Er Itomt in Duitschland gebrek aan huwbare loden Het Kunstmatige rubber in Rusland Strengere controle op Amerikaansche landbouw Zaterdag 7 Augustus 1937 Oude handgranaat ontploft Wervelstorm trekt door China Straks nog slechts 500 Joodsche geboorten per jaar u-eAtetliruq, mui Yloelofo V „Eens probeeren of ik ook in het water hard loopen kan Reeds belangrijke resultaten be haald. Dezer dagen werd melding gemaakt van de maatregelen, die de Italiaansche regee- rdng neemt om de productie v. synthetische rubber in Italië zelf en in de koloniën te bevorderen. Bevindt men zich daar te lan de nog in een beginstadium t.a. van de rubbersurrogaten, in Rusland is men al een heel eind verder op weg. Kort geleden trof de N.R.C. in een der rubbertijdschriften gegevens aan over den gjang van zaken met betrekking tot de rubber in de Sowjet-Unie. De invoer van ruwe rubber neemt in Rusland van jaar tot jaar af. Van 47.300 ton in 1934 daalde hij tot 37.600 in 1935 en 30.967 in 1936 (over de eerste 6 maanden van 1937 werden echter 15.197 (1936 14.835 ton) ingevoerd.) Rusland brengt thans zelf op twee wij zen rubber voort, n.1. het synthetische pro duct in chemische fabrieken en daarnaast uit rubberleverende planten. Over den om vang van deze laatste productie nu troffen wij eenige gegevens aan. In 1936 waren 5000 h.a. met rubber-leverende planten begroeid, in 1937 zullen er dit 17.500 zijn, waarna er in 1942 van 50.000 h.a. een productie van 30.000 ton zal geoogst worden. Vóórnamen- lijk is het de Kok-sgyz, die hiervoor wordt bestemd welke plant niet alleen vervangings rubber levert, doch tevens de grondstof voor ethyl-alcohol en als zoodanig dus eveneens voor de fabricage van kunstrub ber beteekenis heeft. Uit deze gegevens zou men geneigd zijn af te leiden, dat de natuurlijke rubbor in Rusland nog slechts van weinig belang is. Speciale zitting van het Congres. President Roosevelt zal ongetwijfeld in de tweede helft van October een speciale vergadering van het Amerikaanshe Con gres afkondigen, ter behandeling van de •algemeone landbouwwetgeving, in dien de commissies uit den senaat en het huis van afgevaardigden tegen dien tijd een pro gram gereed hebben. Zoowel de commissies uit den senaat als uit het huis van afgevaardigden zijn voor nemens om nadat het congres op reces is gegaan de werkzaamheden inzake de op stelling van een desbetreffende wet voort te zetten. Het doel van de nieuwe wetgeving is, om een strengere controle te verkrij gen op de landbouwproductie, alvorens de zaai periode van het nieuwe jaar aanvangt. Drie jongens gedood. Donderdagmiddag is in het dorp Wimsi nabij Tallinn in Estland een oude hand granaat ontploft, die visschersjongcns in een leege bron hadden gevonden? Twee der knapen werden op slag gedood en twee zwaar gewond. Een dor zwaargewonden is inmiddels in het ziekenhuis overleden. Verscheidene personen, die toegesneld wa ren om hulp te bieden, moesten met een Pyrietvergiftiging naar het ziekenhuis ver voerd worden. Waarschijnlijk is de handgranaat tijdens de revolutie door bolsjewisten in do bron geworpen. In dezelfde streek hadden de bolsjewisten destijds verscheidene kerken opgeblazen. Honderden slachtoffers. De wervelstorm, welke Dinsdagavond bo ven Sjanghai heeft gewoed, heeft Woens dag zijn weg naar het Noorden gekozen en de provincie Kiangsoe geteisterd. Het plaatsje Nanfeng, gelegen aan de zuidelijke monding van de rivier Yangtse, is overstroomd door een huizenhoogen vloedgolf, waarbij honderden bewoners zijn omgekomen. Donderdag zijn reeds zestig lijken aan gespoeld. ROOSEVELT VOOR DE DERDE MAAL PRESIDENT? De gouverneur van Texas, James v. All- read, die te Mexico-Stad een reeks lezingen houdt, heeft zich opnieuw uitgesproken voor een derde bewindsperiode van presi dent Roosevelt. JAPAN'S PREMIER DOOR ZONNESTEEK GETROFFEN. De japansclie premier, Prins Konoye, is door een zonnesteek getroffen en moet het bed houden. RAMP OP KOREA NEEMT GROOTER AFMETINGEN AAN. De gevolgen van het noodweer op 'Noord- Korea, dat vooral in de provincie Heian verwoestingen heeft aangericht nemen voortdurend grootere afmetingen aan. Tot nu toe zijn reeds 200 dooden geborgen. Het aantal slachtoffers is echter nog veel groo- ter, daar uit verschsidene gebieden nog berichten binnenkomen omtrent personen, die vermist worden. De materieele schade heeft men nog niet bij benadering kunnen vaststellen. Dr. Felix A. Theilhaber publiceert in de Jüdische Rundschau de belangwekkende resultaten van een demografische studie betreffende de huidige stand van het Jood sche bevolkingsvraagstuk in Duitschland. Nadat schr. erop heeft gewezen, dat het door hem in 1933 gepubliceerde Joodsche geboortecijfer van 3000, dat toen allerwe gen te pessimistisch werd geacht, thans reeds werkelijkheid is geworden, vermeldt hij als geboortecijfer voor geheel Duitsch land in 1933; 3000, 1934: 2000. en 1935; 2500 derhalve een gemiddelde van 2.»00. Dit be- teekent, dat in de komende tien jaren jaar lijks 2500 jongelieden voor zooverre zij niet reeds met hun ouders zijn vertrokken tot emigratie moeten komen, teneinde geleidelijk de Duitsche Jodengemeenschap tot het nulpunt te brengen. Het vermelde geboorte-gemiddelde geeft echter volgens Dr. Theilhaber voor de toekomst nog een te gunstig beeld. De in,de jaren 1933 tot '35 geboren kinderen komen n.1. uit fami lies, welker ouders vóór de oorlog werden geboren, en die dus afkomstig waren uit sterker bezette gezinnen. Na 1914 zijn de gezinnen echter slechts half zoo sterk be zet als tevoren, terwijl voorts deze gezinnen het sterkst zijn verminderd onder de druk der Joodsche emigratie, die vooral sedert 1933 heeft plaats gehad. En steeds zijn het de jeugdige personen, die het belangrijkste contingent der emigratie vormen. In ver band hiermede komt Dr. Theilhaber tot de De jonge kapitein Lindenberg stond licht over de railing leunend, op de onder- brug van zijn schip en keek peinzend weg over het voordek en den lagen houten steiger, waaraan het vaartuig lag gemeerd, naar de groep van dicht opeengebouwde inlandsche huizen, waar alles overheer- schend het strooien dak van Toko Ibrahim hoog bovenuit stak. Verderop, waar het dorp Tandjong Boe- kit verscholen lag in het groen, kringelde rook loodrecht omhoog tusschen de krui nen der palmboomen. Het zwakke koeltje van den helderen tropenmorgen deed nog frisch aan. Even frisch als de wind even frisch ook als de blanke houten dekken en de witglimmende verf van zijn schip zag kapitein Lindenberg er uit, ondanks zijn tien tropenjaren. Forsch was hij zooals hg daar stond, de uniformpet in de hand de blonde haren naar achteren gekamd boven het klare voorhoofd, waaronder de vast blauwe oogen die wegdonkerden. Doch de gefronste wenkbrauwen en de vastgesloten mond duidden er op, dat op dit oogenblik geen aangename gedachten hem bezig hielden. Nog vier dagen resten hem van de zeven, die hg hier moest blijven liggen, in afwach ting van gouvernementsorders. En wan neer dat .zoo doorging hield hij geen man meer van zijn inlandsche bemanning over. Gisteren waren twee matrozen en een stoker gedeserteerd. Vanochtend ontbra ken de timmerman met nog drie menschen, had de stuurman hem gerapporteerd. Wat kon daar achter steken? Het waren geen gewone desertiegevallen, dat stond voor hem vast. Het moest verband houden met die eigenaardige stemming, welke de laatste dagen onde de bemanning heersch- te. Ze schoolden in groepjes samen onder de werkzaamheden en spraken fluisterend met elkaar, wanneer hij of een der officie ren in de buurt kwamen. Er moest iets broeien. Het was hem echter nog niet ge lukt er achter te komen wat het was. De mannen zwegen hardnekkig op alle vragen. Het maakte hem prikkelbaar. Hij had een gevoel of hf) geen baas meer was op zijn eigen schip. Er moest klaarheid komen. Menschen zou hij desnoods van Ibrahim kunnen krijgen, al liet die zich overdreven hoog betalen voor zijn diensten, maar discipline was voor geen goud te kgop. Die kon je handhaven of je kon het niet. Na eenig nadenken haalde hij zijn scheeps- fluitje uit den zak, de scherpe toon trilde over het schip. Even later stond de bootsman voor hem. Serang jij weet waarom je menschen gedeserteerd zijn, sprak hjj den man bruusk aan. En als je volhoudt dat je het niet weet, moet ik zeggen dat je lieg' Je hebt je mannen niet meer in de hand en Wan neer je mij daar geen verklaring voor kunt geven, ontsla ik je, na afloop van de reis. Denk daar maar eens goed over na. De inlander keek verlegen naar zijn teenen en wiegde zacht met het bovenlijf heen en weer. Hij bleef echter zwijgen. Kijk me aan, beet kapitein Lindenberg den man toe. Hij voelde dat hier kracht tegenover kracht gesteld moest worden. Maar van welken aard die andere kracht was, die den man beheerschte, daarvan had hij nog geen flauw vermoeden. Met wijdopen, verschrikte oogen staarde de bootsman hem aan. Is dat die flinke kerel, die alleen met een mes gewapend een haai aandurft. Als een verschrikt dier kij-t hij me aan, dacht de kapitein. Ali je bent bang, vervolgdehf), den inlander met opzet bij zgn naam noe mend. Hoe zou dat mogelijk zijn, toean kapitein. Laat mij maar aanvallen wie wil ik zal hem antwoorden, riep hij uit, de hand aan het mes in zijn gordel slaande. Zijn oogen hadden hun oude vastheid herwonnen. Rechtop stond hij daar als vroeger. Misschien is Ali bang voor iets wat hfj niet zien kan en waartegen de kracht van zgn arm niets vermag. De kapitein doelde eigenlijk op geestelijke gevaren en had een uitwerking van zijn woorden als toen volgde in het geheel niet verwacht. Als een geslagen hond keek de man hem aan. Ach, toean kapitein weet het dus ja, ja, het is het spook, waarvoor de manr.en bang zgn. De gezagvoerder barstte in een luiden lach uit. Niet lachen, niet lachen, toean kapitein, schreeuwde de inlander, de handen bezwe rend opheffend. De geest zal u kwaad doen. Waar het hier inlanders betrof, zag de kapitein wel degelijk den ernst van het geval in, maar het was hem een oogenblik al te dwaas voorgekomen, dat een schip met jonge kerels geheel onder den invloed van een spookgeschiedenis zou staan. Dat was dus de oorzaak van de desertie- gevallen. En wie is dat, die beweert dat er een spook aan boord is? Ik weet het niet. Denk aan je ontslag. Ik kan het niet zeggen, toean kapitein. Serang, kapitein Lindenberg keek den man scherp aan, spoken of geen spoken, ik sta achter je. Zeg op, wie is 't? Eindelijk, na lang aarzelen, kwam het er uit, Ibrahim, de man fluisterde het bijna en liet er onmiddellijk smeekend op volgen: Maar niet aan Ibrahim vertellen, toean kapitein, dat ik het gezegd heb. Hij zou mg kwaad doen. Ibrahim zegt het is de geest van Karim, de matroos die vier maanden geleden amok maakte. Hij heeft geen rust, zegt Ibrahim. Zoo, zoo, daar stak dus die oude woe keraar achter, wist de kapitein nu. Dien was het er om te doen, de mannen van boord te krijgen, dan zou hij het werfgeld voor een nieuwe bemanning op kunnen strijken. Zijn trawanten zouden dan wel niet bang zijn voor het spook. Zoo'n oude rat. Serang, denk er aan Ibrahim liegt, Ibrahim liegt, er is geen spook aan boord van de „Polaris". Het is hem alleen om het werfgeld te doen. Ali keek den gezagvoerder wijfelend aan. Je kunt gaan. Zooals iederen avond, was ook nu alles wat geen wacht had. aan boord den wal °P gegaan en had zich verzameld bij Ibrahim, die naast aijn tqko tevens een warong hield. Ja, wat was er dat Ibrahim niet deed. Onder den donkeren met sterrepuntjes bezaaiden Indischen hemel, in den zoet geurenden tropennacht, de stille, zwoele lucht vervuld van het monotone, alles doordringende, voor menig eenzaam rim boe-Europeaan tot een obcessie wordend gonzen van milliarden insecten, zaten ze in groepjes bij elkaar, de kleurige sarong om de heupen, het naakte bruine bovenlijf glanzend in het witte licht der acetyleen- lampen. De meesten hurkten in een wijden kring, het brandend strootje van zoete inlandsche tabak tusschen de lippen, de oogen half dicht geknepen, genoten ze behaaglijk van hun glaasje ajes ès en keuvelden honderd uit over de gebeurte nissen van den dag. Luide kwinkslagen vlogen van tijd tot tijd naar de groepjes lachende vrouwen, die heen en weer wandelden of zich niet ver van de mannen hadden neergezet. De veelkleurige kleeding, de zijden sjaals en gouden sieraden lokten menig mannen oog. En de glinsterende oogen, de lachende monden en af en toe een ondeugende op merking waren dan wel in staat om de eenmaal gewekte aandacht geboeid te houden. Ja, Ibrahim begreep wat zijn klanten toekwam. Zoo liet hij ook wel eens een pakje sigaretten de ronde doen of keek niet op een glaasje ajer ès. Hij was een groot kenner van het lijvig boel- der men- schelijke zwakheden en las er nog dagelijks leergierig in. Zijn levensregel was: Doe nooit iets zelf. Laat anderen werken en be paal je erbij gebruik te maken van hun fouten. Oefen voortdurend kritiek uit, je maakt den ander daarmee moedeloos en hij wordt je gewillig werktuig. Ja, Ibrahim wist het wel. Hij had het ver gebracht in de wereld. Den geheelen evond en tot diep in den nacht wanneer de laatste klanten vertrok ken, zat hij op de fijn gevlochten mat. Het gerimpelde, magere bovenlijf gehuld in een wit, loshangend jasje van het fijnste linnen. Gouden muntknoopen glansden zacht op dat blanke weefsel. De donkerroode geruite- sarong-batik viel in breede plooien over de knieën. Ibrahim zag alles. De zwarte diepliggende oogen onder het beenige voorhoofd deden het overige deel van den geelbruinen doodskop bijna onopgemerkt blijven. Zijn zogen zich vast aan ieder voorwerp, hetzij mensch of ding. Ook menschen waren voorwerpen voor Ibrahim. Zij zogen en staarden zoolang op iets tot zij een zwakke plek gevonden hadden. Dan werkte het koortsachtig achter het beenig voorhoofd en druppelde er gif in die zwakke plek. Ibrahim bezat groote macht. Met een wenk van zijn oogen riep hij zijn bedienden tot zich, die aan schuw reageer den op het geluid van de sissende, half- fluisterende stem. Een handbeweging riep een der vrouwen wanneer het noodig was een klant aan te vijzen, die bezig gehouden moest worden. Maar die vrouwen hadden geen angst voor Ibrahim. Zg lachten wan neer hij tot haar sprak en rinkelden met hun sieraden. Hij was machtig machtig en rijk. Hij regeerde het dorp. Bah, wat gaf hij om het dorpshoofd. Wat beteekende de dessapriester tegenover hem. Macht... Macht. Heet doortrilde hem de wellust van die macht. Hem die leefde van de fouten van anderen. Die alleen maar oogen was en een beenig voorhoofd. Oogen, die duister gloeiden en staarden, die zich aan alles vastzogen, een voorhoofd waaruit gif druppelde in mensch ^nzielen. Kapitein Lindenberg besloot dien avond naar den warong van Ibrahim te gaan. Z(jn mannen zou hg daar bgeen vinden. Hjj n oest den oude.-, sluwaard in hun tegen, woordigheid ter verantwoording roepen. Dat was de eenige mogelijkheid hen voor zijn schip te behouden. Ibrahim kneep de oogen tot dunne spleten, toen hg de lange gestalte in de witte uniform zag binnenkomen, 'n Seconde nauwelijks, toen stond hij op en ging al buigend den kapitein tegemoet. Allee keek naar die twee uitersten, die op elkaar toetraden. Ibrahim grijnsde en boog diep de rechterhand op het hart. Tabeh, toean bestfr. De gasten in de warong keken elkaar aan Ibrahim zei, tabéh toean besar. Hij de machtige. Tabéh Ibrahim. Dan stonden ze tegenover elkaar. De hooge gestalte van den noorderling en de kleine gebogen figuur van den warong houder. Hun blikken kruisten zich. Als 'n stalen dolk schoot het koude vuur der harde blauwe oogen in het zwartglanzende, vreemdstarend ongrijpbare. De klare vastheid van het eene brein boorde zich diep in de giftige zuiging van het andere. Het was ala lag er een trilling rond de beide mannen. Als botsten twee werelden tegen elkaar. De geheele warong zweeg, en staarde... De schepelingen voelden zich los van alles, zij zweefden tusschen die twee werelden, tusschen die twee machten. De macht van die slanke witte gestalte, die één was met die andere mannen, die gigantische werken schiepen in hun tropenland, die vlogen, als vogels in de lucht, die met stalen booten onder water konden varen, die schepen bouwden, welke vuur spuwden en een vijand konden treffen, dien zij niet zagen. De macht, die steeds maar weer sprak, zoo moet het, zoo is het goed en die toch, zoo veel mogelijk hun aard en hun zeden res pecteerde. Het was een macht waarvoor zij een diep ontzag hadden, die hen echter niet in den ban van een verlammenden angst sloeg. En dan die andere macht, die alleen maar staarde. Die halffluisterend en sissend sprak over angstwekkende, ongrijpbare dingen. Die in de diepten van hun zielen roerde en wroette en v«or h*n alles ver- grootende angstoogen hun eigen slechtheid opstapelde. De macht ook weer, die in het witte kunstlicht vroolijkheid schonk van 'n zinsverwarrende uitbundigheid, die hen met gemaakt lachende vrouwenoogen en zachte armen omstrengeld wist in te spin nen. Die macht die angstwekkend en toch vreemd aantrekkelijk was. Allen staarden... staarden van den een naar den ander, als twijfelden zij wiens partij te kiezen. Plotseling klonk scherp de stem van den kapitein: Ibrahim, je hebt gelogen. Je jaagt mgn mannen met je leugens van boord om het werfgeld op te kunnen strij ken voor nieuwe schepelingen. Er is geen spook aan boord van „Polaris". Weer vernauwden zich de duister glin sterende oogen een onmerkbaar oogenblik; dan gleden ze, wijdopen nu, als een zuigende tasting langs de witte figuur, kleefden vast aan den krachtigen mond, probeerden het staalharde blauw der oogen te om spinnen. Vergeefs joeg een koortsachtig zoeken door het giftig brein. In dat har nas was geen zwakke plek. Eén enkel oogenblik zweefden Ibrahims oogen als in een ledige ruimte, toen, eensklaps, als een benauwing sloeg het op de saamgedrongen scaepelingen, begon hij heftig te razen. Wat de toean kapitein wel van hem dacht, van hem Ibrahim, hij was een fatsoenlijk, inlandsch burger, het was een schande. Hij zou aan het gouvernement schrijven. Hij zou hem eens laten ziej wie Ibrahim was. Wild zwaaide hij met de armen, star naar den grond starend liep hij schreeuwend heen en weer. Dan opeens bleef hij stokstijf staan en wees met uitgestrekten arm en langen dreigenden wijsvinger op de verza melde mannen, met hun oude glinsterende strakheid, zogen zich zijn oogen aan hen vast. Mannen, heeft Ibrahim gelogen. Zeg op, is de geest van Karim aan boord van de „Polaris", dreigend ging de magere, gele hand op en neer, vreemd schitterend kleef den de oogen aan hen vast. Niemand sprak een woord. De meesten keken schuw naar den grond. Eensklaps ging de serang, die van Ibra him naar den gezagvoerder en van dezen weer naar Ibrahim gekeken had, met een sprong achter den kapitein staan en schreeuwde het uit, als moest hij iets in zijn eigen binnenste overstemmen. Ja, Ibrahim je liegt... je liegt... Ontzet keken de meesten den overmoedige aan, doch toen schreeuwde er no» een: Ja, Ibrahim je liegt... en toen nog een en nog een. En tenslotte was het een schreeuwen en ballen van vuisten, een opdringen naar Ibrahim en een dreigen, dat de kapitein voor zijn mannen moest gaan staan en hen tegenhouden. Mannen naar boord, donderde hij de brullende troep toe. Op slag verstom de het chaotisch lawaai en schuifelend, steeds dreigend omkijkend naar Ibrahim, die dol van woede daar stond, verlieten zg den warong. Het gerucht van Ibrahim's nederlaag ging als een loopend vuurtje door het dorp. Men verdrong zich om den warong. Waagde het zelfs den woekeraar uit te schelden. Doch deze vertoonde zich niet. Men werd driester, drong steeds verder op en eens klaps laaiden, onder het joelend krijschen van de menigte, hooge vlammen op uit Toko Ibrahim. De woekeraar verliet de dessa en werd nimmer teruggezien. Toen de „Polaris" twee dagen later ver trok kwamen het oude dessahoofd en de vrome dessapriester kapitein Lindenberg de hand drukken. Zg zeiden echter niet waar voor. Het geheele dorp was uitgeloopen toen het witte schip wegvoer. En allen wuifden het na, zoolang hst zichtbaar was. sombere prognose, dat binnen zeer korte tijd de huwbare Joodsche bevolking in Duitschland nog slechts een vierde deel van haar tegenwoordig aantal zal bedragen. Het gevolg hiervan zal zijn, dat nog slechts 500 tot ten hoogste 1000 geboorten op de geheele Joodsche bevolking van Duitsch land per jaar zullen plaatsvinden. In het jaar 1945 zullen echter de vrou wen van vóór den oorlog het hoogtepunt harer geslachtsrijpheid hebben overschro den, zoodat men bij de reeds thans waar neembare dunne bezetting der jongere leef tijdsklassen zelfs met een volledige ver dwijning van het geboortecijfer rekening zal moeten houden. Daarbij'" komt nog de dui delijke tendenz tot vermindering van het aantal kinderen per gezin, die onder de huidige omstandigheden onder de Joodsche bevolking van Duitschland begrijpelijk is. Uitvoerig wijst Dr. Theilhaber vervolgens op de consequenties, die deze gang van zaken voor het Joodsche schoolwezen -in Duitschland met zich moet brengen. In de steden Berlijn, Frankfort, Breslau, Ham burg, Keulen en Leipzig zal het schoolwe zen, ondanks onvermijdelijke beperkingen, zich nog geruimen tijd kunnen handha ven. Doch alle gemeenten, die minder dan 10.000 Joden tellen, zullen binnen enkele jaren nog slechts over zeer schaars bezette beginklassen kunnen beschikken. Zoo vari eert het jaarlijksche geboortecijfer voor Mannheim tusschen 8 en 15 Ook indien geen vermindering door dood of emigratie zou plaatsvinden, is dit aantal niet meer vol doende, om een school met jaarlijksche klassen te vullen. In 1925 telde deze stad nog 7000 Joden. Een soortgelijke situatie treft men thans reeds aan te München, Neurenberg, Hannover en Düsseldorp, steden die kort geleden nog meer dan 5000 Joden telden. Kleinere Joodsche gemeenten als Dresden, Stuttgart, Dortmund, Essen Karls- ruhe, Wiesbaden, Königsberg en Mainz, die vroeger 2500 tot 5000 leden telden, zullen zich met sterk samengetrokken scholen te vreden moeten stellen. Als somber perspectief ziet Dr. Theilhaber dat de overwoekering van het Joodsche geboortecijfer door het sterftecijfer ontstel lende afmetingen zal gaan aannemen, en dat nog slechts een oudere leeftijdsklasse zalo verblijven..

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 11