zoeken, met wien hrj sedert zijn
terugkeer uit Londen nauwelijks een woord
had gewisseld. De kapitein was in de beste
stemming, immers hij had op het bal talrijke
bewijzen van de gunst der beide majesteiten
ontvangen. De kardinaal had zich reeds vroeg
teruggetrokken, daarentegen hadden de beide
vorstelijke personen tot het krieken van den
dag gedanst en zich voortreffelijk vermaakt.
88. DE DIAMATEN RING.
„Maar nu willen we het toch eerst over u
hebben, mijn jonge vriend. Uw gelukkige te
rugkomst staat immers vanzelfsprekend in 't
nauwste verband met den triomph van den
koning en de koningin en de nederlaag van den
kardinaal. Maar nu is het oppassen! De kar
dinaal zal niet vergeten, dat u hem deze poets
hebt gebakken",
„Gelooft U, dat hij weet, dat ik het was, die
in Londen is geweest?" vroeg d'Artagnan.
„Wat? Zijt gij in Londen geweest? Dan
hebt U zeker dien prachtigen ring vandaar
/meegebracht! Als U maar weet, dat het niet
bepaald is aan te raden van den vijand ge
schenken aan te nemen".
„Wat? Van den vgand? Dien ring heeft de
koningin mij gegeven!"
„De koningin? Dat is niet te gelooven!"