"ZfctCVeinlwooïJnend meisje Pik Londen op en leg het naar Finland vice-admiraa Een generatie van lushangers groeit op van Ongedwongen l - Water en lucht opz«. een leege maag (Vi avonturen Gisteravond heeft Z.K.H. Prins Ber- nard deelgenomen aan het corpsdiner der marineofficieren, dat gehouden werd in de Club aan de Hoofdgracht alhier. Ten 18 uur 30 zijn alle deelnemende marine officieren in de Marineclub aanwezig, waar onder wij opmerken den Chef van den Marine- Staf, Schout-bij-Nacht J. T. Fürstner, den Schout-bjj-Nacht tit. J. J. Dikkers en vele Hoofd- en Subalterne officieren uit alle stand plaatsen in Nederland, waar onderdeelen der Koninklijke Marine gevestigd zijn. In totaal zijn er 115 officieren aanwezig. Ten 19 uur treedt Prins Bernhard de Marineclub binnen, vergezeld van den Vice- Admiraal T. L. Kruijs, diens adjudant Luite- nan tter zee der le klasse B. J. Velderman en de beide aan den Prins toegevoegde adju danten, den Luitenant ter zee der le klasse Jhr. E. J. van Holthe en de le Luitenant der cavalerie Jhr. Ir. W. G. Röell. De Prins is gekleed in avondbaadje en de sportieve, slanke figuur van Zijne Koninklijke Hoogheid komt in dit avond tenue van den Hollandschen Marine officier wel zeer goed uit. De ontvangst. Het volledige bestuur der Marineclub, onder den Voorzitter, Kapitein-Luitenant ter zee K. W. F. M. Doorman, ontvangt den Prins in de vestibule, waarna in de benedenzaal Zijne Koninklijke Hoogheid zich alle officieren laat voorstellen. Nadat dit is geschied, neemt Zijne Konin klijke Hoogheid plaats aan een tafel in den z.g. „Kolonelshoek", een heilig plaatsje in de Marineclub, waar reeds vele generaties van hoofdofficieren, na eindiging van de dagtaak, de geneugten smaakten van een glaasje van het zoo bij uitstek nationale product Aan deze borreltafel zaten aan de Vice- Admiraal Kruijs, de Schouten-bij-Nacht Fürst ner en Dikkers, het Clubbestuur en de reeds genoemde adjudanten. Ten 20 uur ving het diner aan op de boven zaal van de club. Toespraak van den Vice-Admiraal. De Admiraal opende het diner met een heil dronk op Hare Majesteit de Koningin en ver volgens op Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana en richtte kort na den aanvang de volgende toespraak tot Prins Bernhard: Koninklijke Hoogheid. Het verheugt mij zeer, de tolk te mogen zijn van de hier aanwezige marine-offi cieren, om U in de eerste plaats dank te brengen voor Uwe welwillendheid, gevolg te geven aan ons verzoek, hedenavond met ons aan dezen maaltijd aan te zitten en om U daar van harte welkom te heeten. Het zijn eeuwen-oude banden, die het Huis van Oranje met de Nederlandsche Zeemacht verbinden. Het was immers voor den Prins en onder de bezieling van de van hun toppen waaiende Princenvlag, dat onze groote Voor vaderen hun zegens ter zee bevochten of een heldhaftige en stoutmoedige verdediging voer den tegen overmacht. Met waardeering moge Ik ook getuigen van de groote belangstelling, die Hare Majesteit, onze geëerbiedigde Koningin, steeds voor Hare Marine, betoont, een be langstelling, die zoo vaak, zoowel bjj lief als bjj leed tot uiting kwam. Het spreekt dan ook vanzelf, dat het ver- *~ri-vu on Hen «sten Se.Dtcmber van i wel de ken I ner tyd lk om zoc I het bel Ka ha dit Een onzer medewerksters, een jongedame uit Delfzijl, die verle den jaar in ons blad een serie on derhoudende reisbrieven schreef uit TsjechoSlowakije is thans per motorschip „Welf" naar Finland vertrokken, met welk interessant land zij ons in de komende weken door middel van haar vaardige pen in contact hoopt te brengen. Wij geven hierbij haar eerste bijdrage. no ,.G as De loods gaat van boord. coLangzamerhand viel de nacht en werd het ,>eler; toen het. lichtje van de plaat Ransel (te cli. zicht kwam, besloot ik daarom maar, n kooi op te zoeken. Wat een vreemde aJtwaarwording, om in zoo'n hoog, smal bed liggen, met het stampen van de machines miee te trillen en uit te kijken over het don- va;re water, dat op de golfkammetjes lichtte, he' >odat het uiteen/spattend goud geleek. anneer we aan een lichtboei voorbijvoe- £en. wandelde langzaam de verlichte patrijs- aaort m'n hut door. wet had alles zoo iets geheimzinnigs, alsof plotseling in een andere wereld leefde, feodat ik van pure opwinding niet kon ipen en nog klaar wakker was, toen iren 1 uur in de machinekamer een bel Nnkelde en de motor langzamer ging loo- n. Ik stak m'n hoofd door de patrijspoort H: rag nog juist dat de loods afdaalde in loopn dobberend roeibootje, dat in het donker dwoaar vaag was te zien; in het bootje een Vein flikkerlichtje; boven me het geklos metet een touwladder, onder me het gemur- lijkhel van stemmen, stre Gj De laatste groet van Holland. eerb de Een spookachtig schimmenschip leek het; teüjaar daarin zaten menschen. die ik waar schijnlijk kende en om nu ook van mijn °nwezigheid blijk te geven, riep ik geest- Knoijffjg; i)(jaaag.i" pat; klonk nu wel niet heel Cemansachtig, maar er kwam toch prompt nedt. itwoord: „Adie!" en dat was m'n laatste zon oet van Holland. Meteen begonnen de cier°'oren weer te stampen en schoven wij ?er verder naar een ver achter de nach- lijke horizon liggend eiddoel toe, terwijl I loods werd teruggeroeid naar de loods- ot, die hij 's middags had verlaten om n schip naar binnen te brengen. In het Kaiser-Wilhelmkanaal (midden-gedeelte) Wie niet mee wilde, klom over de verschansing en sprong op de kade; de touwen werden losgemaakt, wat geschreeuw heen en weer en terwijl nog met een paar petten werd ge wenkt, voeren wij al tusschen de pie ren door de haven uit. De eerste les ln zeevaartkunde. In schemerdonker gleed Delfzijl achter ons weg. Over den dijk heen zag ik de hui zensilhouetten, die ik alle zoo goed kende en die me nu toch wat vreemd schenen. De vuurtoren probeerde al met zijn stralenbun del ons den weg te wijzen, terwijl, naarmate het donkerden werd, er steeds meer lichten om ons heen begonnen aan en uit te knipperen. Op de brug kreeg ik m'n eerste les in zeevaartkunde en probeerde de loods me wat begrip bij te brengen over al die vuren en lichten en tonnen: „je koerste maar op 't Delfzijlster licht aan tot je Wa- tum vast kreeg en dan bracht je Kampen op de Duitsche kust maar recht achteruit." 't Leek alles heel eenvoudig, maar nu achteraf loopt het me toch weer in 't hon derd. Den volgenden morgen was het mistig en rondom ons heen was niets te zien. Mij werd echter ver teld dat we ons boven Norderney 'bevonden. De kapitein probeerde me ,je dat ook nog duidelijk te maken aan D de hand van een kaart, wat vrij beg; hopeloos was, omdat ik daarop stai land en water niet uit elkaar kon mee houden en een doodgewone gas- uur boei aankeek voor een lichtschip. sch« m; Zeemanstaal. Een beetje onwennig was het eerst toch wel aan boord. Vooral ook, omdat die on gewone scheepsuitdrukkingen niet eens in mijn moedertaal werden gesproken, zoodat het soms moeilijk was het gesprek te vol gen. Toen mij b.v. werd gevraagd, of ik s nachts m n „Bull-auge" ook had dicht gedaan, keek ik eerst een poosje niet heel snugger, voor het tot me doordrong, dat dit het Duitsche woord was voor „patrijs poort". Naar de Oostzee. Bij Cuxhaven werd een wit-met-roode vlag geheschen, als teeken, dat we een loods voor de Elbe-mond' wenschten. Van toen af, tot de Oostzee toe, hadden we een geregelde afwisseling van deze gidsen te water, die steeds gedurende 'n zeker aantal mijlen 't schip begeleidden. Al naar gelang de heeren dun of dik waren, kropen ze zelf bij het topwladdertje op, of werden door de ma trozen over de reeling gesjord. In het stuur huis drukten ze dan ons allen de hand, en zaten tevreden in het zonnetje een kop koffiete drinken, terwijl ze af en toe „bak boord" of „stuurboord" zeiden. Voor het binnenvaren van de sluis van het Kaiser- Wilhelm-kanaal kwam er nog een speciale loods. Toen deze ons veilig tegen den kant had gelegd, sloot de geweldige deur zich achter ons en nadat we op gelijke hoogte met het kanaal waren geschut! schoof de deur vóór ons langzaam op zij en in elkaar en opende ons, als met een plechtstatige geste, den kunstmatigen doorgang naar de Oostzee, dwars door het Sleeswijk-Holstein- sche land. Het landschap doet aan Holland denken. Terwijl we daar zoo doorvoeren, kwamen me onwillekeurig de hoeken van Gustav Fronsen in den zin. die toch deze omgeving beschrijven; en vooral moest ik denken aan „Jörn Uhlwaarin van het graven van het kanaal sprake is. Geen wonder, dat we soms meenen, dat daarin over onze eigen omgeving wordt verteld, want het landschap daar is bijna gelijk aan een Hollandsche landbouwstreek. En ik stond daar maar op de brug de bekende hooi en karweigeuren op te snuiven en wuifde naar alle schepen en booten, die ons passeerden en inwendig verkneukelde ik me eigenlijk, dat ik dat alles nu maar zoo aan me voorbij zag glijden. Het middengedeelte van het kanaal werd meer heuvelachtig en boschrijk, maar hoe het laatste stuk er uitziet is me ont gaan, omdat je nu eenmaal niet dag en nacht wakker kunt zijn. Het laatste wat ik zag, was de groote brug in Rensburg, die met vele lichtjes grootsch en fantastisch in het donker voor ons opendraaide. Even later stopte de motor, omdat we hier olie moesten bunkeren en boven m'n hoofd hoorde ik geroep en het stampen van vele zware voeten. Het eerste Deensche eilandje ln zicht. Toen ik weer wakker werd, waren we reeds in Kiel, bij den uitgang van het ka naal, waar nog twee Duitsche dames-pas sagiers aan boord kwamen. En zoo zaten we van toen af met z'n drieën te genieten van de spie- gelblanke Oostzee en begroetten sa men het eerstje Deensche eilandje, dat al spoedig in zicht kwam Het schip zette koers naar het Noorden, omdat het bij Stevens, ten Zuiden van Kopenhagen, kalk zou laden naar Abo in Finland. Na dat eer ste eilandje kwamen er nog vele anderen, die er in het stralende zomerweer allen zoo helder en schoon uitzagen met hun groene weiden en witte huisjes. Het was zoo'n genotvolle en vooral zoo'n vredige vaart, dat we allen ten zeerste te vreden waren; vooral de kapitein, omdat hij met zijn leeg schip zoo gemakkelijk over zee kwam. kracht toe. Nu ja, het was niet meer dan windsterkte 5 k 6, maar er sloe gen toch golven over de verschansing en de matrozen konden niet droog op het achterdek komen, maar moesten steeds voor het water te rugspringen. We moesten erg lachen en ik haalde gap m'n fototoestel, om dat te knippen. Een onpleizierige gewa Koeiengeloei of het geluid den misthoorn? van Wel is waar werd het 's nachts weer mistig, maar toen lagen wij al op de plaats van bestemming voor anker. Deze nevel deed mij meteen kennismaken met den geweldigen misthoorn van de vuurtoren, die automatisch inschakelt, zoodra het te nevelig wordt voor de schippers om het licht nog te kunnen zien. In mijn dommel meende ik eerst nog, dat het een koe was die loeide. Dat kan je na tuurlijk overkomen ais je nog maar zoo kort bij de zeevaart bent, maar dan moet je dat liever niet aan de ontbijttafel vertellen, want dan gaat dat mopje als een loopend vuurtje 't schip rond en voelen de matrozen zich gedrongen om in het vervolg bij iedere brom- boei te vragen: of Fraulein dat kalfje wel hoort? Een trip in Kopenhagen. De kust bij Stevens bestaat uit 30 a 40 M. hooge krijtrotsen, waarvan groote stukken worden opgeblazen. Het losse krijt wordt dan in kipkan en geschept en door paarden De „Welf" in zeegang op de Oostzee. naar den steiger getrokken om zoo in de schepen te worden gestort. Aangezien het eenige dagen zou duren voor onze 500 ton metende Welf volgeladen zou zijn, nam ik de gelegenheid waar om in dien tijd naar Kopenhagen te gaan. Ik kwam daarbij tot de conclusie, dat de Deensche hoofdstad met haar ruime straten, mooie gebouwen, vele standbeelden, haar groene parken, levendige havens en talrijke witte booten, zeker den roep verdient die er van haar uitgaat. Dat is de algemeene indruk, maar vanzelfsprekend probeerde ik ook zooveel mogelijk de bijzon derheden te bekijken, die je als fatsoenlijk toerist behoort te hebben gezien. Evenwel, ik ben niet heelemaal met de lijst klaar ge komen, omdat ik te veel tijd noodig had om van dat heerlijke smörbröd te eten. Met een Deen op een bankje. Bovendien kon ik niet meer scheiden van het museum van den beroemden Deenschen beeldhouwer Bertel Thorvaldsen, niet alleen omdat zijn werk me zoo goed beviel, maar ook omdat het daar zoo aangenaam koel was, een prozaïsch, maar niet te versmaden voordeel in die broeiend heete dagen. Daar om zat ik ook zoo graag op een plantsoen- bank de Denen gade te slaan en stelde bij me zelf vast, dat het opgewekte, eenvoudige menschen waren, die er over het algemeen naar uiterlijk en kleeding ook nog aardig uitzagen. Van hun vriendelijkheid kreeg ik een indruk, iederen keer als er iemand naast me op de bank kwam zitten en dan meteen een praatje begon. Het was alleen erg jam mer, dat ik er niets van verstond en alleen maar kon beweren: „Die er dejligt vejr" „het is mooi weer") en dan al moest besluiten met de mededeeling, dat ik geen Dank kon „lale". En nu bofte ik nog, dat het inderdaad mooi weer was. Wel is waar kon ik ook nog zeggen: „Gaar du med en Tur?" „Ga je mee wandelen?"), maar dat is een uitdrukking die je nu eenmaal niet altijd kunt gebruiken. Golven over het dek. Bij m'n terugkomst in Stevens was de „Welf" beladen en een half uur later vertrokken we reeds. Het weer was intusschen slechter geworden en 's nachfs nam-de wind nog mreer in Toen echter bij de 2e foto het schip pjot_ seling weer de hoogte in kwam, ging m'n maag mee omhoog, maar toen de „Welf weer omlaag zonk, ging ze niet weer mee terug, zoodat ik fluks in het kaartenhui*! op de bank ging liggen, waardoor dat won- derlijke gevoel weer afzakte. 'Zekerheids, halve bleef ik daar ook maar kalm liggen tot enkele uren later de stuurman een? kwam kijken hoe het met het „kleines Frau- lein" ging en me voorzichtig naar het achter, dek geleidde, waar de beide anderen ook reeds in dekstoelen lagen. Wat zagen die twee wit! En ze hadden ieder een emmer naast zich staan. Voor mij kwam de kok met een waschtobbe aandragen, maar dat vond ik onzin, want ik voelde me kiplekker en ik stuurde hem dus daarmee terug. Weldra dommelde ik in en bedacht bij het wakker worden, dat ik nog steeds niet ontbeten had, 't Leek me toch wel wat veel moeite om op m'n armbandhorloge te kijken en bovendien was ik heelemaal niet hongerig. Was ik dan toch een heel klein beetje zeeziek? Dan was 't eigenwijs, om geen emmer naast me te wil. Len hebben. Ik riep eens naar de beide ande, ren, dat het misschien beter was maar door het lawaai van de machines en het wa ter verstonden ze me niet; ik moest steeds luider roepen: „der Eimer!" ik kreeg zelfs haast eindelijk begre pen ze me en enfin, 't was gebeurd voor ik er aan dacht. En zóó zonneklaar werd me opeens alles, dat ik den kok vroeg, me een portie eten te willen geven, of wacht eens, ik werd nog moediger, ik zou 't zelf wel komen halen. Maar bij de kombuis sloeg ik pijnlijk met m'n elleboog tegen den trap en daardoor kwam het zeker dat ik plotse ling heelemaal geen trek meer had; integen- deel en ik moet zeggen, ik heb nog nooit iemand zoo vlug op z'n stoel zien terug- komen dan mezelf op dat oogenblik. Daar voelde ik me veilig en daar ben ik den ver- deren dag gebleven en heb liggen uitkijken over de golven en genoot van de warme zon nestralen, terwijl ik me er over verwonder de, dat men zich met een leege maag zoo volmaakt tevreden kan voelen en dat zee ziekte eigenlijk heelemaal niet zoo erg was, ofschoon ik natuurlijk toch ook blij was dat 's avonds de wind weer ging liggen, zoodat we den volgenden dag weer veilig over het dek konden loopen en gezond en wel in de schaduw konden zitten. Want, hadden we tijdens onze zeeziekte de zon om haar warm te zoo gewaardeerd, nu zaten we achter de kombuis met verbrande en gezwollen ge zichten, die dik met vet en wondpoeder wa ren belegd en als er ook maar één straaltje om een hoekje gleed, mopperden we: „hè, daar heb je die vervelende zon weer", waar mee wij ons zuchtend onder de ondankbare; egoïsten schaarden. VAN DE OEVERS VAN DE THEEMS. (Eigen correspondentie). Wat denkt u van Londen? Telkens' weer komt die vraag terug. Na elk verblijf in de wereldstad, als de moede reiziger terugkomt, om op de vlakke velden en in de frissche zeewind verademing te vinden van rook en smook, lichten en la waai, stapt de een of andere welmeenende vriend of kennis op hem toe en vraagt: „En wat denk je nu wel van Londen?" Het is hopeloos, ik heb het antwoord nog niet kunnen geven. Het ergste van de zaak is nog wel, dat het antwoord zoo eenvoudig lijkt. „Wat denkt u van Den Helder?". Een marinestad met een overmaat van zeewind en een po pulaire Spoorstraat. „Alkmaar?" Visioenen van rustige singels, een kaasmarkt, vreem delingen en renteniers. Maar Londen is geen stad meer, Londen is bijna een natuurver schijnsel, iets dat te groot is oim in een enkele zin ook maar bij benadering te be schrijven. Als Piccadilly in Alkmaar lag. Ieder aardrijkskundeboek zal u vertellen, dat het Graafschap Londen een oppervlakte van 30.000 hectare beslaat en een bevolking van bijna 4V2 millioen zielen heeft, maar dat grooter Londen, d.w.z. de stad die onder controle van de Londensche politie staat., de acht millioen ver voorbij is. Cijfers zijn droog, en het weer is' veel te mooi om ons in wiskundige problemen te verdiepen. Laten we daarom dat grooter Londen voorzichtig oppikken, het netjes over de Noordzee brengen en het. zorgvuldig op de provincie Noord-Holland neerleggen. Het past wel niet precies, maar we knippen de hoekjes wat bij en nu hebben we een stad die zich uitstrekt van Den Helder tot Zaandam. Piccadilly, het centrum, ligt bij Alkmaar. Wieringen, Hoorn. Medemblik, Zaandam en Den Helder zijn voorsteden, Schagen is een Noordelijke wijk van het centrum. De Theems vloeit in trage bochten door het midden, van de groene velden van West-Friesland is slechts hier en daar een enkel park overgebleven. De hemel is niet langer blauw, maar grijs door de rook die uit de duizenden schoorsteenen traag op rijst. Vanuit de verte gezien is het alsof BLAAS, KINDEKE, BLAAS! een donkere paddestoel boven de stad hangt, waar de zon maar met moeite door heen dringen kan. En in die ruimte is meer dan de bevolking van Nederland samenge drongen, van alle kanten loopen de spoor wegen samen, als draden in een spinneweb, bussen en trams schuiven door de kilome ters lange straten, en onder dat alles wrin gen zich de tunnels van de ondergrondsche spoorweg, waardoor de roode treinen in vliegende vaart voortijlen. Het uitzicht is niet aanlokkelijk, en dus brengen we Londen weer op de oude plaats terug, op de heuvels en moerassen aan de oevers van de Theems. Mocht u het expe riment willen herhalen, dan moet u er vIuk bij zijn, want Londen jrroeit, en over* een paar jaar is Noord-Holland te klein geworden om het te kunnen bevatten. De inktvlek. Die groei wordt door vele Engelschen met een bang hart gadegeslagen. Amsterdam breidt zich uit langs zorgvuldig beraamde ïjnen, de nieuwe wijken zijn als langs een liniaal getrokken, maar Londen breidt zich uit als n inktvlek onweerstaanbaar en on regelmatig, met grillige omlijningen. Van daag een golvend heuvellandschap met boomgroepen en grazende roodbonte koeien morgen is een nieuwe voorstad verrezen van eenvormige huizen, netjes afgepast niet naai en achtertuintie' gruwelijk ba- My home Is my castle, Een eigen huisje met een tuintje, dat is het ideaal van de meeste Londenaars. En om dat te vinden gaat een ieder naar den buitenkant van de stad toe, hoewel de meesten in het centrum werken. Een uur teinen om naar kantoor te gaan is dan ook mets ongewoons. Een generatie van lushangers groeit op, noch stedeling, noch buitenman, vermoeid door het reizen en njna nooit thuis, behalve dan gedurende mnonfit a TS' Het is merkwaardig hoe vf ,L?ndonaar zich het leven maakt, h nf i i en ln de stad en een hoven- monlio ^aar ,e vermijden. Londen is een zum-n t l' maar over een j'aar of dertis vei» h.!"1"- anen gestort worden over het js rtat ln de tegenwoordige tijd bedorven Zomerseizoen. 's 7nlï,et/en,iRfins bekostigen kan, gaat beeld volizpn S,ad U,t' Wij zullen dat v°or- zomerhitte a We ontvluchten de gloeiende, maakt Pc'r ,or,Keen briesje dragelijk ge- het station "undergr°und" naar Euston. Noorden vo yan*'aar d* treinen naar het vertrekken n6n' E°" schril gefluit, we binnenstad irii;a «njze muren van de voorstad tram 1 iV00rb'.i' voorstad na laatste h,dzen iloor' dan verdwijnen de men in zïcht2^ ?°IvPnde ko' ken de 7wp»fi reisseizoen is aan^ebro- n.e"\ve steln wor,lt weer voelbaar, den! steden roepen ons. Naar het Noor-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 8