De lyceum-kwestie in den Gemeenteraad mm Bespreking over de Centrale Werkplaats voor jeugdige werkloozen Vrijdag 2 Juli 1937 Helderschc Courant Derde blad Vervolg Gemeenteraad Belangrijke redevoeringen van dr. Feenstra Kuiper en van MrMulder in den Raad Rede van Mr. Mulder Criliek van den heer Steenlage Wethouder Smits a itwoordt Afname van het aantal jeugdige werkloozen Opwekkend woord van den Burgemeester li beleA dan de* feile* teiyLyeA Tij, umlAcII tiamelife tiaoü teAuqqeAJtuuAd i I De geschiedenis. De gymnasia waren in het midden van de vorige eeuw vrywel uitsluitend bestemd om te dienen tot academische vooropleding, en de opleiding van leerlingen, die een verdere ontwikkeling noodig hadden, was in dien tijd gebrekkig te noemen. Vooral ook, omdat de kostscholen slechts weinig in aantal waren en de bevoegdheden der docenten niet geregeld Hieraan maakte de groote Thorbecke een einde, door zijn Midelbaar Onderwijswet. Aldus dr. Feenstra Kuiper in den aanvang van zijn groote rede over het Lyceum-vraag stuk. Vele gemeenten stichtten toen een H.B.S. Ook het Rijk zorgde voor de noodige onder wijsinrichtingen: van die soort en een alge- meene opbloei van het voortgezet onderwijs nam een aanvang. De wet kende H.B.S.-en met 5- en met 3-jarige cursus, welk laatste type echter niet zoo verbreid werd. Het programma van de H.B.S. kreeg, vooral door toedoen van de adviseurs van minister Thorbecke, een sterk wiskundige inslag. Zoo kon het gebeuren, dat de leerlingen, die de school afleverde, beter geschikt waren voor een voortzetting van hunne studie in exacte richting, dan voor de praktijk des levens. Terwijl zij, die voor een practische voorop leiding de school bezochten, nogal eens strui kelden over de moeilijkheden der wiskunde. De gymnasiale opleiding werd enkele jaren later geregeld door de Hooger Onderwijswet. Er werd ingesteld een opleiding A en B. De eerste diende als vooropleiding van hen, die zich wenschten in te schrijven in de faculteiten der theologie, der letteren of der rechten. De tweede moest dienen voor de a.s. medici en natuurphilosophen. Keeren we nu terug naar de H.B.S., dan bleek de zoo juist geschetste moeilijkheid ver schillende gevolgen te hebben. Er opende zich voor de bezitters van het einddiploma ver schillende studiegelegenheden. Opleiding voor ingenieur, voor Indisch bestuursambtenaar en voor arts (zonder recht van promotie tot de doctorstitel in de medicynen) werden moge lijk. In 1915 kwam nog een uitbreiding tot stand, toen op instigatie van Mr. Limburg, de tegenwoordige Staatsraad, een wet werd aangenomen, waarbij het mogelijk werd, in de faculteiten der medicijnen en der wis- en natuurkunde toegang te krijgen met promotie- recht, met het einddiploma H.B.S. Het negatieve gevolg der opleiding, de min dere geschiktheid voor de praktijk des levens, werd echter door de wetgever voorshands niet opgelost en zoo greep dan de samenleving zelve in, door het stichten van nieuwe school typen. In het begin van deze eeuw verrezen achtereenvolgens Handelsscholen en een nieuw type H.B.S., H.B.S. A genoemd, wier pro gramma meer aan praktijk-eischen werd aan gepast. De Handelsschool gaf een uitgebreid boekhoudkundig en economisch programma, de H.B.S. A stelde talen en economie meer op den voorgrond. De Handelsschool was een zelfstandig schooltype, dat bovendien steeds meer de 3-jarige H.B.S. verving, zoodat deze laatste schoolsoort, die toch al niet veel voor kwam, nu alleen maar in de zeer groote steden wordt aangetroffen. De H.B.S. A daarentegen werd meestal toegevoegd aan de bestaande H.B.S., terwijl de oorspronkelijke leiding dan H.B.S. B werd genoemd. Merkwaardig is het, dat beide schooltypen jaren bestaan hebben in steeds toenemenden bloei, zonder eigenlijk ooit wettelijk gesanctionneerd te zijn. Wenden we nu nog even onze aandacht naar de vooropleiding voor academische studie, dan weten we, dat die oorspronkelijk alleen bij het gymnasium berustte. Wel be staat er ook een afzonderlijk examen. Dit examen biedt echter voor hen, die niet in klassieken geest zijn opgevoed, groote moei lijkheden. De keus op later leeftijd. In het begin van deze eeuw deed zich dus hoe langer hoe meer de behoefte gevoelen aan een schooltype, dat de keuze: gymnasiale- of H.B.S.-opleiding naar later leeftjjd verschoof. De oplossing werd gevonden in een schooltype, dat Lyceum werd genoemd. De eerste school van die soort was het Nederlandsch Lyceum te Den Haag, onder leiding van de bekende paedagoog Casimir. Daar werden een gym nasiale- en een H.B.S.-opleiding naast elkaar gesteld, gebaseerd op een tweejarige onder bouw. Eerst in de derde klasse kon de leerling dus gaan beslissen of hij een der beide rich tingen de voorkeur gaf. Men kent dus: De Grondtypen: Gymnasium A (meer oude talen); Gymnasium B (meer wiskunde; H.B.S. B (sterk wiskundig). De afgeleide typen: Handelsschool (3-jarig H.B.S.-type met 2 jaar; handelsonderwijs) H.B.S. A (3-jarig H.B.S.-type met 2 jaar talenonderwijs); Lyceum (2-jarige onderbouw met daarna splitsing in Gymn. en H.B.S.). De zeer belangrijke wijziging van de Mid delbaar Onderwijswet, tot stand gekomen bij de wet van 22 April 1937, maakt nu, dat eindelijk de wettelijke positie van de afgeleide typen wordt geregeld. Het begrip 5-jarige Handelsschool wordt opgeheven en deze school wordt in overeenstemming gebracht met de H.B.S. A. Ik mag misschien nog een paar cijfers toe voegen aan dit overzicht: Aantal scholen in 1930: H.B.S. b 138 .Gymnasium Lyceum 40 Handelsschool Percentage zittenblijvers per klasse. H.B.S. b 25 Gymnasium i.?t.3ssE5s&i 32 Lyceum onderbouw 22 afd. Gymnasium 21 afd. H.B.S. b Tu...ïiïra 24 Handelsschool 30 Het laatste staatje toont ons, hoe de H.S.B. b de meeste moeilijkheden biedt voor de verder studeerende jeugd. Het gymnasium wordt iets gemakkelijker doorloopen. Daarbij rnoeten we bedenken, dat deze school met zijn kleinere klassen en meer geselecteerde leerlingen een voorsprong heeft. Maar als we dan de lyceum- cijfers bezien, blijkt ons, dat zoowel in den onderbouw, als ook later in de gesplitste oplei dingen de percentage zittenblijvers kleiner ge worden zijn. Dit is wel een zeer sterk argument ten gunste van dit schooltype. Spr. memoreert vervolgens het tot stand komen van Rijks H.B.S. in 1893 en later van de Handelsschool op initiatief van de H. Win- keliersvereeniging in 1919. Beide scholen waren met groot nut werk zaam in het belang van de Heldersche jeugd en ook voor de omliggende gemeenten waren ze van groote beteekenis. Verleden jaar heeft, zooals U allen weet, de gemeente de Handels school overgenomen. Deze is dus nu een ge meentelijke instelling. Steeds ontbrak echter in onze plaats de ge legenheid een klassieke opleiding te doorloopen. Reeds in 1900 had Den Helder een aantal in woners, dat tot de stichting van een gymna sium verplichtte, ri.1. 26.500, terwijl bij 20.000 inwoners de gemeente reeds een gymnasium moet stichten. Op 1 Jan. 1936 was dit aantal bijna 35.000! De in 1928 gestichte latijnsche cursus voorzag slechts zéér ten deele in deze behoefte. Deze cursus leed natuurlijk onder de moeilijkheden, die het staatsexamen met zich brengt. Wanneer men, het eindexamen H.B.S. b afgelegd hebbend, een jaar lang 20 uur per week alleen in de vakken Latijn en Grieksch le; moet hebben, om dan nog des avonds huiswerk te maken voor diezelfde talen, dan moet men respect hebben voor de leerling, die daarbij normaal blijft en niet op een ge geven oogenblik zijn Homerus verscheurt en opeet! Spr. kan uit eigen ervaring over deze zaken meepraten en mijn woorden zijn niet overdreven. Maar een Gymnasium Is een dure instel ling en zou voor een arme gemeente als de onze een zeer groote finantieele druk betee- kend hebben. Lof voor B. en W. Na het College van B. en W., en in het bij zonder Wethouder De Boer lof te hebben toe gezwaaid, vervolgt spreker: Dat men de Handelsschool omzet in een H.B.S. a ligt in de lijn der dingen. Hiermede wordt een weg ingeslagen, die voor meer categorieën van nut kan zijn dan vroeger het geval was. Maar een bijzondere hulde wensch ik het College te brengen voor de ge dachte een Lyceum-opleiding aan deze haar jongstgeborene toe te voegen en die hulde geldt dan tevens de voortvarendheid, waar mee het plan wordt uitgevoerd. Spr. schetst nogmaals de voordeelen aan het Lyceum verbonden. Wethouder De Boer kan zoo dadelijk met trots neerzien op het scheppen van een vrij wel nieuw schooltype, waarvoor de gemeente hem dankbaar mag zijn. Zijn rede vervolgend, wil spr. nog enkele algemeene opmerkingen maken, met het vriendelijk verzoek aan den wethouder nog eens een vergadering van de Commissie voor het Onderwijs te willen bijeenroepen, zoo mo gelijk met den nieuwen rector, om daar de zaken nader onder het oog te zien, zoo mo gelijk vóór den 15en Juli. Er moet bij de uit- jering van het nieuwe plan vooral om gedacht worden, dat de rector en de leeraren van onze nieuwe school zich hebben in te leven in en voor te bereiden voor een ook voor hen nieuwe taak. En zoo moet er bij den opzet wel degelijk rekening mee worden gehouden, dat wij deze docenten niet te zwaar belasten met lesuren, zoodat hun frischheid van geest en energie daardoor Ijjdt. Het geven van 7 lesuren per dag of meer dan 30 uren per week, eischt van een leeraar meer dan gemiddeld goed is. Spr. zegt dit, omdat bij den opzet rekening is te houden, wanneer de school volledig zal zijn in werking met 70 uren latijn en grieksch en (onder voorwaarde, dat een B-afd. gym nasium komt) met 65 uren wis- en natuur kunde. In de finantieele berekening is echter rekening gehouden met 2 leeraren voor oude talen en één leeraar voor wis- en natuur kunde. Ook moet de taak van den leeraar in de geschiedenis en last not least die van den rector eens goed worden bezien. Het is moge lijk, dat het nieuwe plan wat meer zal eischen, dan men nu wel denkt. Ook zal het plan wat meer kosten, dan men nu verwacht. De ge meente heeft wel eens minder nuttig haar geld besteed! Bij het punt salarisregeling zag spr. gaarne, dat nog eens werd nagegaan, hoe de ver schillende gemeenten hunne leeraren aan het gymnasium salarieeren. Ik meen, dat er wel afwijkingen zijn van de Rijksregeling voor de H.B.S.-leeraren, die trouwens geenszins mijn bewondering heeft. Spr. geeft tenslotte in overweging voor de drie leerlingen, die nu nog den cursus oude talen volgen, door bespreking met de ouders en den leeraar te zoeken naar een oplossing Ik hoop tenslotte, M. d. V.. dat dit besluit mag zijn tot groot voordeel voor het onder wijs in deze gemeente. In ons blad van gisteren hebben wfl abusievelijk een gedeelte van het betoog van Mr. Mulder vermeld onder het hoofd „Rede van Dr. Feenstra Kuiper". Wegens deze misstelling herplaatsen w\J thans de geheele redevoering van Mr. Mulder. Mr. Mulder (A.R.) had groote waardee ring voor de rede van den heer Feenstra Kui per en betoogde namens zijn fractie, dat hij vóór de bijlage zou stemmen. Z.i. is goed onderwijs een levensbelang voor de gemeente. Onze gemeente groeit voortdurend en als ge volg daarvan worden steeds meer eischen aan haar gesteld. Voor een belangrijk deel daar van wordt door deze beide voorstellen daar aan tegemoet gekomen. Spr. huldigde, behalve wethouder De Boer, ook den Burgemeester, die den wethouder immers zoo langen tijd vervan gen heeft. Overigens sloot Spr. zich volkomen aan bij het betoog van Dr. Feenstra Kuiper, van wiens rede hij enkele onderdeelen nog eens releveerde. De beteekenis der klassieke opleiding ligt vooral hierin, dat de aandacht der leerlingen niet over een zeer groot aantal vakken wordt verdeeld, maar zich in hoofdzaak concentreert op de studie van talen in het algemeen en van de oude talen in het bijzonder. Het gevolg hiervan is, dat de aandacht der leerlingen in hoofdzaak gericht is op den mensch in het algemeen en niet de zaak bui ten den mensch. Dit onderwijs is dus huma nistisch, m.a.w. zooals Dr. Prof. Reinders het eens schreef, het leerplan en de leerstof bij een klassieke opleiding is geheel en al gericht op het menschelijke en den mensch en zijn eigenaardigheden, in tegenstelling met de H.B.S., die in al deze dingen in hoofdzaak ge richt is op de zaak buiten den mensch, het buitenmenschelijke, zooals het zich openbaart in de wiskunde en natuurwetenschappen, waar zooals iemand eens gezegd heeft, de mensch alleen maar een storend element is bij uit nemendheid. Een belangrijk element in de klassieke leerstof is juist, dat de kennis making met de oudheid niet geschiedt langs den weg van mededeeling door anderen, in casu den leeraar, maar door zelfwerkzaam heid, door de vertaling uit het Grieksch en het Latijn, hetgeen bij uitstek vormende waarde heeft, ook in verband met de zelf werkzaamheid noodig op de universiteiten. Door de kennismaking met de klassieke oud heid wordt men zich bewust, dat ook onze hedendaagsche beschaving daar haar oor sprong vindt en deze oudheid op elk gebied van kunnen en kennen genieën heeft voort gebracht die grondige bestudeering ten sterk ste verdienen. En in de allereerste plaats tenslotte is de bestudeering der klassieke oudheid belangrijk, omdat zij op het culminatiepunt van haar ont wikkeling het Christendom zag geboren wor den, dat zonder kennis der oudheid noch in zijn principeel isolement noch in zijn intuï tieve aanpassing begrepen wordt, en waarvan de oude oorkonden hoofdzakelijk in de Griek- sche en de Latijnsche taal zijn overgeleverd. Spr. eindigde met de hoop uit te spreken, dat het de nieuw geborene onder leiding van rector Bouma wel moge gaan. De heer Steenlage (s.d.). Aan de orde was thans het Voorstel tot het verleenen van een aan- vullingscredlet voor de inrichting en exploitatie van de Centrale Werkplaats en van een crediet voor de uitvoering van een werkobject (maken van zitbanken). De heer Steenlage (s.d.) stak een rede af, waaraan wjj hier het een en ander ont- leenen: Onze fractie kan met deze bijlage in haar algemeenheid wel meegaan. Er zou zelfs aanleiding kunnen zijn, de ver schijning van deze bijlage, waarbij wederom maatregelen tot het opvangen van de ergste gevolgen der jeugdwerkloosheid in het uitzicht worden gesteld, met meer dan gewone sym pathie tegemoet te treden, ware het niet, dat de uitkomst van de in 1936 voorgestelde en aanvaarde voorstellen, ons geen zekerheid kun nen bieden, dat het thans voorgestelde ook in derdaad zal worden tot een eind gebracht en, dan tot een eind, dat beter is, dan het eind van de voorstellen, vervat in bijlage no. 100 van 1936. Bijlage no. 100 van 1936 beloofde veel goede dingen, waarvan de verwezenlijking reeds lang te voren was gewenscht. Een Centrale Werkplaats zou worden inge richt en cursussen zouden worden gegeven voor timmerlieden, metaalbewerkers, schilders, enz. enz. Deze cursussen zouden aanvangen op 1 Oct. van ditzelfde jaar. Thans hebben wij Juli een jaar later en de cursussen zijn nog niet aangevangen en de Cen trale Werkplaats is eveneens nog niet klaar. En het laat zich thans aanzien, dat op 1 Oct. a.s. nog niets zal kunnen aanvangen. Wij gelooven niet, dat de tewerkstelling van de jongelui zoo groot is geweest, dat er thans niets meer zou zijn te doen, af dat de plannen niet zouden kunnen worden uitgevoerd. Integendeel, wij zijn er van overtuigd, dat, als een grondig onderzoek zou plaats hebben, men tot de ontstellende ontdekking zou komen, dat onze plaats nog veel jeugdige werkloozen herbergt. Onder de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeeren te meenen, dat de deelnemers na een oproep in de krant wel zullen komen, is wel erg naief. Was het ernst geweest van deze soort werk- loozenzorg iets te maken, dan hadden andere middelen te baat moeten worden genomen. Nu wij de balans opmaken van hetgeen te zien is gegeven op dit gebied, kan zonder meer wor den vastgesteld, dat het in feite een mislukking is geweest. De jongelui die uit eigen beweging aan dit werk hebben deelgenomen, waren er maar een paar en, voor hen was dit werk nu juist niet in de eerste plaats noodig. Noodig was het voor de jongeren die in het geheel geen vertrouwen meer hebben en die door ontmoediging dreigen te vervallen in daden waaraan geen behoefte bestaat. Dit werk heeft met georganiseerde jeugd- werkloozenzorg niets gemeen. Hoogstens kan worden gezegd, dat een aan tal, en dan nog een klein aantal jongeren, misschien op aardige wijze is bezig gehouden. In het algemeen heeft elkeen den indruk, dat wat in het afgeloopen jaar is gedaan, ten eenenmale onvoldoende is geweest en dat het nu tijd wordt eens meer energie en overleg aan deze zaak te besteden, opdat de nadeelige ge volgen tot een minimum beperkt worden. Bij tientallen zijn gevallen bekend, waarin de ouders met de kinderen loopen te leuren langs de bedrijven, om hen maar van de straat te krijgen op loon en vakstudie zal niet worden gelet, is meestal de boodschap. Er zijn mij tal van bedrijven bekend, waarin men een pracht van een concurrentie-mogelijk heid in deze aanbiedingen zag en waar men thans uitsluitend werkt met jeugdige arbei ders en weer aan het eind van de week aan het tien man sterke personeel in totaal een 50.- wordt betaald, tot groot nadeel van het bonafide bedrijf*). Het kost ons groote moeite om ook maar even te gelooven, dat er van deze voorstellen ook maar iets terecht zal komen. Ondanks dit weinige geloof zal onze fractie met deze bijlage medegaan. In aansluiting op dit betoog, zeide de heer Ran( R.K.), dat zijn fractie accoord ging met de bijlage en dat, al was het maar voor 5 of 6 jeugdige werkloozen, het geld nog goed besteed was. Hoe lang zal het echter nog duren voor de Centrale Werkplaats volledig in werking treedt?, zoo vroeg hij. In verband met het werkobject: banken voor de plant soenen, adviseerde deze spreker om daarvoor vurenhout in plaats van grenenhout te ge bruiken. Spr. bedoelt met de aanhaling van deze dingen, niet het College te beschuldigen, dat zij dit in de hand zou hebben gewerkt, geens zins, maar wel is spr. van meening, dat als het College deze zaak krachtiger en met meer energie had aangepakt, er veel van dit soort uitwassen hadden kunnen worden voorkomen. In zijn antwoord begon wethouder Smits (R.K.) met den heer Steenlage te verwijten, dat deze tot de beste stuurlui behoort, die aan den wal plegen te staan en dat deze de aan gelegenheid volkomen verkeerd had begrepen. Het karakter van de Centrale Werkplaats is gewijzigd en als gevolg daarvan is het geven van cursussen voor jeugdige werkloozen niet meer aan de orde. Die cursussen komen er dus niet. Spr. betoogt, dat met alle energie getracht is tot ontspanning en ontwikkeling van de jeugd, werkloozen iets te bereiken, doch aanvankelijk voelde het betrokken depar tement er niet voor om hier ter stede een Centrale te doen oprichten, daar hier te wei nig industrie is en dus weinig mogelijkheid tot afzet van jonge arbeiders. Vele jonge werkloozen behooren hier tot het visschers- gilde, terwijl jeugdige werkloozen, die geen vakopleiding genoten hebben, niet tot de C.W. toegelaten kunnen worden. Men kon tenslotte tot de oprichting van de C.W. overgaan om dat het departement zwichtte voor het werk object: lighallen te maken voor T.B.C.-lijders. Bij herhaling zijn vopr de Arbeidsbeurs groepen van 25 jeugdige werkloozen opgeroe pen om hen te bewegen in de C.W. te gaan werken, doch er was hoegenaamd geen interesse voor. Liever ging en gaat men een paar gulden bij een particulier verdienen dan in de C.W. zijn eigen werk te onderhouden. Spr. betoogde voorts, dat er niet stil gezeten is om voortgShg in den gang van zaken te brengen, maar er waren verschillende om standigheden, welke, buiten den wil van het College, vertraging bewerkstelligden. Zoo moesten in het oorspronkelijke plan tot bou wen van de lighallen wijzigingen gebracht worden, terwijl andere objecten niet zoover zijn, dat er aan kon worden begonnen. Spr. wees er op, dat over het geheele land door de particuliere werkgevers misbruik wordt ge maakt van de jeugdige werkloozen door b.v. twee van hen tegen één volslagen arbeider aan het werk te zetten, hetgeen hun aanmer kelijk op arbeidsloon-uitgaven bespaart. B.v. bij de schilders is dit sterk het geval. Hier ter stede zorgt het „bollen-seizoen" er voor, dat de belangsteling voor de C.W. gering is: dat zal hopenlijk anders zijn als dat bollen- pellen voorbij is. Aan de hand van cijfers wees spr. er dan op, dat 't aantal jeugdige werkloozen hier ter stede achteruitgaande is. Zoo was dat aantal op 1 Januari van dit jaar bjjna 400, op 16 April 255, terwijl het heden nog 204 bedraagt. Daarvan komen slechts 32 in aanmerking voor opname in de C.W. aldus vernemen we n.a.v. een vraag van Mr. Mulder. De anderen hebben niet de specifieke vakopleiding genoten, welke daarvoor vereischt is. De heer Steenlage dupliceert. Met het antwoord van den wethouder was de heer Steenlage niet tevreden; hij vond, dat er in bijna 6 jaar practisch gesproken weinig door het College gedaan was voor de jeug dige werkloozen. Met wantrouwen zag zijn fractie dan ook dit voorstel aan, doch zij zal er voor stemmen. Spr. gelooft niet, dat gemid deld 15 jongens aan de restauratie van de C.W. gewerkt hebben en als dat wel zoo is, HERMAN NIJPELS' KLEDINGMAGAZIJNENDEN HELDER Gemaakte Heren- en Kinderkleding Grote verscheidenheid. Niet duur dan had dat gebouw toch zeker binnen een jaar klaar moeten zijn. Ook heeft hij niets gemerkt van de oproepen door de Arbeids beurs. Z. i. gaat het trouwens niet in de eerste plaats om de ingeschreven werkloozen, doch om het groote contingent, dat niet inge schreven is, omdat het daar geen heil in ziet. Wat hier mankeert, aldus de heer Steenlage, dat is een behoorlijk onderzoek naar het aan tal en naar de geaardheid van de jeugdige werkloozen, terwijl hij tevens bij het College een tekort aan liefde voor den jeugdige werk- looze zag. Het volgend jaar zal onze fractie wel weer dezelfde feiten moeten constateeren, aldus hekelde spreker. Andere stemmen. Ook de heeren Meijer (V.D.) en Van Zwijndrecht (C.H.) mengen zich in het debat. Eerstgenoemde vond de wethouder wat breedvoerig: deze had beter kunnen zeggen: de leiding van de C.W. heeft zich vergist. Z.i. hadden de oproepingen van den Dienst van Sociale Zaken weinig nut, want waar had men de jongens te werk moeten stellen als er geen werkplaats is? De heer Van Zwijndrecht heeft in het betoog van den heer Steenlage de oplossing van het probleem gemist, waar meerdere jon gens werkzaam zouden kunnen worden ge steld. Deze spreker stelt voor om de werk- looze jeugd op te roepen en haar volledig in te lichten over aard en doel van de C.W. Wat de jongens die momenteel bij de C.W. werkzaam zijn, betreft, gelooft spr. niet, dat zij in staat zouden zijn om de banken voor de plantsoenen of de lighallen te maken; zij heb ben dus op hem geen flinken indruk gemaakt. Wethouder Smits antwoordt nogmaals, In tweede instantie aan het woord komend, blijkt ook wethouder Smits niet erg tevre den over de jeugdige werklooze jongens. Zij vertikken het eenvoudig om te werken en daaraan is het te wijten, dat het gebouwtje thans nog niet gereed is. Wat het niet-aan- melden bij de Arbeidsbeurs betreft: als de jongens zich niet eens de moeite willen geven om zich aan te melden, dan ziet het er voor de maatschappij al heel slecht uit. De vak organisaties moeten de jongens er op wijzen, dat zij zich bij genoemde beurs behooren aan te geven. Spr. blijft van meening, dat alles gedaan is t.a.v. den jeugdige werklooze, maar als er niet meer steun komt, vooral ook van particuliere zijde, dan zal de C.W. wis en zeker naar den kelder gaan. Nadat de heer Schoeffelenberger (Opp.) nog gesproken had (hij beschouwt de C.W. als een tijdspasseering: de werkloozen kunnen daar voor nog geen 50 een vak leeren), spreekt de Voorzitter in deze affaire het laatste woord. Spr. herinnerde er aan, dat 29 Augustus 1936 van den Minister de machtiging was verkregen om de C.W. in het leven te roepen. Hij gaf toe, dat het daarmee niet zoo vlug gegaan was als in de bedoeling lag, maar een feit, is dat een goede verdeeling van de arbeidskrachten buitengewoon moeilijk is. De jongelui komen zelf bij hooge uitzondering, terwijl de Arbeidsbeurs heel weinig succes oogstte met haar oproepingen. 10.000 gulden is er in totaal begroot voor de plaatselijke jeugdige werkloozen. Als nu de animo van de jeugdige werkloozen zoo gering blijkt, wat zal de regeering dan straks doen? Wis en zeker de subsidie stop zetten. Spreker kan zich wel indenken, dat de jeug dige werkloozen zich niet bij de Arbeidsbeurs komen aanmelden, maar te verontschuldigen is dat niet. Zoo gauw men geen werk meer heeft, dient men zich onmiddellijk bij de Ar beidsbeurs aan te melden. Dat is vooral in het eigen belang van de betrokkenen. Men begrijpe goed: bij de C.W. is het niet in de eerste plaats begonnen om de ver diensten, de vergoeding is slechts 1 gulden per week, maar het gaat er vooral om, dat de jonge menschen datgene, wat zij geleerd hebben kunnen o n d er h o u de n. Spreker waarschuwt: er moeten zich veel meer jeugdige werkloozen komen melden voor de C.W., anders zal deze beslist moe ten verdwijnen. De gemeenschap heeft in deze een plicht. Straks hoopt het College met grootere plannen te komen, hopenlijk voor 1 September a.s. Spreker deed ten slotte een krachtig beroep op den Raad, maar ook op de vakorganisaties en voorts op iedereen, bij wien dat in zijn vermogen ligt, om te zorgen, dat zooveel mogelijk jeugdige werkloozen zich zullen komen aanmelden voor de uitvoering van de werkobjecten. ifiH jij: iliiWïïffliWI

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 9