Het fokken van pelsdieren XoS rw-cul! Beroepskeuze KWINKSLAGEN In Amerika heeft men farms, waar men zich uitsluitend met het fokken van pelsdieren bezig houdt Het arme Kind Wat verstaat men eigenlijk onder „edel- bont"? Dat is de huid van zilver- en blauw vossen, moerasotters of nerts, oorenrobben (sealskin), marter, sabeldier, bunzing, skunks (Am. stinkdier), beverrat (nutria), opossum, bisamrat, mol, fret, waschbeer enz. enz. De zilver- en blauwvossen, moerasotters en waschberen zijn echter voor het fokken wel het meest geschikt. Van de andere bontsoorten willen wij alleen nog noemen de hermelijn, die men tegenwoordig niet veel meer ziet dragen, terwijl het bont van den Siberischen eek hoorn zeer zeldzaam is. Van de gewone bontsoorten is het konijn wel het goedkoopst en meest gebruikt. Be halve de verschillende kortharige konij nensoorten heeft men o.a. het Chinchilla konijn, marterkonijn, Castorrexkonijn, blauw- en wit Weensch konijn enz. De laatste jaren is er ook zeer veel vraag laar het bont van het karakoel- schaap en het bocharavetstuitschaap (as trakan). Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat rren begon met het fokken van pelsdieren en vooral Canada is bekend om zijn fokke rijen van zilver- en blauwvossen. In het begin hebben de farmers zeer veel tegen slag gehad en hoewel verschillende fok kers een groot gedeelte van hun kapitaal in deze fokkerij staken, omdat zij er op speculeerden, dat de dieren hun geld wel zouden opbrengen en nog een zoete winst bovendien, kwamen zij al heel spoedig tot de ontdekking, dat de onkosten aan een fokkerij verbonden, wat betreft verzorging, voeding enz. zoo groot waren, dat velen hun geld verloren. Tenslotte begreep men, dat het fokken van edelpelsdieren een mooie bijverdienste is voor den farmer, maar nooit hoofdverdienste kan zijn. Blauw- en zilvervossen behooren tot de kostbaarste en door de dames meest ge wilde bontsoorten, geen wonder dus, dat men zich, vooral in Noord-Amerika, op het fokken van deze dieren ging toeleggen. Vooral de dieren afkomstig uit Labrador en Archangel waren zeer in tel. Het be zwaar van het fokken is vooral de omge ving en de temperatuur. Haalt men de dieren uit de streken waar zij thuis hoo- ren, dan wordt onmiddellijk het bont van mindere kwaliteit. Men moet er dus op be dacht zijn zoo weinig mogelijk hun levens gewoonten te veranderen Voor een mooie, kostbare huid speelt namelijk vooral de temperatuur en de neerslag, alsmede de soort van neerslag een groote rol. Heeft men de dieren eenmaal laten acclimatisee- ren, dan zijn de jongen hiervan geheel aan de hoogere of lagere temperaturen gewend. De kosten verbonden aan het fokken der blauw- en zilvervossen zijn zeer groot. Niet alleen, dat men er een uitgestrekte oppervlakte voor moet hebben, (men heeft voor elk dier ongeveer honderd vierkante meter grond noodig), doch het voedsel is ook tamelijk prijzig. Per jaar kost een vos aan voedsel aleeen reeds ongeveer vijf en twintig gulden; dat is ruw geschat onge veer de helft van hetgeen zijn huid op brengt. Daarbij moeten de vossen regel matig door den veearts worden onderzocht. Het wijfje werpt ééns per jaar van twee tot zeven jongen. De bever, een groot knaagdier, dat voor al in Canada en de Hudsonbaai voorkomt heeft een kastanjebruine huid, op den rug donkerder dan aan de buikzijde. Het bo venhaar is zeer lang en het onderhaar dicht, zijdeachtig en lichtgrijs van kleur, daarbij zoo fijn, dat het dier, dat veel in het water is, zoo goed als niet nat wordt. Het fokken van bevers als pelsdier is alleen dan aan te bevelen als men beschikt over uitgestrekte water- en boomrijke ge bieden. Het voedsel voor den bever bestaat uit planten, boomschors, bladeren en mal- sche twijgen. Hij graaft onderaardsche gan gen, die met het water in verbinding staan en hij bouwt bovendien van takken en aarde de zgn. beverkasteelen of beverhut ten, die dikwijls hoog boven het water uitsteken, e^n enkele maal wel 2 meter. Hij gebruikt deze hutten slechts bij hoog water. Het wijfje werpt een per jaar twee a drie blinde jongen. In Karakoel. rondom het zoutwatermeer in de woestijnen van Parnir (midden Azië) op een hoogte van ongeveer 4000 meter leeft het karakoelschaap, dat het zoo ge wilde astrakanbont oplevert. Dit bont heeft een fijne, gekroesde, glan zend bruine wol terwijl het karakoel schaap het zgn. persianerbont levert wat nog duurder is dan het astrakan van het astrakan- of vetstaartschaap, dat voorna melijk in de Boecharasteppe leeft. Het fok ken van deze schapen, die met zeer weinig tevreden zijn en hun kostje zelf opscharre len is tamelijk loonend, terwijl het vleesch van het dier eetbaar is. De waschbeer, die in heel Amerika voor komt voedt zich met eieren, vogels en zoogdieren. In Zuid-Amerika leeft een soort waschberen die zich hoofdzakelijk met kreeften en krabben voeden. Wordt het dier echter gefokt, dan is het zeer gemak kelijk en eet alles wat maar eenigszins eetbaar is, terwijl het ook geen last heeft van temperatuursverschillen. De hoeveel heid eten die het dier verorbert, is echter zoo groot, dat hij niet veel minder kost per jaar dan een blauwvos, terwijl de huid lang niet zoo'n hoog bedrag opbrengt. Het vleesch van den waschbeer is niet oneet baar, doch zoo vet, dat men het hoofdzake lijk gebruikt voor het fabriceeren van zeep. Een van de gemakkelijkst te fokken die ren, waarvan de huid echter veel waard is, is de moerasotter of nerts. Het dier, dat tot de marterachtigen behoort, is dus familie van den boom- of edelmarter, van den we zel, den hermelijn, van bunzing, fret, sabel dier en stinkdier. De otter komt zoowel voor in Europa, Azië en Noord-Afrika en verorbert visschen en waterdieren, waar door de otter zeer gevaarlijk is voor den vischstand. Als hij echter geen visch kan krijgen, eet hij ook ratten en watervogels. De moerasotter, die gemakkelijk te fokken is en betrekkelijk geringe onkosten vraagt, heeft alleen een behoorlijke badgelegen heid noodig. Daarom moeten de fokkers steeds hiervoor een speciaal waterbassin laten aanleggen. Het wijfje werpt van drie tot negen jongen. De nerts behoort ot de kostbaarste bont- Twee waschbeertjes. De snuitjes drukken zoowel slimheid als humor uit. Door het fokken der dieren in een afgesloten ruimte heeft men de beertjes bijna tot huisdieren kunnen temmen. soorten ter wereld. In tegenstelling echter met andere dieren is van de nerts niet de rug, maar speciaal de buik het waarde volste. Bij het prepareeren van het bont worden de langere haren uitgetrokken en zoo houdt men dan met de onderwol de fluweelige, glanzende pels over. Tot nu toe was het fokken van de moerasotter daar om ook voordeelig, omdat dit bont niet aan mode onderhevig schijnt te zijn. Het vleesch van het dier kan evenmin als dat van de vossen gegeten worden wegens het trichinegevaar; de beverrat daarentegen Een jonge zilvervos is geen diertje om zonder handschoenen aan te pakken en men moet dan ook terdege met hem weten om te gaan. moet zeer smakelijk vleesch leveren. Het fokken van pelsdieren is en blijft echter steeds een speculatief bedrijf want niemand kan te voren weten, welke grillen Madame Mode het volgende seizoen zal hebben, waardoor misschien een soort bont, waarvan groote voorraad is, niet meer ge vraagd zal worden en dan zitten de fok kers met de pelzen, waar zij hun geld in hebben gestoken, terwijl zij daarenboven de dieren een goede verzorging hebben moeten geven, wat natuurlijk ook in de papieren loopt. Een Veel grooter vlücht dan in ons land heeft de fokkerij van pelsdieren intusschen bij onze oosterburen, de Duitschers, geno men. Vooral in Oost-Pruisen vindt men fokkerijen, die voorbeeldig mogen worden genoemd. Reeds dekt Duitschland een vijf de van zijn behoefte aan oelzen op eigen markt. Zoover is men bij ons echter nog niet. ,,Tk heb nooit het genoegen gehad Uw vrouw te ontmoeten." „Hoe weet U dan dat het een genoegen is?" Ook ons land heeft sinds eenige jaren zijn zilvervos-farms. Een collectie van dit jonge Nederlandsche product op weg naar de veiling. Toen ik op een ochtend den weg Insloeg naar Marble Arch, kwam een kleine jongen, zonder naar rechts of links te kijken met zulk een vaart den hoek van de straat om, dat hfj met een ontzettende kracht tegen mij aanbotste. Het gevolg hiervan was, dat een kruik, die hfj in zijn handen droeg, op den grond viel en in honderd stukken brak, terwijl hieruit een bruinachtige vloeistof, die ik voor bier aanzag, zich over den grond verspreidde. „Nu, nu, haastige spoed is zelden goed", merkte ik op, terwijl ik met leede oogen keek naar de groote vlek, die op mijn jas en op mijn pas geperste pantalon was gekomen. Als eenig antwoord begon de jongen op een vree- selijke manier te huilen. Ik schatte hem op ongeveer een jaar of tien; hij had een gezond blozend gezicht en droeg een pak, dat betere dagen had gekend. „Dat was vaders bier", snikte het kind heftig. „Dat was heel jammer, maar laten we eens zien wat we er aan doen kunnen." „Hij zal me half dood slaan", klaagde de jongen. „Dat zal wel een beetje overdreven zijn", antwoordde ik. „Als je dadelijk ophoudt met huilen, zal ik je een dubbeltje geven". Als bij tooverslag hield het geblèr op. „Geef mij dat duppie dan", zei hij kortaf. Haas' 'g begon ik in mijn zakken te zoeken, naar het vereischte duppie, want het gejank van het kind was zoo luidruchtig geweest, dat het reeds de aandacht van voorbijgangers had getrokken. De menschen waren blijven stil staan en ik ving verschillende opmerkingen op. „Wat heeft die man dat kind gedaan?" „Geef mij mijn duppie!" deinsde de jongen. „Waar is mijn duppie?" „Hoor je dat", zei iemand uit het publiek. „Die vent heeft een duppie van dat kind ge gapt". Een verontwaardigd gemompel ging door de menigte heen. „En dat nogal op zijn leeftijd. Is het geen schande!" klonk het nu. „Hij is een van die deftige oplichters", gaf een ander te kennen. „Geef me me duppie", zeurde de jongen. „Heb nu maar even geduld", zei ik op kal- men toon. „Je krijgt het geld wel van me". „Wat zeg je daar nou vanmerkte de vrouw met witte schoenen en een verregende veer op haar hoed. „Die kerel geeft zelf toe, dat hij het geld van het wurm heeft gestolen. Heb ik van mijn leven! Eerst loopt hij het schaap ondersteboven, zoodat zijn kan breekt, en dan steelt hij nog een duppie van hem". Dit was meer dan ik kon verdragen. „Juffrouw", begon ik op waardigen toon, „ik verzeker u, dat „Geef jij hem maar zijn duppie terug, oude vuilpoets. Iemand van jouw leeftijd zou je niet aandurven, hè", vervolgde de vrouw. „Juffrouw," begon ik opnieuw, doch ik hield plotseling op, want eensklaps schoot me te bin nen, dat het kleinste bankbiljet dat ik bij me had, tien gulden was. Hoewel ik heel veel van kinderen houd, was het toch wel wat al te dwaas geweest, als ik dit aan den jongen ge geven had. „Het spijt me, heel erg," zei ik, „maar ik kom tot de ontdekking dat ik geen klein geld bij me had." „Hoor nou eens... hoor nou eens," zei een dikke vrouw. „Eerst stelen en nu niet eens terug geven." „Hij moest zijn oogen uit zijn kop schamen," merkte een werkman op. „Je zei dat je me een duppie geven zou," ging het kind door. Daar de menigte geleide lijk grooter en vijandiger werd, ging er blik semsnel een gedachte door mij heen. Ik greep de hand van het kind en zei: „Kom maar mee, dan zal ik je je dubbeltje geven." „En va'ders bier dan?" „Dat zal ik je ook vergoeden," beloofde ik. „Maar ik heb geen kan," kermde de jongen. „Hij zal me doodrammelen, als ik hem vertel, wat er gebeurd is." „Maar," begon ik. Voordat wij ons echter verwijderen konden, zei de dikke vrouw met de veeren nog: „Pro beer nou niet er tusschen uit te komen, maar geef hem zijn duppie en ga dan mee naar zijn vader en vertel hem, dat je het wurm zijn kan gebroken hebt. Je moest je schamen vent. „Uitstekend," zei ik tot het kind. „Ik ga met je mee naar huis. Waar woon je?" Toen ik met de jongen doorliep en hij mij verteld had waar hij woonde, kwam ik ook nog te weten, dat zijn naam Percy was, dat hij graag machinist wilde worden, en dat zijn oom Bob op het oogenblik in het gevang zat. Nadat ik in een sigarenwinkel mijn tientje ge wisseld had, gaf ik den jongen zijn dubbeltje, en trad met hem de armoedige woning binnen. „Vader," begon hij onmiddellijk. „Daar is een meneer, die je komt vertellen, dat hij de kruik, waarin ik je bier haalde, gebroken heeft." Vader zag er allesbehalve gemakkelijk uit. Hij bezat vooruitstekende jukbeenderen, ineen- loopende wenkbrauwen en een gebroken neus. „Wat is dat?" gromde hij. „Heb je mijn kan gebroken, fijne mijnheer?" „Het spijt me dat dit het geval is," ant woordde ik beleefd, „ofschoon de schuld..." „Mijn kan gebroken," klonk het bitter. Weet je wel, dat dit een heel kostbaar stuk was, dat meer dan honderd jaar in de familie was?" „Ik ben bereid u de kruik, met inhoud daar van tot een redelijk bedrag te vergoeden. Wat denkt u van anderhal ven gulden?" „Anderhalven gulden!" riep Percy's vader verontwaardigd uit. „Stel je voor, een kruik, die zoolang in mijn familie is geweest. En wat geef je dan voor het bier. Die aardigheid kost jou vyf tientjes, en geen cent minder." „Nq dat is toch een beetje al te idioot," zei ik. „Wat zou je ervan zeggen, als ik je twee gulden bood." „Ik denk er niet over." „Waarom rammel je hem niet af, vader," drong Percy aan, wat ik heel ondankbaar vond. Ik zag hoe de man zijn hemdsmouwen begon op te stroopen, en ik was daarom juist van plan hem het gevraagde bedrag te géven, toen ik plotseling uit een huisje vlak er tegen over een oude knecht van me te voorschijn zag komen. „Ga maar gauw mee, meneer," zei hij, ter- wijl hij me bij den arm greep, en zich tot Percy's vader wendend, mompelde hij grim- Een moeilflk proW^ „Wat zal ik worden in de maatschapph Ziedaar een vraag die, in onzen tijd voor mannen welhaast even moeilijk is als voor vrouwen. Op bjjna ieder terrein is de arbeidsmarkt overvoerd; men moet al buitengewoon uitblin. ken in zijn beroep of bijzonder gunstige orm standigheden treffen, wil men met welke uitstekende^ diploma's ook in zijn zak in dezen tijd ér zeker van zijn, onmiddellijk een behoorlijke betrekking te krijgen. Een reden te meer, om dubbel voorzichtig te zijn wat betreft de beroepskeuze. In menige familie geldt nog het oude ge bruik: „wat de vader was, moet de zoon worden". Dat kan heel goed gaan, indien de zoon inderdaad naar zijn vader aardt maar wat indien de zoon andere neigingen' andere bekwaamheden, en vooral, indien hii een anderen aanleg heeft dan zijn vader? Dan zal hij hoogstwaarschijnlijk het beroep van zijn vader niet verkiezen boven alle andere. Wordt hij tegen wil en dank toch dien weg opgedreven, dan zal hg wellicht het hoofd buigen. Maar vergeet U één ding niet; een mensch kan zich dwingen om iets te 'doen hij kan zich zelfs met veel plichtsbesef en energie dwingen, om het goed te doen, maar niemand ter wereld kan zichzelf dwingen om iets graag te doen, de omstandigheid dat men zich moet dwingen om iets te doen kost energie, die noodgedwongen ont trokken wordt aan het werk, dat men graag doet en waartoe men zich dus niet behoeft te dwingen. Daarom is het verstandig om niet al te steil vast te houden aan hetgeen de vader en misschien de grootvader ge weest zijn, maar om bij de beroepskeuze re kening te houden met de aanleg en de nel gingen van den zoon zelf, in zooverre dit mogelijk is in verband met financieën en omstandigheden. Om dezelfde redenen als hierboven be schreven, is het verkeerd vast te houden aan het principe: „een meisje behoort geen intellectueel beroep te leeren of uit te oefe nen, een meisje, een vrouw, behoort in de huishouding." Er zijn vrouwen, die uitgesproken onhan dig zijn in alles wat handenarbeid of huis werk betreft, maar die beschikken over een uitstekend stel hersens, Zulke vrouwen zullen nimmer haar persoonlijkheid kunnen ontplooien, wanneer zij gedwongen worden zich te bepalen tot hetgeen men beschouwt als „typisch vrouwenwerk". Ten zeerste haakt een mensch met een intellectueelen aanleg naar emplooi voor dien aanleg. Daarenboven zal een vrouw met weinig aan leg en weinig neiging voor huiswerk, daar mede een zeer middelmatig figuur slaan, niet omdat dit werk op zichzelf minder waardig is, maar omdat het haar heel een voudig niet ligt. En het is ergerlijk, wanneer men in de huishouding maar een poover figuur slaat, als men beseft, dat men een kranig figuur zou slaan, in dien men maar de gelegenheid kreeg intellectueele gaven te benutten. Bijna ieder mensch voelt zich geroepen tot iets, heeft voorkeur voor bepaalde bezig heden boven alle andere, en heeft dan ook zeer waarschijnlijk méér natuurlijken aan leg voor die bezigheden dan voor eenige andere. Laat een mensch voorzoover dit eenigs zins mogelijk Is, worden wat overeenstemt met zijn aanleg en zijn neigingen, dan heeft hij of zij de meeste kans om het beste van het leven te maken. Dr. JOS. DE COCK. ïlel alt de medicijn Twee kooplui, die op de Zaterdagavondmarkt met lepels venten, geraken in gesprek. „Wel" zegt de een, „hoe gaat het met de negotie?" ,Net als in mijn ziekte," was het antwoord, „om de twee uren een lepel." 2)-e tfilifce, lundeA Heb je het gehoord, die goede v. H. heeft plotseling 't verstand verloren. Nou ik mag lijden dat jij het vindt, want je kunt het best gebruiken. Kellner V moet u bij de fooi vergist heb ben, mijnheerhet is een stuivertje, dat u mij geeft. Heer Neen, behou het maar, ik geef nooit minder. ZciLlftt duufii hei tcuiqil Kleine Jacob Vader nu moet u mij eens vertellen, hoe wordt men het gauwst rijk. Vader (na zich even bezonnen te hebben) Dat is heel moeilijk te zeggen, mijn jongen maar „eerlijk duurt het langst." mig: „Ik zou maar gauw mijn mond houden Nipper, anders kon ik de politie wel eens ver tellen, dat je weer met je oude trucjes bezig bent." Toen we een eindje verderop waren, vroeg ik den man, wat hij bedoelde, waarop hij me ver telde, dat het zoogenaamde „kind" al in de twintig was, en dat hij na zijn vijfde jaar niet meer gegroeid was, hetgeen een groot voor deel voor zijn vader beteekende. Dat zelfde gevalletje met die kruik, wordt tien twaalf keer per dag toegepast.., D. W.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 8