Er Itomt in Duitschland
gebrek aan huwbare loden
Het
Kunstmatige rubber
in Rusland
Strengere controle op
Amerikaansche landbouw
Zaterdag 7 Augustus 1937
Oude handgranaat
ontploft
Wervelstorm trekt door
China
Straks nog slechts 500
Joodsche geboorten per jaar
u-eAtetliruq, mui Yloelofo
V
„Eens probeeren of ik ook in het water hard loopen kan
Reeds belangrijke resultaten be
haald.
Dezer dagen werd melding gemaakt van
de maatregelen, die de Italiaansche regee-
rdng neemt om de productie v. synthetische
rubber in Italië zelf en in de koloniën te
bevorderen. Bevindt men zich daar te lan
de nog in een beginstadium t.a. van de
rubbersurrogaten, in Rusland is men al
een heel eind verder op weg.
Kort geleden trof de N.R.C. in een der
rubbertijdschriften gegevens aan over den
gjang van zaken met betrekking tot de
rubber in de Sowjet-Unie. De invoer van
ruwe rubber neemt in Rusland van jaar tot
jaar af. Van 47.300 ton in 1934 daalde hij
tot 37.600 in 1935 en 30.967 in 1936 (over de
eerste 6 maanden van 1937 werden echter
15.197 (1936 14.835 ton) ingevoerd.)
Rusland brengt thans zelf op twee wij
zen rubber voort, n.1. het synthetische pro
duct in chemische fabrieken en daarnaast
uit rubberleverende planten. Over den om
vang van deze laatste productie nu troffen
wij eenige gegevens aan. In 1936 waren 5000
h.a. met rubber-leverende planten begroeid,
in 1937 zullen er dit 17.500 zijn, waarna er
in 1942 van 50.000 h.a. een productie van
30.000 ton zal geoogst worden. Vóórnamen-
lijk is het de Kok-sgyz, die hiervoor wordt
bestemd welke plant niet alleen vervangings
rubber levert, doch tevens de grondstof
voor ethyl-alcohol en als zoodanig dus
eveneens voor de fabricage van kunstrub
ber beteekenis heeft.
Uit deze gegevens zou men geneigd zijn
af te leiden, dat de natuurlijke rubbor in
Rusland nog slechts van weinig belang
is.
Speciale zitting van het Congres.
President Roosevelt zal ongetwijfeld in
de tweede helft van October een speciale
vergadering van het Amerikaanshe Con
gres afkondigen, ter behandeling van de
•algemeone landbouwwetgeving, in dien de
commissies uit den senaat en het huis van
afgevaardigden tegen dien tijd een pro
gram gereed hebben.
Zoowel de commissies uit den senaat als
uit het huis van afgevaardigden zijn voor
nemens om nadat het congres op reces is
gegaan de werkzaamheden inzake de op
stelling van een desbetreffende wet voort te
zetten. Het doel van de nieuwe wetgeving
is, om een strengere controle te verkrij
gen op de landbouwproductie, alvorens de
zaai periode van het nieuwe jaar aanvangt.
Drie jongens gedood.
Donderdagmiddag is in het dorp Wimsi
nabij Tallinn in Estland een oude hand
granaat ontploft, die visschersjongcns in
een leege bron hadden gevonden? Twee
der knapen werden op slag gedood en twee
zwaar gewond. Een dor zwaargewonden is
inmiddels in het ziekenhuis overleden.
Verscheidene personen, die toegesneld wa
ren om hulp te bieden, moesten met een
Pyrietvergiftiging naar het ziekenhuis ver
voerd worden.
Waarschijnlijk is de handgranaat tijdens
de revolutie door bolsjewisten in do bron
geworpen. In dezelfde streek hadden de
bolsjewisten destijds verscheidene kerken
opgeblazen.
Honderden slachtoffers.
De wervelstorm, welke Dinsdagavond bo
ven Sjanghai heeft gewoed, heeft Woens
dag zijn weg naar het Noorden gekozen en
de provincie Kiangsoe geteisterd.
Het plaatsje Nanfeng, gelegen aan de
zuidelijke monding van de rivier Yangtse,
is overstroomd door een huizenhoogen
vloedgolf, waarbij honderden bewoners zijn
omgekomen.
Donderdag zijn reeds zestig lijken aan
gespoeld.
ROOSEVELT VOOR DE DERDE MAAL
PRESIDENT?
De gouverneur van Texas, James v. All-
read, die te Mexico-Stad een reeks lezingen
houdt, heeft zich opnieuw uitgesproken
voor een derde bewindsperiode van presi
dent Roosevelt.
JAPAN'S PREMIER DOOR ZONNESTEEK
GETROFFEN.
De japansclie premier, Prins Konoye, is
door een zonnesteek getroffen en moet het
bed houden.
RAMP OP KOREA NEEMT GROOTER
AFMETINGEN AAN.
De gevolgen van het noodweer op 'Noord-
Korea, dat vooral in de provincie Heian
verwoestingen heeft aangericht nemen
voortdurend grootere afmetingen aan. Tot
nu toe zijn reeds 200 dooden geborgen. Het
aantal slachtoffers is echter nog veel groo-
ter, daar uit verschsidene gebieden nog
berichten binnenkomen omtrent personen,
die vermist worden.
De materieele schade heeft men nog niet
bij benadering kunnen vaststellen.
Dr. Felix A. Theilhaber publiceert in de
Jüdische Rundschau de belangwekkende
resultaten van een demografische studie
betreffende de huidige stand van het Jood
sche bevolkingsvraagstuk in Duitschland.
Nadat schr. erop heeft gewezen, dat het
door hem in 1933 gepubliceerde Joodsche
geboortecijfer van 3000, dat toen allerwe
gen te pessimistisch werd geacht, thans
reeds werkelijkheid is geworden, vermeldt
hij als geboortecijfer voor geheel Duitsch
land in 1933; 3000, 1934: 2000. en 1935; 2500
derhalve een gemiddelde van 2.»00. Dit be-
teekent, dat in de komende tien jaren jaar
lijks 2500 jongelieden voor zooverre zij
niet reeds met hun ouders zijn vertrokken
tot emigratie moeten komen, teneinde
geleidelijk de Duitsche Jodengemeenschap
tot het nulpunt te brengen. Het vermelde
geboorte-gemiddelde geeft echter volgens
Dr. Theilhaber voor de toekomst nog een
te gunstig beeld. De in,de jaren 1933 tot
'35 geboren kinderen komen n.1. uit fami
lies, welker ouders vóór de oorlog werden
geboren, en die dus afkomstig waren uit
sterker bezette gezinnen. Na 1914 zijn de
gezinnen echter slechts half zoo sterk be
zet als tevoren, terwijl voorts deze gezinnen
het sterkst zijn verminderd onder de druk
der Joodsche emigratie, die vooral sedert
1933 heeft plaats gehad. En steeds zijn het
de jeugdige personen, die het belangrijkste
contingent der emigratie vormen. In ver
band hiermede komt Dr. Theilhaber tot de
De jonge kapitein Lindenberg stond
licht over de railing leunend, op de onder-
brug van zijn schip en keek peinzend weg
over het voordek en den lagen houten
steiger, waaraan het vaartuig lag gemeerd,
naar de groep van dicht opeengebouwde
inlandsche huizen, waar alles overheer-
schend het strooien dak van Toko
Ibrahim hoog bovenuit stak.
Verderop, waar het dorp Tandjong Boe-
kit verscholen lag in het groen, kringelde
rook loodrecht omhoog tusschen de krui
nen der palmboomen. Het zwakke koeltje
van den helderen tropenmorgen deed nog
frisch aan.
Even frisch als de wind even frisch
ook als de blanke houten dekken en de
witglimmende verf van zijn schip zag
kapitein Lindenberg er uit, ondanks zijn
tien tropenjaren.
Forsch was hij zooals hg daar stond, de
uniformpet in de hand de blonde haren
naar achteren gekamd boven het klare
voorhoofd, waaronder de vast blauwe
oogen die wegdonkerden. Doch de gefronste
wenkbrauwen en de vastgesloten mond
duidden er op, dat op dit oogenblik geen
aangename gedachten hem bezig hielden.
Nog vier dagen resten hem van de zeven,
die hg hier moest blijven liggen, in afwach
ting van gouvernementsorders. En wan
neer dat .zoo doorging hield hij geen man
meer van zijn inlandsche bemanning over.
Gisteren waren twee matrozen en een
stoker gedeserteerd. Vanochtend ontbra
ken de timmerman met nog drie menschen,
had de stuurman hem gerapporteerd.
Wat kon daar achter steken? Het waren
geen gewone desertiegevallen, dat stond
voor hem vast. Het moest verband houden
met die eigenaardige stemming, welke de
laatste dagen onde de bemanning heersch-
te. Ze schoolden in groepjes samen onder
de werkzaamheden en spraken fluisterend
met elkaar, wanneer hij of een der officie
ren in de buurt kwamen. Er moest iets
broeien. Het was hem echter nog niet ge
lukt er achter te komen wat het was. De
mannen zwegen hardnekkig op alle vragen.
Het maakte hem prikkelbaar. Hij had een
gevoel of hf) geen baas meer was op zijn
eigen schip. Er moest klaarheid komen.
Menschen zou hij desnoods van Ibrahim
kunnen krijgen, al liet die zich overdreven
hoog betalen voor zijn diensten, maar
discipline was voor geen goud te kgop. Die
kon je handhaven of je kon het niet. Na
eenig nadenken haalde hij zijn scheeps-
fluitje uit den zak, de scherpe toon trilde
over het schip.
Even later stond de bootsman voor hem.
Serang jij weet waarom je menschen
gedeserteerd zijn, sprak hjj den man bruusk
aan. En als je volhoudt dat je het niet
weet, moet ik zeggen dat je lieg' Je hebt
je mannen niet meer in de hand en Wan
neer je mij daar geen verklaring voor kunt
geven, ontsla ik je, na afloop van de reis.
Denk daar maar eens goed over na.
De inlander keek verlegen naar zijn
teenen en wiegde zacht met het bovenlijf
heen en weer. Hij bleef echter zwijgen.
Kijk me aan, beet kapitein Lindenberg
den man toe. Hij voelde dat hier kracht
tegenover kracht gesteld moest worden.
Maar van welken aard die andere kracht
was, die den man beheerschte, daarvan had
hij nog geen flauw vermoeden.
Met wijdopen, verschrikte oogen staarde
de bootsman hem aan.
Is dat die flinke kerel, die alleen met een
mes gewapend een haai aandurft. Als een
verschrikt dier kij-t hij me aan, dacht de
kapitein. Ali je bent bang, vervolgdehf),
den inlander met opzet bij zgn naam noe
mend.
Hoe zou dat mogelijk zijn, toean kapitein.
Laat mij maar aanvallen wie wil ik zal
hem antwoorden, riep hij uit, de hand aan
het mes in zijn gordel slaande. Zijn oogen
hadden hun oude vastheid herwonnen.
Rechtop stond hij daar als vroeger.
Misschien is Ali bang voor iets wat hfj
niet zien kan en waartegen de kracht van
zgn arm niets vermag. De kapitein doelde
eigenlijk op geestelijke gevaren en had een
uitwerking van zijn woorden als toen volgde
in het geheel niet verwacht.
Als een geslagen hond keek de man hem
aan.
Ach, toean kapitein weet het dus ja,
ja, het is het spook, waarvoor de manr.en
bang zgn.
De gezagvoerder barstte in een luiden
lach uit.
Niet lachen, niet lachen, toean kapitein,
schreeuwde de inlander, de handen bezwe
rend opheffend. De geest zal u kwaad doen.
Waar het hier inlanders betrof, zag de
kapitein wel degelijk den ernst van het
geval in, maar het was hem een oogenblik
al te dwaas voorgekomen, dat een schip
met jonge kerels geheel onder den invloed
van een spookgeschiedenis zou staan.
Dat was dus de oorzaak van de desertie-
gevallen.
En wie is dat, die beweert dat er een
spook aan boord is?
Ik weet het niet.
Denk aan je ontslag.
Ik kan het niet zeggen, toean kapitein.
Serang, kapitein Lindenberg keek den
man scherp aan, spoken of geen spoken,
ik sta achter je. Zeg op, wie is 't?
Eindelijk, na lang aarzelen, kwam het
er uit, Ibrahim, de man fluisterde het
bijna en liet er onmiddellijk smeekend op
volgen: Maar niet aan Ibrahim vertellen,
toean kapitein, dat ik het gezegd heb. Hij
zou mg kwaad doen. Ibrahim zegt het is
de geest van Karim, de matroos die vier
maanden geleden amok maakte. Hij heeft
geen rust, zegt Ibrahim.
Zoo, zoo, daar stak dus die oude woe
keraar achter, wist de kapitein nu. Dien
was het er om te doen, de mannen van
boord te krijgen, dan zou hij het werfgeld
voor een nieuwe bemanning op kunnen
strijken. Zijn trawanten zouden dan wel
niet bang zijn voor het spook. Zoo'n oude
rat.
Serang, denk er aan Ibrahim liegt,
Ibrahim liegt, er is geen spook aan boord
van de „Polaris". Het is hem alleen om het
werfgeld te doen.
Ali keek den gezagvoerder wijfelend aan.
Je kunt gaan.
Zooals iederen avond, was ook nu alles
wat geen wacht had. aan boord den wal
°P gegaan en had zich verzameld bij
Ibrahim, die naast aijn tqko tevens een
warong hield. Ja, wat was er dat Ibrahim
niet deed.
Onder den donkeren met sterrepuntjes
bezaaiden Indischen hemel, in den zoet
geurenden tropennacht, de stille, zwoele
lucht vervuld van het monotone, alles
doordringende, voor menig eenzaam rim
boe-Europeaan tot een obcessie wordend
gonzen van milliarden insecten, zaten ze
in groepjes bij elkaar, de kleurige sarong
om de heupen, het naakte bruine bovenlijf
glanzend in het witte licht der acetyleen-
lampen. De meesten hurkten in een wijden
kring, het brandend strootje van zoete
inlandsche tabak tusschen de lippen, de
oogen half dicht geknepen, genoten ze
behaaglijk van hun glaasje ajes ès en
keuvelden honderd uit over de gebeurte
nissen van den dag.
Luide kwinkslagen vlogen van tijd tot
tijd naar de groepjes lachende vrouwen,
die heen en weer wandelden of zich niet
ver van de mannen hadden neergezet.
De veelkleurige kleeding, de zijden sjaals
en gouden sieraden lokten menig mannen
oog. En de glinsterende oogen, de lachende
monden en af en toe een ondeugende op
merking waren dan wel in staat om de
eenmaal gewekte aandacht geboeid te
houden.
Ja, Ibrahim begreep wat zijn klanten
toekwam. Zoo liet hij ook wel eens een
pakje sigaretten de ronde doen of keek
niet op een glaasje ajer ès. Hij was een
groot kenner van het lijvig boel- der men-
schelijke zwakheden en las er nog dagelijks
leergierig in. Zijn levensregel was: Doe
nooit iets zelf. Laat anderen werken en be
paal je erbij gebruik te maken van hun
fouten. Oefen voortdurend kritiek uit, je
maakt den ander daarmee moedeloos en hij
wordt je gewillig werktuig.
Ja, Ibrahim wist het wel. Hij had het ver
gebracht in de wereld.
Den geheelen evond en tot diep in den
nacht wanneer de laatste klanten vertrok
ken, zat hij op de fijn gevlochten mat. Het
gerimpelde, magere bovenlijf gehuld in een
wit, loshangend jasje van het fijnste linnen.
Gouden muntknoopen glansden zacht op
dat blanke weefsel. De donkerroode geruite-
sarong-batik viel in breede plooien over de
knieën.
Ibrahim zag alles. De zwarte diepliggende
oogen onder het beenige voorhoofd deden
het overige deel van den geelbruinen
doodskop bijna onopgemerkt blijven. Zijn
zogen zich vast aan ieder voorwerp, hetzij
mensch of ding. Ook menschen waren
voorwerpen voor Ibrahim. Zij zogen en
staarden zoolang op iets tot zij een zwakke
plek gevonden hadden. Dan werkte het
koortsachtig achter het beenig voorhoofd
en druppelde er gif in die zwakke plek.
Ibrahim bezat groote macht.
Met een wenk van zijn oogen riep hij zijn
bedienden tot zich, die aan schuw reageer
den op het geluid van de sissende, half-
fluisterende stem. Een handbeweging riep
een der vrouwen wanneer het noodig was
een klant aan te vijzen, die bezig gehouden
moest worden. Maar die vrouwen hadden
geen angst voor Ibrahim. Zg lachten wan
neer hij tot haar sprak en rinkelden met
hun sieraden.
Hij was machtig machtig en rijk.
Hij regeerde het dorp. Bah, wat gaf hij
om het dorpshoofd. Wat beteekende de
dessapriester tegenover hem.
Macht... Macht.
Heet doortrilde hem de wellust van die
macht.
Hem die leefde van de fouten van
anderen.
Die alleen maar oogen was en een
beenig voorhoofd.
Oogen, die duister gloeiden en staarden,
die zich aan alles vastzogen, een voorhoofd
waaruit gif druppelde in mensch ^nzielen.
Kapitein Lindenberg besloot dien avond
naar den warong van Ibrahim te gaan.
Z(jn mannen zou hg daar bgeen vinden.
Hjj n oest den oude.-, sluwaard in hun tegen,
woordigheid ter verantwoording roepen.
Dat was de eenige mogelijkheid hen voor
zijn schip te behouden.
Ibrahim kneep de oogen tot dunne
spleten, toen hg de lange gestalte in de
witte uniform zag binnenkomen, 'n Seconde
nauwelijks, toen stond hij op en ging al
buigend den kapitein tegemoet. Allee keek
naar die twee uitersten, die op elkaar
toetraden.
Ibrahim grijnsde en boog diep de
rechterhand op het hart.
Tabeh, toean bestfr.
De gasten in de warong keken elkaar
aan Ibrahim zei, tabéh toean besar. Hij
de machtige.
Tabéh Ibrahim.
Dan stonden ze tegenover elkaar. De
hooge gestalte van den noorderling en de
kleine gebogen figuur van den warong
houder. Hun blikken kruisten zich. Als 'n
stalen dolk schoot het koude vuur der
harde blauwe oogen in het zwartglanzende,
vreemdstarend ongrijpbare.
De klare vastheid van het eene brein boorde
zich diep in de giftige zuiging van het
andere. Het was ala lag er een trilling rond
de beide mannen. Als botsten twee
werelden tegen elkaar.
De geheele warong zweeg, en staarde...
De schepelingen voelden zich los van alles,
zij zweefden tusschen die twee werelden,
tusschen die twee machten. De macht van
die slanke witte gestalte, die één was met
die andere mannen, die gigantische werken
schiepen in hun tropenland, die vlogen, als
vogels in de lucht, die met stalen booten
onder water konden varen, die schepen
bouwden, welke vuur spuwden en een vijand
konden treffen, dien zij niet zagen. De
macht, die steeds maar weer sprak, zoo
moet het, zoo is het goed en die toch, zoo
veel mogelijk hun aard en hun zeden res
pecteerde. Het was een macht waarvoor
zij een diep ontzag hadden, die hen echter
niet in den ban van een verlammenden
angst sloeg.
En dan die andere macht, die alleen maar
staarde. Die halffluisterend en sissend
sprak over angstwekkende, ongrijpbare
dingen. Die in de diepten van hun zielen
roerde en wroette en v«or h*n alles ver-
grootende angstoogen hun eigen slechtheid
opstapelde. De macht ook weer, die in het
witte kunstlicht vroolijkheid schonk van 'n
zinsverwarrende uitbundigheid, die hen
met gemaakt lachende vrouwenoogen en
zachte armen omstrengeld wist in te spin
nen. Die macht die angstwekkend en toch
vreemd aantrekkelijk was.
Allen staarden... staarden van den een
naar den ander, als twijfelden zij wiens
partij te kiezen.
Plotseling klonk scherp de stem van den
kapitein: Ibrahim, je hebt gelogen. Je
jaagt mgn mannen met je leugens van
boord om het werfgeld op te kunnen strij
ken voor nieuwe schepelingen. Er is geen
spook aan boord van „Polaris".
Weer vernauwden zich de duister glin
sterende oogen een onmerkbaar oogenblik;
dan gleden ze, wijdopen nu, als een zuigende
tasting langs de witte figuur, kleefden
vast aan den krachtigen mond, probeerden
het staalharde blauw der oogen te om
spinnen. Vergeefs joeg een koortsachtig
zoeken door het giftig brein. In dat har
nas was geen zwakke plek. Eén enkel
oogenblik zweefden Ibrahims oogen als in
een ledige ruimte, toen, eensklaps, als een
benauwing sloeg het op de saamgedrongen
scaepelingen, begon hij heftig te razen.
Wat de toean kapitein wel van hem dacht,
van hem Ibrahim, hij was een fatsoenlijk,
inlandsch burger, het was een schande. Hij
zou aan het gouvernement schrijven. Hij
zou hem eens laten ziej wie Ibrahim was.
Wild zwaaide hij met de armen, star naar
den grond starend liep hij schreeuwend
heen en weer. Dan opeens bleef hij stokstijf
staan en wees met uitgestrekten arm en
langen dreigenden wijsvinger op de verza
melde mannen, met hun oude glinsterende
strakheid, zogen zich zijn oogen aan hen
vast. Mannen, heeft Ibrahim gelogen. Zeg
op, is de geest van Karim aan boord van
de „Polaris", dreigend ging de magere, gele
hand op en neer, vreemd schitterend kleef
den de oogen aan hen vast.
Niemand sprak een woord. De meesten
keken schuw naar den grond.
Eensklaps ging de serang, die van Ibra
him naar den gezagvoerder en van dezen
weer naar Ibrahim gekeken had, met een
sprong achter den kapitein staan en
schreeuwde het uit, als moest hij iets in zijn
eigen binnenste overstemmen. Ja, Ibrahim
je liegt... je liegt...
Ontzet keken de meesten den overmoedige
aan, doch toen schreeuwde er no» een: Ja,
Ibrahim je liegt... en toen nog een en nog
een. En tenslotte was het een schreeuwen
en ballen van vuisten, een opdringen naar
Ibrahim en een dreigen, dat de kapitein
voor zijn mannen moest gaan staan en hen
tegenhouden. Mannen naar boord, donderde
hij de brullende troep toe. Op slag verstom
de het chaotisch lawaai en schuifelend,
steeds dreigend omkijkend naar Ibrahim,
die dol van woede daar stond, verlieten zg
den warong.
Het gerucht van Ibrahim's nederlaag
ging als een loopend vuurtje door het dorp.
Men verdrong zich om den warong. Waagde
het zelfs den woekeraar uit te schelden.
Doch deze vertoonde zich niet. Men werd
driester, drong steeds verder op en eens
klaps laaiden, onder het joelend krijschen
van de menigte, hooge vlammen op uit Toko
Ibrahim.
De woekeraar verliet de dessa en werd
nimmer teruggezien.
Toen de „Polaris" twee dagen later ver
trok kwamen het oude dessahoofd en de
vrome dessapriester kapitein Lindenberg de
hand drukken. Zg zeiden echter niet waar
voor.
Het geheele dorp was uitgeloopen toen
het witte schip wegvoer. En allen wuifden
het na, zoolang hst zichtbaar was.
sombere prognose, dat binnen zeer korte
tijd de huwbare Joodsche bevolking in
Duitschland nog slechts een vierde deel van
haar tegenwoordig aantal zal bedragen. Het
gevolg hiervan zal zijn, dat nog slechts
500 tot ten hoogste 1000 geboorten op de
geheele Joodsche bevolking van Duitsch
land per jaar zullen plaatsvinden.
In het jaar 1945 zullen echter de vrou
wen van vóór den oorlog het hoogtepunt
harer geslachtsrijpheid hebben overschro
den, zoodat men bij de reeds thans waar
neembare dunne bezetting der jongere leef
tijdsklassen zelfs met een volledige ver
dwijning van het geboortecijfer rekening zal
moeten houden. Daarbij'" komt nog de dui
delijke tendenz tot vermindering van het
aantal kinderen per gezin, die onder de
huidige omstandigheden onder de Joodsche
bevolking van Duitschland begrijpelijk is.
Uitvoerig wijst Dr. Theilhaber vervolgens
op de consequenties, die deze gang van
zaken voor het Joodsche schoolwezen -in
Duitschland met zich moet brengen. In de
steden Berlijn, Frankfort, Breslau, Ham
burg, Keulen en Leipzig zal het schoolwe
zen, ondanks onvermijdelijke beperkingen,
zich nog geruimen tijd kunnen handha
ven. Doch alle gemeenten, die minder dan
10.000 Joden tellen, zullen binnen enkele
jaren nog slechts over zeer schaars bezette
beginklassen kunnen beschikken. Zoo vari
eert het jaarlijksche geboortecijfer voor
Mannheim tusschen 8 en 15 Ook indien geen
vermindering door dood of emigratie zou
plaatsvinden, is dit aantal niet meer vol
doende, om een school met jaarlijksche
klassen te vullen. In 1925 telde deze stad
nog 7000 Joden. Een soortgelijke situatie
treft men thans reeds aan te München,
Neurenberg, Hannover en Düsseldorp, steden
die kort geleden nog meer dan 5000 Joden
telden. Kleinere Joodsche gemeenten als
Dresden, Stuttgart, Dortmund, Essen Karls-
ruhe, Wiesbaden, Königsberg en Mainz, die
vroeger 2500 tot 5000 leden telden, zullen
zich met sterk samengetrokken scholen te
vreden moeten stellen.
Als somber perspectief ziet Dr. Theilhaber
dat de overwoekering van het Joodsche
geboortecijfer door het sterftecijfer ontstel
lende afmetingen zal gaan aannemen, en
dat nog slechts een oudere leeftijdsklasse
zalo verblijven..