Bezeten door
den dans
Drie gouden sleutels
Radioprogramma
34. PETIAN
DE DRIE MUSKETIERS
Hoe vindt Je mij? vraagt de zoon van pre
sident Roosevelt, die zich met zijn jonge
vrouw Ethel, geboren Dupont op de huwe
lijksreis bevinden en te Salzburg 'n Tyroler
pak heeft gekocht.
Gevangen.
Bij het uitbreken van den wereldoorlog
werd Nijinski als Rus in Hongarije vast
gehouden. Hij kon zich weliswaar vrij be
wegen, maar hij mocht het land niet ver
laten. Toch wisten invloedrijkevrienden
hot klaar te spelen, dat hij toestemming
kreeg, te vertrekken. In 1916 stak hij met
zijn vrouw over naar Amerika en zijn
dansavonden werden weer de successen, die
ze voor den oorlog waren geweest.
Herhaaldelijk verdiepte Nijinski zich in
vreemde gedachten. Hij wilde een dans
kunst scheppen en prediken die zich geheel
van de muziek zou hebben losgemaakt.
Het idee wordt een obcessie.
Toen Nijinski en zijn vrouw kort
na den wereldoorlog naar Europa
terugkeerden en zich tijdelijk te
Wecnen hadden gevestigd, schrok
ken hun vrienden over de groote
verandering, die bij den danser had
plaats gegrepen. De vroeger zoo op
gewekte, zorgelooze kunstenaar was
stil, in zichzelf gekeerd, peinsde
RTFINKSI, EENS DE STER VAN HET
RUSSISCHE KEIZERLIJKE BALLET.
De man, die naar danszonder muziek
zocht.
Eens, toen de Russische Baron Ser-
gei Djaghileff in zijn troika ('11 met
drie paarden bespannen Russische
slede of wagen) door de straten van
Petersburg reed, werd zijn aandacht
getrokken door een jong meisje, dat
een bijna zwevenden gang paarde
aan bekoorlijke gebaren. De aristo
craat, die een groote geestdrift had
voor alles wat kunst was, vatte
belangstelling voor het meisje op
en liet haar opleiden. Zij werd de
danseres Karsawina.
Een ander maal ontdekte hij het talent
van Anna Pawlowa en hij engageerde haar
met Tamara Karsawina voor zijn ballet,
het keizerlijke Russische ballet. Maar schit
terender dan de naam van een Karsawina
of een Pawlowa rees de naam op van een
nauwelijks 20-jarigen jongeman: Nijinski.
Waar ter wereld het ballet-Djaghileff op
trad en de toeschouwers in vervoering
bracht, waar een Tamara Karsawina en een
Anna Pawlowa dansten, daar werd haar
roem overschaduwd door de kunst, de zeld
zame kunst van een Nijinski. In England,
in Duitschland, in Frankrijk, in Spanje, in
alle landen en groote steden van Europa,
in alle cultuurcentra van Amerika had het
ballet-Djaghileff een geweldigen naam en
boven dat alles uit klonk overal het woord:
Nijinski.
Hij was een danser, die uitdrukking
kon geven aan iedere beroering van
de ziel, die zich scheen te hebben
losgemaakt van de wetten der
zwaartekracht. Als Nijinski danste,
openbaarde de schoonheid van het
leven zich. De vreugde werd even
zichtbaar als de onrustige macht
van het leed en de droefheid, als
Nijinski zich aan zijn dans overgaf.
De geestelijke vaders van het ballet
waren ongetwijfeld Djaghileff en Fokin. Zij
zagen de melodieën van Chopin, van Tsjai-
kowski, van Debussy in dans veranderd, zij
vormden de gedachten. Zij trokken de
kringen en bedachten figuren. Wanneer
echter Nijinski als „De Geest der Roos" of
als „Petroeska" of als „Faun" zich voegde
in deze door Fokin en Djaghileff verzon
nen figuren en mathematische berekende
kringen, dan deed hij weldra door de
fenomenale kracht van zijn natuurlijke be
gaafdheid de engte der voorschriften
scheuren en bereikte met zijn genie het
hoogste, wat er op dansgebied te berei
ken was.
Nijinski verbeurt de gunst van
Djaghileff.
De geheele beschaafde wereld omzwerm
de hem cn bereidde hem huldiging op hul
diging. Bij een voorstelling te Boedapest
leei'de hij Romola von Pulszki, de schoone
dochter van een Ilongaarsch acteur kennen.
Zij volgde hem toen het ballet verder trok
op zijn triompftocht door Europa. Toen het
ballet in Zuid-Amerika optrad, trouwde
Nijinski tot onsteltenis van Djaghileff met
de vrouw, die hem zoo trouw gevolgd was.
Djaghileff verbrak nu de banden met
Nijinski. Deze nam die scheiding licht op:
alieen viel het hem zwaar, niet meer met
zijn partner Karsawina te kunnen werken.
Hij richtte een eigen ballet op en trad
daarmee in Londen op. Maar succes bleef
uit. Hij keerde daarop terug naar Boeda
pest en hier was het, dat hij zeide: „Men
moet eigenlijk ook zonder muziek kunnen
dansen, dat zou nog indrukwekkender
zijn".
329. OP DEN BODEM VAN DE RIVIER.
Toén hij met zijn last midden op de rivier
was "ekomen hield hii de boot is, hief den
bundel op en liet hem in 't water vallen.
Direct daarop Sloten zich de golven weer
boven het lijk van de ongelukkige vrouw.
Slechts groote kringen verbreidden zich
nog a»« de oppervlakte en stuitten tegen
den oever, waarop de mannen nog steeds
knielden en baden.
Drie dagen later waren de vier vrienden
weer in Parijs. Ze hadden hun verlof niet
overschreden en meldden zich nog den
zelfden avond bij den heer de Tréville.
„En, mijne I-Ieercn," vroeg de vriendelijke
kapitein, „hebben jullie je op je uitstapje
nogal geamuseerd?"
„Buitengewoon," antwoordde Athos voor
zich zelf en zijn kameraden.
vaak langen tijd, waarbij zijn han
den figuren beschreven en zijn lip
pen onduidelijke woorden spraken.
Soms brak hij uit in plotselinge
extase en riep uit: „Ik heb het ge
vonden!" Om daarna te bekennen,
dat het denkbeeld verloren gegaan
was.
En vroeg men Romola, wat haar man
toch zocht, dan antwoordde zij met tril
lende stem:
„Hij zoekt naar de dans zonder muziek...
jarenlang al zoekt hij naar een mogelijk
heid, de absolute dans... de dans zonder
meer in het middelpunt van zijn scheppen
te brengen."
Dan zeiden de bezoekers: „Maar is dat
dan mogelijk, dans zonder muziek?" en
allen haalden de schouders op en zagen
schuw naar Nijinski, den grooten kunste
naar, die geen acht sloeg op hun woorden,
met vreemde oogen naar buiten staarde en
zocht en zocht...
Een zenuwarts wordt geraad
pleegd.
Later, in 1919, kreeg dit denkbeeld zoo'n
ontzettende macht over hem, werden zijn
buien van waanzinnige vreugde en diepe
vertwijfeling zóó veelvuldig en zóó ver
schrikkelijk, dat de vrienden tegen den wil
van zijn vróuw een beroemd zenuwarts
raadpleegden.
En het onderzoek van den genees
kundige bevestigde, wat allen, die
Nijinski goed kenden, reeds vrees
den: de groote kunstenaar was
geestesziek, naar het scheen onge
neeslijk.
Op een soberen herfstdag begeleidden de
vrienden hem cn zijn vrouw naar Kreuz-
Iingen aan de Zwitsersche zijde van het
Meer van Constanz. Romola bezocht hem
geregeld. Wanneer zij bij hem was sprak
zij onophoudelijk, zij trachtte zijn geheugen
wakker te roepen. Zij vertelde hem voort
durend van het verleden, van de ongeloof
lijke triomfen die hij in alle staten van do
wereld vierde. Maar Nijinski zweeg en
glimlachte maar.
En nu, na twintig jaar in het sanatorium
te Kreuzlingen verpleegd te zijn. schijnt hij
weer het normale gebruik van zijn geest
vermogens terug te krijgen.
Zijn vrouw is zeer hoopvol gestemd, maar
men verwacht niet, dat Nijinski na zijn
herstel weer zal gaan dansen.
ZATERDAG 28 AUGUSTUS 1937.
Hilversum I.
VARA-uitzending. 10.0010.20 v.m. en 7.30
8.00 VPRO.
8.00 Gramofoonmuziek.
10.00 Morgenwijding.
10.20 „Fantasia", reportage en interview en
orgel.
12.00 Gramofoonmuziek.
2.00 Filmpraatje.
2.15 Gramofoonplaten.
3.15 „Bij het zilveren jubileum van de Neder-
lansche periodieke pers", causerie.
3.30 „De Flierefluiters" en solist.
4.30 „Van kermisklant tot kunstenaaar",
causerie.
4.50 „Melody Circle".
5.40 Literaire causerie.
6.00 Orgelspel.
6.30 „Ramblers".
7.05 „Filmland".
7.30 „Ontstaan der Katholieke Kerk", causerie
8.00 Herhaling SOSberichten.
8.03 Berichten ANP, VARA-Varia.
8.15 Gramofoonmuziek.
8.45 „Fantasia".
9.00 Radiotoneel.
9.15 VARA-groot-orkest en solist.
9.50 Declamatie.
10.00 Berichten ANP.
10.05 Vervolg concert.
11.00 Bont programma (gr.pl.).
11.3012.00 Gramofoonmuziek.
Hilversum II.
KRO-uitzending.
8.00—915 en 10.00 Gramofoonmuziek.
11.30 Godsdienstig halfuurtje.
12.00 Berichten.
12.15 KRO-orkest.
I.00 Gramofoonmuziek en postduivenberichten.
2.00 Voor de rijpere jeugd.
2.30 Kinderuurtje.
3.30 Gramofoonmuziek.
3.45 Overdracht prinselijk jacht „Piet Hein"
en reportage vlootschouw.
5.30 Esperantonieuws.
5.45 KRO-orkest.
6.20 Jounalistiek weekoverzicht.
6.45 Gramofoonmuziek.
7.00 Berichten.
7.15 „Idealen en geen idolen",
7.35 Actueele aetherflitsen.
10.00 Berichten ANP, KRO-mededeelingen.
8.15 Overpeinzing met muzikale illustratie.
8.35 KRO-melodisten en solist.
9.40 Gramofoonmuziek.
10.30 Berichten ANP.
10.40 Filmpraatje.
10.55 KRO-boys.
II.3012.00 Gramofoonmuziek.
330. ZWIJGZAME RUITERS.
Op een der eerste dagen der volgende
maand verliet de koning Parijs en keerde
naar La Rochelle terug. De geruchten over
de dood van Buckingham waren juist door
de aankomst van Laporte, die het laatste
sombere geschenk van den vermoorde aan
de koningin ter hand stelde, bevestigd. De
vreugde van den koning was zoo groot,
dat hij zich niet deo minste moeite gaf.,
haar voor de oogen van de diep bedroefde
Anna van Oostenrijk ook maar eenigszins
te verbergen. Zooals aan alle menschcn
met weinig karakter,, was edelmoedigheid
aan Lodewijk XIII niet bekend.
Desondanks was de terugreis naar La
Rochelle alles behalve aangenaam. De ko
ning wist immers maar al te goed, dat hij
zoodra hij weer bij het leger was, weer
onder het juk van den kardinaal zou staan.
Verder verwekte de houding van onze vier
vrienden verwondering bij hun kameraden.
De anders zoo lustige Musketiers reden
met verwrongen trekken en voorovergebo
gen hoofd naast elkaar voort. Zoodra ze in
een stad kwamen en de koning in zijn
kwartier Was ondergebracht, trokken ze
zich in hun eigen verblijfplaatsen terug of
zij zaten in een afgelegen herberg, in de
meeste gevallen zonder te spelen of te
drinken.
Gewoonlijk peinsden ze voor zich heen,
of spraken slechts op fluisterenden toon
met elkaar en keken af en toe schuw rond
alsof ze zich ervan wilden overtuigen, dat
niemand hen bespiedde.
FEUILLETON.
DOORt
„Ribeiro", zei de inspecteur, „ik heb hier veel verhalen gehoord.
Maar het jouwe is het meest fantastische, dat ooit in mijn ooren
heeft geklonken. Of je bent een geweldige leugenaar, en dan zul je
rijk worden door het schrijven van boeken, óf je bent een van de
weinigen, die de heele waarheid vertellen."
„Ik houd het voorloopig op de waarheid", vervolgde hij, en hij
keek Vincente scherp aan, „want elk bedacht verhaal zou waar
schijnlijker hebben geklonken „Maar zoo viel hij zichzelf in de
rede, „ik kan direct controleeren of je hebt gelogen. Ik bel den
directeur op van de bank. Bij die laatste woorden had hij oplettend
gekeken naar Vincente, maar die knikte opgewonden van ja.
Misschien kwam uit dien hoek nog opverwachte hulp. Valsche
schaamte had hem weerhouden, den directeur weer op te zoeken en
toen zijn sjofelheid toenam met den dag, huiverde hij ervoor,
nogmaals het glanzende bankgebouw binnen te gaan, en den
onverschilligen portier en de hooghartige bedienden te vragen, hem
aan te dienen bij den directeur.
„Meneer", zoo zei de inspecteur, „ik heb hier bij me Vincente
Ribeiro."
„Ja. ja", deed de directeur geïnteresseerd, „wat is er geworden
van dien jongen?"
De inspecteur informeerde eerst naar de waarheid van het verhaal,
dat Vincente hem had gedaan en vertelde toen nauwgezet in welke
moeilijkheden deze was geraakt.
1 Ac directeur ik voel me eigenlijk mede-
„Jammer, jammer zei de directeui, „i*. vu a
schuldiq aan dit geval.
„Dat ben ik geheel met u eens", antwoordde de ander onverwacht.
„Wat kan ik doen?" vroeg de directeur.
„Helpen".
„Maar mijn instructie luidt zoo, dat ik hem niet behulpzaam mag
zijn, bij het zoeken naar de diamanten."
„Staat er in uw instructie, dat u niet een paar duizend milreis
moogt geven aan een inspecteur van de vreemdelingenpolitie?"
„Natuurlijk niet."
„Nu meneer de directeur, stuurt u ze gerust. Ze zijn in goede
handen."
„Wat wilt u er dan mee doen? Hij heeft toch te veel tijd verloren
om nog kans te hebben die sleutels te vinden. Inez Coelho is tien
dagen geleden al vertrokken."
„Welnu, meneer de directeur, wij zullen zien. Als het werkelijk te
laat is, sturen wij het jongmensch terug naar Almodorrer, of hoe de
stad mag heeten, waar hij vandaan komt, en we geven hem nog
een zakcentje mee om een nieuwe brilledoos te koopen voor zijn
moeder. Ik krijg dus straks het geld. Ik dank u wel, meneer de
directeur."
En met deze bevelende woorden sloot de inspecteur het gesprek
en legde de telefoon op den haak.
Vincente was opgesprongen om den inspecteur te bedanken voor
de hulp, die hij daar op zoo krachtdadige wijze had geforceerd, maar
de politieman wuifde hem terug in zijn stoel.
Hij keek Vincente aan met oogen, die glinsterden van plezier en
zei opgewonden: ,,U gaat nog niet terug naar Portugal, meneer
Ribeiro, nog niet!"
„Niet terug?" stamelde Vincente, die het gevoel had hlsof de
aarde onder hem wegzonk, toen hij hoorde, dat zijn laatste hoop
niet in vervulling zou gaan.
„Neen, meneer", zei de ander met vaste stem, „u gaat nog niet
terug. U gaat eerst die sleutels halen."
„De sleufels? Maar de anderen zijn al tien dagen onderweg."
„Dat weet ik, dat weet ik. U moet hen dus inhalen".
„Maar hoe?"
„Laat dat aan mij over, meneer. U bent begonnen, mij een
sprookje te vertellen. Dat hebben velen voor u gedaan, en ik heb
altijd gehoopt, één sprookje te mogen meemaken, dat werkelijkheid
werd. Dit is de laatste kans in mijn leven. Kom mee, meneer Ribeiro,
kom mee. Het bureau wordt gesloten voor vandaag. Wij hebben
beter werk te doen dan landverhuizers over de grens te jagen."
En de opgewonden oude heer zette zijn hoed op, greep Vincente
bij den arm, die niet wist of hij waakte of droomde, en sleepte hem
mee de kamer uit. In de gang stootten zij op een man, die een dikke
enveloppe droeg.
„Voor de inspecteur", zei hij, „van de bank."
„Ah", zuchtte de inspecteur, „de duiten. Dat had ik bijna
vergeten."
En zonder te kijken naar den inhoud van de enveloppe, stak hij
dien in zijn binnenzak en rende de straat op, gevolgd door d«ii
verbijsterden Vincente.
Hijgend stond de inspecteur stil op de stoep van een flatgebouw,
„Hier is het", zuchtte hij, „hè, hè, wat een tempo."
Hij liep den portier voorbij, die hem groette alsof hij hem meet
had gezien, liep met twee treden tegelijk de trap op met volslagen
negatie van de lift en hield op de tweede verdieping stil voor een
deur, waarop een bordje was bevestigd, dat den naam Escarva
droeg. Hij belde en een oogenblik later werd de deur geopend door
een jongen man in sportcostuum.
„Pepi", zei de inspecteur, de kamer binnenloöpend en neervallend
op een stoel, „er is werk voor je aan den winkel."
De jongeman, die Exarva moest heeten, bood Vincente een stoel
aan en vroeg: „Zoo papa, wat moet er gebeuren?"
Maar de oude heer had het zóó druk met het uitpuffen in zijn
luien stoel en het afpoetsen van zijn brilleglazen, dat hij geen tijd
kon vinden, direct te antwoorden en amechtig naar Vincente wuifde,
die echter niet wist, wat hij moest beginnen.
„Deze heer," zei onverwacht de inspecteur, „deze heer Pepi, is
een millionnair."
De jonge Exarva keek met plotselinge belangstelling naar
Vincente.
„Neemt u mij niet kwalijk", zei hij, „maar ik moet u even goed
opnemen. Ik heb nog nooit eerder een millionnair in mijn kamer
gehad. Ik heb ze altijd beschouwd als wonderdieren, die worden
vertoond in circussen, waarvan ik de entréeprijs niet kan betalen. Nu
heb ik een vrijkaartje voor de stalles."
Vincente glimlachte verlegen onder dezen woordenvloed.
„Geef hem een glas Madeira, Pepi", gebood de oude heer, „of
Sherry, of Vermouth. En geef hem wat te eten. Ik geloof, dat hij in
dagen niets behoorlijks heeft gehed."
(Wordt vervolgd.)