Drie gouden sleutels
Het bedrijf van Duifsche en Spaansche wreedaards
Radioprogramma
PETIAN
DOOR:
Clandestiene concentratiekampen
HOE EEN AFSTAMMELING VAN
COLUMBUS AAN ZIJN EIND
KWAM.
Onder lieden, die bij gelegenheid van
den vermaarden 30sten Juni, in Duitschland
het leven lieten, behooren ook twee illus
tere S.S. heeren die zich met het beoefenen
van ongehoorde wreedheden in een concen
tratiekamp vermaakt hadden. Zij werden
daarvoor op bevel van Hitier zonder ver
der gerechtelijk onderzoek, gefusilleerd.
Het belangwekkende van deze aangelegen
heid bestond echter, aldus de Msb. daarin,
dat gezegd concentratiekamp niet op de of-
ficieele lijst der inrichtingen voorkwam.
Het was clandestien en buiten weten van
de regeering ingesteld en diende voor het
privé gebruik van een aantal S.S. leden,
die er hun boezemvijanden in opsloten en
martelden.
Men denkt onwillekeurig aan dit
kamp bij Stettin terug, wanneer
inen verneemt, dat er in het roode
Spanje tot nu toe niet minder
dan 83 clandestiene gevangenissen
ontdekt en opgeruimd zijn. Clan
destiene gevangenissen en kerkho
ven, men ontdekt er schier eiken
dag één.
Een groote beteekenis hebben deze inrich
tingen niet, maar omdat zij toch een rol
spelen in de geschiedenis van de mensche-
lijke beschaving en ook het hunne bijdra
gen ter kenschetsing van den socialistischen
heilstaat, kan men er wel even bij stil
staan.
Gereedelijk kan men dat b.v. doen bij dien
afstammeling van Columbus, die in een
dergelijke, clandestiene gevangenis terecht
kwam en er het leven liet. De geschiedenis
van een en ander werd onlangs door den
markies de Valde-Iglesias in het pas door
Pujol weer opgerichte en goed geredigeerde
weekblad „Domingo" verteld.
De oudste nakomeling van Columbus voert
den titel hertog van Veragua en de man,
waarom het hier gaat, was een uitermate
eenvoudig, vrijgezel, die bijna als een klui
zenaar leefde. Hij bemoeide zich met nie
mand en heelemaa.1 niet met de politiek
maar hij interesseerde zich zeer voor paar
den en op dit gebied verwierf hij zich, door
de verbetering van het Spaansche paarden
ras, zelfs niet onaanzienlijke verdiensten.
Hij had ook eens een novelle geschreven
waarin' hij een amoureus avontuur uit zijn
jeugd schilderde, maar hij deed dat onder
een schuilnaam en daarover kan men hem
dus kwalijk lastig vallen.
In 1932 nam Azana hem al zijn grondbe
zit af met uitzondering van het kleinë
goed Valjuanete in de buurt van Toledo,
waar hij zich, te samen met den markies
van Aguila Fuente en Martin, een ouden
knecht, aan de paardenfokkerij bleef wij
den.
Plotselinge verdwijning.
Op zekeren dag was de hertog
echter verdwenen te zamen met zijn
neef, bovengenoemd, en hun bedien
de. Hiervan zou niemand notitie
genomen hebben, ware het niet, dat
de hertog, wegens verkoop van
paarden, wel eens met den gezant
van Chili in aanraking kwam en
dat hij zeker bij zijn laatste bezoek,
ook om raad in zake zijn persoonlij
ke veiligheid gevraagd had.
De gezant van Chili voelde zich nu tot op
zekere hoogte verantwoordelijk voor het
lot van Columbus' nakomeling en begon
alles in het werk te stellen om een spoor
van de verdwenenen te vinden. Hij klopte
bij del Vayo aan en zulks met voldoende
energie, om de heele regeering te mobili-
seeren, maar wat deze ook deed de hertog
was onvindbaar. Tenslotte echter wist een
typiste van het Argentijnsche gezantschap
met een miliciano aan te pappen en dezen
het geheim te ontfutselen: de drie heeren,
bovengenoemd, waren in handen gevallen
van het roode opperhoofd, Ramirez, ge-
DE DRIE MUSKETIERS
naamd „De Lamme", en deze had hen naar
zijn privé tscheka (concentratiekamp) in
de Calle Velazques, te Madrid, gesleept.
's Hertogs „erfgenaam".
Nu had de regeering weer eenige dagen
noodig. om aan dit pand een bezoek te bren
gen en toen zij er verscheen, bleken de vo-
gels te zijn gevlogen. Daarmede werd het
verdere onderzoek stop gezet, maar op ze
keren dag verscheen Ramirez de Lamme op
de villa Valjuanete, in het bezit van een
document, waarin de hertog van Veragua
hem tot erfgenaam had benoemd. Hij in
stalleerde zich nu zeer aangedaan en com
fortabel in gezegd verblijf en alles liep voor
hem als op rolletjes tot de jalouzie in de
aangelegenheid gemengd raakte. Minder
fortuinlijke, marxistische opperhoofden be
gonnen te lispelen, dat het testament in
kwestie, niet echt was en eindelijk werd
hij geënterd met de vraag, of hij bewijzen
kon, dat de erflater werkelijk overleden
was. Waarop Ramirez de Lamme nogal af
doend antwoordde: „Hoe zou ik aan den
dood van Veragua kunnen twijfelen, nadat
ik hem eigenhandig om zeep heb ge
bracht?"
Nu begon Chili zich opnieuw voor het
geval te interesseeren en opnieuw werd, dat,
wat zich „regeering" noemde, in het ge
weer geroepen en inderdaad verscheen er
op zekeren dag een politie-ambtenaar op de
villa Valjuanete, om den huisheer te vra
gen, hoe het nu eigenlijk met den dood van
den hertog van Veragua zat. Waarop de
politie den raad kreeg den weg van Ma
drid naar Colmenar op te tuffen, bij kilome-
terpaal zoo en zooveel te stoppen, waarop
ze direct het bewijs van den dood van den
hertog van Veragua in handen zou heb
ben.
Lugubere vondst.
Gevolg gevend aan dezen raad,,
vond de politie inderdaad op het
aangewezen punt de nog versche
lijken van Columbus' nazaat, van
diens trouwen dienaar Martin, en
van den markies de Aguila Fuente.
Ze werden als bewijsmateriaal in
een wagen gegooid en mee naar
Madrid genomen en Ramirez de
Lamme werd verder niet meer lastig
gevallen.
Later kwam vast te staan, dat de heer
Ramirez, die uit de streek rondom Toledo
stamt, steeds een zwak had gehad voor de
villa van den hertog van Veragua, in de
welke hij zijn laatste levensjaren wel gaarne
zou willen slijten. De ontwikkeling der din
gen maakte hem de verwezelijking, van deze
illusie van dag tot dag gemakkelijker. De
Janboel.- maakte immers met zéVenmijls-
laarzen 'voortgang en aldus brak de dag aan
waarop hij den wettigen eigenaar der be
geerde villa ongestraft van zijn bed oplich
ten en in een privé-concentratiekamp onder
kon brengen. Daar was het slechts een
kleinigheid den hertog zoodanig te folteren,
dat deze tenslotte tot de onderteekening
van het testament overging.
Waarschijnlijk in de hoop bij een goede
gelegenheid nog meer munt uit zijn slacht
offer te slaan, ging Ramirez niet tot het
dooden ervan over maar, dank zij de goede
relaties die hij met de regeering onderhield,
was het hem altijd mogelijk de drie heeren
te verstoppen, wanneer, ter bevrediging van
den lastigen Chileenschen gezant, de politie
een schijninval kwam doen.
Het was eigenlijk dood-eenvoudig.
Eerst toen 't vuur hem erg na aan de
schenen werd gelegd, sloeg Ramirez van
de halve tot de heele maatregelen over. Het
bezit der villa raakte in ernstig gevaar,
wanneer de dood van den werkelijken ei
genaar niet bewezen kon worden. Ergo
werd tot den moord op deze besloten. Om
half vier in den ochtend van het aangekon
digde politiebezoek, reed Ramirez met zijn
prooi weg naar Colmenar op en daar werd
de nazaat van den man, die Spanje een
309.
JA, DAT IS ZEI
„Waar is Bazin?" vroeg Athos.
„Terwijl ik het venster in de gaten hield,
heeft hij op de deur gelet."-
„Goed", zei Athos. „Op, jullie kan iemand
-vertrouwen."
Daarop sprong hij van zijn paard, wierp
Grimaud de teugels toe en ging naar het
venster, nadat hij de anderen een wenk had
gegeven naar de deur te sluipen. Het
huisje was door een drie tot vier voet hooge
heg omgeven.
Athos sprong er over en liep tot vlak voor
het venster, dat niet van blinden was voor
zien, maar waarvan de gordijnen nauw
keurig waren gesloten. Athos moest op een
uitstekend deel van een muur klauteren om.
in de kamer te kunnen kijken. Bij het
schijnsel van een lamp zag hij een vrouw,
die in eèn donkere mantel gehuld op een
bankje bij den haard zat, waarvan het
vuur op het punt stond om uit te gaan.
310. HET GEZICHT VOOR 'T VENSTER.
Ze leunde met de armen op een zeer een
voudige tafel, terwijl ze haar hoofd in
haar handen steunde, welke witter leken
dan elfenbeen. Met eenige moeite kon men
haar gezicht onderscheiden, doch voor Athos
bestond er geen twijfel. Ze was het, -•
Op dat oogenblik hinnikte een der paar
den. Mylady keek op, zag het gezicht van
Athos voor het venster "en uitte een kreet.
Zoodra Athos echter zag, dat hij herkend
was, drukte hij met zijn knie en handen
een ruit in, waarna hij onder het gerinkel
van het glas in de kamer sprong.
Als den God der wrake stond' hij het
volgende oogenblik voor de verschrikte
vrouw.
Deze bekwam van dén schrik en rende
naar de deur, weike ze opentrok.
heele wereld geschonken had, van zijn laat-,
ste bezit, van zijn leven, beroofd. De mar
kies de Aguila Fuente en Martin, de be
diende, werden meteen maar' 'neergescho
ten, waarschijnlijk wijl zij wat al te veel
gezien hadden van de martelingen, aan
welke de hertog onderworpen was gewor
den.
Hiermede -is de geschiedenis''VÜn Colurp-
bus' nazaat in het privé-concentratiekamp
des heeren Raminez den Lamme ten einde.
Ook de wettige erfgenaam on
vindbaar.
De beteekenis ervan ligt in het typeerend
karakter, dat zij draagt en cle verwarring,
die ind en Spaanschen heilstaat heerscht,
wordt verder nog gekarakteriseerd door de
omstandigheid, dat de wettige erfgenaam
van den hertogshoed, want daarvoor
kwam Raminez toch niet in aanmerking
bij gedane naspeuringen onvindbaar
bleef.
Maar nu begonnen de Zuid-Amerikaansche
republieken, die eenig gevoel véor Columbus
geslacht blijken te helpen, toch onrustig te
worden. Dat hielp; en aldus werd na eend-
gen tijd de ritmeester van de koloniale
ruiterij, don Ramon Carvajal y Colon, toch
gevonden. Aan boord van het vreeselijke
kerkerschip Aranzazu Mendi, in de haven
van Bilbao.
Ditmaal slaagden Chili en Argentinië er
echter toch in. den nieuwen hertog van
Veragua te bevrijden en deze rijdt sedert
dien gelukkigen dag, aan het hoofd van
zijn eskadron Marokkaansche cavallerie,
ergens in Spanje rond.
Een andere roode, privé tscheka
heeft de beide zusters van den
vermoorden hertog prijs moeten,
geven, welke dames eveneens in
een klandestiene gevangenis, zij
het dan in een andere dan die van
den heer Ramirez verzuchtten,
Drie en tachtig klandestiene gevangenis
sen wercfen'ljr tótnu inSpanje gevonden
■en één in Stettin. De hemel alleen weet,
hoevele er in stilte werden opgeruimd. c.<p
hoeveel nog in het verborgene bloeien.
Maar wanneer we ons 's avonds lekker in
ons veilig, donzen bedje uitstrekken, mo
gen we wel eens even aan de geheimzin
nig verdwenenen denken, die deze inrich
tingen bevolkten.
DINSDAG 17 AUGUSTUS 1937.
AVRO-Uitzending.
8.00 Gramofoonmuziek.
10.00 Morgenwijding.
10.1"5"Gewijde muziek (gr.pl.).
10.30 Johny Kroon's ensemble.
12.00 Omroeporkest.
2.00 Gramofoonmuziek.
2.30 Declamatie.
3.00 Lyra-Trio en soliste.
4.30 Radiokinderkoorzang.
5.00 Kinderuurtje.
5.30 Orgel, tenor en viool.
6.30 Gramofoonmuziek.
7.15 AVRO-Dansorkest.
8.00 Berichten. ANP. Mededeelingen.
8.15 Utrechtsche Postmuziek „Onder Ons".
9.00 Declamatie.
9.20 Omroeporkest en gramofoonmuziek.
Om 10.10 Actualiteitsflitsen.
11.00 Berichten ANP, hierna AVRO-Dans
orkest.
11.3012.00 Gramofoonmuziek.
KRO-Uitzending. 4.00—5.10 HIRO.
8.009.15 en 10.00 Gramofoonmuziek.
11.30 Godsdienstig halfuur.
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonmuziek.
12.30 Modern Kleinorkest, solrit en gramo
foonmuziek.
2.00 Voor de vrouw.
3.00 Gramofoonmuziek.
4.05 „Het vinden van den meester", causerie.
4.30 Gramofoonmuziek.
4.35 HIRO-Post.
4.40 Gramofoonmuziek.
4.45 „Kan men jubileeren na een 40-1arlge
strijd tegen de wreedheid der vivisectie?"
causerie.
5.10 KRO-orkest.
5.45 Gelukwenschen.
6.00 Gramofoonmuziek
6.20 De KRO-Melodisten.
7.00 Berichten.
7.15 „Goochelkunst", causerie.
7.35 Gramofoonmuziek.
8.00 Berichten ANP en KRO-Mededeelingen.
8.15 Koninklijke Militaire Kapel en gramo
foonmuziek.
9.30 Gramofoonmuziek.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Charley Wallace en zijn ensemble.
11.2012.00 Gramofoonmuziek.
FEUILLETON.
24.
„Haroen al Rashid," verbeterde Inez.
„Deze schatten van Haroen al Rashid nader te onderzoeken. Ik
zal u voorgaan." Gedrieën daalden zij de trap af, die was bedekt
met een looper van caoutchouc.
Met eenige plechtigheid stak de directeur den gouden sleutel in
het slot van een der drie ouderwetsche bruin geverfde ijzeren kas
ten, die afgezonderd stonden van de groen-gelakte safe s, die de
wanden van den kelder vulden. De zware deur ging geruischloos
open voor het eerst na honderd jaar dacht Inez, die geagi
teerd was, ondanks zichzelve.
De kast was leeg. Alleen lag op een van de stalen planken een
vele malen verzegelde enveloppe.
„Poeh,", riep Inez, en even later liet zij erop volgen: „Er zijn
bankdirecteuren
„Juffrouw Coelho," zei de directeur ernstig, „dit is geen tijd voor
scherts, gaat u mee, en u, mijnheer Ribeiro, naar mijn kantoor, dan
zullen wij zien, wat deze brief bevat.
Zij stegen de trap weer op, en vielen neer in de fauteuils in de
directeurskamer. Inez probeerde luchtig te doen. maar haar hart
klopte sneller dan gewoonlijk. Die oude heer Coelho had er den slag
van, alles geheimzinnig te maken. Zij wierp een vluggen blik op
Ribeiro, die nerveus de vincj^rs van beide handen in elkaar stien-
9elde.
Een zorgelijke frons lag op zijn gelaat. De directeur had de zegels
verbroken, schraapte zijn keel, en begon te lezen. De brief luidde
als volgt:
„Aan de oudste dochter uit mijn geslacht en aan den oudsten zoon
uit het geslacht Ribeiro, van Almodorrer, in Portugal»
Gij hebt dus gevolg gegeven aan mijn oproep. Voor het eerst
sedert vijf eeuwen zijn een vertegenwoordigster der Coelho's en een
lid van de familie Ribeiro in één vertrek tezamen. Dit is veel, maar
het is niet genoeg.
Iedereen in Brazilië kan deze bank in enk.ele weken tijds bereiken,
en ook de weg van Portugal naar Rio de Janeiro is gemakkelijk.
Het vinden van de steenen, waarvoor qij beiden zijt gekomen, heeft
moeite gekost en menschenlevens. Twintig, misschien honderd
mannen zijn gevallen op den weg naar de Madeira, en aan de pom
pen, die de mijnen moesten droog houden. Het zou den vertegen
woordigers van de waardige geslachten Coelho en Ribeiro weinig
voldoening schenken, indien zij zoo zonder eenige zwariqheid in het
bezit zouden worden gesteld van een schat, die ten koste van zoo
veel ellende uit den grond is gehaald. Zij zullen ook eenige zij
het naar verhouding geringe moeite moeten doen om zich in het
definitieve bezit te stellen van mijn erfenis. Deze is geborgen in de
beide andere kasten, waarvan de sleutels zich bevinden op het
tweede bordes van de oude mijn aan de Madeira. De ligging van de
mijn is op de twee hierbij gevoegde kaarten aangegeven. Wie de
sleutels vindt, zal zich eigenaar kunnen noemen van de diamanten.
Te Rio de Janeiro, in het jaar 1830.
Gongaio Coelho.
De directeur nam het lorgnet van zijn neus, en vouwde den brief
dicht. Toen keek hij zijn bezoekers aan. Beiden zwegen; Inez Coelho
keek in de lucht, alsof zij bezig was een raadsel op te lossen; Vin-
cente Ribeiro wreef nerveus de handen samen. Plotseling zei hët
meisje: „En als nu een van de families eens was uitgestorven? Of
als een van beiden niet was gekomen?"
De directeur glimlachte: „Ook daarin voorzag mijn instructie. De
oude heer had overal aan gedacht! Maar ik geloof niet, dat het op
het oogenblik tijd is, hierover te spreken. Wat zijn uw plannen?"
„Natuurlijk ga ik op zoek naar de sleutels. Het is niet meer dan
behoorlijk, gevolg te geven aan de romantische invallen van mijn
hyper-overgrootvader. Dat kan een mooie wedloop worden, meneer
Ribeiro! U moogt me wel een paar dagen voor geven, anders zijn
de kansen al te ongelijk. Een man tegen een meisje Van twee en
twintig. Nietwaar? Maar in elk geval wensch ik u succes."
Zij stak hem de hand toe, en groette vervolgens den directeur, die
haar bewonderend nakeek. „Charmant, aller-charmantst", mompelde
hij, en wendde zich toen plotseling tot Vincente Ribeiro: „En wat
zijn uw plannen, meneer Ribeiro? U doet toch zeker mee aan den
wedstrijd? De inzet is hoog: anderhalf millioen, en, misschien, wie
weet, een allerbekoorlijkst vrouwtje."
Maar Vincente antwoordde schor: „Ik heb geen geld voor een
dergelijke onderneming! Ik had net genoeg om mijn passage te be
talen. Als ik dit had geweten, was ik nooit zoover gekomen. Hoe ik
ooit geld bij elkaar zal krijgen voor de terugreis, weet ik niet."
En. toen de ander bleef zwijgen, vroeg hij, beschroomd: „Kunt u
mij niet helpen aan een bedrag, dat voldoende is voor de reis naar
het Noorden? U kunt het beschouwen als een voorschot. Ik zal u
graag het dubbele terugbetalen." Maar de directeur weigerde, met
hoffelijke bewoordingen: „Het spijt mij meer dan ik u kan zeggen,
meneer Ribeiro. Als ik vrij was in deze aangelegenheid, zou ik alles
voor u doen, wat in mijn vermogen ligt. Maar mijn instructie verbiedt
mij uitdrukkelijk, aan een van beide partijen ook maar den gering-
sten bijstand te verleenen. Ik durf hiervan niet af te wijken. Het
spijt mij, ik had het graag gedaan. Maar u zult naar andere middelen
moeten omzien, om uw doel te bereiken".
En als teeken, dat het gesprek was geëindigd, stak hij hem de
hand ten afscheid toe.
Somber ging Vincente naar de deur. De directeur keek hem pein
zend na, en mompelde voor zich zelf. „Jammer voor den jongen,
maar het meisje zal het winnen. Een flinke meid, die Inez Coelho,
een bekoorlijk vrouwtje."
Vincente Ribeiro stond moedeloos op het plein voor de bank. Zijn
toestand was vrij wanhopig. Na het overlijden van zijn vader was
hij, als oudste zoon in het bezit gekomen van een zonderlingen brief,
waarin hem werd opgedragen, den eersten Mei 1931 naar Rio dé
Janeiro te gaan, om diamanten, ter waarde van drie millioen mil-
reis in ontvangst te nemen. De brief was onderteekend door Gon-
cola Coelho, een man, waarvan nooit iemand had gehoord. Maar
een onderzoek in de archieven van Almodorrer had uitgewezen, dat
in 1761 een zekere Gongola Coelho daar was geboren, die in 1781
wegens moord op Francisco Ribeiro was ter dood veroordeeld
maar had weten te o»tkomen. (Wordt vervolgd)