De Brabantsche Brief van Dré Het verboden grondgebied Radioprogramma door Dennis Wheatley UNÖX UA J-l Ulvenhout, 28 October 1937. Amico, De leste blom men zijn leegge- vallen. De leste herfstblaren flieren om onzen kop. Negentienzeuven - endertig spoeidt ten ende en we staan onder de poort naar 't win tertij. 'n Machtige, 'n Strenge poort, die de lage, looien loohten lijkt te schragen, die daar zwalken deur den zwarten buiten. 'n Machtige, 'n strenge poort aan den ingang van de wintersche dreef, die stervens-stil te mijmeren ligt en waar niks te hooren is, dan 't druppengetik uit de tranende poppelieren. 'n Majesteitelijke, maar trieste kerkhofdreef, die wij stille ingaan, naar den Allerzielen. Veul poorten gaan wij onderdeur, ons lange leven. De poorten van de Lenten, versierd mee 'nen witten wingerd van schuimenden blossem, on der 'nen peerlend-blaauwen hemel, vol van veu- gelenzang. De Lentepoorten, aan den ingang van de jonge groene dreef, waar 't veurjaar van de boomen hangt in zonnesluiers, die zwieren op 'nen zéphir van kruiïgen blommengeur. De poorten van de Zomers, mee den sier van •nen klimop van rooie rozen, aan den intree van 'n zonbespatte dreef, die zwijmelt in zwaren honinggeur. De Najaarspoorten, waar afdruipen de rijpe kleuren van den oogst in smeltend korengeel, in deurschijnend druivenpeers, ja tot bloeiend herfstrood aan den ingang van ambere dreven, overgloeid van 't rossig zonnegoud. De sombere poort van den Winter, aan t begin van de Koninklijke, maar trieste dreef, die wij stille ingaan, naar den Allerzielen. Ja onder veul poorten gaan wij deur, ons lange leven, stapsgewijze, van kribbe tot graf. De poort van prille jaren, die versierd is mee witte blossemranken tusschen 't nieuwe groen, nog vochtig van den bolster, 't Is de poort waaronder we deurhuppelen lijk lammekes in de wei, vol witte spikkeling van madelieve- sterreblomkes. De poort van den vollen wasdom, 'n gran- diooze poort, volgebloeid mee rooie rozen on der witten zonnewemel. En we vliegen daar onderdeur als overwin- nèèrs, op den fieren galop van de vurige schim mels onzer krachten, gespannen veur zege wagens onzer verbeelding. We stormen langs 'n haag van schoone vrouwen, die blommen strooien op onze baan, waarover de rossinan ten, hinnekend en brieschend, schuimvlokkend in daverenden draf, snel onzen schaduw voeren over deuzen zegeweg vol van vertrapte blom men, onder de stampende hoeven De poort van den vollen rijpdom, 'n weelde- rig-geornamenteerde poort, behangen mee 't ooft van den Zomer, en waarin 't zilver schicht van herfstdraden. We schrijden er onder deur, mee denkend' oogen, dieturen naar weer den volgenden ender, waar weer 'n volgende poort ons deurlaten zal naar den volgenden weg, die voert deur 't kale, witte Wintertij...! De machtige, de strenge poort, aan den in gang van de Wintersche dreef, die stervens- stil te mijmeren ligt, en waar niks te hooren is, dan 't druppengetik uit tranende poppelieren. 'n Majesteitelijke, maar trieste kerkhofdreef, die wij stille ingaan, naar Allerzielen Allerzielen. Over heel de weareld klepelen de kerkklok ken huilie echoklanken veur de zielenmissen, opgedragen aan simpel houten offertafels mee twee kèèrsekes, in eigengebouwde schuur- kerkskes, onder de verre tropen. Opgedragen aan glanzend-marmeren altaren, flonkerend van duuzend brandende wijkèèrsen, in weareld- beroemde kathedralen. Opgedragen aan mar mergeschilderde altaarkes in de bergen-kapel- len, daar drie- vierduuzend meters dichter bij de sterren; daar gebouwd in den eeuwigen sneeuw. Opgedragen aan reizende altaren, waar den Heiligen Hostie geheven wordt op alle oceanen en zeeën. Opgedragen deur ons pastoorke aan onze schoonen altaar in ons kerkske op Ulvenhout. Over heel de weareld, in alle landen, op de zeeën en in de bergen, ieverans waar levende zielen zijn, daar klepelt 'n kerkklokske deur den Allerzielendag en 't roept, 't roept, 't roept in de dessa's, 't roept in de scheepshutten, 't roept over de weareldstejen, 't roept in de bergen, 't roept in ons durpke naar de huize- kens daar ver in de bosschen en landwegels. 't Roept, 't roept deur de weareld van pool tot pool, 't roept van de weareldtoppen tot in de diepste dalen, 't klokske roept tot ver nieuwing van den mysterieuzen band die ons bindt meé dén Hémèl 1 't Roept, 't beiert, t klepelt, 't zingt van Eeuwig Leven, deus doodenklokske. 't Eeuwig Leven, dat we eenmaal allen in gaan, onder de leste poort deur! De gouwen triomf-poort van den Hemel. Allerzielen. Moeizaam bloeit deuzen triesten Rouwdag open, daar aan den rossen ender, achtër onze bosschen. 'n Streep vuur smeult gloeiend aan, daar tuschen de boomen. En de klokskes klepelen ons durpke vol. En terwijl we gaan, den korten weg, van ons huis tot onder de poort van de kerk deur, vallen de jonge levens in Spanje, vallen jonge levens in China, vallen jonge levens veur de Bolsjewieksjhe vuurpeletons. En altij groeien de legers, die verteugen- woordigd worden deur... den Onbekenden Soldaat, die daar rust onder een of ander weareldbekend plein, onder 'n triomfant mo nument van oorlog en dood. En altij sneuvelen jonge levens op de „vel den vaneer" Velden vanEER, waar nie eervol gevochten, doch alleen gestorven wordt in 'nen wolk van gifgas. Velden vanEER, waar nie eervol gevochten wordt, doch gemoord wordt uit de locht. Velden vanEER, waar nie eervol gevochten, doch gestikt wordt in 'nen wolk longenpest. Velden van... EER, waar niet gevoch ten wordt veur 'n vaderlandsch ideaal, doch veur 't dividend van de aandeelhouwers in de wapenfabrieken. Velden van»....* EER, waar gesneuveld EEN WARME HERFSTDAG. wordt deur kogels, aan den vijand geleverd deur eigen partij. Velden vanEER? Velden van ONeer, amico! Waar nie het Ideaal aanvoert, maar de hellekracht. Maar altij sneuvelen de jonge levens. En altij wordt Allerzielen 'nen Algemeener Wea- reld-Rouwdag. En altij gaan meer weduwen en weezen naar de kerkhoven en naar de Zielenmissen mee blommen en mee kèèrsen. Op deuze rampzalige weareld roepen de uitvaartklokskes op den 2den November in alle huizekens en woonsteden, in de durpen en stejen, in alle paleizen ter eerde, in alle scheepshutten, in alle kazernes, in alle dessa- hutten, in alle landen en over alle zeeën. En al deuze doodsklokken ze kleppen, ze beieren, ze zingen van: Eeuwig Leven! Van: Allerzielen! Van „et lux perpétua lüceat eis", ljjk op 2 November gebeden wordt in ééne taal over heel de groote weareld: „en het eeuwige licht verlichte hen." Zóó bidt den Indiër, zóó bidt den Neger, zóó bidt den Spanjaard, zóó bidden wij in ons kerkske op Ulvenhout, zóó bidden alle volke ren ter weareld tot éénen God op deuzen Dag van Allerzielen. En da's veul licht op deuzen donkeren dag van deus donker jaartij DRÊ. ZONDAG 31 OCTOBER 1^37. Hilversum L 8.30 NCRV. 9.30 KRO. 5.00 NRCV. 7.45— 11.30 KRO. 8.30 Morgenwijding. 9.30 Gramofoonmuziek, 11.00 Plechtige Hoogmis. 12.15 Gramofoonmuziek. 12.30 KRO-Orkest. 1.00 Boekbespreking. I.20 De KRO-Melodisten en solist. 2.00 Vragenbeantwoording. 2.45 Gramofoonmuziek. 3.00 KRO-Orkest en soilste (Om 3.45 Gramo foonmuziek. 4.30 Ziekenhalfuur. 4.55 Sportnieuws. 5.00 Gewijde muziek (gr.pl.) 5.50 Herstel Evangelisch-Luthersche Kerk dienst. Hierna: Gewijde muziek (gr.pl.) 7.45 Sportnieuws. 7.50 Het KRO-Orkest. 8.10 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.25 Gramofoonmuziek. 9.00 „Christus Koning", causerie. 9.20 Gramofoonmuziek. 9.40 Het KRO-Orkest. 10.00 Declamatie. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Epiloog. II.0011.30 Esperantolezing. Hilversum H. 8.55 VARA. 12.00 AVRO. 5.00 VPRO. 5.30 VARA. 6.30 VPRO. 8.00 AVRO. 8.55 Gramofoonmuziek. 9.00 Voetbalnieuws. 9.05 Tuinbouwpraatje. 9.30 Gramofoonmuziek. 9.40 „Van staat en maatschappij", causerie. 10.00 Bach-cantate. 10.40 Declamatie met gramofoonmuziek. 11.00 „Fantasia" en „De Krekeltjes". 12.00 Orgelconcert. 12.10 Boekbespreking. 12.35 Omroeporkest. 1.30 Causerie „De geïntensiveerde luchtmail". I.50 Orgelspel. 2.10 Gramofoonmuziek. 2.25 Reportage Voetbalwedstrijd. 4.20 AVRO-Dansorkest. 4.55 Sportnieuws ANP. 5.00 Voor de kinderen. 5.30 Kinderuurtje. 6.00 Gramofoonmuziek. 6.15 Sportnieuws ANP, hierna: Gram.muz. 6.30 Uit Indië: Reportage. 7.00 Protestantsche Kerkdienst. 8.00 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.15 Gramofoonmuziek. 8.45 Het Omroeporkest en soilste. 9.30 Radiojournaal. 9.45 Musette-ensemble. 10.15 Radiohoorkrant. II.00 Berichten ANP. Hierna: AVRO-Dana- orkest. 11.4012.00 Gramofoonmuziek. In den loop van den avond: Eventueele sportreportage. MAANDAG 1 NOVEMBER 1937. Hilversum L NCRV-uitzending. 8.00 Schriftlezing, meditatie, gewijde muziek (gr.pl.). t 8.30 Gramofoonmuziek. 9.30 Gelukwenschen. 9.45 Gramofoonmuziek. 10.30 Morgendienst. 11.00 Christ. lectuur. 11.30 Gramofoonmuziek. 12.00 Berichten 12.15 Gramofoonmuziek. 12.45 Orgelspel. I.45 Gramofoonmuziek. 2.00 Voor de scholen. 2.35 Gramofoonmuziek. 3.00 Keukenpraatje. 3.30 Gramofoonmuziek. 3.45 Bijbellezing. 4.45 Berichten. Gramofoonmuziek. 5.00 Voor de kinderen. 5.45 Zang en piano. 6.30 Vragenuur. 7.00 Berichten. 7.15 Vervolg vragenuur. 7.45 Reportage. 8.00 Berichten ANP. Herhaling SOS-Ber. 8.05 Uitzending NCRV-geluidsfilms. (Om 10.00 Berichten ANP). II.00—12.00 Gramofoonmuz. Hierna: Schrift lezing. Hilversum H. Algemeen programma, verzorgd door de AVRO. 8.00 Gramofoonmuziek. 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gramofoonmuziek. 10.30 Strijkkwartet „Die Haghe" en Decla matie. 12.30 Kovacs Lajos' Orkest. 1.00 Gramofoonmuziek. I.45 De Palladians. 2.30 Declamatie met pianobegeleiding. 2.50 Het Omroeporkest en gramofoonmuziek. 4.00 Pianovoordracht. 4.30 Discocauserie. 5.30 Het Kovacs Lajos-orkest. 6.30 Het AVRO-Dansorkest. 7.10 Causerie over Curagao. 7.30 Pianovoordracht. 8.00 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.15 Het Omroeporkest en soliste. 9.00 Radiotooneel. 9.45 Orgel- en vioolspel. 10.15 Gramofoonmluziek. 10.45 Reportage schaakmatch. II.00 Berichten ANP. Hierna: AVRO-Dans orkest. 11.3012.00 Gramofoonmuziek. Feuilleton Vertaling Eva Raedt de Canter 49. Ik heb dit niet eerder geweten, voordat mijn moeder mij dit op haar sterfbed vertelde. Later heeft hij hier in Rusland een huwelijk volgens zijn stand gesloten, maar toen die vrouw gestorven was, keerde hij weer naar mijn moeder terug. Zij verkeerde toen in zeer moeilijke omstandigheden en hij overreedde haar om in Romanovsk te komen wonen, maar dan zoogenaamd als de gezelschaps juffrouw van zijn nicht. Dat bleek later ons geluk te zijn, want zij zouden mijn moeder zeker vermoord hebben als zij de waarheid gekend hadden." „U bent dus prinses Shulimoff?" Zij lachte vroolijk in het donker. „Ja, mon sieur. Een arme prinses, die onderwijzeres is aan een school. Het lijkt veel op een sprookje, nietwaar? Maar waar is de pompoen die ver anderde in een koets en de kleine, zilveren muiltjes en de knappe prins? Ik denk dat ik op zekeren dag een verhaal ga schrijven. Ik zal het dan noemen: „De sprookjesgeschiede nis van Prinses Marie Lou." „En wat gebeurde er met uw nicht, prinses Sophie?" „Och, dat was vreeselijk!" Zij brak plotse ling haar zin af toen er driemaal hard op de deur werd geklopt. Marie Lou deed den grendel van de deur en Rex waggelde naar binnen met Simon als een schaap over zijn schouders. De hertog slaakte een kreet van verlich ting, en vroeg toen bijna ademloos: „Is hij ernstig gewond?" „Ik weet het niet, maar ik geloof het wel." Rex legde zijn last voorzichtig op dén grond. ■Hij riep het meisje naderbij. „Wees voorzich tig, hij bloedt alsof hij op twintig plaatsen gewond is." De hertog knielde reeds naast Simon neer. „Waar heb je hem gevonden?" mompelde hij toen hij Rex hielp de met bloed besmeurde kleeren van Simon uit te trekken. „Een paar meter van den tuinpoort af. Ik denk dat hij zich nog tot die plek heeft kun nen voortsleepen nadat hij gewond was." „Ik denk, dat hij bewusteloos geworden is door het bloedverlies," veronderstelde de her tog en verwijde#,e met zijn lange, slanke vingers voorzichtig het hemd van de wond. „Ik geloof dat hij maar op een plaats ge raakt is," voegde hij eraan toe." „Zoo, dat ziet er niet goed uit," vond Rex en boog zich over het lichaam van Simon heen om de vreeselijke wond te bekijken, waaruit het bloed met stroomen vloeide. Marie Lou kwam met een kom water. „Arme jongen", zuchtte zij. „Hij ziet doods bleek en ligt zoo stil dat men bijna denken zou dat hij reeds dood was." „Ik geloofdat hij direct wel tot bewust zijn zal komen," zei de hertog, haalde een pennemes uit zijn zak en hield het in de vlam van de lamp. „Wat gaat u doen?" vroeg Marie Lou, die begonnen was de wond te wasschen. „Ik zal probeeren of ik de kogel kan vin den en hem verwijderen. De pijn zal ver schrikkelijk zijn, vrees ik, maar het moet ge daan worden. Hij zal mij eeuwig dankbaar zijn, als wen tenminste weer levend uit dit land komen. Rem, neem dit laken, houd het hem voor den mond, om zijn geschreeuw te smoren. Mademoiselle, misschien geeft u er de voorkeur aan tijdens deze wreede operatie ons den rug toe te draaien." Zij haalde de schouders op. „Het is niet ple zierig, maar het is noodzakelijk. Waarmee kan ik u helpen?" „Mijn ransel ligt op zolder. Er zit een fleschje jodium in. Wilt u dat wen voor mij halen?" Onder het spreken was de hertog weer naast Simon neergeknield. Rex hield Simon vast en duwde den doek voor zijn mond. „Ben je klaar?" vroeg hij. „Ja," zei de hertog en bond Simon's bee- nen vast. „Zoo, houd hem goed vast." Een moment gebeurde er niets, maar toen slaakte Simon een luiden kreet, hij opende zijn oogen en de aderen op zijn voorhoofd zwollen toen hij Rex aankekek. „Wees moedig Simon over een minuut is alles voorbij," zeide Rex op geruststellen den toon. „Ik heb den kogel," zeide de hertog triom- phantelijk, terwijl hij naar adem snakte. „Laat hem maar los Rex." Rex voldeed maar al te graag aan dit verzoek. „Daar," zeide de hertog, terwijl hij den ron den kogel omhoog hield, evenals een tandarts, die voor het eerste een angstig kind een kies getrokken heeft. „Daar zou je later veel ellende door gekregen hebben." Simon keek even op, maar dan draaide hij zijn hoofd om en begon weer opnieuw hevig te bloeden. Marie Lou trachtte het bloed te stelpen. „Wat hebt u gedaan?" riep zij angstig uit. „Die arme kleine, u hebt hem weer aan het bloeden gemaakt. „Dat doet er niets toe, nu de kogel uit de wond verwijderd is, zal zij veel spoediger ge nezen." De hertog glimlachte terwijl hij het fleschje jodium van haar aannam. „Maar nu Simon, mijn zoon, nu zal het eerst recht pijn gaan doen." „Het is een helsch goedje," zei Rex mede lijdend. „Luister," ging de hertog voort. „De sol daten zoeken ons misschien op dit moment in de boschjes hier. Als je nu erg schreeuwt, zullen ze terstond begrijpen, dat wij hier zijn. Denk je dat je de pijn zult kunnen ver dragen of moet Rex je nogeens een doek voor den mond houden?" Simon kreunde en keek van den een naar den ander. „Bind mij den doek maar weer voor den mond," antwoordde hij zachtjes fluisterend. Aldus deden zij en Simon nam den doek tusschen zijn tanden, terwijl hij zwakjes knik te. Marie Lou nam een van zijn handen tee- der in de hare. De Reichleau gebruikte het antiseptische middel, waarop Simon hevig begon te beven. Daarna lag hij doodstil. Hij is weer in zwijm gevallen." „Des te beter," antwoordde de hertog, „dan .kan ik beter de jodium gebruiken." Toen Simon weer bijkwam, was zijn dijbeen netjes verbonden. „Je zult je nu wel beter voelen," zei Rex, terwijl hij hem vertrouwelijk op den schou der klopte. „Wij zullen je nu lekker onder de wol stoppen." Simon knikte zwakjes. „Ik heb hem ge dood, zei hij, „dus tesamen twee, nietwaar?" „Zeker," lachte Rex. „Al Capone zal er niets op tegen hebben als je mij in de Ver- eenigde Staten eens een bezoek brengt." „Wij moeten hem op zolder zien te krijgen. Den je, dat dat lukken zal, Rex?" vroeg de hertog. „Met mijn gewonden schouder kan ik je bijna niet van dienst zijn. De wond is weer gaan bloeden." „Dat komt best in orde, maak je daar maar niet ongerust over," verzekerde Rex hem. „Ik zal achterwaarts de trap opgaan. Jjj moet het gewonde been steunen." Voorzichtig nam hij Simon onder de oksels en tilde hem van den grond, ffij hield hem voor zich uit alsof hij een klein kind droeg. Alhoewel het heel moeilik was om langs de planken van de kast den zolder te berei ken, gelukte het uitstekend. Boven had Marie Lou een bed gespreid, bestaande uit reis dekens en huiden. De Reichleau keek zijn ransel nog eens na en haalde er een fleschje morfinetabletten uit. „Het is een geluk," zei hij, „dat dit niet de eerste veldtocht is die ik meemaak. Ik ga nooit op reis zonder jodium en morfine." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1937 | | pagina 11