Een Hollandsch meisje maait koren in Finland Het verboden grondgebied door Dennis Wheatley DE DAGTAAK VAN DE FINSCHE VROUW. BAKKERS BESTAAN NIET IN DIT LAND. DUS KNEDEN DE HUISMOEDERS ZELF HET BROOD. VROOLIJKE DORPSAVOND. „Sikkels klinken, sikkels blinken, Rulschend valt het graan Er zijn een heeleboel van die dich terlijke beschrijvingen van het boe renleven, waarin een boer meestal „de nijvere landman" heet, en waar in de meisjes dansend met hun juk en emmertjes aan 't melken gaan van je „heisa hopsa fiedeldom, koetje roept al kom, o kom!" en dat wordt dan wel eens aardig en leu tig gezegd, maar het is toch niets meer dan poëzie, wat heel iets an ders is dan om met prozaïsche bla ren op de handen en zweetdruppels aan je neus in werkelijkheid op het land te zwoegen. Ik spreek uit ervaring, want in Landbölle heb ik „akketief persoonlijk", zooals de schip pers bij ons dat plegen te zeggen, de sikkel laten blinken en ook laten klinken, n.1. te gen de steenen aan; maar het graan ruisch- te daarbij niet, omdat het maar zoo'n ma ger streepje was dat ik er af en toe bij wijze van verrassing afsloeg, dat dit geluid nog door mijn voldaan gesteun werd overstemd. De meeste keeren ging trouwens de zeis (ko ren wordt in Finland gemaaid en niet ge zicht) regelrecht den grond in en het belang rijkste resultaat van mijn gehannes was dan ook, dat ik een groote bewondering opvat te voor m'n jonge gastvrouw, die den ge- heelen dag met lange, regelmatige slagen het koren voor haar laarzen wegschoor. Dat is voor een vrouw waarlijk een prestatie, ook al is hier het graan dan niet zoo hoog en zwaar als in Holland. De gemiddelde op brengsten hier waren b.v. in 1933 per ha.: 2011 kg wintertarwe; 1619 kg zomertarwe; 1601 kg rogge; 1379 kg gerst; 1390 kg haver en 1306 kg erwten en boonen. Tot Juni duurt de winter hier.... Zoodra de gewassen van 't land zijn, wordt er weer geploegd en gezaaid, welk Onze correspondente in Finland heelemaal in het boerenleven al daar ingeburgerd.' Wél beschouwen de Finnen haar als het vreemde „Fröken," maar ïèlf streeft ie op akker en hofstede te Landböle de inwonende boerendochters op zij. Levendig vertelt ze in bijgaand ar tikel van dit typische land, waar de vrouwen als mannen werken en het lustige „lied van den arbeid" niet van de lucht is. Mijn gastvrouw uit Landböle. DE POSTBODE werk half September klaar behoort te zijn, opdat het zaad nog kan groeien vóór de lan ge winter invalt, die in het zuiden tot Mei, in 't Noorden zelfs tot Juni duurt. Daarom zijn als zomerkoren ook alleen de snel groeiende soorten geschikt. Moeder Natuur helpt zelf evenwel ook een handje mee, want daar de zomernachten licht zijn, waardoor b.v. bloe men 's nachts niet dicht gaan, groeit en bloeit alles verbazend vlug. Meestal liggen er tus- schen zaaien en oogsten 90100 dagen; in de zen drogen en warmen zomer waren echter alle gewassen 14 dagen eerder rijp dan ge woonlijk. Doordat de sneeuw zoo lang blijft liggen, komt het ook, dat bloemen, die bij ons na elkaar komen, zooals tulpen, serin gen en rozen, hier zusterlijk zij aan zij staan te prijken. Ouderwetsche manier van dorschen. Op ieder stuk land staat minstens één schuurtje, waarin het koren wordt gebor gen; daar in den korten zomer alle werk te gelijkertijd komt, is er geen tijd het heele maal naar huis te brengen. Dat zou trouwens niet eens mogelijk zijn, omdat naar de meeste van die ver uiteen in 't bosch ver spreid liggende akkers geen weg is aange legd. Alleen het graan van het land rondom de boerd e rei j kan dan ook direkt worden ge- dorscht. Met het andere wordt gewacht tot het 's winters op sleeën bij huis kan wor den gehaald. Rondom Landböle werd nog veelal op de ouderwetsche manier ge- dorscht, met de zgn. „hestvandring" (lett. „paardewandeling"), die onge veer functioneert als vroeger de Karnmolens en rosmolens in Holland. Op de boerderij waar ik logeerde, had men echter een kleine machine die door petroleum werd gedreven en door de 3 dochters des huizes werd bediend. Dat was allerminst een plezierwerkje, want behalve een afschuwelijken walm, pro duceerde het ding ook nog een maximum van stof. Maar dat belette toch niet dat on onderbroken 3 heldere stemmen boven het gebrom van den motor uitgalmden. Het landwerk viel me niet mee! Neen, getreurd werd er daar niet. Reeds om 5 uur 's morgens was de stemming in huis opgewekt. Eerst werden dan de koeien ge molken en naar de wei gebracht, daarna volgde het ontbijt en om 7 uur werd de bel op het bakhuis geluid, als teeken voor onze menschen en tevens voor die van de 3 an dere boerderijen waaruit Landböle bestond, dat het tijd was om naar het land te gaan. Nu was ik, eerlijk gezegd met een geweldig landbouwkundigen ijver naar Landböle ge komen en had me voorgesteld, alle werk met de 3 dochters te deelen, koeien te melken, op paarden te zitten en met een hooivork op m'n schouder te loopen; het bleek me ech ter al spoedig, dat ik onmogelijk tegen die drie gespierde jongedames op kon werken en het grootste gedeelte van den dag ging ik daarom maar mijn eigen gang, zocht padde stoelen voor de soep, hielp „Mor" vlastrek- ken, of hield gewichtige besprekingen met „Far". Deze laatste was jarenlang zeeman geweest, waarvan ook eenigen tijd op een Engelsch schip, zoodat hij een beetje En- gelsch kon spreken. Dat ontmoet je hier tel kens, dat een eenvoudige boer je plotseling in 't Engelsch aanspreekt en steeds blijkt hij dan te hebben gevaren of in Amerika te zijn geweest. Finnen zijn buitengewoon ijverig en streven er naar om vooruit te komen, waar om een man er soms vele jaren op uit gaat om wat extra's te verdienen, terwijl zijn vrouw het werk thuis doet. Hierdoor heeft men er zich aan gewend dat vrouwen iedere soort werk doen, niet alleen op het land, maar ook als straatveger, spoorwegarbeider, tramconducteur, tuinman, ja zelfs als met selaar. In het bakhuis. Het beroep van bakker bestaat op het Finsche platteland niet; ieder huisvrouw bakt zelf brood en dat was een werkje waarbij ik graag hielp. Allereerst maakten we dan IN HET BAKHUIS Ik oefen me in broodkneden. een houtvuur in den oven en daar na togen we naar het apart gele gen bakhuis, waar bakken met graan en meel stonden en de aan stokken geregen brooden tusschen de lage balken hingen. In het midden van de platte, ronde broo den moest daarvoor een gat worden ge maakt, dat er erg kunstig uitzag, maar in werkelijkheid geen moeilijkheden opleverde want die stak je er eenvoudig in met een ouden hoorn van een koe. 't Was veel las tiger de brooden zelf te vonmen zonder dat al het zure deeg aan je vingers vastpapte. Brood voor eenige maanden te gelijk! Op planken droegen we dan de ronde koe ken naar de keuken, waar de oven, die in middels heet was geworden, weer werd leeggeveegd, waarna het brood er in werd geschoven. Gewoonlijk wordt voor eenige maanden tegelijk gebakken en het behoeft wel geen betoog, dat tegen den tijd van den volgenden bakdag de vorige editie veel heeft van miniatuur molensteenen. Witte broodjes bakten we ook; van die mooie ge-' vlochten; maar dan moesten de mijne steeds doormidden worden gesneden, omdat ik in mijn ijver zóó hard aan de deegstren- gels trok, dat mijn maaksels ver buiten de bakplaat vielen. Oogst in Finland. Boerendochter maait het koren. Onze boeren worden voor „stad», juffertjes" uitgemaakt. Het was heel prettig om zoo alles mee te mogen doen, maar het plezierigste waren toch de avonden, als er na het werk werd gezongen, geschorst en gelachen en langza merhand de jongen menschen uit de buurt op onze stoep afkwamen als vliegen op het lamplicht en ook de ouderen barrevoets kwamen aangedrenteld. Dan werd er over het weer en het werk gekeuveld en moest ik vertellen over Holland, waai bij ze me ongegeneerd in m'n gezicht uitschaterden, omdat ik zoo „komisk" sprak en omdat ze Holland maar een raar land vonden waar de mannen voor de koeien zorgden, de stal uitmestten en allerlei ander vrouwenwerk deden; stel je voor! 't Leken wel stadsjuf- fertjes! Ha, de post komt) Eiken dag, en op marktdagen zelfs 2X kwam er een bus uit de stad de verbinr ding tusschen Landböle en de groote we reld daarbuiten onderhouden. Het naaste postkantoor was 15 km. ver. an extra-be stellingen e.d. was dan ook geen sprake; 't was al heel wereldsch dat er iederen dag post werd gebracht. Niet dat de postbode er zelf werelds uitzag, den eerste keer dat ik die zat op te wachten hij het post- kastje zag ik tot m'n verbazing een oud wijfje verschijnen met helderwitten hoofd doek, die met een machtige tasch onder haar arm, blootsvoets van gehucht tot ge- huchte stapte Daar ik m'n kiektoestel bij me had, sprong ik overeind en zei: „jag ville garne fotografera", wel een beetje trotsoh dat ik al zoo aardig Zweedsch sprak. Maar toen maakte ik* meteen weer een fout, want na afloop lachte het vrouwtje wat en zei, dat ik nu een aap had gefotografeerd, waarop ik minzaam antwoordde, „jo, just so, tack" (ja, zoo is 't, dank). Ik doe dienst als „bezienswaar digheid". Het was weldra in de geheele om geving bekend, dat er in Landböle een Hollansk Fröken was, die zoo „komisk" kon „tale" en alsof ik een circusclown was, gearrangeerd tot vermaak der Vessölanders, kwamen uit den geheelen omtrek menschen speciaal een visite maken om mij te zien en te hooren. Op een dag toen ik naar Nygard was gegaan om 5 vijf brieven met den bus mee te geven, kwam er over het veld een man op me af: „of ik dat ütlandsk Fröken was? En of ik Hollansk kon praten? Aha!"; ge ïnteresseerd bekeek hij me een poosje en vroeg toen, „of dat brieven waren voor mijn „pojke" (-jongen) in Holland?" Ja, zei ik, om hem te plezieren, allemaal voor mijn pojke. „Mocht hij ze eens zien?" Daar had ik niets tegen en aandachtig bestu deerde hij de enveloppen van alle kanten, waarna hij ze teruggaf met de mededeeling, dat het „intresant" was, „riktig intresant", wat waarschijnlijk op het pojke met 5 ver schillende adressen sloeg. „Of het Fröken ook kinderen had," vervolgde hij de con versatie. Nu moest ik hem toch teleurstel len en daar ik 't ook met m'n mondhoeken te kwaad kreeg, bedacht ik een grapje, zoodat we samen konden lachen. Van kin deren kwam het gesprek op kalveren en daarna op het werk 's winters in de bos- schen zoodat het ook voor mij nog „riktig intresant werd. Maar toen ik' thuis kwam wachtte me een nieuwe verrassing, want terwijl ik de 5 kun. terug was gewandeld, had m n nieuwe vriend reeds daarheen op gebeld en gezegd: nou, hij had dat vreemde Fröken nu ook gezien hoor, en 't was wel een „gladelig Fröken" (-vroolijke juffrouw), met welk oordeel ik in ieder geval wel te vreden kon zijn. Feuilleton Vertaling Eva Raedt de Canter 31. Hun grootste handicap was hun gevangene. Als zij hem hielden, moesten zij hem te eten geven, en dan zou hij ook aanspraak maken op hun voorraden. Hij zou voortdurend be waakt moeten worden, daar hij zeer zeker alarm zou trachten te maken. Zij maakten nu zjjn touwen los. Hij was te stijf van het lang gebonden liggen, om weg te loopen en Rex had hem reeds zijn schoenen afgenomen. Zij droegen er ook zorg voor zijn geweer uit de slee te halen. De kampeerplaats, die zij voor hun maal hadden uitgekozen, was ongeveer vijftien meter van den zijweg verwijderd, tusschen eenige boschjes. De paarden waren uitgespan nen en een kluister werd aan hun pooten be vestigd. De Reichleau had eveneens wat brandstof meegenomen. Hij maakte een vuur en kookte water om thee te zetten. Terwijl zij zaten te wachten spreidde de hertog een kaart op den grond uit en wees zijn vrienden waar zij zich bevonden. „Wij zijn hier", zei hij, „halfweg tusschen TJvatsk en Romanovsk. Wij hebben ongeveer honderd mijlen afgelegd sinds wij veertien uur geleden vertrokken zijn. Dat is goed ge gaan, voornamelijk nu wij reden hebben om aan te nemen, dat onze vervolgers ons hier niet zullen zoeken. Maar wat nu? Het is nog meer dan duizend mijlen naar de grens. Hoe zullen wij dat aanleggen, met gestolen paar den, een ontvluchte gevangener en een Roode Gardist, die wij bovendien nog bewaken moeten." Simon lachte, op ae hem eigen manier, zenuwachtig in zijn hand. „Wij zitten in een moeilijk parket," zei hij. „Nu, ik zou zeggen dat wij den juisten weg genomen hebben", zei Rex lachend. „Roma novsk is nu juist de eenige plaats in geheel Rusland, die ik reeds sedert lang zou willen zien." „Laat ons ernstig zijn, Rex", zei de Reich leau bij wijze van protest. „Wij zullen onze grappen beter gebruiken wanneer wij weer goed en wel levend uit Rusland zijn." Van Ryn schudde zijn hoofd. „Ik ben in den zevenden hemel. Jullie weet nog niet om welke dwaze reden ik naar dit Godvergeten land gegaan ben." „Dat weten wij wel", zei Simon prompt. „Je zit achter ShuJmoff's schatten. Jack Straw heeft het ons verteld." „Zoo, hij lijkt wel gek! De goederen waar wij het oog op hebben zijn ongeveer van deze plaats vijftien mul verwijderd, in een van de landgoederen van den ouden heer te Roma novsk. Wij zouden ons toch moeten schamen als wij terug zouden gaan zonder een enkel souvenir wij zullen den boel samen deelen." „Het zou mij bijzonder interesseeren om van je te hooren op welke wijze je erachter bent gekomen, dat de schat zich daar bevindt, Rex", zei de hertog. „Bovendien moet je ons ook nog vertellen waarom ze je gevangen hebben genomen. Vertel het nu maar, wij moeten de paarden toch minstens een uur rust gunnen, zij houden zich tot nog toe uit stekend." „Het is zoo gebeurd". Rex stak het laatste rogge-sandwiche in zjjn mond en leunde tegen den stam van een boompje achter zich. „Eeni gen tijd geleden maakte ik een reisje naar Zuid-Amerika maar dat is een andere ge schiedenis. Op de terugreis bracht ik een be zoek aan West-Indië." „Cuba zeker?" veronderstelde de Reichleau. „Ja Havanna." „Een prachtige stad. Ik ben daar in 1926 het laatst geweest." „Inderdaad, het zou een zeer mooie stad zijn, als er niet zooveel van onze landslieden waren. Nu leek het veel op Coney Island op een Zondag." „Wanneer ben je daar geweest? Zeker in November, nietwaar?" „Ja. Het Amerikaansche volk doet met Havanna zooals de Europeanen doen met Monte Carlo. Iedereen die zich maatschappe lijk verantwoorden wil, moet daar eens ge weest zijn. De bars zijn daar dag en nacht open en de drank kost daar een tiende van den prijs dien zfl thuis betalen, doch zij doen net alsof zij een tuinfeest van den Engelschen koning hebben bijgewoond. Ik zou inderdaad met de volgende boot weer naar huis gegaan zijn, als er niet iets gebeurd was met een Dago en een Ford." Simon glimlachte. „Je ziet er toch niet uit alsof Je overreden bent." „O, neen, dat was het ook niet", zei van Ryn lachend. „Ik zat in mijn eigen wagen, ik nam mijn Sports Bentley mee vanuit Ame rika. Op zekeren dag maakte ik een tocht naar de tennisvelden van de Jockey Club. Het was op den tweeden middag dat ik daar was. Juist even buiten de stad reed er slechts een wagen voor mij. Ik wachtte met hem te pas- seeren, toen hij plotseling uitweek voor een anderen wagen. Bij dit uitwijken reed hjj een arm, klein mannetje onderste boven. Dacht je dat hij stopte? Hij keek even uit zijn raampje, zag den kerel aan den anderen kant van den weg liggen en gaf vol gas." „Wat een bruut", mompelde Simon. „Ja, bruut, dat is het goede woord", knikte Rex. „Maar ik houd niet van dergelijke din gen, en ofschoon ik mij ervoor wachten zal om te zeggen, dat Ford geen groot man is, bestaat er toch geen enkele wagen van hem, die ook maar kan tippen aan een Bentley. Ik achtervolgde den kerel als een jong politie agent, die graag promotie wil maken. Na een kleine kilometer gereden te hebben, had hij te kiezen tusschen het trottoir oprijden en een lantaarnpaal vellen, of voor mij te stop pen en een hartig woordje met mij te spre ken. En hij stopte. Hij kletste een beetje in het Spaansch of een ander taaltje, maar dat liet mij koud. Het is nu eenmaal zoo, dat ik een voet grooter ben den de meeste menschen, en dat ik niet van grapjes houd. Ik had dan ook heel weinig moeite met het kleine ventje. Toen wij terug gingen, droegen zij den ouden man juist weg." „Was hij ernstig gewond?" vroeg de hertog. „Neen, niet ernstig. Het was meer de schrik en een paar lichte kneuzingen, maar hij was buitengewoon van streek. Ik hield stil en nam den ouden man mee in mijn Bentley om hem naar het ziekenhuis te brengen. De Mexicaan- sche neger of wat hij ook was gaf ik aan een politieagent over, die zijn taal ver stond." De Reichleau had intusschen in zijn rug zak een onderzoek ingesteld. Hij haalde er een platte, tinnen doos uit te v oorschjjn, waarin 2ich een paar lagen van zijn beroemde sigaren bevonden. „Wel allemachtig, de Monterrey's! Maar dat is geweldig!" riep Rex uit. ,,'k Moet je eerlijk zeggen, dat ik nooi had kunnen den ken, dat ik een van deze sigaren in de sneeuw zou rooken." „Jammer genoeg heb ik de meeste in Mos kou moeten achterlaten", zei de hertog. „Maar ik dacht: ik zal er toch een paar meenemen en je ziet, nu is het een heele tractatie, zoo'n sigaar." Simon lachte onderdrukt, terwijl hij zorg vuldig het eind van de sigaar, die de hertog hem voorhield, tusschen de vingers nam. „Ik dank je zeg, luister eens. Ik beloof je, dat als wij weer in de andere wereld terugkomen je van mij een heele kist de Monterrey's cadeau krijgt." „Ingeval je dat niet doet", zei de hertog, met voldoening de rook uitblazend, „zal ik ze zelf koopen en jou de rekening sturen." „Welnu, de geheele geschiedenis zou daar mee geëindigd zijn", ging Rex voort, „als het noodlot niet anders beschikt had. Den volgen den morgen toen ik van plan was om het hótel, waar niets anders dan papieren mijn heertjes en suikerbaby's logeerden, te ver laten, kreeg ik het opeens in mijn hoofd om een bezoek te brengen aan den ouden man. „Daar zat hij, in zijn bed gestopt als een slecht uitziende zondaar. Hjj sprak beter En gelsch dan ik, maar hij was een vreemdeling. En zonder trotsch op mijzelf te zijn, moet ik zeggen, dat hij heel dankbaar was voor het geen ik gedaan had. Je zult wel al begrepen hebben, dat die oude man niemand anders was dan de oude prins Shulimoff." Simon knikte. „Dat had ik wel gedacht." „Ja, hij was het inderdaad, ofschoon hij er zich bjj mijn eerste bezoek met geen enkel woord over uitliet. Hij vertelde dat hjj een Russische emigrant was, zonder middelen van bestaan. Wjj spraken wat met elkaar, hoofd- zakeljjk over de verwondingen, die hij opge* loopen had. Hjj was een heer, dat is waar. Hjj betreurde het, dat hij mjj niet wederkeerig van dienst kon zjjn of uitnoodigen bjj hem te komen. Welnu, je weet hoe het gaat wanneer je iemand een kleine vriendendienst bewezen hebt. Je krijgt het gevoel alsof hij je kind is> en je bljjft je varantwoordelijk voelen. Daar om ging ik naar den Amerikaanschen gezant, dien ik mjjn aangelegenheid vertelde. En na- tuurljjk moest ik toen nog eens naar hem toe, om te vertellen wat ik voor hem gedaan had." „Was de bestuurder van de Dago, die hem overreden had, rjjk genoeg om aangepakt te worden?" vroeg Simon. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 14