OUDERS XoS naait! Voorjaar in het Binnenduin T 't HOEKJE ^fcjiRelnk. Jf den" VOOR DE Merkwaardige cijfers Raadpleeg onze advertentie kolommen voor uw inkoopen Leedvermaak „Ik heb het wel gezegd Wenken wee uur heb ik om m'n Iongen vol versche lucht te pompen en ik heb met mezelf afgesproken, dat ik die twee uren ga benutten om rond te kyken in de binnenduinen. Dus oogen en ooren open en mond dicht, want als Je buiten bent is er niets vervelender dan de menschelyke stem, vooral als je op vogels uit bent. Klinkt gek misschien, maar 't is zoo. M'n trouwe vehikel zet ik tegen het dam- hek en dan loop ik de afgraving in door het bloeiend gras. Uitbundig bloeit overal het kruiskruid, hier en daar heeft het alweer witte pluishoofdjes. De paardebloemen blinken in de zon als wa ren ze van louter goud en overal stippelen de meizoentjes hun helder wit tegen het frisch- groene gras af. Kleine veldkers en zandhorn- bloem bloeien en ook de weegbree-rozetten dragen overal blauw-zwarte bloemen, waaruit bjj massa's geel-witte meeldraadjes wapperen. De inboorlingen van Amerika noemen dit onkruid heel grappig „het voetspoor van den blanken man", omdat de blanke kolonisten "hem in Amerika brachten tusschen graan zaad. Zilverschoon bloeit nog niet, maar wel val len je overal de regelmatig-ingesneden en van onder zilverglanzende blaadjes op. De veldbies is wel een bloeier van het vroege voorjaar, maar ook nu nog komen uit de sterkbehaarde en plat op den grond liggende blaadjes de ge- steelde donkerbruine aartjes te voorschijn, waaruit knal-gele meeldraadjes bungelen. Op een stil plekje. Leuke dingen vind ik op 'n plekje, waar vroeger plaggen gestoken zijn en waar tot laat in 't voorjaar water gestaan heeft. Daar groeien nu veel biezen, zooals knopbies en ook veel beemdgras en tusschen die stijve, borste lige biezen staan groote pollen knikmos met dikke, groene doosjes op lange, dunne en roode steeltjes. In die doosjes ontstaan de mos-zaadjes, de z.g. sporen, in enorme hoe veelheden. Het knikmos zelf is maar een heel pietepeuterig mosje, lichtgroen van kleur, maar het vormt ontzettend dichte kapselwou den. Die doosjes, die kapsels, zijn dus de vruchten van het mos. Daarvoor bloeien de mossen natuurlijk, want geen vrucht zonder bloem! Dat bloeien van het mos is een heel interes sante geschiedenis. Het gebeurt laat in den herfst en den winter. In de Kerstvacantie staan de mossen volop in bloei! WU dwalen de afgraving in. Verder dwalen we de door rechte afwate- ringsslooten doorsneden afgraving in. Daar vinden we bloeiende boterbloemen en heele •veldjes rijkbloeiende taschjeskruiden, naast de fijn-gekroesde bladen van het duizendblad, dat nog wel niet bloeit, maar waarvan de bladen gemakkelijk te herkennen zijn. Wat helaas met lang niet alle kiemplantjes het geval is! Ook vinden we overal in de afgraving groote plakken haakmos, een grappig, in drogen toe stand bleekgroen mosje. Aan elk blaadje steekt een verlengd deel van de middennerf als 'n lang, dun draadje uit en al die draadjes zijn krom naar beneden omgebogen. Kapsels heb ik er nog nooit van gevonden. Traag vliegen de mestvliegen uit het gras op, als we weer verder gaan. Een paar witte kwikstaarten, dat bij een plasje aan het vlie gen vangen was, vliegt op en komt schokkend en piepend over ons heen. Daar bloeit een zandraket en daar een diep paars-roode wikke; overal staan er de grap pige ronde, witte schermpjes van het taschjes- kruid en ook" vinden we hier en daar een bleekgroen mos met witte toppen aan den stengel: bleek slaapmos. Een neef van hem, groot laddermos, staat er ook wel, dat is meer bruingroenig en heel regelmatig laddervormig vertakt. De laatste rest van het binnenduin. Maar, zoo langzamerhand krijgen we ge- Koeg van de afgraving, waar we in de lagere moerassige deelen van bult op bult moeten springen, om, ondanks onze waterdichte schoenen, geen natte voeten te halen. Dus kruipen we als kwajongens onder het punt- draad door en zijn dan in de laatste rest van het binnenduin „De Schooten". Ik stel me zoo voor, dat dat binnenduin eerst onbegroeid fel-geel stuifduin was. Daar na kwamen de menschen, en plantten er helm, om hun akkers tegen het prikkelende stuif zand te beschermen. De planten kwamen den mensch te hulp: eerst de zandegge, die met zijn lange wortelstokken het barnende zan bond, daarna andere planten, mossen en korstmossen, totdat het duin geheel was vast gelegd, op een paar heel kleine plekken na. Geef uw oogen de kost. Veel menschen zouden het hier vervelend vinden. Dat komt, omdat ze hun oogen in hun zak stoppen! Kijk goed uit! Daar staan op lange, dunne, roode steeltjes de groote kapsels van zanci- haarmos. Dat kapsel is overdekt door een zakje, dat gemakkelijk van het kapsel is af te trekken, het z.g. huikje. Geen van de ove rige in ons land voorkomende mossen heeft zoo'n huikje als de haarmossen, dat is name lijk behaard, sterk behaard ze'.fs. Die haar- mosjes zijn net heel kleine, donkergroene denneboompjes. Het Duinsterremos. Ook een ander mosje, een echt duinmos, kom ik meteen tegen. Ik bedoel het duin sterremos, een in vochtigen toestand geel bruin mos, dat op een afstand net uit allemaal sterretjes lijkt te bestaan, door het uitstaan van de blaadjes. In drogen toestand herken je in verschrompelde, dorre staakjes de hel- der-gele sterretjes niet terug. We hebben hier dus wel degelijk met echt duin te maken. Kijk maar in dien stuifketel, waar de wind het zand nog hoog uit op wol ken kan." Daar staan sporen in het mulle zand, sporen van hagedissen, bouwland-schu wende hagedissen, die zich hier nog steeds kunnen staande houden. Hoe lang nog? Ook kruipwilgen staan hier en bloeiende vergeetmenietjes. Trouwens, een bronsgroene variëteit van het klauwtjesmos, die ook in de zeeduinen erg algemeen is, kunnen we hier ook overal vinden. Overal ritselen de dorre, lange resten van vorig jaar van het schape gras op den wind. Hier en daar liggen groote lappen bruin leermop op den grond. Die donkergroene blaadjes? Dat is biggen- kruid, een plant, die later in het jaar het binnenduin stralend geel zal kleuren. „Paarde bloemen" zullen de kinderen dan zeggen. Maar diê hebben een heel ander blad, inge sneden en niet zoo glimmend. Daar die blaadjes, lijken wel wat op die van biggenkruid, maar ze glimmen niet en de onderkant is wollig behaard. Dit is ook een paardebloemachtige samengesteldbloemige. Maar deze heet muizenoortje, 'n geweldig leuke naam! Even lig ik uit te blazen op een duintop. Ver kijk ik over van zuring bruinroode wei den, die deinen van boterbloemen en koe koeksbloemen. Languit op m'n rug lig ik in de dor-huiverende, geel-wuivende helm. Leeuwerikenzang davert in m'n ooren. Van ver komt het roepen van een wulp. Ik ben alleen met m'n vriend, de wind, die eentonige liedjes zingt in de helmpollen, en beluister het verleden. Toen de zee hier nog golfde. Eeuwen ga ik terug. Toen golfde hier nog de zee. Pas gedeeltelijk tijdens en voor de rest na den ijstjjd ontstonden deze binnenduinen. Eerst waren ze eilandjes in een groote bin nenzee, vol eilandjes. Later werd alles ingepolderd, het water aan hun voet verdween, slooten werden gegraven, boerderijen gesticht. Toen werd ook het ba ken, dat op een van hun toppen stond, over bodig en verdween. Een kanaal werd gegra ven, maar het binnenduin bleef ongeschonden totdat een spoorbaan dwars er door werd aangelegd. Het moest toen voor een deel wor den afgegraven. Er kwam een modern kam peerterrein, een voetbalveld, een ijsbaan Ik lig in het binnenduin. Kijk naar de voor jaarsluchten, die over m'n hoofd jagen, luis ter naar wat de wind me voordoedelt op de ruischende helmpollen, naar wat de kikkers in de slooten brommen. Het bonken van een voetbal en het schreeuwen van enthousiaste sportlievende medemenschen moet ik maar op den koop toenemen. Ver over de weiden kijk ik tot in de verte, waar de blauw-wazige, grauw-golvende duinen zich rijen, waar de jonge dennenaanplant groent. Aan den ande ren kant de stad, achter groene fortwallen. Wonderlijke dingen kan het duin zich her inneren. Niet ver van zijn voet lag eens een dorpje. Nu is er niets meer van over. Alleen misschien wat brokken steen in den grond. Al blinken vlakbij de witte isolatoren van de telegraafpalen langs den spoorweg, al den deren over den verharden weg vrachtauto's voorbij en ronken vliegtuigen in de lucht, al flitsen fietsers over den weg, toch ga ik een paar malen in het jaar eens een kijkje nemen in het binnenduin, omdat ik er altijd herin nerd werd aan vervlogen jaren. Gedaanteverwisseling. Wat hebben we het technisch toch ver ge bracht! En toch staan we wat techniek be treft niet zoo ver af van den tijd. toen de mensch voor het eerst ijzer smolt, als de School moeilijkheden vinden dikwijls hun oorzaken in studiemoeilijkheden. Jongelui, die moeite hebben het onderwijs in hun klasse te volgen, zullen in vele gevallen de noodige be langstelling voor de leerstof gaan missen en, omdat zij inzien, dat ze toch zitten blijven, weldra onverschillig worden t.o.v. het onder wijs. De school krijgt de schuld, de leeraren deugen niet, enz. enz. Op den duur gaat ook de liefde van de leerkrachten voor dergelijke onverschillige leerlingen, minderen en de toe stand verergert zienderoogen. Het „zitten-blijven" is een zeer moeilijk probleem op alle onderwijs-inrichtingen. Vele onderwijsmannen hebben gezocht naar de wijze, welke tot vermindering van de oor zaken van het doubleeren der klasse. Het is wel eens interessant het volgende staatje te bestudeeren. Bezetting der leerjaren bij het M.O. (Dit overzicht werd ontleend aan een refe raat, dat de bekende onderwij s-deskundige, Dr. Luning Prak, hield voor de Vereeniging van Directeuren en Leeraren bij het algemeen vormend middelbaar Handelsonderwijs). I II III IV V VI Gymnasium 100 82 71 62 57 48 H.B.S. (3 j.c.) 100 75 65 (B) H.B.S. (5 j.c). 100 86 76 62 50 (A)H.B S.(5 j.c.) 100 93 94 79 64 Lyceum 100 91 81 61 51 (18) Middelb. Meisjesschool 100 86 76 70 55 (13) Handelsschool 100 82 66 42 (13) Zooals men ziet, werd in bovenstaande tabel de bezetting van het eerste jaar der diverse scholen steeds gesteld op 100. Een nadere bestudeering van deze cijfers leert ons, dat op de H.B.S. met 5-jarigen cur sus slechts 50 dat is de helft der leerlin gen, de eindpaal bereikt, de overigen deser- teeren, zooals Dr. L. P. opmerkte. 20 25 doubleert een of meer klasse(n). Het is begrijpelijk, dat al deze leerlingen den ouders teleurstellingen brengen. Minder begrijeplijk zijn echter de oorzaken, welke tot dit feit leiden! Meergenoemde Dr. L. P. acht de hoofdzaak te vinden in het feit, dat een groot aantal leerlingen deze onderwijs inrichtingen bezoeken, zonder daar een pas sende opleiding te vinden. „Overzien we het heelc voortgezet onderwijs: U.L.O., Nijver heidsonderwijs, M. O., H.O., dan is de con clusie, dat van de ruim veertig duizend leerlingen L.O., die elk jaar zulk een ambitieus paadje gaan volgen, minstens 40 dwaalt, d.w.z. z'n schreden niet richt naar een school, waar een passende opleiding is te vinden, maar een instituut opzoekt, dat te moeilijk is of tegen den aard van den leerling indruischt. Dit leidt dan tot overbelasting en teleur stelling. Hierbij zou ik gaarne het volgende willen aanteekenen: De keuze van school wordt meestal bepaald door de ouders en riiet door de kinderen. Welke gevoelens de ouders bij deze keuze leiden, zijn niet zoo maar aan te geven. Ik heb daar vroeger in deze rubriek op gewezen, maar hoe dan ook, een feit is het dat m.i. Dr. L. P. volkomen gelijk heeft. En ik citeer uit zijn belangwekkend referaat nog eens deze woorden: „Het groote belang van een passende, harmonische vorming, die eenerzijds aansluit bij talenten en neigingen van het schoolkind, anderzijds bij het later te vervullen beroep, behoeft wel geen pleidooi". Met deze woorden komen we op een nieuw, belangrijk terrein der practische opvoeding; de beroepskeuze. De hierboven gegeven cijfers doen bij ieder belangstellend ouderpaar de vraag rijzen: mensch, die voor 't eerst ijzer bewerkte van hem, die zich met brons behielp en de mensch van den bronstijd van dien van het steenen. Er davert een trein door het binnenduin, 'n reiger gooit zich uit de spoorsloot loom op de breede wieken. Verstrooid kijk ik op m'n horloge. Al zoo laat? Dan ga ik er maar weer vandoor. In het slootje. Nog even een greep! In een slootje zwemt een kopknikkend gitzwart waterhoentje tus schen veldjes wit-bloeiende waterranonkel en denneboomachtig-vertakte lidstengplanten door. Een takkende tapuit zit te staartwippen op 'n puntdraad; op een rijk in bloei staande meidoorn zit een man-kneu met vuurrooden borst te zingen. Opeens trilt boven m'n hoofd een regen wulp en als ik hem nakijk valt mijn oog op drie reinwitte vogelfiguurtjes tegen de blauwe lucht, met 'n kenmerkend vliegbeeld: lepe laars Ik gooi me op m'n buik en volg ze in den kijker, tot ze verdwenen zijn, in de nevelige verte J. K. S. Maar hoe kom ik er achter, of mijn kind al of niet geschikt is voor het voortgezet- onderwjjs en voor welke onderwijs-inrichting. Een zeer begrijpelijke vraag! Maar... het ant woord er op te geven is al heel moeilijk! Dr. L. P. is voorstander van de z.g. tests. Ik wil tot op zekere hoogte de beteekenis van tests niet onderschatten. Maar ik ben ook niet blind voor de bezwaren van tests, hoe goed zij dan ook samengesteld mogen zijn! Het is in vele gevallen een kostelijk hulp middel, maarhet blijft altijd onderhevig aan fouten en er zullen altijd kinderen blijven, die bij testen slecht resultaat behalen en op schooi nochtans goed meekunnen. Men heeft de oorzaken ook gezocht in de wijze van toe lating. Heel wat pennen zijn in beweging gebracht door dit onderwerp. De één is voorstander van een toelatingsexamen, de ander wil ge- schiktverklaring door het hoofd der school en de onderwijzers, die een kind gehad heeft. Tegen dit laatste voert men aan de mogelijke kinderen, of de concurrentie der scholen onderling, waardoor terwille van den naam der school, zooveel mogelijk geschiktheids verklaringen zullen worden uitgereikt. En zoo is over dit onderwerp het laatste woord nog steeds niet gezegd! Het zal wel altijd zoo blijven, dat elke regeling onbe vredigend is. Tenslotte moet gezocht worden naar een gevaren van bevoorrechting van bepaalde regeling, waarbij het minste slechtoffers vallen. -T4 Zondag: Toast met garnalen en mayonaise, asperges met gevulde tomaten, aardappelcroquettes, annanas met slagroom. Maandag: Aspergesoep, spinazie met eieren en kaassaus, aardappelpurée. Dinsdag: Varkensfricandeau, bloemkool aardappelen, rödgröd met vanille saus. Woensdag: Bloemkoolsoep, koud vleesch, an dijvie, aardappelen, tomatensla. DonderdagGehakt, postelein, aardappelen, chocoladevla. Vrijdag: Zalmschotel, sla met komkommer, aardappelsla, compote van rha- barber. Zaterdag: Runderlapjes. stoof sla, aard appelen, hangop. Asperges met gevulde (omaten. 1 kg asperges; 7 a 8 middelgroote tomaten; 2\'2 ons kalfsgehakt; 1 sneedje brood; 1 ei; peper; zout; 2y2 liter melk; 1 opgehoopte lepel bloem; 30 gram boter. Tomaten schillen en in licht gezouten water gaar koken. Tomaten afwrijven, kapje afsnijden en met lepeltje uithollen, de pulp bewaren voor een sausje, b.v. bij rijst of over bloemkool. Gehakt met het geweekte sneedje brood, ei, peper en zout, aanmaken en verdeelen over de tomaten, zoodat de holte aangevuld wordt, kapje er opleggen en in een. vuurvasten schotel in den over plaat sen om gaar te laten worden (+15 minuten) Asperges uit het kookwater nemen, uit laten lekken en op een verwarmden schaal overbrengen, bedekken met een saus, die ge maakt wordt van de melk of half melk half aspergewater bloem, boter en zoo noodig een tikje zout, daarna opdienen met een rand van tomaten. Over de saus kan men nootmuscaat strooien. Spinazie met eieren en kaassaus. 1 kg. spinazie; 1 eetlepel bloem; boter; zout; klein kopje melk; 4 eieren; 20 gram boter; 20 gram bloem; 2d.liter melk; 3 eetlepels geraspte kaas; peper en zout naar smaak. Spinazie uitzoeken en wasschen, met het aanhangende water opzetten en vfcug gaar koken, daarna zout toevoegen, op een zeef overbrengen en het overtollige water op vangen voor spinaziesoep (eventueel aan vullen tot 1 liter en op deze hoeveelheid 50 gram boter en 55 gram bloem gebruiken). Spinazie fijnhakken en stoven met boter en melk en de bloem erover strooien. Eieren hard koken en in de lengte door snijden en op de spinazie, die in een schaal of op een langwerpige schotel is overgebracht, in het midden rangschikken, daarna bedekken met een sausje, dat gemaakt is van boter, bloem, melk en twee eetlepels kaas, de rest van de kaas erover strooien. Leedvermaak is een leelflk ding, een nega tieve emotie en een onteerende karaktertrek. En we zijn er haast geen van allen geheel vrij van. Neen, lezers, dat zijn wij niet, kijk maar niet zoo verontwaardigd. Het behoeft nog niet de ergste vorm van leedvermaak te 'zijn, die er behagen in schept, dat iemand iets werkelijk ernstigs overkomt. Maar heeft U nooit eens geglimlacht, wanneer iemand, die uiterst netjes was en zich daarop herhaaldelijk liet voorstaan, óók eens iets vergat of ver loor? Of wanneer de altijd geleerd-doende man een vreemd woord net verkeerd gebruikte en een mal figuur sloeg? Dat is op zichzelf wel niet zoo erg, maar wij moeten oppassen, daarvan geen gewoonte te maken, omdat de kiem erin zit voor een ernstiger soort van leedvermaak. Men moet zich niet aanwennen, behagen te scheppen in iets wat voor een ander onaangenaam of pijnlijk- is. Wanneer U een ander net de beste bedoe lingen iets afraadt, en hij doet het toch en het loopt inderdaad verkeerd uit, weerhoudt U dan van het triomfantelijke: „Wat heb ik je gezegd?" Tracht zelfs, niet in dien geest te denken, want een overwinning die veroorzaakt wordt door de teleurstelling van een ander, waarbij U welbewust van het besef: „dat U het wel heeft zien aankomen," is klein en on edelmoedig. Onlangs hoorden wij van een geval, dat twee vrienden betrof, die ongeveer zes jaar in leeftijd verschilden. De jongste van hen was zeer koppig en eigenwijs, maar had de ge woonte om, zoodra hij met zijn heethoofdige voornemens de zaken totaal in de war ge stuurd had, bij den ander hulp te zoeken om te redden, wat nog te redden viel. Maar inmenging in zijn plannen, zoolang deze nog een enkele kans van slagen hadden, nam hij zeer kwalijk. Toen hij weer iets wilde ondernemen, waarin de oudere vriend geen heil zag, waarschuwde deze hem: „Doe het niet. Ik waarschuw je, er komt niets van terecht." De andere antwoordde scherp: „Houdt je er buiten, het zijn je zaken niet. Ik doe het toch." Waarop zijn vriend, die tenslotte ook een mensch en geen engel, even scherp antwoord de: „Als je mij er dan ook maar niet bijhaalt, wanneer alles in het honderd geloopen is." Daarop werd hem toegebeten: „Wees maar niet bang, er loopt niets in het honderd. En jou kan ik er in elk geval bij missen, met je eeuwige bezwaren." De, andere koos de wijste partij, zweeg en voorkwam daardoor vermoedelijk een onver kwikkelijke ruzie. De jongste zette het plan door, dat eerst scheen te zullen gelukken. In die phase zei hij meer dan eens tegen zijn vriend: „Zie je nu wel? Wat heb ik je gezegd, het gaat best. Jij ziet alles altijd veel te zwaar in." En het antwoord luidde: „Je bent er nog niet. Maar als ik verkeerd heb gezien, geluk kig, zooveel te beter". Het plan mislukte, opeens kwam de omme keer door de leemte in den opzet, die da oudere man voorzien had. De andere liep dagenlang verbeten zwij gend rond. Zijn vriend (ze woonden samen) zag het aan, begreep de oorzaak. Hij sprak geen enkel woord over hetgeen daarover te voren door hen besproken was. Tenslotte kwam de jongere man op een dag naar zijn vriend toe, en zei: „Nu, 't is mislukt. Jij had gelijk en ik ongelijk Meer niet. Hij had ook zijn trots en vroeg ditmaal niets. De ander liet hem trouwens da gelegenheid daar niet tce. Hij zei onmiddellijk: „Moed houden. Waarmee kan ik Je helpen? Laten wij de zaak samen eens bekijken. De beste kan falen." Geen zweem van leedvermaak. Geen woord over het feit, dat hij, de oudere, toch gewaar schuwd had. Integendeel, nog een poging om den jongere een gevoel van vernedering te be sparen, door die woorden „de b;ste kan falen". En verder een loyaal en zakelijk aanbod, om samen de feiten onder dr oogen te zieu en er nog het beste van de maken. Een dergelijke vergevingsgezinde edelmoe digheid zonder een spoor van zelfverheffing is het, die vrienden mae^t voor et leven. Dr. JOS DE COCK. Het verwijderen van verf aan vensterglazen kan het best met een lapje gedrenkt in heete az'jn geschieden, waarmede men goed over da vlekken wrijft. Lakschoenen, die neiging tot barsten vertoo- nen, worden op een leest gezet en goed met wonderolie ingewreven. Daarna houdt men ze boven den stoom. De olie en de stoom maken het lakleer weer soepel. Verf, die in een blik bewaard is geworden, wordt vaak hard, althans het bovenlaagje. Men kan dit verbeteren door het blik in een pan te plaatsen met warm water, die op een lage gaspit geplaatst wordt. De verf, die door en door warm wordt, zal dan weer bruikbaar zijn. Men vergeten echter niet te roeren. Roode tegels, die aangeslagen zijn onder den invloed van het weer en door schrobben hun mooie kleur niet herkrijgen, behandele men met geest van zout. Oppassen voor spatten op kleeren of handen. Tulle gordijnen worden na het wasschen vochtig opgehangen en daarna schuift men in de breede onderzoom een roetje, waardoor zij. droog zijnde, keurig recht hangen en gelijkmatig drogen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 7