0/p 7-exet fctapt fat tev-eri cvcJhieA
duldend kcJhajtejti
^roote sternsn vluchtsn tusschen het ruischende riet
wtiw vtTa.iêêsw&E MWM
DE
EIMELUKE
Op bezoek bij de kemphanen-baby
en het fort van het waterhoen
Bêr-.*.-.v
STRIJD
t§kwMÈ&Mlili3
Jonge stern, pas uit het ei
door Michael Corvin
De 12 eieren van het waterhoen
A tCjU^ °,f, Texel! Terug in het vogel-dorado, waar in hon
derdduizend gekleurde kalkschalen het raadsel van het leven
is beginnen te kloppen, teer, haast onhoorbaar, maar toch met
grooten drang. Waar nu ontelbare meeuwen, graspiepers, leeuwerik
ken, kluten vischdiefjes, wulpen en waterhoentjes op de nesten neer
gehurkt zitten. Met groote starende blikken voor zich uitturend,
luisterend naar ieder aankomend geluid, wat onraad zou kunnen
brengen. Overal op het eiland ontwaakt het leven. Helleven, dat ver
schijnt uit geel-druipende eierenschalen, die openbarsten als rijpe
vruchten, en waaruit een jong wezen uit zijn ei-woning met onwezen-
lijke spleetoogjes in de wereld schouwt.
Het is het wonder van de lente, het wonder dat ieder jaar teruq-
keert, maar waarover men zich keer op keer weer verbaast. Het wonder
dat 'even heet, de ontzaglijke geheimenis der natuur. En dit alles
geschiedt op dat heel mooie lente-eiland Texel, tusschen de wuivende
Pinksterbloemen, tusschen de eerste schuchtere wilde orchideeën,
die daar in het Afrikaansche gras verborgen staan, en bij de zilver
witte madelieven, waarvan er vele duizenden zijn, en die het landschap
met een glinsterend blank waas bedekken.
Wederom zijn wij het veld ingetrokken. Op den vroegen morgen,
toen de zon aan den Oosterkim aan het rijzen was. Een purperen bal,
die vlammend en laaiend achter de nevels staat en waarheen de eerste
leeuwerikken jubelend opstijgen. De zon, die rijst en rijst daar in het
Oosten, en ineens het gordijn van dampflarden openrijt, om te ver
schijnen als een bal.van zilverlicht, die vele uren van dien dag over
het Texelsche duinlandschap zal glijden.
Het gras is nat, maar de hemel boven ons blauw. Van het blauw,
dat zich ligt te spiegelen en koozen in de slooten en meertjes, die
nauwelijks beven onder den lichten druk van den wind in het riet. Het
riet, op enkele plaatsen méér dan een meter hoog en waarin de ochtend-
?ephyr een nauwelijks hoorbare melodie fluistert.
Daar is vreugde op het eiland. De vreugde over het duizend-voudig
geboren leven. Over het gejaagd roepen en fleemen achter de eier
schalen, die heet gestoofd worden door de koesterende moederlijven
der vogels. Over het pianissimo van bijna onhoorbaar gerikketik van
nog weeke snebben tegen de schalen, die de wereld afsluiten. Nog voor
enkele dagen enkele uren
Het loopt op z'n einde met het broeden. Iedere eilander weet er van,
vertelt er over en de kinderen zijn druk doende elkaar de verhalen
mede te deelen van de vogels, die bij „hun" boerderij zitten. Zoo staat
alles nu in het teeken van de jonge vogels, die straks over de goud-
blinkende transen zullen gaan vliegen, de laaiende zonnebal tegemoet.
Wij loopen door de wei, links van ons de breede sloot, met aan beide
boorden het ruischende riet. In het water is geen beweging, een enkele
libel gonst sidderend voorbij en zit zich als een coquette jonkvrouw
op te poetsen op een rietpluim. Een watervlieg grist dwaas van links
L„ 'W - - w f* mii 0
m<Mmitólp
«5 werelden van 8 ongeboren eenden-kinderen
naar rechts over de sloot: een groteske renner, die zijn adem voor den
tijd kwijt zal wezen. Voorts stilte. Rust. Maar dat is alles maar
oppervlakkig, die rust. Want achter ieder rietboschje, achter iederen
opgeworpen berm, bij iederen inham in deze kreken wordt men gade
geslagen. Door felle oogen. Stekende, loerende kijkers. Oogen, met
roode en witte en zwarte randen. Snavels trillen van ingehouden angst
en soms van woede over de nadering. Het zijn de broedvogels, de
wacht houdend op hun eieren. Keer op keer verbaast men zich over de
wijze, waarop deze dieren zich weten te verschuilen. Hoe men in het
riet soms enorme nesten van eenden vindt, waar men 10 maal langs
kan loopen zonder ze op te merken. En hoe het onmogelijk is de plaats
te ontdekken, waar ge 3 meter voor U een leeuwerik op ziet stijgen,
luid kwetterend het strakgespannen blauw in. Om dan met rukken
omhoog te klimmen, stijgend recht tegen de zon in, een miniatuur
Icarus.
Een goud-bronzen kemphanen-jong
Voor de sloot, even naast de grasberm, hooren we een héél zacht,
een nauwelijks hoorbaar gepiep. We buigen voorzichtig het gras weg,
drukken de helmpunten neer en ziedaar, een goud-gebronsd kemp-
hanenjong. Het is een tafreel, rijk aan poëzie en dat men niet spoedig
zal vergeten. De kemphanenbaby is ongetwijfeld een der mooiste jonge
vogels van Texel en vooral het exemplaar dat zich hier voor onze
verbaasde oogen vertoonde, was een schoonheid in zijn soort. Donker
bruin, met schaduwstrepen op de fijne vleugeltjes. Een jonge kemp
haan, eenige uren oud. De beide stukken schaal van z'n wereld-in-het-
klein liggen nog in het nest. De geelige substantie is er uit gevloeid
en bedekt het laatste ei, wat zich nog in het nest bevindt. Waar de
twee andere kemphaan-jongen gebleven zijn is een raadsel. Waar
schijnlijk eerder dan het overgeblevene, de beenen genomen of mee
gereisd in de snavel van vader en moeder kemphaan. Het is een raad
sel, en hoe voorzichtig of wij voetje voor voetje den omtrek afspeuren,
we vinden geen kemphaan-jongen meer.
Het eendennestvlak bij den weg
We gaan verder. Langs het eendennest. We weten waar het ligt.
Hebben de plek reeds van te voren in het vizier.
Onhoorbaar sluipen we naderbij. Geen takje kraakt, niets beweegt.
Nog 10 meter8 meter6... 5... 4 wij klemmen het foto
toestel in den linkerhand, de andere bij de sluiter. Zou het gelukken
zonder sluittent het broedende dier te benaderen? Op hetzelfde moment
geeft de praktijk al het antwoord. Als een geest verrijst het eendenlijf
boven het riet, klapwiekend met de groote wieken. Een donkere
schaduw, cirkelend over het kreékwater. Danstrijkt de vogel
neer, met een breeden boog, op 300 meter afstand. De olijfgroene
eieren liggen nog in den donzen nestkrans. Als groote peren, warm
gestoofd door het moederlijf. We luisteren er aan, aan die trillende
eieren daar in de kreek. Je hoort het tikken, héél zacht. Een jong leven,
dat roept. Dat naar buiten wil: zijn deel eischt van de zon, den zomer
en het spiegel-spel in het zilveren slootwater.
We gaan verder. Er is veel te zien in deze dagen op het eiland en
de dag is altijd te kort. Leeuwerikkennestjes, verborgen trechtertjes in
den weide-grond, sommige reeds geheel verlaten, andere met de over
blijfselen van de eierenschalen er nog in. Een enkele met een klein mooi
eitje weggestopt in het kratertje. Even later zitten we gehurkt bij het
nest van een scholekster. Mijnheer en mevrouw zijn er al lang vandoor
gegaan, en roepen jammerlijke klaagtonen naar beneden. Vier geel
bruine eieren liggen er in. Maar veel moois is de woning niet. Of
ook déze kwalificatie is eigenlijk nog te wijdsch, want de familie Schol
ekster heeft zich volkomen tevreden gesteld met enkele tientallen
takjes her- en derwaarts te rangschikken zoo maar lukraak op het slijk
van den berm, en hierbij liggen de eieren.
Bezoek aan een Sternen-kolonie
Verderop zit een kolonie groote sternen op hun broedsel. We zijn
nu overgestoken naar het strand. De eieren van de groote Stern liggen
hier minder dan een halve meter van elkaar. Staart aan staart zitten
ze te broeden, de moeder-sternen. Alvorens we er bij zijn is het al mis.
Er zindert plotseling een gefluit over de nesten en dan, als heeft één
van hen een afgesproken teeken gegeven, daar verheft zich de heele
kolonie, van eenige honderden sternen, in het blauw. Het is een
wondermooi gezicht. Een schouwspel, dat men niet spoedig vergeet.
Hoe ze daar in de wolkenlooze koepel hangen, hoe ze zeilglijen van
boven naar beneden, krijschen en gillend. Hoe ze woedend tot vlak
over den grond scheren, tot hef uiterste vertoornd over de wezens,
die het waagden hun rust hier te komen verstoren. Nu zij hier bij op
gemerkt, dat de stern in wezen allesbehalve een held is. Eer het tegen
deel is waar en bij het minste geringste laat hij nest en jongen in den
steek en zoekt zelf een goed heenkomen. En zoo is het dan ook te ver
klaren, dat scholeksters, zilvermeeuwen en diverse andere groote
vogels zich meer dan eens te goed komen doen aan de inderhaast door
vader en moeder Stern verlaten eieren, welke zij klaarblijkelijk als een
niet te versmaden delicatesse beschouwen.
We gaan weer terug het land in. Later zullen we een kruistocht
over het strand maken, doch ditmaal komt er niets van. Terug naar
den soppenden moerasgrond, die achter de duinen ligt. En terug naar
het feest, tusschen de leeuwenbekjes, pinksterbloemen, eerste dotters
en wilde orchideeën.
Bij een kreek ontdekken we ineens, voor we er eigenlijk op verdacht
zijn, het nest van een waterhoen. Het is een prachtige vondst, en be
looft ons prima fotografisch materiaal, nu we er zonder schuiltent op
uit getogen zijn. Je kunt het nest haast niet zien en alleen door de
plotselinge vlucht van het ouderpaar ontdekten we het. Het is een
prachtig nest. Een waar fort van riet en stroo en stevige taaie water
lianen. Het staat minstens 40 cm boven de waterspiegel, zoodat voor
overstroomingsgevaar niet te vreezen valt. Voorzichtig buigen we het
riet weg. En dan zien we in de woning: niet minder dan 12 eieren
liggen nonchalant op een hoopje erin. 12 witte gespikkelde eieren: nog
een dag misschien en het lieve leven zal beginnen onder het geheim
zinnig zingende rietdak. Dan zullen de beide ouders zich moeten uit
sloven al dat jonge goed van voedsel te voorzien. Zullen wijd-open-
gesperde snavels dagin daguit blijven vragen. Piepende druktemakers,
nauw hoorbaar krijschende nimmerzatten. De ouders zijn weg en
blijven weg. Vermoeden waarschijnlijk dat we dan wel eerder zullen
vertrekken. Alleen een reiger staat verderop in z'n eentje het zaakje
gade te slaan. Een wijze denker, de Texelsche filosoof par excellence.
Zoo gaat het verdervan nest tot nest. Overal zitten de jongen
te gapen met de nog zachte snebben en overal wieken de oude vogels
weg, bevreesd voor hen, die op zulk een voor Texel ongemeen dichten
afstand bij de broedsels komen.
Ontmoeting met de Fuut
We hebben nog een ontmoeting met de fuut. Het nest ligt mooi
tusschen het riet verborgen, maar met haar lange hals komt de fuut,
die doodelijk beangst is, wel een paar decimeter er boven uit. Bijna
roerloos zit ze daar: heel, heel langzaam draait alleen de lange hals
met ons mee. Fel priemen de oogen! Een booze wachter, als het ware
op maatregelen zinnend om de nadering tegen te gaan. Maar we
hebben tegen dat verontruste futen-beest geen booze plannen in 't zin.
Willen het alleen maar eens van nabij gadeslaan. En zoodoende is het
zelfs niet noodig, dat het van het nest behoeft op te vliegen: wel blijft
het ons na zitten te oogen, totdat we om een riethoek verdwneen zijn,
om dan op haar gemak het nog omschaalde jonge leven onder haar
verder uit te broeden.
Jonge Kluten leeren zwemmen
Honderd meter verderop wéér een ontmoeting: een klutenpaar, dat
zijn vier jongen aan het zwemmen leeren is. Vier jonge, roodgesnavelde
kluten, die snetterend en snaterend over de sloot roeien en den slag
al aardig te pakken blijken te hebben. Beschermend zwemmen met
breede slagen de ouders er om heen. Twee gitzwarte vogels, die angstig
onze nadering gadeslaan, maar er niet van door gaan. Alleen de jongen
krijgen het op hun zenuwen en pogen langs den walkant op te klaute
ren wat op diverse onoverkomelijke bezwaren sluit. Zoo vergaat ook
deze dag op de Texelsche moerasgronden en weiden, waar overal het
leven hoorbaar is, en waar overal dat leven geplaatst is tegen den
schoonst denkbaren achtergrond. Er is geen eiland in ons land, wat
ons een dergelijke overdaad zoowel van duinflora als fauna biedt, als
juist Texel en waar men zóó op kan gaan in de vreugde van het
schoone en jonge in de schepping.
Behoedt deze schoonheid, Texel: waakt er voor, dat daar niet de
horden komen, die zonder begrip deze wonderlijke harmonie verstoren
en een paradijs veranderen in een oord, waar verschrikte vogels
zinnen op andere broedplaatsen. Laat het alles blijven zooals het nu is:
een natuur-reservaat dat voor het vaderlandsche vogelleven zijns gelijke
niet heeft!
55
„Wanneer zal de zaak Tsun—Herdemerten
voorkomen, denkt u?"
Daar het kleine Westduitsche stadje
natuurlijk geen luchthaven bezat en zij boven
dien ieder opzien wilde vermijden, daalde de
machine eenige kilometers voor de stad op
een weide. Eenige toesnellende menschen ver
namen zoo weinig mogelijk, maar kregen te
hooren, dat het een noodlanding was. Een
paar minuten later reed Esther op een schok-
kenden wagen naar "iet stadje. Zij begaf zich
dadelijk naar het raadhuis, in welk gebouw
tevens het postkantoor en de landelijke
gendarmerie gevestigd waren. Op vertoon
van haar legimitatiebewijs had zij een kort
onderhoud met de voor haar zaak in aan
merking komende ambtsdragers, die evenwel
eenstemmig beweerden, dat hier in den loop
der laatste vier en twintig uren geen ver
dachte personen gezien waren. De politieagent
van het station bevestigde, dat er met de
laatste treinen geen enkele vreemdeling aan
gekomen was, en de agenten, die stadsdienst
gedaan hadden, verzekerden, dat geen enke e
vreemde wagen den weg langs was gekomen.
Esther was geprikkeld en tamelijk rade
loos, maar haar zoeken ongeven wilde zij
volstrekt niet. Zij vroeg, of men de grenstrook
van een vliegmachine uit goed kon overzien.
De burgemeester lachte en meende, dat het
niet zoo eenvoudig en ook niet raadzaam was,
te trachten zich in het veen te verbergen. Er
bestonden wel een paar smokkelaarspaden,
maar die werden toch reeds bewaakt, maar
als de dame zich de moeite wilde geven de
grens eens langs te vliegen...
Esther Raleigh besloot deze poging te doen,
maar zich tevens met Sclfride telefonisch in
verbinding te steleln. Als officieel geleider
kreeg zij een wachtmeester van de gendarme
rie mede en keerde met hem naar haar vlieg
tuig terug.
Een half uur later laaide het toestel tot
nauwelijks honderd vijftig meter en schoot
zoo in razende vaart over het Boertanger
Veen voort. Onder zich zag zij de olieachtige
vlekken der moerassen, telkens onderbroken
door hobbelige grasstrookén en bremstruiken,
dieechter veel te laag waren om een mensch
te kunnen verbergen. Een paar smalle voet
paden slingerden zich door het veen. waaruit
telkens, opgeschikt door het lawaai van de
schroef, zwermen vogels opvlogen. Op enkele
plaatsen werkten menschen: blijkbaar waren
zij aan het turfsteken. Esther wantrouwde
alles, maar de gendarme stelde haar gerust
en verzekerde haar, dat die arbeiders inder
daad onverdacht waren.
Toen zij twee uren zonder het minste resul
taat gevlogen hadden, den laatsten tjjd krui
send boven' het veen, gaf Esther den piloot
het teeken om terug te keeren. Ondanks Sel-
fride's waarschuwing, dat zij het hoofd niet
moest laten hangen, als zjj geen succes zou
hebben, was zij diep terneergeslagen. Om
haar weer wat op te vroolijken, vertelde de
wachtmeester haar allerlei smokkelgeschie-
denissen, waaruit bleek, hoe levendig het van
tijd tot tijd in deze sombere moerassen kon
toegaan en dat de politie nu juist niet bij
uitzondering te laat kwlam.
Weder in Meppen terug, nadat zij dezen
keer dicht bij de stad geland waren, ging
Ester naar het postkantoor en belde hotel
Kaiserhof op. Zij hoefde niet lang te wachten
voor zij Selfride's stem hoorde. Zij noemde
haar naam en wilde hem de mislukking van
haar tocht mededeelen, toen hij haar in de
rede viel.
„Weet al. Alles in orde. Kom maar dade
lijk terug. Zij hebben Ray Jeffers al twee
uur geleden gegrepen. Dongen heeft haar
reeds. Ga eerst naar hem toe en kom dan
bij mij."
Esther belde af en bleef een minuut spra
keloos staan. Wat moest dat beteekenen, dat
zij Ray Jeffers reeds hadden?
Natuurlijk had Selfride haar op de een of
andere manier ontdekt. Dan was al het ver
dere duidelijk. Maar in ieder geval moest zjj
zoo snel mogelijk naar Berlijn terug. Zij
draafde naar het vliegtuig, waaraan de piloot
iets stond te verrichten. Hij was niet ver
baasd, toen zij oogenblikkelijk wilde vertrek
ken.
Van Tempelhof, waar zij na den middag
aankwam, belde zij dadelijk Dongen op, die
haar bedankte en verzocht bij hem te komen.
Zij besloot zich met ijzeren kalmte te wape
nen, maar wilde in elk geval eerst nog met
„Als het mij mogelijk is Ray Jeffers iets
te bewijzen, zal ik het doen. Ik heb zelve een
kleine rekening met haar te vereffenen."
Als Esther Raleigh geweten had, hoe be-
tooverend schoon en gevaarlijk zij er zoo
uitzag, gloeiend van ijver en bezield door een
onbedwingbaren wraaklust, dan had zij den
blik van Dongen wel verstaan, toen hij zich
snel moest afwenden om tegenover deze
vrouw zijn bedaardheid niet te verliezen.
Zij nam kort afscheid en reed sidderend
van opwinding naar Kranzler, om daar vroeg
genoeg voor de ontmoeting met Selfride aan
te komen. Toen zij de eerste étage bereikte,
bemerkte zij echter, dat hjj toch reeds op
haar wachtte. Zooals hij daar zat, geleek hij
een volkomen ongevaarlijke, dikke man, die
genoeglijk op zijn sigaar kauwde en haar
lachend begroette. Zij was te nerveus om haar
toestand te kunnen verbergen. Hij monsterde
haar vluchtig, bestelde iets voor haar en vroeg
toen:
„Wat is er? Verdenkt men u?"
Esther schudde het hoofd en keek hem
recht aan, zoodat hij de oogen grootendeels
dichtkneep.
„Ik moet Ray Jeffers hebben, mijnheer Sel
fride! Hoort, u! Ik heb geen lust nog langer
aan te zien, hoe dit wijf
„Een vriend van u..." Selfride maakte een
ondubbelzinnige beweging en zij knikte
slechts. Selfride dacht even na.
„Wat is zij machtig geworden?"
„Vermoedelijk belangrijke aanteekeningen
over nieuwe Duitsche afweergassen."
„Pfff!" Met strak gehouden lippen floot
Selfride door zijn opeengeklemde tanden.
„Afweergassen dat kennen we. Wan
neer?"
„Gisteravond. Zij had de gelegenheid de
origineele stukken in te zien."
„En kon zij toen misschienHij wees
op haar polshorloge, dat zij weder aangedaan
had. Zjj schudde het hoofd. Het licht in het
café was te zwak geweest en om Selfride, van
wien het ten slotte toch zou afhangen, of zij
bewijsmateriaal tegen Ray Jeffers zou ver
krijgen, een zeer juist beeld te geven, vertelde
zij hem het voorval van den vorigen avond
nauwkeurig en onder vermelding van alle bij
zonderheden.
Hij luisterde bedaard met half gesloten
oogen en slechts af en toe even zachtjes brom
mend. Eindelijk streek hij zich over het ge
zicht, opende de oogen en meende:
„Hollandsche grens. Zij pleegt niet ver van
Meppen de Duitsche grens te overschrijden
overigens een oude weg, ook voor haar vrien
den, als er iets gewichtigs aan de hand is.
Daar ligt in Duitschland het Boertanger Veen
en de grensstrook is daar op sommige plaat
sen recht onbegaanbaar. In Duitschland zal
zij tot Meppen rijden. Ik schatk dat zjj daar
nu al zal zijn en eerst vannacht de grens zal
oversteken. Laat u zich dadelijk .een vlieg
machine geven en probeer dan die vrouw nog
op Duitsch grondgebied te pakken te krijgen.
Neem voor alle zekerheid een bevel tot
gevangenneming mee en laat dadelijk de
grens bewaken, niet alleen aan de stations. Ik
logeer in hotel Kaiserhof. Vervoeg u daar, als
u terug bent. Maakt nu voort en let op het
handtaschje van Ray Jeffers."
Hij zweeg en keek Esther aan, die snel
opstond.
„Als Dongen u vraagt, hoe u hieraan komt,
zeg dan gerust: United Service. Hjj weet door
Mersheim toch reeds, dat wij in contact zijn."
Zij reikte Selfridede hand, die hijaannam
en drukte. „En als het daar niet lukt, dan
niet het hoofd laten hangen. Wij krijgen haar
beslist, vandaag of morgen. Verstaan?"
l T
(Wordt vervolgd.)