OUDERS
XoS naait!
Voorjaar in het Binnenduin
T
't HOEKJE
^fcjiRelnk.
Jf den"
VOOR DE
Merkwaardige cijfers
Raadpleeg onze advertentie
kolommen voor uw inkoopen
Leedvermaak
„Ik heb het wel gezegd
Wenken
wee uur heb ik om m'n Iongen
vol versche lucht te pompen en ik
heb met mezelf afgesproken, dat ik
die twee uren ga benutten om rond
te kyken in de binnenduinen. Dus
oogen en ooren open en mond dicht,
want als Je buiten bent is er niets
vervelender dan de menschelyke stem,
vooral als je op vogels uit bent.
Klinkt gek misschien, maar 't is zoo.
M'n trouwe vehikel zet ik tegen het dam-
hek en dan loop ik de afgraving in door het
bloeiend gras.
Uitbundig bloeit overal het kruiskruid, hier
en daar heeft het alweer witte pluishoofdjes.
De paardebloemen blinken in de zon als wa
ren ze van louter goud en overal stippelen de
meizoentjes hun helder wit tegen het frisch-
groene gras af. Kleine veldkers en zandhorn-
bloem bloeien en ook de weegbree-rozetten
dragen overal blauw-zwarte bloemen, waaruit
bjj massa's geel-witte meeldraadjes wapperen.
De inboorlingen van Amerika noemen dit
onkruid heel grappig „het voetspoor van den
blanken man", omdat de blanke kolonisten
"hem in Amerika brachten tusschen graan
zaad.
Zilverschoon bloeit nog niet, maar wel val
len je overal de regelmatig-ingesneden en van
onder zilverglanzende blaadjes op. De veldbies
is wel een bloeier van het vroege voorjaar,
maar ook nu nog komen uit de sterkbehaarde
en plat op den grond liggende blaadjes de ge-
steelde donkerbruine aartjes te voorschijn,
waaruit knal-gele meeldraadjes bungelen.
Op een stil plekje.
Leuke dingen vind ik op 'n plekje, waar
vroeger plaggen gestoken zijn en waar tot
laat in 't voorjaar water gestaan heeft. Daar
groeien nu veel biezen, zooals knopbies en ook
veel beemdgras en tusschen die stijve, borste
lige biezen staan groote pollen knikmos met
dikke, groene doosjes op lange, dunne en
roode steeltjes. In die doosjes ontstaan de
mos-zaadjes, de z.g. sporen, in enorme hoe
veelheden. Het knikmos zelf is maar een heel
pietepeuterig mosje, lichtgroen van kleur,
maar het vormt ontzettend dichte kapselwou
den. Die doosjes, die kapsels, zijn dus de
vruchten van het mos. Daarvoor bloeien de
mossen natuurlijk, want geen vrucht zonder
bloem!
Dat bloeien van het mos is een heel interes
sante geschiedenis. Het gebeurt laat in den
herfst en den winter. In de Kerstvacantie
staan de mossen volop in bloei!
WU dwalen de afgraving in.
Verder dwalen we de door rechte afwate-
ringsslooten doorsneden afgraving in. Daar
vinden we bloeiende boterbloemen en heele
•veldjes rijkbloeiende taschjeskruiden, naast
de fijn-gekroesde bladen van het duizendblad,
dat nog wel niet bloeit, maar waarvan de
bladen gemakkelijk te herkennen zijn. Wat
helaas met lang niet alle kiemplantjes het
geval is!
Ook vinden we overal in de afgraving groote
plakken haakmos, een grappig, in drogen toe
stand bleekgroen mosje. Aan elk blaadje
steekt een verlengd deel van de middennerf
als 'n lang, dun draadje uit en al die draadjes
zijn krom naar beneden omgebogen. Kapsels
heb ik er nog nooit van gevonden.
Traag vliegen de mestvliegen uit het gras
op, als we weer verder gaan. Een paar witte
kwikstaarten, dat bij een plasje aan het vlie
gen vangen was, vliegt op en komt schokkend
en piepend over ons heen.
Daar bloeit een zandraket en daar een diep
paars-roode wikke; overal staan er de grap
pige ronde, witte schermpjes van het taschjes-
kruid en ook" vinden we hier en daar een
bleekgroen mos met witte toppen aan den
stengel: bleek slaapmos. Een neef van hem,
groot laddermos, staat er ook wel, dat is meer
bruingroenig en heel regelmatig laddervormig
vertakt.
De laatste rest van het binnenduin.
Maar, zoo langzamerhand krijgen we ge-
Koeg van de afgraving, waar we in de lagere
moerassige deelen van bult op bult moeten
springen, om, ondanks onze waterdichte
schoenen, geen natte voeten te halen. Dus
kruipen we als kwajongens onder het punt-
draad door en zijn dan in de laatste rest van
het binnenduin „De Schooten".
Ik stel me zoo voor, dat dat binnenduin
eerst onbegroeid fel-geel stuifduin was. Daar
na kwamen de menschen, en plantten er helm,
om hun akkers tegen het prikkelende stuif
zand te beschermen. De planten kwamen den
mensch te hulp: eerst de zandegge, die met
zijn lange wortelstokken het barnende zan
bond, daarna andere planten, mossen en
korstmossen, totdat het duin geheel was vast
gelegd, op een paar heel kleine plekken na.
Geef uw oogen de kost.
Veel menschen zouden het hier vervelend
vinden. Dat komt, omdat ze hun oogen in hun
zak stoppen!
Kijk goed uit! Daar staan op lange, dunne,
roode steeltjes de groote kapsels van zanci-
haarmos. Dat kapsel is overdekt door een
zakje, dat gemakkelijk van het kapsel is af
te trekken, het z.g. huikje. Geen van de ove
rige in ons land voorkomende mossen heeft
zoo'n huikje als de haarmossen, dat is name
lijk behaard, sterk behaard ze'.fs. Die haar-
mosjes zijn net heel kleine, donkergroene
denneboompjes.
Het Duinsterremos.
Ook een ander mosje, een echt duinmos,
kom ik meteen tegen. Ik bedoel het duin
sterremos, een in vochtigen toestand geel
bruin mos, dat op een afstand net uit allemaal
sterretjes lijkt te bestaan, door het uitstaan
van de blaadjes. In drogen toestand herken
je in verschrompelde, dorre staakjes de hel-
der-gele sterretjes niet terug.
We hebben hier dus wel degelijk met echt
duin te maken. Kijk maar in dien stuifketel,
waar de wind het zand nog hoog uit op wol
ken kan." Daar staan sporen in het mulle
zand, sporen van hagedissen, bouwland-schu
wende hagedissen, die zich hier nog steeds
kunnen staande houden. Hoe lang nog?
Ook kruipwilgen staan hier en bloeiende
vergeetmenietjes. Trouwens, een bronsgroene
variëteit van het klauwtjesmos, die ook in de
zeeduinen erg algemeen is, kunnen we hier
ook overal vinden. Overal ritselen de dorre,
lange resten van vorig jaar van het schape
gras op den wind.
Hier en daar liggen groote lappen bruin
leermop op den grond.
Die donkergroene blaadjes? Dat is biggen-
kruid, een plant, die later in het jaar het
binnenduin stralend geel zal kleuren. „Paarde
bloemen" zullen de kinderen dan zeggen.
Maar diê hebben een heel ander blad, inge
sneden en niet zoo glimmend.
Daar die blaadjes, lijken wel wat op die
van biggenkruid, maar ze glimmen niet en de
onderkant is wollig behaard. Dit is ook een
paardebloemachtige samengesteldbloemige.
Maar deze heet muizenoortje, 'n geweldig
leuke naam!
Even lig ik uit te blazen op een duintop.
Ver kijk ik over van zuring bruinroode wei
den, die deinen van boterbloemen en koe
koeksbloemen. Languit op m'n rug lig ik in
de dor-huiverende, geel-wuivende helm.
Leeuwerikenzang davert in m'n ooren. Van
ver komt het roepen van een wulp.
Ik ben alleen met m'n vriend, de wind, die
eentonige liedjes zingt in de helmpollen, en
beluister het verleden.
Toen de zee hier nog golfde.
Eeuwen ga ik terug. Toen golfde hier nog
de zee. Pas gedeeltelijk tijdens en voor de rest
na den ijstjjd ontstonden deze binnenduinen.
Eerst waren ze eilandjes in een groote bin
nenzee, vol eilandjes.
Later werd alles ingepolderd, het water aan
hun voet verdween, slooten werden gegraven,
boerderijen gesticht. Toen werd ook het ba
ken, dat op een van hun toppen stond, over
bodig en verdween. Een kanaal werd gegra
ven, maar het binnenduin bleef ongeschonden
totdat een spoorbaan dwars er door werd
aangelegd. Het moest toen voor een deel wor
den afgegraven. Er kwam een modern kam
peerterrein, een voetbalveld, een ijsbaan
Ik lig in het binnenduin. Kijk naar de voor
jaarsluchten, die over m'n hoofd jagen, luis
ter naar wat de wind me voordoedelt op de
ruischende helmpollen, naar wat de kikkers
in de slooten brommen. Het bonken van een
voetbal en het schreeuwen van enthousiaste
sportlievende medemenschen moet ik maar
op den koop toenemen. Ver over de weiden
kijk ik tot in de verte, waar de blauw-wazige,
grauw-golvende duinen zich rijen, waar de
jonge dennenaanplant groent. Aan den ande
ren kant de stad, achter groene fortwallen.
Wonderlijke dingen kan het duin zich her
inneren. Niet ver van zijn voet lag eens een
dorpje. Nu is er niets meer van over. Alleen
misschien wat brokken steen in den grond.
Al blinken vlakbij de witte isolatoren van
de telegraafpalen langs den spoorweg, al den
deren over den verharden weg vrachtauto's
voorbij en ronken vliegtuigen in de lucht, al
flitsen fietsers over den weg, toch ga ik een
paar malen in het jaar eens een kijkje nemen
in het binnenduin, omdat ik er altijd herin
nerd werd aan vervlogen jaren.
Gedaanteverwisseling.
Wat hebben we het technisch toch ver ge
bracht! En toch staan we wat techniek be
treft niet zoo ver af van den tijd. toen de
mensch voor het eerst ijzer smolt, als de
School moeilijkheden vinden dikwijls hun
oorzaken in studiemoeilijkheden. Jongelui, die
moeite hebben het onderwijs in hun klasse te
volgen, zullen in vele gevallen de noodige be
langstelling voor de leerstof gaan missen en,
omdat zij inzien, dat ze toch zitten blijven,
weldra onverschillig worden t.o.v. het onder
wijs. De school krijgt de schuld, de leeraren
deugen niet, enz. enz. Op den duur gaat ook
de liefde van de leerkrachten voor dergelijke
onverschillige leerlingen, minderen en de toe
stand verergert zienderoogen.
Het „zitten-blijven" is een zeer moeilijk
probleem op alle onderwijs-inrichtingen. Vele
onderwijsmannen hebben gezocht naar de
wijze, welke tot vermindering van de oor
zaken van het doubleeren der klasse.
Het is wel eens interessant het volgende
staatje te bestudeeren.
Bezetting der leerjaren bij het M.O.
(Dit overzicht werd ontleend aan een refe
raat, dat de bekende onderwij s-deskundige,
Dr. Luning Prak, hield voor de Vereeniging
van Directeuren en Leeraren bij het algemeen
vormend middelbaar Handelsonderwijs).
I
II
III
IV
V
VI
Gymnasium
100
82
71
62
57
48
H.B.S. (3 j.c.)
100
75
65
(B) H.B.S. (5 j.c).
100
86
76
62
50
(A)H.B S.(5 j.c.)
100
93
94
79
64
Lyceum
100
91
81
61
51
(18)
Middelb.
Meisjesschool
100
86
76
70
55
(13)
Handelsschool
100
82
66
42
(13)
Zooals men ziet, werd in bovenstaande tabel
de bezetting van het eerste jaar der diverse
scholen steeds gesteld op 100.
Een nadere bestudeering van deze cijfers
leert ons, dat op de H.B.S. met 5-jarigen cur
sus slechts 50 dat is de helft der leerlin
gen, de eindpaal bereikt, de overigen deser-
teeren, zooals Dr. L. P. opmerkte. 20 25
doubleert een of meer klasse(n).
Het is begrijpelijk, dat al deze leerlingen
den ouders teleurstellingen brengen. Minder
begrijeplijk zijn echter de oorzaken, welke
tot dit feit leiden! Meergenoemde Dr. L. P.
acht de hoofdzaak te vinden in het feit, dat
een groot aantal leerlingen deze onderwijs
inrichtingen bezoeken, zonder daar een pas
sende opleiding te vinden. „Overzien we het
heelc voortgezet onderwijs: U.L.O., Nijver
heidsonderwijs, M. O., H.O., dan is de con
clusie, dat van de ruim veertig duizend
leerlingen L.O., die elk jaar zulk een ambitieus
paadje gaan volgen, minstens 40 dwaalt,
d.w.z. z'n schreden niet richt naar een school,
waar een passende opleiding is te vinden,
maar een instituut opzoekt, dat te moeilijk is
of tegen den aard van den leerling indruischt.
Dit leidt dan tot overbelasting en teleur
stelling.
Hierbij zou ik gaarne het volgende willen
aanteekenen: De keuze van school wordt
meestal bepaald door de ouders en riiet door
de kinderen. Welke gevoelens de ouders bij
deze keuze leiden, zijn niet zoo maar aan te
geven. Ik heb daar vroeger in deze rubriek op
gewezen, maar hoe dan ook, een feit is het
dat m.i. Dr. L. P. volkomen gelijk heeft.
En ik citeer uit zijn belangwekkend referaat
nog eens deze woorden: „Het groote belang
van een passende, harmonische vorming, die
eenerzijds aansluit bij talenten en neigingen
van het schoolkind, anderzijds bij het later te
vervullen beroep, behoeft wel geen pleidooi".
Met deze woorden komen we op een nieuw,
belangrijk terrein der practische opvoeding;
de beroepskeuze.
De hierboven gegeven cijfers doen bij ieder
belangstellend ouderpaar de vraag rijzen:
mensch, die voor 't eerst ijzer bewerkte van
hem, die zich met brons behielp en de mensch
van den bronstijd van dien van het steenen.
Er davert een trein door het binnenduin,
'n reiger gooit zich uit de spoorsloot loom op
de breede wieken. Verstrooid kijk ik op m'n
horloge. Al zoo laat? Dan ga ik er maar weer
vandoor.
In het slootje.
Nog even een greep! In een slootje zwemt
een kopknikkend gitzwart waterhoentje tus
schen veldjes wit-bloeiende waterranonkel en
denneboomachtig-vertakte lidstengplanten
door.
Een takkende tapuit zit te staartwippen
op 'n puntdraad; op een rijk in bloei staande
meidoorn zit een man-kneu met vuurrooden
borst te zingen.
Opeens trilt boven m'n hoofd een regen
wulp en als ik hem nakijk valt mijn oog op
drie reinwitte vogelfiguurtjes tegen de blauwe
lucht, met 'n kenmerkend vliegbeeld: lepe
laars
Ik gooi me op m'n buik en volg ze in den
kijker, tot ze verdwenen zijn, in de nevelige
verte
J. K. S.
Maar hoe kom ik er achter, of mijn kind al
of niet geschikt is voor het voortgezet-
onderwjjs en voor welke onderwijs-inrichting.
Een zeer begrijpelijke vraag! Maar... het ant
woord er op te geven is al heel moeilijk! Dr.
L. P. is voorstander van de z.g. tests.
Ik wil tot op zekere hoogte de beteekenis
van tests niet onderschatten. Maar ik ben
ook niet blind voor de bezwaren van tests,
hoe goed zij dan ook samengesteld mogen zijn!
Het is in vele gevallen een kostelijk hulp
middel, maarhet blijft altijd onderhevig
aan fouten en er zullen altijd kinderen blijven,
die bij testen slecht resultaat behalen en op
schooi nochtans goed meekunnen. Men heeft
de oorzaken ook gezocht in de wijze van toe
lating.
Heel wat pennen zijn in beweging gebracht
door dit onderwerp. De één is voorstander
van een toelatingsexamen, de ander wil ge-
schiktverklaring door het hoofd der school
en de onderwijzers, die een kind gehad heeft.
Tegen dit laatste voert men aan de mogelijke
kinderen, of de concurrentie der scholen
onderling, waardoor terwille van den naam
der school, zooveel mogelijk geschiktheids
verklaringen zullen worden uitgereikt.
En zoo is over dit onderwerp het laatste
woord nog steeds niet gezegd! Het zal wel
altijd zoo blijven, dat elke regeling onbe
vredigend is.
Tenslotte moet gezocht worden naar een
gevaren van bevoorrechting van bepaalde
regeling, waarbij het minste slechtoffers
vallen.
-T4
Zondag: Toast met garnalen en mayonaise,
asperges met gevulde tomaten,
aardappelcroquettes, annanas met
slagroom.
Maandag: Aspergesoep, spinazie met eieren
en kaassaus, aardappelpurée.
Dinsdag: Varkensfricandeau, bloemkool
aardappelen, rödgröd met vanille
saus.
Woensdag: Bloemkoolsoep, koud vleesch, an
dijvie, aardappelen, tomatensla.
DonderdagGehakt, postelein, aardappelen,
chocoladevla.
Vrijdag: Zalmschotel, sla met komkommer,
aardappelsla, compote van rha-
barber.
Zaterdag: Runderlapjes. stoof sla, aard
appelen, hangop.
Asperges met gevulde (omaten.
1 kg asperges; 7 a 8 middelgroote tomaten;
2\'2 ons kalfsgehakt; 1 sneedje brood; 1 ei;
peper; zout; 2y2 liter melk; 1 opgehoopte
lepel bloem; 30 gram boter.
Tomaten schillen en in licht gezouten
water gaar koken. Tomaten afwrijven, kapje
afsnijden en met lepeltje uithollen, de pulp
bewaren voor een sausje, b.v. bij rijst of
over bloemkool. Gehakt met het geweekte
sneedje brood, ei, peper en zout, aanmaken
en verdeelen over de tomaten, zoodat de
holte aangevuld wordt, kapje er opleggen en
in een. vuurvasten schotel in den over plaat
sen om gaar te laten worden (+15 minuten)
Asperges uit het kookwater nemen, uit
laten lekken en op een verwarmden schaal
overbrengen, bedekken met een saus, die ge
maakt wordt van de melk of half melk
half aspergewater bloem, boter en zoo
noodig een tikje zout, daarna opdienen met
een rand van tomaten. Over de saus kan
men nootmuscaat strooien.
Spinazie met eieren en kaassaus.
1 kg. spinazie; 1 eetlepel bloem; boter;
zout; klein kopje melk; 4 eieren; 20 gram
boter; 20 gram bloem; 2d.liter melk; 3
eetlepels geraspte kaas; peper en zout naar
smaak.
Spinazie uitzoeken en wasschen, met het
aanhangende water opzetten en vfcug gaar
koken, daarna zout toevoegen, op een zeef
overbrengen en het overtollige water op
vangen voor spinaziesoep (eventueel aan
vullen tot 1 liter en op deze hoeveelheid 50
gram boter en 55 gram bloem gebruiken).
Spinazie fijnhakken en stoven met boter en
melk en de bloem erover strooien.
Eieren hard koken en in de lengte door
snijden en op de spinazie, die in een schaal
of op een langwerpige schotel is overgebracht,
in het midden rangschikken, daarna bedekken
met een sausje, dat gemaakt is van boter,
bloem, melk en twee eetlepels kaas, de rest
van de kaas erover strooien.
Leedvermaak is een leelflk ding, een nega
tieve emotie en een onteerende karaktertrek.
En we zijn er haast geen van allen geheel
vrij van. Neen, lezers, dat zijn wij niet, kijk
maar niet zoo verontwaardigd. Het behoeft
nog niet de ergste vorm van leedvermaak te
'zijn, die er behagen in schept, dat iemand iets
werkelijk ernstigs overkomt. Maar heeft U
nooit eens geglimlacht, wanneer iemand, die
uiterst netjes was en zich daarop herhaaldelijk
liet voorstaan, óók eens iets vergat of ver
loor? Of wanneer de altijd geleerd-doende man
een vreemd woord net verkeerd gebruikte en
een mal figuur sloeg?
Dat is op zichzelf wel niet zoo erg, maar
wij moeten oppassen, daarvan geen gewoonte
te maken, omdat de kiem erin zit voor een
ernstiger soort van leedvermaak. Men moet
zich niet aanwennen, behagen te scheppen in
iets wat voor een ander onaangenaam of
pijnlijk- is.
Wanneer U een ander net de beste bedoe
lingen iets afraadt, en hij doet het toch en
het loopt inderdaad verkeerd uit, weerhoudt
U dan van het triomfantelijke: „Wat heb ik je
gezegd?" Tracht zelfs, niet in dien geest te
denken, want een overwinning die veroorzaakt
wordt door de teleurstelling van een ander,
waarbij U welbewust van het besef: „dat U
het wel heeft zien aankomen," is klein en on
edelmoedig.
Onlangs hoorden wij van een geval, dat twee
vrienden betrof, die ongeveer zes jaar in
leeftijd verschilden. De jongste van hen was
zeer koppig en eigenwijs, maar had de ge
woonte om, zoodra hij met zijn heethoofdige
voornemens de zaken totaal in de war ge
stuurd had, bij den ander hulp te zoeken om
te redden, wat nog te redden viel.
Maar inmenging in zijn plannen, zoolang
deze nog een enkele kans van slagen hadden,
nam hij zeer kwalijk.
Toen hij weer iets wilde ondernemen, waarin
de oudere vriend geen heil zag, waarschuwde
deze hem: „Doe het niet. Ik waarschuw je,
er komt niets van terecht."
De andere antwoordde scherp: „Houdt je er
buiten, het zijn je zaken niet. Ik doe het
toch."
Waarop zijn vriend, die tenslotte ook een
mensch en geen engel, even scherp antwoord
de: „Als je mij er dan ook maar niet bijhaalt,
wanneer alles in het honderd geloopen is."
Daarop werd hem toegebeten: „Wees maar
niet bang, er loopt niets in het honderd. En
jou kan ik er in elk geval bij missen, met je
eeuwige bezwaren."
De, andere koos de wijste partij, zweeg en
voorkwam daardoor vermoedelijk een onver
kwikkelijke ruzie.
De jongste zette het plan door, dat eerst
scheen te zullen gelukken. In die phase zei hij
meer dan eens tegen zijn vriend: „Zie je nu
wel? Wat heb ik je gezegd, het gaat best. Jij
ziet alles altijd veel te zwaar in."
En het antwoord luidde: „Je bent er nog
niet. Maar als ik verkeerd heb gezien, geluk
kig, zooveel te beter".
Het plan mislukte, opeens kwam de omme
keer door de leemte in den opzet, die da
oudere man voorzien had.
De andere liep dagenlang verbeten zwij
gend rond. Zijn vriend (ze woonden samen)
zag het aan, begreep de oorzaak. Hij sprak
geen enkel woord over hetgeen daarover te
voren door hen besproken was.
Tenslotte kwam de jongere man op een dag
naar zijn vriend toe, en zei: „Nu, 't is mislukt.
Jij had gelijk en ik ongelijk
Meer niet. Hij had ook zijn trots en vroeg
ditmaal niets. De ander liet hem trouwens da
gelegenheid daar niet tce. Hij zei onmiddellijk:
„Moed houden. Waarmee kan ik Je helpen?
Laten wij de zaak samen eens bekijken. De
beste kan falen."
Geen zweem van leedvermaak. Geen woord
over het feit, dat hij, de oudere, toch gewaar
schuwd had. Integendeel, nog een poging om
den jongere een gevoel van vernedering te be
sparen, door die woorden „de b;ste kan falen".
En verder een loyaal en zakelijk aanbod,
om samen de feiten onder dr oogen te zieu
en er nog het beste van de maken.
Een dergelijke vergevingsgezinde edelmoe
digheid zonder een spoor van zelfverheffing
is het, die vrienden mae^t voor et leven.
Dr. JOS DE COCK.
Het verwijderen van verf aan vensterglazen
kan het best met een lapje gedrenkt in heete
az'jn geschieden, waarmede men goed over da
vlekken wrijft.
Lakschoenen, die neiging tot barsten vertoo-
nen, worden op een leest gezet en goed met
wonderolie ingewreven. Daarna houdt men ze
boven den stoom. De olie en de stoom maken
het lakleer weer soepel.
Verf, die in een blik bewaard is geworden,
wordt vaak hard, althans het bovenlaagje.
Men kan dit verbeteren door het blik in een
pan te plaatsen met warm water, die op een
lage gaspit geplaatst wordt. De verf, die
door en door warm wordt, zal dan weer
bruikbaar zijn. Men vergeten echter niet te
roeren.
Roode tegels, die aangeslagen zijn onder
den invloed van het weer en door schrobben
hun mooie kleur niet herkrijgen, behandele
men met geest van zout. Oppassen voor
spatten op kleeren of handen.
Tulle gordijnen worden na het wasschen
vochtig opgehangen en daarna schuift men
in de breede onderzoom een roetje, waardoor
zij. droog zijnde, keurig recht hangen en
gelijkmatig drogen.